Column | De geknakte lepelaar

‘We beleven de somberste periode sinds 1993!” kopte Weeronline maandagavond. Al acht dagen achtereen had de zon zich niet laten zien. Het uitroepteken gaf de zin iets positiefs, als een bericht waarin „ik heb me nog nooit zó ellendig gevoeld” wordt gevolgd door een smiley. Maar het weer blijft stug het wereldnieuws weerspiegelen.

Zaterdag wandelde ik met een vriendin door de bossen rond Oisterwijk. Ons voornemen om over opbeurende dingen te praten bleek lastig uitvoerbaar. Bij een fladderende witte schim kwam het gesprek op onfortuinlijke lepelaars die met hun lange poten tegen hoogspanningsdraden vliegen. ‘Draadslachtoffers’ noemt Vogelbescherming Nederland ze in een nieuwsbericht. Met gebroken poten landen de vogels op de grond, om daar te sterven.

Wandelend langs het Belversven hadden we het over Syrische gruwelgevangenissen, klauterend over een omgevallen den kwam het rapport van War Child ter sprake. „96 procent van de ondervraagde kinderen in Gaza gelooft dat hun dood nabij is”, zei ik terwijl we ons tussen takken door wurmden. „49 procent wíl niet eens meer leven door alle oorlogstrauma’s.” Ik landde in een modderpoel. Zompend verder, een hoofd vol loodzware getallen.

In een poging tot luchtigheid deelde ik een dierennieuwtje uit Proceedings of the Royal Society B, over hommels die bij stress minder goede keuzes maken – waarschijnlijk omdat ze toch geen positieve uitkomst verwachten. Mijn vriendin glimlachte wrang. „Zelfs hommels zijn pessimistisch.”

Opeens zagen we tenten tussen de bomen. Ik dacht aan het achtuurjournaal, waar een Bredase boswachter vorige week de problematiek rondom het groeiende aantal wildkamperende dak- en thuislozen had aangekaart. Maar deze mensen bleken hier voor hun plezier te bivakkeren: onze route voerde over camping Morgenrood.

„Koffie?” vroeg een van de mannen vrolijk. Bij de receptie hing een workshopoverzicht: bosbaden, quilten, mandala tekenen en mediterend wandelen. Een vrouw in legging deed de zonnegroet. „Wat kijken ze allemaal blij”, fluisterde mijn vriendin – fervent hotelliefhebber – ontzet.

Van de weeromstuit schreef ik me bij thuiskomst in voor de eerste de beste zen-workshop bij mij in de buurt: yinyoga. „Dat is zó makkelijk en ontspannen, dat kun jij zelfs”, had een kennis me ooit toevertrouwd. What could possibly go wrong?

De eerste vijf minuten gingen prima: met thee en een wollen deken in kleermakerszit. Pas toen de yogajuf met haar onderbenen plat op de vloer en haar billen op haar kuiten naar achteren helde rook ik onraad. „Als je wilt mag je een extra kussentje gebruiken”, zei ze vriendelijk. Uiteindelijk was er een toren van acht kussens nodig, gestapeld door toesnellende medecursisten, om mijn rug een fractie naar achteren te laten hellen. „Supta virasana, de liggende held”, zei de juf.

Na de les wurmde ik me met knikkende knieën in mijn gympen (pose ‘de geknakte lepelaar’). Misschien schuilt daarin de helende werking van yoga, bedacht ik terwijl ik thuis als een hoopje ellende neerzeeg op de bank (pose ‘de pessimistische hommel’). Er blijft gewoon geen energie meer over om somber te zijn!

Gemma Venhuizen is biologieredacteur bij NRC en schrijft elke woensdag een column op deze plek.