Ik ging een weekje zonder gezin op vakantie en zag verrassende dingen op plekken waar het gemiddelde grootstedelijke moedertje met kinderen in de basisschoolleeftijd doorgaans niet komt. Het Markermeer bleek bijvoorbeeld stampvol waterplanten te zitten. Ik vond het antwoord op de vraag waar alle insecten zijn gebleven: op het IJsselmeer. En Friesland blijkt op een doodgewone zonnige dinsdagochtend in juni afgeladen met ouderen. Ouderen op bootjes, ouderen op terrasjes, ouderen met hun caravan, ouderen met rugzakken op lange wandeltochten, maar vooral ouderen op hun elektrische fiets. Het Nederlandse pensioenvolk rijdt in kolonnes van kilometers lang door de polder op e-bikes van vierduizend euro. Ze zagen er dolgelukkig en gezond uit en zijn tot op de tanden bewapend en beschermd. Viervoudig gevaccineerd tegen corona, naast de reguliere prikken tegen influenza en pneumokokken. De cholesterol wordt veilig laag gehouden, bloeddruk en suiker onder controle, kunstheup, pacemaker, multifocale bril, onzichtbaar hoortoestel. Aan alles is gedacht.
En toch is nog steeds niet elk risico weggenomen. De neurologen en verzekeraars, verenigd in ‘artsen voor veilig fietsen’ zien het hoofdschuddend aan, want ze dragen niet allemaal een helm. Waar wij een generatie vitale ouderen zien, zien zij een stoet potentiële verkeersslachtoffers en Interpolis voornamelijk een stijgende kostenpost. Jaar op jaar neemt hun aantal toe op de spoedeisende hulp en het letsel wordt steeds ernstiger en duurder.
Nu is het fietspad één grote wedstrijd vingerwijzen. Iedereen heeft wel zijn eigen ergernis en die zit vaak diep: de appende jongere, de deelscooters, de stepjes, de opgefokte forens, de kamikaze-wielrenner.
Maar hier zijn de cijfers eenduidig. De toename van verkeersslachtoffers is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de verkeersdeelnemer op leeftijd. De fietsende oudere is een ramp op wielen. En dat is niet de schuld van ‘het verkeer’. Het meest voorkomende ongeluk is eenzijdig. Ze verliezen hun evenwicht, rijden tegen een stoepje of een paal of vallen. En bij hen is het letsel dan vaak meteen ernstig. Ze breken iets of lopen een hersenschudding op. Hersenletsel dat eenvoudig te voorkomen is met een helm.
De cijfers pleiten altijd vóór een helm en het dragen kost niets vanuit het ziekenhuis bezien, zeker niet wanneer het wordt afgezet tegen het voorkomen leed. Het leven zit boven de zeventig toch al vol met vaccins, medicijnen en hulpmiddelen. Het steeds brozere lichaam moet koste wat kost beschermd worden tegen botsen en stoten, het liefst in een wereld vol handgrepen, kussens en airbags. Een helm kan er toch nog wel bij?
En toch zou ik als oudere ergens een keer in opstand komen. Voor elke oudere fietser met hersenletsel zien de neurologen ongeveer tien patiënten met beroertes en TIA’s. Weet u wat daar tegen beschermt? Juist, bewegen, fietsen. De cijferaars kunnen precies berekenen wat al dat roekeloze gefiets ons wel niet kost. Ondertussen blijkt dat dankzij de elektrische fiets de oudere vaker is gaan fietsen, en verder. Al die ongevallen weerspiegelen uitstekend nieuws: de Nederlandse oudere is gezond, beweegt, ziet nog eens iets, komt nog eens ergens en geniet met volle teugen van het pensioen. Wat gaat de fietshelm veranderen aan dat enthousiasme?
Maar de valpartijen hebben meer nadelige effecten dan alleen voor henzelf en voor de zorgkosten. ‘Artsen voor veilig fietsen’ beogen niets minder dan een heuse cultuurverandering. Dat de oudere nu vaker crasht is aanleiding om maar meteen heel Nederland aan de helm te brengen, te beginnen bij de jeugd. Ze organiseren ‘de dag van de fietshelm’ en delen die dingen gratis uit op school met de autoriteit van de witte jas om van jongs af aan te benadrukken dat zij te allen tijde gevaar lopen op de fiets. Dat er gruwelijke dingen kunnen gebeuren. Dat we niet zo koppig moeten zijn.
Ik word vrolijk van de colonne geriatrische vitaliteit die daar voorbij trapt. Maar ik zie ook een statistiekje voorbijfietsen dat onze Nederlandse informele vrije fietscultuur in gevaar brengt. Niets mag in deze wereld ooit gevaarlijker worden.
Er breekt een dag aan dat wij onze onveiligheid moeten gaan beschermen en in opstand moeten komen tegen de betuttelende veiligheidscultus vanuit het ziekenhuis.
Voor een deel van Nederland is de zomervakantie begonnen. Vanaf 2.195 euro kunt u een achtdaagse rondreis maken langs de zuidkust van IJsland. U bezoekt watervallen, zwarte lavastranden en gletsjers, die nu nog groot zijn, maar binnen afzienbare tijd een flink deel van hun ijs verliezen. Hoe lang kunnen toeristen nog zien waarvoor ze nu komen: unieke natuur die onder druk staat door opwarming van de aarde?
Wereldwijd wordt het warmer, in Maastricht was het vorige week 39 graden. Dat leidt tot het fenomeen ‘laatste-kans-toerisme’: reisbureaus brengen toeristen naar plekken die door klimaatopwarming, vervuiling of ontbossing dreigen te verdwijnen. Van Venetië of Tuvalu (zeespiegelstijging) tot de Noordpool of Antarctica (smeltende ijskappen), en van The Great Barrier Reef of Bonaire (verdwijnend koraalrif) tot het Amazonegebied (ontbossing).
De fototentoonstelling Wish You Were Here van Sarah Palmer is sinds mei te zien in het Duitse Zingst. Ze toont toeristen die smeltende ijskappen in Alaska bekijken. Door klimaatverandering worden cruiseschepen er minder gehinderd door ijs – het cruiseseizoen is sinds 2022 verlengd van vier naar zeven maanden.
Lees ook
Lees ook: Vliegen naar de zon of liever iets dichterbij? Klimaat beïnvloedt keuzes van reizigers
Natuurlijk kan één toerist weinig veranderen – al mag de kracht van individueel handelen niet worden onderschat. Iedereen begrijpt de aantrekkingskracht van natuur die dreigt te verdwijnen. Ook een reisbureau is weinig aan te rekenen: als zij die cruisetocht naar de Noordpool niet aanbieden, doet een ander het wel.
Tegelijk is het wrang en een betere metafoor voor de klimaatcrisis is nauwelijks denkbaar. Toeristen kijken met vol bewustzijn (en ter ontspanning) naar de desastreuze gevolgen van klimaatverandering, om er vervolgens niets wezenlijks tegen te doen. Zoals bij ruimtetoerisme: al CO2-uitstotend kijken naar wat mede door die uitstoot met uitsterven wordt bedreigd. En dan ineens de kwetsbaarheid ervan inzien.
In de zomer van 2024 ging bijna driekwart van de Nederlanders op vakantie, van wie bijna de helft naar het buitenland. Frankrijk blijft de populairste bestemming, maar het vliegverkeer neemt toe. Schiphol telde 66,8 miljoen reizigers, 8 procent meer dan een jaar eerder. Ongeveer een derde van de Nederlanders vliegt jaarlijks, de helft daarvan meerdere keren per jaar.
Maar wat te doen? Toerisme aan banden leggen is onuitvoerbaar. Alleen al bepalen welke bestemmingen ‘goed’ zijn en welke niet, is vrijwel onmogelijk, laat staan bepalen met welk vervoer mensen mogen reizen. Wel kunnen overheden normeren en beprijzen: via wetgeving en (financiële) prikkels sturen op duurzame ontwikkeling, zodat mensen kunnen blijven reizen zonder daarmee het klimaat naar de knoppen te helpen.
Dat is hoognodig en zou een veel groter gespreksthema moeten zijn, in Nederland én Europa. Niets doen is geen optie meer, de wereldwijde CO2-uitstoot stijgt nog altijd. Toerisme is belangrijk, als ontspanning, geestverruiming én voor economieën. Maar er zijn schaduwkanten en ze groeien.
Zolang overheden en bedrijven hun verantwoordelijkheid niet nemen, is ook de reiziger aan zet. Dus burger, vakantieganger, consument: denk na over uw bestemming en vervoer. Misschien is gletsjergluren met een cruisereis wel in te ruilen voor een net zo mooie plek dichterbij. Kijk naar natuurfilms om te beseffen hoe kwetsbaar de aarde is. Straks is het – mede door dit verwoestende toerisme – te laat.
De afgelopen vrijdag overleden filmproducent Rob Houwer verwierf grote bekendheid door de films die hij met regisseur Paul Verhoeven maakte. Hun legendarische samenwerking begon in 1971 met het pikante Wat zien ik?, daarna produceerde Houwer onder andere de kaskrakers Turks fruit (1973), Keetje Tippel (1975) en Soldaat van Oranje (1977). In totaal wist het succesvolle duo met deze films 6,7 miljoen mensen naar de bioscoop te lokken.
Robert Piet Houwer werd op 13 december 1937 geboren in Hoogeveen. Omdat de Nederlandse Filmacademie in 1956 nog niet was opgericht, ging hij naar Duitsland, waar hij aan de filmacademie van München afstudeerde in de richtingen regie, dramaturgie en camera. Daarnaast studeerde hij Theaterwetenschap aan de universiteit van München.
In 1959 begon hij als zelfstandig filmproducent (Houwer-Film) en regisseur. Zijn eerste korte film Hundstage (1959) viel goed, net als enkele andere door hem geregisseerde korte films, maar na het succes van het door hem geproduceerde Mord und Totschlag (Volker Schlöndorff, 1967) legt Houwer zich meer en meer toe op productie. Vooral omdat hij inzag dat anderen meer talent hadden als regisseur dan hij.
Rob Houwer met een Gouden Kalf voor De kleine blonde dood. Foto Frans Vanderlinde/ANP
Papas Kino ist tot!
Met zijn Duitse producties leverde hij een belangrijke bijdrage aan de stroming die bekendstaat als de ‘Nieuwe Duitse Film’, waarin het Oberhausener Manifest uit 1962 (‘Papas Kino ist tot!’), dat Houwer ook ondertekende, een cruciale rol speelde. Een groep van 26 Duitse filmmakers eiste toen meer vrijheid, minder commercie. Het door Houwer geproduceerde O.K. (Michael Verhoeven, 1970) zorgde voor een rel op het filmfestival van Berlijn. Hoewel de film over een groepsverkrachting en moord door een peloton Amerikaanse soldaten was gesitueerd in Europa, verwees O.K. naar een incident in Vietnam in 1966. De jury wilde de „anti-Amerikaanse”-film uit de competitie en in het tumult werden allerlei films uit protest teruggetrokken en de competitie gestaakt.
Naast auteursfilms als Michael Kohlhaas (Schlöndorff, 1969) produceerde de geslepen Houwer ook softe seksfilms, een genre dat in die jaren opkwam en zeer succesvol was in de bioscoop. Titels als Engelchen oder Die Jungfrau von Bamberg (Nederlandse titel: Wild op liefde!) en Met blanke borst en spitse degen spreken boekdelen. Seks bracht veel geld in het laatje, dus was het een kleine stap om ook in Nederland erotische films te produceren, zoals Paul Verhoevens Wat zien ik?. Deze komedie (2,3 miljoen bezoekers) ging over de Amsterdamse prostituee Blonde Greet (Ronny Bierman) die allerlei vreemde types aan hun gerief helpt. Met het eveneens door Houwer geproduceerde Turks fruit (1973) en Keetje Tippel (1975) stond de film aan de wieg van wat filmhistoricus Hans Schoots in zijn boek Van Fanfare tot Spetters ‘de seksgolf’ in de Nederlandse speelfilms noemt. Waar Wat zien ik? nog een hoog ‘o la la’-gehalte heeft, valt Turks fruit perfect samen met de seksuele revolutie van de jaren zeventig en de afschaffing van de filmcensuur. De verfilming van de roman van Jan Wolkers wordt mede dankzij de openlijke seksualiteit en de ontwapenende hoofdrollen van Monique van de Ven en Rutger Hauer een ongeëvenaard kas- en schandaalsucces.
Oorlogsfilm Soldaat van Oranje (1977), tegenwoordig bekender van de langlopende musical, was met z’n 1,5 miljoen bezoekers een relatieve flop voor Houwer en Verhoeven. Houwers plannen om met Jean van de Velde Soldaat van Oranje 2 te maken strandden wegens financiële perikelen. In 2006 beschuldigt weekblad Vrij Nederland Houwer van oplichting en claimt bewijzen te hebben dat hij bij het maken van het vervolg op Soldaat van Oranje een miljoen achterover heeft gedrukt.
In 1977, bij de perspremiere van ‘Soldaat van Oranje’ in Tuschinski. Op de trappen v.l.n.r.: Erik Hazelhoff Roelfzema (schrijver van het gelijknamige boek), Paul Verhoeven (regie), Rob Houwer (producent), onder: Rutger Hauer, Jeroen Krabbé en Lex van Delden. Foto Ben Hansen
Flops
Na ruzie met Verhoeven – die met Joop van den Ende in zee ging bij zijn film Spetters – ging Houwer eind jaren zeventig met andere makers in zee. Naast de eenmalige hereniging met Verhoeven bij De vierde man (1983) werkte Houwer met iets minder succes met filmmakers als Wim Verstappen (Grijpstra & De Gier, 1979), Dimitri Frenkel Frank (Hoge hakken, echte liefde, 1981) en Pieter Verhoeff (Van geluk gesproken, 1987). Ook maakte hij een avondvullende tekenfilm: Als je begrijpt wat ik bedoel (1983), naar Marten Toonders Olie B. Bommel-strips. Soms – zoals bij Brandende liefde (1983) of Gouden Kalf-winnaar De kleine blonde dood (1993) – deed hij ook het scenario.
Houwer was tevens verantwoordelijk voor enkele van de slechtste films ooit in dit land gemaakt. Met name het erbarmelijke De zeemeerman (Frank Herrebout, 1996), over een jongen die penetrant naar vis stinkt, oogste hoon, net als de oubollige Maarten ‘t Hart-verfilming Het woeden der gehele wereld (Guido Pieters, 2006).
De kans om in 2006 met Paul Verhoeven Zwartboek te maken sloeg Houwer af omdat hij budget dat Verhoeven eiste te hoog vond. De keiharde Houwer had de reputatie nogal op de centen te zijn. Zo wilde hij geen tickets naar Los Angeles betalen toen Turks fruit voor een Oscar werd genomineerd: de film maakte in zijn ogen toch geen kans. Paul Verhoeven klaagde dat hij een paar maanden na elk filmhit weer in de bijstand moest, hoewel uit archiefstukken in Eye Filmmuseum blijkt dat Houwer Verhoeven en de onlangs overleden scenarist Gerard Soeteman vrij goed betaalde. Maar een beoogde tentoonstelling in Eye over Verhoeven ging niet door omdat Houwer teveel geld wilde zien voor de vertoning van filmfragmenten, en ook bij een prestigieuze Verhoeven dvd-box en de restauraties van Houwer-producties zat hij dwars. Het neemt niet weg dat Rob Houwer van eminent belang is geweest voor de Nederlandse publieksfilm in de jaren zeventig en tachtig.
Bij stillevens met bloemen denk je al snel aan de zeventiende eeuw en aan het Rijksmuseum in Amsterdam. Aantal bezoekers in 2024: 2,7 miljoen.
Je kunt ook denken aan Nationaal Museum De Zwarte Tulp in Lisse. Aantal bezoekers in 2024: zo’n 10.000.
Wat die dan zien: tientallen schilderijen van tulpen, hyacinten en bollenvelden, maar ook andere aan bolgewassen gerelateerde kunstvoorwerpen zoals bloemvazen of wijnglazen. Er is een installatie van 125 schilderijen die Tulpendia heet, waarover straks meer. En dan vind je op de eerste verdieping nog in een tijdlijn de geschiedenis van de tulp, met verder gereedschappen, heel veel oude foto’s en een film over werken in de bollenteelt.
Maar dan moet je dus wel weten dat het museum bestaat. Om precies te zijn al veertig jaar, dit jaar is een jubileumjaar.
Bestuursvoorzitter Herman Hollander „was er niet bij” toen Nationaal Museum De Zwarte Tulp werd opgericht in 1985, maar hij kent de geschiedenis wel. „Het was een reactie op het verdwijnende erfgoed van de bollenstreek: bollenschuren, schaftschuurtjes – het maakte allemaal plaats voor nieuwbouw. Zelfs het oude gemeentehuis wilden ze in die tijd vervangen. Onder het motto ‘hou heel, geen houweel’ kwam er protest tegen al die afbraak. Het nieuwe gemeentehuis kwam er, maar uit het verzet ontstond wel het idee van een cultuurhistorisch museum. En dat opende op deze plek met een overzicht van hoe het er hier vijftig, honderd jaar geleden aan toeging.”
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-description="In Nationaal Museum De Zwarte Tulp hangen schilderijen van tulpen, hyacinten en bollenvelden.
Foto Olivier Middendorp
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="In Nationaal Museum De Zwarte Tulp hangen schilderijen van tulpen, hyacinten en bollenvelden.
In Nationaal Museum De Zwarte Tulp hangen schilderijen van tulpen, hyacinten en bollenvelden.
Foto’s Olivier Middendorp
Die eerste opzet van het museum beslaat nu de bovenste verdieping, de kunstwerken op de begane grond zijn er nog maar een jaar of tien. En dáár was Herman Hollander wel bij betrokken. „We bedachten: er is meer om te laten zien. Er is zoveel kunst gemaakt rond tulpen: tientallen kunstenaars, duizenden schilderijen.” En daarvan waren er best een paar te vinden in de regio zelf.
Neem de kunstcollectie van Harry en Joop Zwetsloot, de twee broers waren eigenaar van een grote bollenveiling. Een langdurig bruikleen vormt nu de vaste collectie van Nationaal Museum De Zwarte Tulp: schilderijen en prenten uit diverse eeuwen en landen, maar ook bloemvazen, jardinières en bloemenhouders. Daarnaast is er een wisselende tentoonstelling, op dit moment KLEUR, meer dan je ziet. Het zijn schilderijen van een stuk of zes, zeven particuliere verzamelaars, met stillevens van ‘bollenschilders’ als Anton Koster, August Lüdecke-Cleve, Lucien Manceau en Leo van den Ende.
Panorama
Lucien Manceau (1873-1937) is zelfs op béíde verdiepingen aanwezig. De Frans-Nederlandse Manceau, hij woonde in Warmond, maakte natuurgetrouwe schilderijen van de verschillende bolbloemen die in zijn tijd werden verhandeld. Op de eerste verdieping zie je de paneeltjes van tulpen die hij schilderde voor in de koffers van ‘bollenreizigers’ (de koffers staan er ook). Herman Hollander: „Die gingen in september, oktober op reis voor de export met in hun koffers bollen, maar ook paneeltjes. Je had in die tijd nog geen reclamefolders, dus waren op die paneeltjes de tulpen geschilderd zoals ze uit de bollen zouden komen.”
Ook Leo van den Ende (1939), er hangen een stuk of vijf schilderijen van hem in KLEUR, meer dan je ziet, is geen onbekende in de bollenstreek. Kunstschilder Van den Ende, zijn werk bevindt zich in diverse musea, maakte Panorama Tulipland (1997-2008). Net als Panorama Mesdag is Panorama Tulipland een cilindervormig schilderij, 63 meter lang en 4 meter hoog. Als je erin staat, zie je de bollenstreek van de jaren vijftig. Herman Hollander: „We hadden het werk wel bij het museum willen trekken, maar het was te groot. Het is nu ergens opgeslagen.”
„Maar juist in dit jubilieumjaar”, zegt hij, wilde Nationaal Museum De Zwarte Tulp een gedenkteken voor de tulp oprichten. En dat brengt ons bij de installatie Tulpendia, niet zo groot als Panorama Tulipland, maar wel zo uitgebreid dat het kunstwerk de hele collectie hyacintglazen tijdelijk aan het oog heeft onttrokken.
Aan Tulpendia heeft de Rotterdamse kunstenaar Niek Hendrix (1985) een jaar gewerkt.
Foto Olivier Middendorp
Aan Tulpendia heeft de Rotterdamse kunstenaar Niek Hendrix (1985) – in 2017 won hij de Koninklijke Prijs voor Hedendaagse Schilderkunst, hij exposeerde in het Dordrechts Museum en het Singer Museum in Laren – een jaar lang gewerkt. Het zijn meer dan honderd schilderijen, samen verbeelden ze het verhaal van de tulp. Dat heeft hij – zijn handelsmerk – gedaan door nieuwe interpretaties te maken van oudere kunstwerken, vaak geschilderd, vaak ook getekend. Je ziet variaties op werken van Wim T. Schippers, Erwin Olaf, Anton Pieck en Dick Bruna. En van Jeff Koons, Floris Verster en Paul Cézanne. Het getekende atelier van Piet Mondriaan in Parijs, die een vaas met een houten tulp had staan, is er ook. Net als een tekening van de tulpstoel van de Finse architect Eero Saarinen. En van de Tulpnevel van Sterrenstelsel Cygnus. Tulpendia blijft het hele jaar staan, mogelijk gaat het daarna reizen.
Rest de vraag waarom het hier Nationaal Museum De Zwarte Tulp heet. Herman Hollander: „Zo mag je jezelf noemen – en wij bestaan al veertig jaar. Als je niks pretendeert, dan ben je ook niks.”
In de tijdelijke tentoonstelling KLEUR, meer dan je ziet. hangen schilderijen van een stuk of zes, zeven particuliere verzamelaars.