Column | De pretparkisering van bioscopen

Tristan Theirlynck Tien jaar geleden had Tristan Theirlynck in Bangkok een bioscoopervaring die hij in Nederland ook wel zou willen zien. Inmiddels is de pretparkisering ook hier in volle gang, maar de filmhuizen blijven jammerlijk achter.

Tristan Theirlynck

Tien jaar geleden zat ik in de director’s room van een bioscoop in Thailand. Geen grote eer, iedereen met omgerekend 9 euro mocht zich twee uur lang director noemen. Maar ik zag daar de toekomst van de bioscoopindustrie.

Er stonden twintig stoelen, allemaal van het formaat grootvaderfauteuil, mét meterslang uitschuifbaar voeteneinde. Op de zijkant zat een rode knop die een bediende opdroeg een cola light en een zoute popcorn te brengen. Niks mocht moeite kosten: het scherm hing hoog in de lucht, geen nekspier hoefde verroerd te worden. Ik kan me vergissen, maar ik zou zweren dat ik een medewerker met vilten handschoentjes de oogballen van een bioscoopgast zag beroeren. Het was perverse, schaamtevolle, haast koloniale luxe – ik durfde niet op het knopje te drukken. Maar het was zó memorabel. Die vakantie is voor altijd verbonden met die film: Grown Ups 2, ik genoot van elke minuut van die puberale marteling.

Die Bangkokse bioscoop ging de film ver voorbij. Het was een kermisattractie. Middenin een megamall, verlicht en ontworpen als een ruimteschip, een glimmende middelvinger naar klimaatverandering, met er naast de H&M.

Ik zag daar de toekomst, omdat ik wist dat dat attractiegehalte naar Nederland zou komen. Eerlijk gezegd: omdat ik dat wilde. De beeldkwaliteit van televisies werd steeds beter, de (il)legale download- en streammogelijkheiden steeds groter. Waarom zou je nog naar de film gaan? De bioscopen begonnen achter te lopen. De grote zaal van Pathé bood nog attractie, maar de filmhuizen waar ik graag heen ging, waar de beste films draaiden, die hadden schermen bijna zo klein als een schoolklas-tv die het lokaal wordt binnengerold.

Tien jaar later is de pretparkisering van de Nederlandse bioscoopindustrie in volle gang. Vooral Pathé en Kinepolis hebben begrepen dat er meer dan alleen film nodig is om de Netflix-kijker van de bank te trekken. Er zijn 4D-zalen, die je stoel laten bewegen en lucht en water in je gezicht spuiten. Er staan enorme videogame-centra in de lobby’s waar je racegames kan spelen vanuit de cockpit van Max Verstappen. Er is een whiskeyproeverij bij Kinepolis. In de filmzalen staan nu óók banken (‘loveseats’), voelt u zich dan meer thuis?

Tot op zekere hoogte is dat leuk. De grote zalen, de grote schermen, de warme popcorn. En al die kitschy onzin, van whiskey tot Verstappen… als je naar een nieuwe blockbuster gaat, wil je tóch iets meer Las Vegas. Maar langzaam maar zeker verandert de Thaise droom in een dystopie. Vooral omdat filmhuizen totaal de andere kant op lijken te gaan: richting stille kunstwaardering in plaats van kleurrijk, luid hedonisme. Filmhuizen duiken in de high culture. Het Ketelhuis in Amsterdam organiseert sessies met experts die je leren hoe je naar een film moet kijken. Slieker in Leeuwarden organiseert Seniorenmiddagen en ere-saluten aan klassiekers. Het zijn evenementen die met opgeheven kin op de affiches naast Fellini en Bergman kunnen staan. Evenementen waar geen popcorn bij past, maar een zakje ongezouten noten en een rode wijn. Het gat tussen blockbusterbioscopen en filmhuizen is nooit groter geweest. De dystopie? Filmliefhebbers halen hun neus op voor de pretparkbioscoop, casual viewers durven geen hautain filmhuis meer te bezoeken. Toch blijf ik dromen. Van een Pathé met Fellini en een filmhuis met popcorn.