Column | De vasthoudende arbeidsmigrant

Dit gebeurt allemaal binnen vierentwintig uur. Eerst is er de rit van het hotel in Paramaribo naar vliegveld Zanderij, officieel zo’n 44 kilometer, maar dankzij brugwerkzaamheden en de voortdurende file in deze relatief kleine stad met een belachelijk groot arsenaal aan auto’s, duurt de rit een uur en een kwartier. Ruim de tijd om met chauffeur B. te spreken, de jongeman van het autoverhuurbedrijf, die gewoonlijk auto’s nakijkt en als de nood hoog is ook mensen afzet bij het vliegveld. Hij rijdt zo behoedzaam dat je begrijpt: dit is niet dagelijkse kost. Daarnaast werkt hij in de fabriek voor Parbobier, en heeft hij zo nog wat losse klussen. Drie, vier baantjes. „Ik ben echt een serieuze man, een harde werker.” Hier in Nederland zou B. een Afro-Surinamer heten, maar thuis houdt-ie het gewoon op creool.

Bovendien is B. een potentiële arbeidsmigrant, en daar is veel over te doen in de Nederlandse politiek, want die migratie moet sterk beperkt worden. Specifieke kennismigranten die Nederland ontbeert, vooruit. Maar B. valt niet in die doelgroep, en probeert toch al jaren naar Nederland te komen. De klassieke arbeidsmigrant gaat daar waar werk is en geld. Ook niet onbelangrijk voor B: in Nederland woont zijn vader (nauwelijks contact), wat tantes, eentje met „echt een goeie job” en nog wat halfzusters en -broers. B. wil naar het land dat hij al denkt te kennen, en nergens anders naartoe. Bovendien: hij spreekt de taal. „Een beetje, maar mijn vriendin, die praat heel mooi Nederlands.”

De Nederlandse droom suddert al jaren, en B. houdt er rekening mee dat de vervulling ook nog jaren in beslag kan nemen. Maar een ding weet hij zeker: het komt ervan. Ooit. Wilskracht en vastberadenheid die het opnemen tegen wetten en praktische bezwaren.

Goed, vliegtuig, nachtvlucht, enigszins verfomfaaid aangekomen, begroeting op Schiphol met honden, want Suriname is een zogeheten risicovlucht.

Even naar huis, en weer door naar het Amsterdamse debatcentrum de Balie, waar de film van Karin Junger wordt vertoond, Freespace, met discussie na afloop.

Culturele toe-eigening, welke kunstenaar mag wat maken over wie, wie is ‘owner’ van een onderwerp, moet er naast etniciteit en gender en sekse ook niet veel meer aandacht worden besteed aan klasse, en is ‘cancelcultuur’ nog wel een bruikbaar begrip? Wordt de kunst op dit moment vooral ideologisch gekeurd en gewogen?

Een nuttige discussie, en ook nog eens een echt gesprek, daar niet van. Maar naast mij in dat zaaltje zit B. en ik zie hem draaien met zijn ogen; dit soort Nederlands, deze Nederlandse zorgen zijn hem vreemd. Maar één ding is zeker: hij zal komen. B. komt.

Stephan Sanders schrijft elke maandag op deze plek een column.