Wat leer je als je de uitspraak van de Raad van State in de kwestie-Mikael leest? Het 11-jarige Nederlandse jongetje zonder paspoort, dat naar Armenië moet. Met z’n illegale moeder die er vandaan komt. Mikael komt dus uit Amsterdam en is er volledig geïntegreerd. Daar gaan we weer, met het zoveelste vernederlandste illegale vreemdelingenkind, voor wie optochten worden gehouden en petities getekend. Denk aan Mauro, aan Howick & Lili, aan de talloze anderen die anoniem bleven – en door de mazen glippen. Of toch niet – en ‘conform’ worden uitgezet. En voor wie ooit het kinderpardon was uitgevonden, gevolgd door de ‘Afsluitingsregeling’. Helpen doet het dus niet. Welkom in het domein van willekeur en genade, onmacht en wreedheid. Niet álles is dus te regelen, af te wegen, te rationaliseren of domweg te slikken. Althans, mij lukt het niet. Want ja, een kind. Dat maakt alles anders.
Wat bekruipt me als ik de uitspraak lees? Een hekel aan juristerij, als ik eerlijk ben. Technisch-juridisch is het allemaal te volgen. En bestuurlijk-politiek kan ik ook nog wel billijken dat er harde grenzen moeten zijn in de asieltombola, waarin aanvragers tot het uiterste gaan om te mogen blijven. En je ziet in de rechtszaal best wat gekkigheid, met snel ingeruilde religies, identiteiten, dubbele paspoorten en mogelijk recente getatoeëerde christelijke kruizen om uitzetting naar het islamitische land van herkomst onmogelijk te maken.. Dat zal het nodige vragen van beslissers en beoordelaars – om dan de menselijke maat te blijven zien. En tegelijk de soms absurde wettelijke criteria te kunnen wegen. Op uitkomst, op disproportionele gevolgen voor een kind dat écht nergens iets aan kon doen. Daar faalt deze uitspraak dus. Uiteindelijk is de maatstaf toch ook of je een vonnis aan je eigen moeder kan uitleggen.
Het komt er op neer dat de Raad van State de 11-jarige Mikael, ‘de vreemdeling’ geheten, toerekent dat hij gedurende zijn Nederlandse bestaan niet steeds conform de regels ‘in beeld’ was bij de Staat. Namelijk niet altijd woonachtig in een azc, maar elders, waarbij moeder inderdaad geen adreswijziging had gestuurd. Die periode duurde voor „de vreemdeling en zijn moeder” langer dan de toegestane drie maanden, namelijk elf. De ratio is dat vreemdelingen beschikbaar voor vertrek moeten zijn. Wie „niet in beeld” is zou zich „onttrekken aan toezicht”.
Mikael ging intussen gewoon naar school en was daarmee ook niet onvindbaar. Dus of hij ‘in beeld’ was? Het lijkt me een definitiekwestie, waarmee een béétje creatieve rechter raad had geweten. Waarbij ook de strekking van de Afsluitingsregeling (het kind niet de dupe laten worden) had kunnen helpen. Maar dat mocht hier dus niet zo zijn. Hier was het lex dura sed lex. De wet is hard, maar het is de wet. En als de uitkomst niet bevalt, moet de politiek maar wat anders verzinnen. De rechter heeft gesproken en daar moeten we het mee doen. Minister Faber (PVV, Asiel en Migratie) wenst intussen het strengste asielbeleid ooit en kijkt weg. Het ventiel van de rechtsstaat zit dus verstopt.
Wat lees ik verder? Moeder werd in 2010 een asielvergunning definitief geweigerd. Mikael werd in 2012 geboren, dus als kind van een illegale vreemdeling. Moet ik daar een vraagteken bij zetten? Nee, dat doe ik niet. Mensen gaan relaties aan, vluchten, migreren en scheiden om allerlei redenen. Ieder z’n eigen zoektocht. Na 2012 begon het procederen rond Mikael. Eerst een beroep op de Afsluitingsregeling, voor kinderen. In 2015 was de doorbraak. De vreemdelingenrechter oordeelde dat Mikael en zijn moeder mochten blijven. Hoewel ze strikt genomen te lang ‘buiten beeld’ waren gebleven. Alleen werd hun nieuwe aanvraag in 2019 kennelijk afgewezen, waartegen het duo in beroep ging. Maar weer kregen ze gelijk van de rechtbank, nu in 2021. Of de IND maar opnieuw wilde beslissen, nu graag positief. Daarop ging de IND naar de Raad van State. Tweeënhalf jaar later komt die tot een oordeel. En werd daarmee dus onderdeel van het probleem, zónder dat mee te wegen. Dat Mikael in een voldongen feit is veranderd. Hij is een ingeburgerde Nederlander. Hij ís al thuis.
De ironie wil dat áls het Hoofdlijnenakkoord was uitgevoerd, we nooit van Mikael hadden gehoord. De eerste rechterlijke beslissing was dan de énige geweest. De nieuwe coalitie wenst immers hoger beroep in vreemdelingenzaken af te schaffen, dat nu is belegd bij de Raad van State. Kost maar tijd en geld, nietwaar. En of het wat oplevert?
Folkert Jensma is juridisch redacteur en schrijft om de week op maandag.
De Matthäus-traditie belegen? Welnee, als meditatiesoundtrack is Bachs passie tijdloos. Sopraan Jo Vincent verzuchtte het na een uitvoering van J.S. Bachs Matthäus-Passion in het Amsterdamse Concertgebouw : ,,Zo, die hangt weer voor een jaartje.” Heeft ze vermoed hoe legendarisch die uitspraak zou worden? Vast niet: haar woorden waren bestemd voor dirigent Willem Mengelberg, maar de radiomicrofoon stond nog open. Zo werd het ,,jaartje” van Vincent symbool voor een traditie die in Nederland uniek én onverwoestbaar blijkt: in de weken voor Pasen beluisteren we Bachs passies en overdenken het verhaal van Christus’ kruisiging én de eigen (al dan niet zondige) belevenissen.
In 1850 was 94 procent van de Nederlandse bevolking christelijk. In Mengelbergs tijd was het 85 procent. Van krimp is echter geen sprake waar het de Matthäus-traditie betreft. Een ‘passie-barometer’ die jaarlijks uitvoeringen van Bachs passiemuziek turft, meldt dit voorjaar 204 uitvoeringen, iets meer dan vorig jaar. Breder bezien is de passiehonger nog groter. The Passion, de jaarlijks door KRO/NCRV uitgezonden popvariant, wordt door ruim twee miljoen mensen bekeken.
Wat moet een seculier land met een avondvullend religieus meesterwerk uit de barok, vol ellenlange, gezingzegde evangelieteksten? Is het als met ‘Alle jaren weder’ en Mariah Carey voor Kerst: muziek die er gewoon bij hoort? Of reikt de betekenis dieper?
Historisch bezien speelt er toeval mee. Mengelberg, chef van het Concertgebouworkest, was met vrijwel jaarlijkse uitvoeringen van de Matthäus tussen 1899 en 1945 de grondlegger van ‘de’ passietraditie. De Bachvereniging begon een eigen stamboom met intiemere, authentieke uitvoeringen en houdt dat ook al een eeuw vol. Van daaruit ontstonden talloze kleinere traditietjes, waarbij vaak amateurzangers en -musici betrokken zijn. Familieleden komen luisteren naar een van die uitvoeringen, terwijl kabinetsleden aanschuiven bij de Bachvereniging.
In Bachs tijd werd er in de pauze gepreekt, wij borrelen of netwerken. De Lutherse bijbel en de koralen kennen we niet meer. De spicy lyrics van de aria’s, speciaal geschreven door de Leipziger postbode Picander, wekken overwegend eerder vervreemding dan godsvrucht. Wie wenst er nog dat zijn tranen „aangename specerij” mogen zijn voor Jezus, wie wil diens, „gelukzalige beenderen” nog „boetvaardig en berouwvol bewenen”?
En toch. De context is anders, maar door vrijzinnige bril bezien is het wezen van de passie-ervaring van duizenden Nederlanders niet eens zo ver afgedwaald van Bachs bedoelingen. Lutheranen beleefden een passie als appèl op de eigen vroomheid, vele Nederlanders ondergaan die als meditatiesoundtrack, met angst, verraad en opofferingsbereidheid als universele thema’s.
Dat we dat ritueel jaarlijks herhalen, verdiept de ervaring. De noten van Bachs passies blijven dezelfde, de wereld verandert. De hartslag waarmee de Johannes-Passion opent (in g-mineur, volgens de theorie van Bachs tijd de mooiste toonsoort, ernst combinerend met zoetheid), grijpt meer aan nu er zoveel onrust in de wereld is. De turbae, opgewonden volkskoren, werken anders als op steenworp afstand Gaza-demonstraten zich roeren. De aria ‘Aus Liebe’ – hart van de Matthäus – raakt scherper met zijn boodschap van liefde. Zo houdt Bach ons jaarlijks een spiegel voor. Zoals oud-premier Rutte eens zei: een hele waardevolle traditie.
Twee benaderingen van het bestuur strijden om voorrang in deze overgangsperiode voor de democratie. Er is de aanpak die Nederlandse premiers al decennia meestal hoge waardering oplevert. Probeer het vertrouwen van kiezers te winnen met voorspelbaarheid: saaiheid en stabiliteit. Met een pose van zelfvertrouwen en controle.
En er is de aanpak van de influencersdemocratie. Verleg de nadruk van politiek-bestuurlijke prestaties naar de persoon van een leider, en gebruik bijzondere omstandigheden – conflict, crisis, chaos – om de aandacht telkens weer naar de leider terug te brengen.
Door de ongebruikelijke coalitie die het kabinet-Schoof schraagt, lijkt het soms alsof Den Haag nog moet kiezen tussen deze twee. In een poging de aanhang van de eigen partij te binden, accentueren coalitiepartijen graag hun onderlinge verschillen, en weten hun partijleiders, vooral Geert Wilders, steeds de indruk te wekken dat alles om hen draait.
Een paradoxale keuze. Zo ondermijnen ze de reputatie van premier Dick Schoof, de partijloze oud-topambtenaar. Maar ook hun eigen reputatie, omdat coalitiepartijen zo ook hun politiek-bestuurlijke onvermogen accentueren.
Laat me een voorbeeld behandelen.
Vorige maand was er de commotie rond de motie-Eerdmans, die voorstelde een plan voor miljardeninvesteringen in de Europese defensie af te wijzen. Drie van de vier coalitiepartijen (PVV, NSC, BBB) bezorgden de motie van de JA21-voorman een meerderheid, uit weerzin tegen gemeenschappelijke Europese schulden.
Geen standpunt innemen
Het leidde dinsdag 18 maart tot een gespannen Kamerdebat, waarin de coalitie Schoof uiteindelijk de ruimte gaf de onderhandelingen over het plan in Europa voort te zetten. Toch vroeg het SGP-Kamerlid Diederik van Dijk op een laat moment om een zogenoemd ‘parlementair behandelvoorbehoud’. Een procedure waarin de Kamer een periode voor eigen positionering claimt, en het kabinet in Brussel geen standpunt kan innemen.
Schoof ontraadde de SGP-motie, waarna deze met vijftien om 135 stemmen werd verworpen: de Kamer gaf de premier de vrije hand.
Dit duurde geen week. Daags na het debat, woensdag 19 maart, publiceerde de Europese Commissie een herziene versie van het Defensieplan, en de dag daarna, donderdag 20 maart, deed de Kamercommissie Defensie een procedurele tegenzet: ze sprak zich, aldus de besluitenlijst, alsnog uit vóór een parlementair behandelvoorbehoud.
Het deed Diederik van Dijk, de SGP’er wiens motie twee dagen eerder was weggestemd, denken aan koning Willem II, die ten tijde van Thorbecke „van de ene dag op de andere veranderde van uiterst conservatief in uiterst liberaal”.
En de Kamer had haast. Nog diezelfde donderdag vroeg de voorzitter van de Commissie Europese Zaken, Caroline van der Plas (BBB), dit behandelvoorbehoud „ter besluitvorming aan de Kamer voor te leggen”. Er werd dinsdag 25 maart plenair over gestemd.
Toen gebeurde iets bijzonders. Coalitiepartijen staken geen vinger naar Schoof uit. Het was nota bene een oppositie-Kamerlid, buitenlandwoordvoerder Jan Paternotte van D66, die hem te hulp schoot. Hij waarschuwde dat de premier in Brussel op een zijspoor dreigde te belanden. „Hiermee wordt Nederland de outsider.”
Maar uit de stemming hierna bleek dat de Kamer geen probleem had met de eigen onberekenbaarheid: zeven dagen nadat ze het parlementaire behandelvoorbehoud vrijwel voltallig afwees, stemde ze nu vóór: 78 om 70 stemmen.
Het verschil werd gemaakt door dezelfde drie coalitiefracties – PVV, NSC, BBB – die zich eerder inzake de motie-Eerdmans tegen het kabinet keerden. „Dus dit bedoelen ze met goed bestuur?”, smaalde Derk Boswijk, buitenlandwoordvoerder van het CDA.
Later kreeg ik uitgelegd dat meer oppositiefracties waren geïnformeerd over het ongenoegen in het kabinet inzake de manoeuvre van de Kamer. Een veelzeggend detail: bewindslieden hebben onderhand tabak van de onberekenbaarheid in de coalitie.
Het gaat ook ergens over. Tom de Bruijn, van 2003 tot 2011 de hoogste Nederlandse diplomaat (‘PV’) bij de Unie, legde me uit dat Nederland vooral invloed heeft „als het informeel vooroverleg bijwoont waarin Frankrijk en Duitsland met een kleinere groep lidstaten consensus proberen te bereiken, die ze daarna inbrengen in de Europese Raad”.
Maar als de premier in dat soort overleg „niet volwaardig kan deelnemen en geen manoeuvreerruimte heeft”, vertelde hij, „wordt Nederland een sta-in-de-weg voor die consensus”. Dus het parlementair behandelvoorbehoud dat nu bestaat „is zeer onverstandig van de Kamer, want je stuurt je premier met de handen op de rug naar Brussel”.
Hetzelfde gold eerder voor de motie-Eerdmans. Toen die werd aangenomen was De Bruijn toevallig in Berlijn. „Daar zeiden ze tegen me: zijn jullie gek geworden?”
Talrijk zijn de signalen dat bijvoorbeeld Frankrijk Schoofs aanwezigheid bij informeel overleg minacht, wat zijn Brusselse aanzien verder bedreigt. Zijn medestanders doen er dan ook alles aan het parlementair behandelvoorbehoud zo snel mogelijk van tafel te krijgen: de Kamercommissie Defensie spreekt er volgende week donderdag over.
‘Verstand weer gebruiken’
In een stafnotitie van 1 april – ‘INTERN GEBRUIK’ – zijn voorwaarden uitgewerkt om het voorbehoud in te trekken, waarbij de Kamer wel speelruimte blijft claimen als het kabinet tegen haar wensen ingaat. Dus het is geen uitgemaakte zaak dat het kabinet volgende week zijn vrijheden volledig terugkrijgt, al is er wel hoop, zoals een ambtenaar zei, „dat de Kamer haar verstand weer gaat gebruiken”.
Dit is, bleek dinsdag in een ander dossier, niet altijd vanzelfsprekend. De Kamer stemde in met een vuurwerkverbod, maar steunde op basis van klachten uit de bedrijfstak – onverkoopbare voorraden, kapitaalvernietiging, inkomstenderving – ook een motie waarin Caroline van der Plas en Joost Eerdmans vroegen het verbod „niet voor 2026 te laten ingaan”.
Minimaal een jaar uitstel dus. Vragen om moeilijkheden. Als het vuurwerkverbod later ingaat, zei eerder Mirjam Bikker (CU), wordt „de komende jaarwisseling een soort armageddon” waarin „iedereen nog één keer helemaal losgaat en ontspoort”.
Joost Eerdmans (JA21) tijdens een schorsing van het overleg over de onderwijsbegroting tussen de coalitiepartijen.Foto Bart Maat
Opnieuw faalde het bestuurlijke instinct van drie coalitiepartijen: met FVD, SP en JA21 namen PVV, VVD en BBB dit risico voor lief om al te grote financiële tegenvallers voor de betrokken bedrijven te voorkomen.
En dan te bedenken dat agenten, hulpverleners en artsen al járen om dit verbod vragen. En dat Van der Plas vorige week in het debat vooral bezorgd was over de „800 ondernemers en hun gezinnen” in de vuurwerkbranche, die de komende jaren „helemaal geen leuke jaarwisseling” meer hebben. „Deze mensen wordt gewoon hun bedrijf afgepakt!”
Zij bepleitte daarom, met veel andere fracties, financiële compensatie voor de vuurwerkbedrijven. Ook bijzonder. Alsof zij niet al jaren konden voorzien dat een algeheel verbod nabij is. Alsof ondernemersrisico niet meer zou bestaan.
Het onderstreept een ander aspect van deze bestuurlijke slapstick: Kamerfracties die ondernemers rechten toekennen alsof Nederland een verzorgingsstaat voor bedrijven zou zijn, en een risicomaatschappij voor individuele burgers – ook slachtoffers van vuurwerkoverlast.
Er is in Den Haag een impulsieve democratie ontstaan, vol onberekenbare reflexen, met veel grote woorden en een afnemend besef dat bestuur meestal draait om de kleine lettertjes.
Dure boeren
Zoals bekend staat BBB inzake stikstof voor ongemakkelijke keuzes, en vrijdag kwam via De Telegraaf een proeve van een plan naar buiten: om 1.800 boeren nabij kwetsbare natuur te helpen is 4 tot 7 miljard euro nodig. Dat zijn dure boeren. Ambtelijk bestaat allang de overtuiging dat BBB alles – álles – doet om de veestapel ongemoeid te laten, dus die verzorgingsstaat voor bedrijven draait nog even door.
De vraag is welke bestuurlijke moraal hieronder ligt. Laatst schreef ik over staatssecretaris Jean Rummenie (Natuur en biodiversiteit, BBB) die een wel héél bijzondere adviseur in de arm nam, hoogleraar Waarschijnlijkheidsleer Ronald Meester (VU), bekend van scherpe kritiek op het coronabeleid, voor een wetenschappelijk assessment van de rol van modellen bij de vaststelling van de staat van de natuur.
Opeenvolgende onderzoeken wijzen uit dat het slecht gaat met de natuur, en het zou BBB natuurlijk goed uitkomen als de hoogleraar concludeert dat dit aan modellen ligt, niet aan de natuur. Maar toen de Kamer de natuur laatst besprak, waren zowel VVD als GL-PvdA kritisch over de opdracht aan Meester, waarna de staatssecretaris benadrukte dat die „formeel” nog niet aan de hoogleraar was gegund.
Feitelijk was dat wel zo, dus deze week vroeg ik het ministerie of het kon bevestigen dat de betreffende hoogleraar de opdracht nu ook formeel heeft. „Het antwoord daarop is ja”, luidde het éénregelige antwoord.
En zo heeft het departement een hoogleraar ingehuurd met fundamentele kritiek op vakgenoten, bijvoorbeeld klimaatwetenschappers. Hij minacht media, en viel eerder op LinkedIn journalisten van het Reformatorisch Dagblad, De Telegraaf, Trouw, de Volkskrant en NRC (dat was ik) aan omdat de „nieuwsgierigheid is verdwenen”. Ook beledigde hij een collega van Rummenie, staatssecretaris Vincent Karremans (Jeugdzorg, VVD): „Begrijpt hij wel wat hij voorleest?”
En je zult zien dat BBB straks zal claimen dat deze man bijdraagt aan beter bestuur.
Naïviteit heet een linkse eigenschap te zijn. Het clichébeeld van links versus rechts ziet er zo uit: terwijl links droomt van een wereld waarin de mensen goed en lief zijn en alles delen, kijkt rechts naar hoe de wereld écht is, ziet dat de mensen geneigd zijn tot het slechte, en gelooft niet in de maakbaarheid van de mens of de samenleving.
Op deze simplificatie valt veel af te dingen, maar daar gaat het nu niet om. Het gaat om het zelfbeeld van sommige rechtse, en in het bijzonder conservatieve, intellectuelen: dat zij prudente, nuchtere mensen zijn die zich geen illusies maken, en altijd kiezen voor stapsgewijze verandering boven doldrieste plannen.
Hoe ontluisterend moet het voor hen zijn dat in Amerika juist de conservatieve partij nu revolutionair gedrag vertoont. Zoals Justin Smith-Ruiu op zijn Substack-platform The Hinternet schreef in een essay over het nieuwe Amerikaanse regime: „Antiwoke is niet conservatief – integendeel, het wil de hele menselijke geschiedenis wegvagen.” Smith, een Canadees-Amerikaanse filosoof, betreurt het dat ‘zijn soort conservatisme’, dat draait om een neiging tot behoud en melancholie, lijkt te zijn verdwenen. Maar omdat hij zich slechts „voor ongeveer 49 procent conservatief” voelt, wordt het niet meteen persoonlijk. Smith is een observator, geen hoofdpersoon.
Dat ligt anders bij David Brooks, een bekende en eveneens Canadees-Amerikaanse schrijver en columnist. Brooks rekent zich al sinds de jaren tachtig tot de conservatieve beweging en steunde meestal de Republikeinse partij. Nu is hij dubbel ontluisterd: hij heeft zich vergist in de conservatieven, én in zijn eigen oordeelsvermogen. ‘I Should Have Seen This Coming’ heet zijn nieuwste artikel in The Atlantic. Hij beschrijft hoe geschokt hij is door Trump: „Als er een onderliggende filosofie is die Trump drijft, dan is het deze: moraliteit is voor sukkels. De sterken doen wat ze willen en de zwakken lijden wat ze moeten.” Dat staat haaks staat op wat conservatisme volgens Brooks behelst: een geloof in geleidelijke hervorming, normen en waarden en de scheiding der machten.
Het is naïef om te geloven dat de beste ideeën altijd winnen
Er kwam een term bij me op tijdens het lezen van zijn stuk: wishful thinking. Je kunt geloven dat jouw definitie van conservatisme de juiste is, maar dat betekent niet dat andere, meer autoritaire vormen van conservatisme niet bestaan. Veelzeggend vond ik de passage waarin Brooks beschrijft hoe hij al in de jaren tachtig neerkeek op conservatieven die niet aan zijn beeld van de conservatieve intellectueel voldeden. Terwijl mensen als hijzelf Milton Friedman, James Burnham, Whittaker Chambers en Edmund Burke lazen, sloegen jonge reactionairen van het studentenblad Dartmouth Review met geweld een anti-apartheidsdemonstratie neer. Brooks en zijn maten namen dit niet serieus. „Grotendeels komt dit volgens mij doordat we neerkeken op de Dartmouth Review-maffia (…). Hun intellectuele standaarden waren zo overduidelijk derderangs.”
Het doet denken aan de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig, die in De wereld van gisteren beschrijft hoe hij de nazi’s aanvankelijk onderschatte. „Ook het blaadje van de nieuwe nationaalsocialistische beweging heb ik weleens even in mijn hand gehad, de Miesbacher Anzeiger. Maar Miesbach was toch maar een klein dorpje en de stukken in het krantje waren zeer ordinair. Wie maakte zich daar druk om?”
Van Brooks verwacht je op dit punt introspectie: waarom dacht hij dat mensen met ‘derderangs’ intellectuele standaarden geen bedreiging vormden? Dacht hij soms dat de meest nobele ideeën automatisch winnen? Hoe verklaarde hij dan de triomf van het nationaalsocialisme in de jaren dertig? Of meende hij dat we als mensheid sindsdien een hoger niveau van beschaving hebben bereikt? Maar helaas, deze introspectie komt er niet. In plaats daarvan volgt een alinea met de dingen die links verkeerd heeft gedaan.
Waarom ga ik zo lang door over een Amerikaanse conservatief? Omdat iemand als Brooks laat zien hoe naïef het is om te geloven dat de beste ideeën altijd winnen. Sterker nog, het is naïef om te denken dat politiek primair om ideeën draait, en niet om aardsere zaken als wraakzucht of vermaak. Het politieke domein is onder Trump een verlengde geworden van onze sociale media-accounts, schrijft Justin Smith: Elon Musk heeft „shitpostende adolescenten” ingeschakeld om de staat te veranderen in een techplatform. Dat die mensen waarschijnlijk geen Edmund Burke hebben gelezen, betekent niet dat je ze niet serieus hoeft te nemen. Maar David Brooks negeert die hele online arena. In plaats daarvan reist hij door het land, waar hij „de krachten van het herstel” alweer ziet opbloeien in de „buurten en gemeenschappen”.
Misschien hangt naïviteit niet samen met politieke kleur, maar met een gebrek aan voorstellingsvermogen. Je moet je kunnen voorstellen dat er mensen aan de macht komen met ideeën die in een essay- of debatwedstrijd een dikke onvoldoende zouden halen. Dat is geen probleem voor hen, want in werkelijkheid nemen zij geen deel aan die wedstrijd. Zij bepalen hun eigen regels.