Column | De vloek van Cham

Afgelopen weekend was ik uitgenodigd voor een panelgesprek in Apeldoorn. We spraken over het slavernijverleden van de stad, en over religie. Een lieve dame uit het publiek vertelde dat haar moeder eens had gezegd dat zwarte mensen anders zijn dan witte, omdat zij de vloek van Cham met zich meedragen. Ik kende het verhaal, en ik moest er weer aan denken nu 1 juli is aangebroken en duidelijk is dat de politiek geenszins van plan is van Keti Koti – de afschaffing van de slavernij – een nationale vrije dag te maken. Een gemiste kans, want het zou een dag kunnen zijn waarop wij als samenleving breed met elkaar in gesprek gaan over de duizenden manieren waarop dit verleden ons allemaal gevormd heeft.

De vloek van Cham is een interessant verschijnsel. Volgens het boek Genesis was Noach dronken en naakt in slaap gevallen in zijn hut. Zijn zoon Cham zou hem hebben gevonden, en in plaats van hem toe te dekken, zou hij zijn broers Sem en Jafeth erbij gehaald hebben. Omdat Cham niet had weggekeken van zijn vaders naakte lichaam, vervloekte Noach Chams nageslacht; ‘een knecht der knechten zij hij zijn broederen!’

Zwarte mensen, zo werd in de koloniale tijd bedacht, moesten wel kinderen van Cham zijn. Afrikanen hadden het dus aan een erfzonde te danken dat ze de knechten waren van hun broers, de Europese christenen. Opvallend is dat het idee van ‘ras’ geen rol speelt in de bijbel, noch in andere canonieke teksten uit de oudheid. In de loop der tijd werd Cham echter steeds vaker afgebeeld als zwart omdat dit beter paste bij de werkelijkheid van de trans-Atlantische slavenhandel en slavernij: het was een – nogal opzichtige maar desondanks extreem effectieve – manier om de slavernij te rechtvaardigen.

Hoe men beredeneerde dat de kinderen van Cham zwart waren, terwijl Cham net als zijn broers blank als boter was, was een kunststuk op zichzelf. Het was ook niet een overtuiging die eerder, dus vóór de koloniale tijd, heeft geleefd. De fresco van Noachs dronkenschap die Michelangelo rond 1508 op het plafond van de Sixtijnse kapel maakte, bijvoorbeeld, beeldt drie witte zonen en een witte vader af. Om het tóch aannemelijk te maken, bedacht de Franse kosmograaf Guillaume Postel – die de wereld indeelde aan de hand van nakomelingen van Noah’s zonen – dat de verandering van huidskleur een extra straf was voor Chams zondige gedrag. Zo’n zwarte huidskleur moest immers wel een goddelijke straf zijn.

De mythe van Cham is een prachtig, zo niet huiveringwekkend, voorbeeld van hoe lang een verhaal dat op vrij belachelijke aannames berust en eeuwen geleden is verzonnen, nog invloed kan hebben op ons denken. Want niet alleen de moeder van de lieve Apeldoornse dame diste zonder knipperen het verhaal op. In de Nederlandse literatuur vind je het ook eenvoudig terug.

Zo schrijft W.F. Hermans in zijn debuutroman Conserve over Diego, de zwarte jongen waarmee de hoofdpersoon opgroeide; „Diego die de borden placht te wassen. Diego was even oud als Ferdinand maar veel dommer. (…) En zie je, Diego, die stamt nu af van Cham, daardoor is hij zo zwart en dom.’

1 juli zou een prachtig moment kunnen zijn om dit soort verzonnen en vérstrekkende verhalen met elkaar te delen. Dat het nog geen officiële vrije dag is, hoeft dat niet in de weg te staan. Ik wens u dan ook een mooie manspasi dey vol verhalen en vol verbinding.

Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft tweewekelijks een column.