Morgen gaat de liveactionfilm van Disney’s De kleine zeemeermin in première. Door heel Parijs hangen inmiddels posters met een Ariël die smachtend omhoogkijkt naar de mensenwereld waar ze zo graag deel van uit zou maken. Van die wens begreep ik, toen ik als dreumes de tekenfilmversie in 1989 zag, helemaal niets. De zeewereld leek me veel leuker, niet eens zozeer om esthetische redenen (hoewel hij goeddeels uit mijn lievelingskleur blauw bestond) als wel om akoestische. Onder het wateroppervlak was er een kalmere dimensie, waar geluiden zo werden gedempt dat het leek alsof je je in een enorme vloeibare oordop bevond. Opeens zat je niet meer in dat beklemmende domein waar je als kind de hele dag door volwassenen moest aanhoren, die onder het vaandel van leerplicht/catechisatie/opvoeding ongevraagde maar vooral ellenlange monologen tegen je afstaken over hoe je nou het beste een mens moest zijn. En net als de kleine zeemeermin had je op het land geen stem, althans, je kon natuurlijk wel proberen om iets tegen al dat geleuter in te brengen maar je werd meestal toch niet gehoord.
De verontrustendste les van De kleine zeemeermin is dat je pas tot de mensheid kan toetreden als je eerst bereid bent om je stem op te geven. Wat mij betreft een zeer slechte deal, en dus was de enige meerderjarige naar wie ik indertijd wél graag luisterde de zwemleraar, die geduldig uitlegde hoe je je kon voortbewegen onder water zonder daarna te moeten worden gereanimeerd. Ik had geen aanleg voor zwemmen, maar dankzij de behoefte om zo snel mogelijk weg te komen van mijn volgroeide soortgenoten (en vooral van alle preken die zij de godganse dag op me af vuurden), boekte ik in korte tijd toch enorme vooruitgang en kon ik steeds langer onder blijven, Virginia Woolf was er niets bij.
‘Ze houdt echt van zwemmen”, glimlachten mijn ouders terwijl ik diploma op diploma stapelde en voor iedere verjaardag een zwembadabonnement voor de grote vakantie vroeg. Ja, ik hield van zwemmen, maar meer nog hield ik van het beneden zijn, onder de waterspiegel, waar niemand je nog suf kon lullen, waar je gewoon met rust werd gelaten.
Zo trok ik zomer na zomer mijn baantjes onder de reddingsboeien. Boven mij een woud aan wiebelende benen die als bleke poliepen uit een spiegel staken, onder mij het zonlicht dat in een visnet van licht op de tegels uiteenviel. Traag scheerde ik langs de bodem, door een wereld waar weliswaar niet zelfstandig te ademen viel, maar waar het voor mij alsnog stukken leefbaarder was dan erboven.
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.
De wereld is vergeven van de plastics. Sinds de uitvinding van de kunststof hebben de productie en het gebruik ervan een enorme vlucht genomen. Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw is de plasticproductie vertweehonderdvoudigd, de laatste twintig jaar vond nog een verdubbeling plaats. Experts verwachten dat het de komende jaren alleen nog maar sneller zal gaan met de productie. De kracht van plastic is juist ook zijn zwakte: het beschermt perfect tegen invloeden van buiten, maar is niet of nauwelijks op natuurlijke weg af te breken.
De gevolgen zijn overal desastreus zichtbaar: plastic zakken vervuilen het straatbeeld, in zee drijven gigantische eilanden van aan elkaar geklonterd plastic. Recent werd een walvis gevonden die 29 kilo plastic in zijn maag had, tot aan hele jerrycans toe.
Nog groter is het probleem van de microplastics: plastic valt uiteindelijk uiteen in hele kleine deeltjes, die onbedoeld letterlijk overal in gaan zitten. Het is aangetroffen in moedermelk, in honingbijen, in hondentestikels, in appels, in vers gevallen sneeuw op Antarctica. De uitstoot van microplastics in het milieu wordt geschat op tussen de 10 en 40 miljoen ton per jaar.
Het traditionele plastic is van oorsprong een restproduct dat gemaakt kan worden uit ruwe olie of gas. Juist nu de vraag naar fossiele brandstoffen op de golven van de elektrificatie van het wagenpark gaat afnemen, stappen olieconcerns actief over op het maken van plastics. Bedrijven als Shell openden de afgelopen jaren wereldwijd honderden fabrieken, die tonnen plastics uitspuwen, vooral bedoeld voor eenmalig gebruik.
Hier gaat iets grondig mis. Door de mega-investeringen van de oliebedrijven (400 miljard dollar de afgelopen jaren) is nieuw plastic goedkoper en kwalitatief vaak ook beter dan gerecycled plastic. De markt voor gerecycled plastic heeft de afgelopen jaren dan ook een flinke knauw gekregen: alleen al in Nederland gingen dit jaar vijf placticrecylaars failliet. Hergebruik kan economisch gezien domweg niet uit.
Ecologisch is dat rampzalig. Nu al belandt het overgrote deel van het plastic na gebruik op de vuilstort of in de verbrandingsovens. Slechts 9 procent wordt hergebruikt.
Deze week begint in de Zuid-Koreaanse stad Busan de cruciale vijfde en laatste onderhandelingsronde om in VN-verband tot een mondiaal plasticakkoord te komen. Zo’n 175 landen nemen eraan deel, en het doel is helder: voorkomen dat de plasticproductie de komende jaren wederom verdubbelt.
Zoals te verwachten zijn het met name de landen met grote oliebelangen die een oplossing frustreren. Saoedi-Arabië en Rusland bijvoorbeeld willen niets weten van productiebeperkingen en zoeken de oplossing in het beter opruimen van plasticafval. Van China en de VS is ongewis of zij zich achter een plasticplafond zullen scharen, maar de verkiezing van Donald Trump in de VS belooft weinig goeds.
Terwijl de weg naar een schonere toekomst niet zo heel ingewikkeld uit te stippelen is: de productie van nieuw plastic zal moeten krimpen. Dat kan door af te dwingen dat een percentage (bijvoorbeeld 40 procent) van elk nieuw plastic product uit gerycled plastic moet bestaan. Ook het stimuleren van alternatieven zoals bioplastics, die wel afbreekbaar zijn, kan enorm helpen. En ja, ook meer nadruk op recyling en het verminderen van plastic zwerfafval via bijvoorbeeld statiegeldsystemen gaan helpen. Maar de kraan moet eerst dicht voordat het dweilen zin heeft.
Toen de sportpsychologie in Nederland nog in de kinderschoenen stond, zweerden veel topsporters bij Ted Troost. De deze maand op 88-jarige leeftijd overleden haptonoom had op het EK van 1988 en het WK van 1990 de halve selectie van Oranje in handen. Met wisselend succes, zou de cynicus kunnen denken. Na het EK-goud in West-Duitsland volgde roemloze uitschakeling op het WK in Italië.
Ted Troost werd door de opeenvolgende bondscoaches Rinus Michels en Leo Beenhakker oogluikend binnengelaten in het hotel van Oranje. Bondsarts Frits Kessel vond hem misschien een kwakzalver, maar moest zich schikken vanwege het teambelang. De vedetten Ruud Gullit, Marco van Basten en Hans van Breukelen zeiden er baat bij te hebben. Net als Johan Cruijff en Willem van Hanegem, Wimbledonkampioen Richard Krajicek, de schaatskampioenen Hein Vergeer en Yvonne van Gennip en vele anderen.
Over zijn slechte contact met Kessel zei Troost in 2022 tegen Voetbal International: „De bondsdokter háátte me. Logisch. Ik was toch een bijdehand ventje geworden. En ik deed dingen die hij niet kon uitleggen. Maar driekwart van het elftal wilde door mij worden geholpen. Michels stond het oogluikend toe.”
Tennisleraar
De geboren Rotterdammer Troost was korte tijd tennisleraar, voordat hij fysiotherapie ging studeren. Al in de jaren 60 werd hij gegrepen door haptonomie en ging hij in de leer bij grondlegger Frans Veldman. In zijn bestseller Het lichaam liegt nooit uit 1989 schreef hij wat zijn therapie behelsde. „Het is een geneeswijze, die mensen via hun gevoel confronteert met de emotionele problemen die aan hun kwaal ten grondslag liggen. Door de aanraking wordt opnieuw geleerd te voelen. Daardoor ontdooit het bevroren gevoel van binnen.”
In 1988 legde hij een NRC-verslaggever uit hoe de surfplank van Martine van Soolingen een verlengstuk van haar lichaam moest worden. Haar houding zou verkeerd zijn, waarna Troost staande op haar rug aangaf hoe het wel moest. „Zoals hij op mij ging staan, zo zou ik op de plank moeten staan. Hij leerde me ontspannen waardoor het geen pijn deed als hij op mij stond”, liet Van Soolingen optekenen in het boek.
Drievoudig olympisch kampioene Yvonne van Gennip zei zich mentaal weerbaarder te zijn gaan voelen dankzij Troost, vertelde ze een jaar na haar goldrush in Calgary. „De eerste keer hebben we niet zoveel gepraat, maar heeft hij me dingen laten voelen. Dan trekt hij je aan je nekvel, laat je stuiteren en probeert je te laten voelen wat voelen eigenlijk is”, aldus Van Gennip. Minder tevreden was wielrenner Jacques Hanegraaf. Zijn boosheid was volgens Troost terug te voeren op een moeilijke jeugd. Hanegraaf liet zich niet meer zien.
Niet onomstreden
Troost was een begrip in sportkringen, maar niet onomstreden, net als zijn leermeester Veldman. In NRC sprak Frits Abrahams in 1989 met oud-patiënten over de werkwijze van beide haptonomen. Seksualiteit was een belangrijke factor in hun medische denken, vertelden zij. Veldman gaf naakt demonstraties en bij Troost, die na ruzie voor zichzelf was begonnen, werden cursisten in het kruis gegrepen.
Ongewenste intimiteiten of niet, Oranje-doelman Van Breukelen legde aan de vooravond van het mislukte WK in 1990 in NRC uit welke positieve invloed Troost op hem had: „Ted heeft me laten zien dat ik waardering voor mezelf behoor op te brengen. Verder moet ik mezelf accepteren zoals ik ben met alle positieve en negatieve punten. Voor mijn eigen bestwil sta ik nu open voor bepaalde dingen zoals kritiek. In het verleden kon ik me mateloos ergeren aan wat er over me geschreven en gezegd werd, als ik weer eens niet naar behoren had gepresteerd. Daar kan ik nu mee omgaan. Als ik vroeger een blunder maakte, kon ik daar een week mee zitten. Nu ga ik dat relativeren en me afvragen wat er precies is fout gegaan.”
‘Elkaar aanvoelen, letterlijk’
Behalve Van Breukelen kwamen de WK-gangers Joop Hiele, Adri van Tiggelen en Gerald Vanenburg in de behandelkamer van de haptonoom. In Voetbal International legde hij zijn werkwijze tijdens het WK uit. „Toen heb ik nog vier van die voetballers op elkaar gelegd. Over zulke dingen dacht ik niet na, ik voelde gewoon wat er diende te gebeuren. Soms legde ik ze op elkaar, soms liet ik ze bij elkaar op schoot zitten. Dat zorgde voor meer zelfvertrouwen en voor verbinding in het team. Ze moesten elkaar aanvoelen, letterlijk. Daar is niets spiritueels aan”, aldus Troost. „Het is net als wanneer je een kind op schoot neemt. Je versmelt. Ook een voetballer heeft geborgenheid nodig. Leg de as op elkaar en je elftal wordt veel hechter. In 1988 is het gebleken.”
Maar op het WK in 1990 dus niet, zo bleek een paar weken later toen Oranje vroegtijdig werd uitgeschakeld. De toenmalige bondscoach Beenhakker, die tegen de zin van de meeste en belangrijkste internationals van het bondsbestuur de voorkeur had gekregen boven Cruijff, hoopte met de komst van de haptonoom de ‘onwillige honden’ aan het voetballen te krijgen.
Beenhakker in NRC: „Wat ik persoonlijk van Troost vind, is niet interessant. In dit circus zoekt een speler zekerheid. De een doet dat via een gesprek met zijn vrouw, de ander zakt een avondje door, de derde zoekt deskundige hulp. Mijn zegen hebben ze.”
Ted Troost was getrouwd met oud-toptennisster Marianne van der Torre, met wie hij drie dochters kreeg.
Om even over zes is veld vier van Zubieta een wirwar van felgroene shirtjes. Terwijl het laatste daglicht achter de heuvels verdwijnt, schieten bijna volwassen spelers op doel. Even verderop voeren veel kleinere jongens in drie groepjes pass-oefeningen uit, terwijl op de achterlijn keepers om beurten over metalen hekjes duiken. In de ruimte die overblijft doen geblesseerde spelers met een fysiotherapeut voorzichtig sprintjes.
Alfonso Azurza, plaatsvervangend hoofd van de jeugdopleiding van Real Sociedad, kijkt vanaf de zijlijn toe. „Dat is onze jongste groep, de cadetes (onder-13). En dat is de onder-18.” Hij wijst naar de bergwand achter het doel. Daar, op een uit de rotsen gehakt plateau, ligt veld vijf, waar nog twee andere teams trainen. En achter hem, in het complex, krijgen vier andere jeugdteams les. Over een uur ruilen ze met de teams die nu op het veld staan.
Op andere dinsdagen zou het complex uitgestorven zijn, zegt Azurze. Voor Real Sociedad, spelend in de Baskische kuststad San Sebastian, is dat gewoonlijk de vaste rustdag. Maar deze week zijn de schema’s aangepast, omdat donderdag Ajax op bezoek komt voor de Europa League. Daarom staan de velden nu bomvol: alle jeugdteams zijn tegelijk aanwezig, zodat ze de wedstrijd kunnen zien.
De jeugdopleiding van Real Sociedad – „Wij zeggen hier nooit alleen Sociedad” – wordt tot ver in het buitenland geroemd. Het eerste elftal mag in Spanje dan vaak een middenmoter zijn, de opleiding op trainingscomplex Zubieta staat in ranglijsten meestal in de Europese top. Zo is ‘La Real’ bijna elk seizoen weer een van de belangrijkste leveranciers van spelers aan clubs in de vijf grootste Europese competities, becijferde het Internationale Centrum voor Sportstudies (CIES).
Antoine Griezmann
Denk bijvoorbeeld aan de Franse stervoetballer Antoine Griezmann (nu Atlético Madrid), die hier als klein jongetje binnenkwam. Ook de Spaans international Robin le Normand werd op Zubieta gevormd, voor hij afgelopen zomer naar Atlético vertrok, net als Barcelona-verdediger Iñigo Martínez. Zelf profiteert Real Sociedad volop van al dat talent: in het eerste elftal spelen dit seizoen 15 voormalige jeugdspelers, in andere jaren soms nog meer. Van alle Europese clubs leunt alleen Dynamo Kiev nóg sterker op eigen jeugd.
Deze zomer bij het Europees Kampioenschap leunde het Spaanse elftal flink op Real Sociedad, dat vijf spelers leverde, weliswaar niet allemaal uit eigen jeugd. Maar méér dan FC Barcelona, meer dan Real Madrid. Het was een product van Zubieta dat Spanje in de finale tegen Engeland vlak voor tijd naar de titel schoot: Mikel Oyarzabal, op veertienjarige leeftijd bij Real Sociedad begonnen en er nog steeds actief.
De jeugdopleiding op Zubieta, even buiten San Sebastian tegen een heuvel op gebouwd, is niet alleen goed. Ze is in veel opzichten ook ongewoon. Zo haalt Sociedad spelers pas op hun twaalfde naar de club, terwijl veel Spaanse clubs al véél eerder beginnen. Dat komt door een Baskische wet, die voorschrijft dat kinderen tot hun twaalfde hooguit één dag per week voor hun sport mogen trainen. Zodat ze op andere dagen andere sporten kunnen uitproberen.
Die regel is een belemmering maar hij is ook goed, vinden ze bij de club. Het maakt dat kinderen langer in hun vertrouwde omgeving kunnen opgroeien. Maar voor clubs van buiten het Baskenland geldt hij niet, zij kunnen Baskische spelers al veel eerder vastleggen. Real Sociedad moet ouders er dus van overtuigen dat het loont om nog even te wachten, zegt Azurza. Dat hun kinderen nergens beter af zijn dan op Zubieta.
Ze willen geen flamboyante mensen die bekend zijn in het uitgaansleven of van de rode loper, maar serieuze profs, harde werkers
De voormalig conditietrainer van het eerste elftal wijst naar de begeleiders op het veld. „Dat is de eerste trainer, dat de assistent. Daar bij de lijn de keeperstrainer, en daar de videoanalist.” Elk team heeft hier een staf van zes of zeven mensen, ook een fysiotherapeut, een conditietrainer en een psycholoog die tijdens trainingen altijd op het veld aanwezig is. Omdat voetballers zich volgens de club ook geestelijk moeten ontwikkelen op weg naar de top.
Zubieta heeft geen grote opleiding: in totaal zo’n 170 jongens, verdeeld over acht teams. Daarnaast zijn er drie meisjesteams. De grote meerderheid van al die jeugdspelers – de club streeft naar 80 procent – komt uit Gipuzkoa, de kleinste provincie van Spanje, waarvan San Sebastian de hoofdstad is. De rest uit omliggende provincies, en soms uit Zuid-Frankrijk, dik twintig kilometer verderop.
Het is geen grote vijver om uit te vissen, erkent Azurza. Gipuzkoa is zowel qua oppervlakte als aantal inwoners (690.000) kleiner dan bijvoorbeeld Limburg. Maar Real Sociedad kent liever één gebied door en door dan het halve land oppervlakkig, zegt hij. De club heeft nauwe contacten met bijna alle amateurverenigingen in de provincie, en gaat er regelmatig kijken. Om talentjes te vinden, organiseert de jeugdopleiding regelmatig trainingsdagen op Zubieta voor spelertjes jonger dan twaalf.
Heel sterke identiteit
Een voordeel is dat La Real daardoor een heel sterke identiteit heeft. Dat was ook de reden dat de club zelfs bij de profs lange tijd, tot eind jaren tachtig, louter werkte met spelers uit eigen regio, zoals Athletic Club uit het nabijgelegen Bilbao nu nog steeds doet. Alleen als voor een positie geen geschikte kandidaat op Zubieta rondloopt, begeeft Real Sociedad zich op de transfermarkt. „Maar in geval van twijfel geven we eerst een speler uit eigen jeugd de kans.”
Sander Westerveld, zesvoudig Oranje-international, werd begin 2002 naar San Sebastian gehaald, bij gebrek aan goede keepers. Westerveld is een van de drie Nederlanders die ooit voor Real Sociedad speelde, dik twee seizoenen: hij werd er in 2003 op een haar na landskampioen. „Maar in het begin was er best wat kritiek op mijn komst. Ik moest mensen echt wel even overtuigen van mijn kwaliteiten.”
Tegelijk voelde de club in het Baskenland al snel vertrouwd, zegt hij. In de identiteit van de regio herkent hij de mentaliteit bij FC Twente, waar hij zijn voetballoopbaan begon. „Real Sociedad haalt alleen spelers die bij de club passen. Ze willen geen flamboyante mensen die bekend zijn in het uitgaansleven of van de rode loper, maar serieuze profs, harde werkers. Dat is iets waar de Basken sowieso bekend om staan.”
Binding met de kleine provincie is belangrijk, merkte Westerveld al snel. Zo moesten spelers in zijn tijd regelmatig opdraven om zich te laten zien bij „een voetbalvereniging of een volksfeest”, zoals de lokale Tamborrada. „Dan kreeg je een bordje om je nek en twee lepels: ga maar trommelen. Want ook al ben je voetballer, dat maakt je niet belangrijker dan de bakker of slager, vinden ze. Je speelt voor het volk, als Bask voor de Basken.”
Weg omhoog
‘Gorabide’, hangt in grote letters naast de ingang van het gloednieuwe jeugdcomplex op Zubieta. Letterlijk vertaald vanuit het Baskisch: de weg omhoog. Een lijfspreuk die Real Sociedad veel breder opvat dan alleen voetballend, zegt Azurza, die al ruim twintig jaar op het complex werkt. „Ons motto hier is: wij verbeteren geen voetballers, maar we trainen mensen.”
Dat menselijke aspect staat voorop in alles: ouders vertrouwen hun kind toe aan de club en moeten erop kunnen rekenen dat Real Sociedad met die grote verantwoordelijkheid kan omgaan, zo is de overtuiging. Elke speler moet bijvoorbeeld het gevoel hebben dat hij een eerlijke kans heeft gekregen om zichzelf te laten zien. Wie aan de jeugdopleiding begint, speelt er minimaal twee jaar voor er een schifting wordt gemaakt.
We willen niet dat die jongens en meisjes hier gefrustreerd weggaan
Ook krijgen alle spelers een gegarandeerde hoeveelheid speeltijd in wedstrijden: tot hun veertiende minstens de helft van alle minuten dat ze fit zijn, daarna minimaal 30 procent. Dat teams daardoor zelden in hun beste opstelling spelen geeft niet, zegt Azurza. Op Zubieta is de uitslag ondergeschikt aan de ontwikkeling die spelers doormaken.
Natuurlijk is de jeugdopleiding er uiteindelijk om spelers aan het eerste elftal te leveren. En op dat vlak maken de tieners die hier worden toegelaten een „zeer hoge slagingskans”, zegt het plaatsvervangend hoofd opleidingen. Sinds 2002 slaagde 7 procent van alle jeugdspelers erin het eerste elftal te halen, nog eens 4 procent werd prof bij een andere club. Alleen al in de laatste drie jaar maakten 15 jeugdspelers de overstap naar het eerste elftal.
Onderwijs belangrijk
Het betekent tegelijk ook dat een kleine 90 procent van alle jeugdspelers de profs niét haalt. Richting hen heeft Real Sociedad ook een „verplichting”, stelt Azurza. „We willen niet dat die jongens en meisjes hier gefrustreerd weggaan.” Om die reden hecht de club veel waarde aan scholing: onderwijs is in de jeugdopleiding minstens zo belangrijk als voetbal, benadrukt de Bask gedurende de dag meermaals.
La Real is er trots op dat spelers die het hoogste niveau wel halen daarvan ook het belang inzien. Zo rondde aanvoerder Oyarzabal bijvoorbeeld een universitaire opleiding bedrijfskunde af, terwijl hij al prof was. Centrale verdediger Jon Pacheco doet eenzelfde studie, terwijl international Martin Zubimendi bezig is om bewegingswetenschapper te worden. Talent en buitenspeler Ander Barrenetxea volgt een opleiding tot leraar basisonderwijs.
Meermaals per week, zo ook vanavond, krijgen jeugdspelers daarom ook ‘training’ buiten het veld. Real Sociedad heeft leraren in dienst en de lessen waar tieners werken aan vakken die ze moeilijk vinden zijn verplicht. Op het veld zijn de eerste groepen inmiddels aan het afronden: zij gaan zo van bal naar bijles. Zodat ze hoe dan ook een kansrijke toekomst hebben, ook als ze het eerste niet halen. „We willen ze klaarstomen voor het leven”, aldus Azurza, “of dat nou is als voetballer of als dokter of loodgieter.”