
Kun je het internationaal recht terzijde schuiven als ‘de bevolking’ erom vraagt? In principe niet, het idee van het recht is dat het de meerderheid van het moment begrenst. Toch gebruikt de nieuwe Duitse regering het ‘de bevolking vraagt erom’-argument nu om te rechtvaardigen dat vluchtelingen aan de grens worden tegengehouden, ook al is dat in strijd met het Vluchtelingenverdrag. „De bereidheid om vluchtelingen op te vangen is in Duitsland nog nooit zo klein geweest als nu”, aldus CDU-parlementariër Alexander Throm tegen de NOS.
Hetzelfde argument hanteerden negen EU-landen onder leiding van Giorgia Meloni, die deze week in een brief opriepen tot een „nieuw en openhartig gesprek” over de interpretatie van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Ze willen dat het makkelijker wordt voor lidstaten om “criminele buitenlanders” uit te zetten, en ze geloven dat ze „sterk op één lijn zitten met de meerderheid van de Europese burgers”, aldus de brief. Minister Faber (PVV) wilde dat ook premier Schoof zijn handtekening zou zetten. Dat weigerde hij, tot woede van Wilders.
Het past in een trend onder (radicaal-)rechtse partijen om het internationaal recht ter discussie te stellen. Met name radicaal-rechtse politici schilderen de (internationale) rechtspraak af als een elitaire sta-in-de-weg van ‘de volkswil’. En ook minder radicale partijen worstelen ermee: pikt het volk het wel als ze blijven verwijzen naar internationale verdragen? Een middenpartij als de VVD pleitte in haar laatste verkiezingsprogramma zelf voor aanpassing van het Vluchtelingenverdrag. Tegelijk willen middenpartijen, anders dan radicaal-rechts, het internationaal recht wel serieus blijven nemen. Daarvoor is belangrijk dat de bevolking dat ook doet.
Dat is niet altijd het geval. Zo bleek vorig jaar uit internationaal onderzoek van Ipsos en UNHCR (de vluchtelingenorganisatie van de VN) dat het draagvlak voor vluchtelingenopvang al jaren daalt: 49 procent van de Nederlanders wil de grenzen volledig sluiten voor vluchtelingen. Wereldwijd was dit percentage 44 procent. Oftewel: een best groot deel van de (wereld)bevolking vindt het wel mooi geweest met het internationaal vastgelegde recht op opvang. Het lijkt te passen bij het beeld dat de ‘rules-based order’ zijn langste tijd heeft gehad.
Juist in deze context is het interessant dat er nu wereldwijd óók een omgekeerde situatie gaande is: burgers gaan de straat op om te eisen dat hun regeringen het internationaal recht respecteren. Dat Israël in Gaza in strijd handelt met het internationaal humanitair recht was anderhalf jaar geleden al duidelijk, en de situatie is alleen maar erger geworden. De grootschalige bombardementen en verwoestingen voldoen niet aan de eis van proportionaliteit, en Israël maakt zich daarnaast schuldig aan uithongering en gedwongen verplaatsing. Deskundigen menen zelfs in meerderheid dat Israël bezig is een genocide te plegen, bleek vorige week in een artikel in NRC.
Over de hele wereld groeit de weerstand tegen Israëls oorlogsmisdaden. In Nederland vond vorig weekend de grootste demonstratie in twintig jaar plaats, en volgens een recente peiling van Ipsos I&O steunt inmiddels nog maar 15 procent de manier waarop Nederland omgaat met het Israëlisch-Palestijns conflict. Meer dan de helft vindt dat Nederland zich kritischer moet opstellen jegens Israël. Maar de kritische burgers worden amper gerepresenteerd in de politiek. De Nederlandse regering zit, net als andere regeringen, in een morele houdgreep: wie Israël bekritiseert, wordt algauw voor antisemiet uitgemaakt. Toen minister Veldkamp (NSC) onlangs aankondigde in Europees verband te willen onderzoeken of Israël zich wel aan de voorwaarden voor het associatieverdrag met de EU houdt, zoals de plicht de mensenrechten te respecteren, kreeg hij meteen kritiek van Wilders.
Maar wat Veldkamp deed is het enige logische om te doen. Hij maakt met zijn voorzichtige stapje een einde aan de idiote juridische uitzonderingspositie die Israël geniet, en die de geloofwaardigheid van het internationaal recht aantast.
De afgelopen jaren hebben politici op allerlei momenten verwezen naar het internationaal recht om hun handelen te rechtvaardigen. We moeten de klimaatdoelen halen, we moeten vluchtelingen en hun familieleden toelaten, we mogen geen criminele buitenlanders uitzetten. Maar als het om Israël ging, was het internationaal recht ineens vrijblijvend, meer een suggestie dan een plicht. Eigenlijk zijn de nederzettingen illegaal, eigenlijk moet zelfverdediging proportioneel zijn, eigenlijk mag je geen volk uithongeren en gedwongen verplaatsen, eigenlijk moet Israël voor het verdrag met de Europese Unie respect tonen voor de mensenrechten, maar ja, wat doe je eraan?
Er zijn meerdere vanzelfsprekende redenen om eindelijk eens stappen te ondernemen tegen Israël. Mochten politici daar niet gevoelig voor zijn, dan kan misschien dit ze over de streep trekken: wie het internationaal recht selectief serieus neemt, mag niet verwachten dat de bevolking het wél als gezaghebbend blijft zien.
Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC
