Column | De blinde vlek van radicaal-links

Nadat studenten in Tbilisi en andere Georgische steden maandag door de politie in elkaar waren geslagen of gearresteerd – maar desondanks bleven demonstreren tegen een wetsvoorstel om non-gouvernementele organisaties te knevelen – voegde SP-senator Bastiaan van Apeldoorn, hoogleraar geopolitiek aan de Vrije Universiteit, zich die ochtend bij collega’s van de Universiteit van Amsterdam om met een zogeheten ‘walk-out’ een academische boycot van Israël te eisen. Hun demonstratie liep uit op plunderingen door anti-impi’s, zoals de gewelddadige kern van de krakersscene vroeger werd genoemd, en harde politiecharges.

Voor de geweldloze strijd van collega-academici in Tbilisi, die dag in dag uit ijveren voor een Europese oriëntatie van hun land, had de vicevoorzitter van de SP-fractie in de Eerste Kamer wederom geen tijd. Ook de andere demonstranten bleven hun ogen voor Georgië gesloten houden.

De internationale solidariteit was maandag in Amsterdam duidelijk begrensd. Niet voor het eerst overigens. De (radicale) beweging in Nederland, die zegt op te komen voor de rechten van de Palestijnen en de oorlog in het Midden-Oosten bekijkt door het prisma van (de)kolonisatie ten opzichte van het Westen, bekommert zich al jaren niet of nauwelijks om het anti-imperiale vrijheidsstreven van Georgiërs, net zo min als om de onafhankelijkheidsstrijd van Oekraïne.

Dat is op zichzelf geen doorslaggevend verwijt. Het geweld in Georgië is van een heel andere orde dan in het Midden-Oosten of Oekraïne. Ik heb bovendien een hekel aan whataboutisms. De jij-bak om engagement met het ene geknechte volk af te doen als hypocrisie indien niet meteen ook al het onrecht elders gelijkelijk wordt geadresseerd, is gemakzuchtig. Een zekere mate van selectieve verontwaardiging is onvermijdelijk en niemand kan de hele wereld op de schouders torsen.

Maar daarmee is de blikvernauwing van de radicale solidariteitsbeweging nog niet verklaard, laat staan gerechtvaardigd. Het feit dat ze geen oog heeft voor Georgië is namelijk geen kwestie van tijdgebrek, maar is ideologisch bepaald. Imperialisme en kolonialisme zijn in het theoretische denkraam van deze beweging louter westerse fenomenen. Buiten Europa en Amerika bestaan ze niet. Het huidige revanchisme van het Kremlin is in radicale ogen daarom geen gewelddadige uiting van een eeuwenoud, nooit wezenlijk beteugeld, Russisch imperialisme, maar eerder een reactie op het dominante Westen dat sinds het einde van de Koude Oorlog her en der zijn sociale en rechtsstatelijke democratie zou willen opdringen.

Dat studenten en academici in Georgië door die Europese orde geïnspireerd zouden kunnen zijn en zich willen ontworstelen aan de almacht van de oude kolonisator Rusland is voor deze theoretici ondenkbaar. Dat de Georgiërs al decennia in meerderheid opteren voor NAVO en EU kan daarom niets anders zijn dan een door het Westen geïnstigeerd tragisch misverstand.

Wellicht gaven de solidaire internationalisten deze week daarom niet thuis, toen jongeren in Tbilisi op straat probeerden de oproerpolitie te weerstaan omdat ze geloven dat Europa hun meer burgerlijke toekomstperspectieven biedt dan Rusland.

Als het spannend wordt, gaat op het Roeterseiland de eigen theorie kennelijk boven de empirische praktijk daar. De radicale vleugel van de solidariteitsbeweging hanteert daarmee niet alleen een achterhaald concept van imperialisme, ze etaleert ook eenzelfde westers paternalisme als ze het westerse establishment verwijt.

Met grenzeloze solidariteit heeft het hoe dan ook weinig van doen. Het is eerder een variant op het ‘eigen volk eerst’ aan radicaal rechtse zijde van het hoefijzer, maar dan met een links sausje om het superioriteitsgevoel van internationalistisch links te maskeren.

Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.