Column | Christus en de werkelijkheid

Heibel in Spanje. Met zijn zoon als model schilderde Salustiano García Cruz een bidprentjes-mooie Christus voor het affiche ter promotie van de Semana Santa in Sevilla (van die massale processie met mannen met puntmutsen). Het schilderij van García Cruz wekte de tierende afkeer van een grote menigte conservatieve gelovigen. Deze Christus is ‘te mooi’, heette het. Een bewuste keuze, verklaarde de schilder, „omdat schoonheid en goedheid hetzelfde zijn”. Niet waar, er zijn tegenvoorbeelden te over, maar in religieuze afbeeldingen is dat inderdaad zo. Maria heeft nooit onregelmatige gelaatstrekken, Jezus is traditioneel van een schaapachtige mooiigheid.

Salustiano García Cruz: Jezus Christus herrezen
Foto Associated Press

Intussen werd „te mooi” „verwijfd” en toen kwam het hoge woord eruit. Dit is een „homo-Christus”. Mooie jongens kunnen van alles zijn – leermomentje voor de conservatieve gelovigen. Ze kunnen ook eens kijken naar de Christussen van hun vereerde 17de-eeuwse landgenoot Zurbarán, zo te zien een inspiratiebron voor García Cruz. Een en al gespierde schoonheid en daar zit niemand mee. Een ander argument is aandoenlijker, namelijk dat deze Christus niet overeenkomt „met de werkelijkheid”. Welke werkelijkheid dan? Elke afbeelding van Christus berust op gefantaseerde voorschriften, en die werkelijkheid dus ook.

De werkelijkheid in pacht hebben gaat niet en dat doet soms pijn. Het gebeurt voor mijn ogen op het Rotterdamse filmfestival IFFR, na afloop van Pandoras Vermächtnis, een film over G.W. Pabst, met als troef de kolkende liefdesbrieven die hij en zijn Trude hun huwelijk lang uitwisselden.

https://youtu.be/FQRfwDo81EI?feature=shared

Pabst is de legendarische regisseur van de nog altijd bekende, uitdagende films met Louise Brooks en de ontdekker van Greta Garbo. En nu staan zijn bejaarde kleinkinderen op het podium. Ze zijn trots en tevreden, totdat er uit de zaal een vraag komt over de recent verschenen roman over hun grootvader: Lichtspel van Daniel Kehlmann. Geërgerd geschuifel, wijkende blik. Lichaamstaal kan prachtig zijn, dat doet geen dier de mens na. Ze zeggen dat het boek niet klopt. Ja, een romancier kan zich vrijheden veroorloven. Maar „hij geeft geen goed beeld” en voor je het weet wordt dat de werkelijkheid.

Als ik Kehlmanns fonkelende boek lees, mis ik die liefdesbrieven, die had hij echt moeten hebben. En ik begrijp dat de kleinkinderen met ‘beeld’ het oorlogsverleden van hun grootvader bedoelen. Dit boek mikt op de terreur waarmee het culturele kopstuk Pabst door het Derde Rijk werd opgezogen en beschrijft de morele neergang van hem, zijn gezin en de Duitse cinema. Het zet fictie in zoals een historische roman dat doet: je ziet de schrijver de feiten opkweken met zijn associaties. Dat onderhoud met Goebbels is geen beschrijving van Pabsts verifieerbare werkelijkheid, maar het biedt wel inzicht in de ijzingwekkende werkelijkheid van die tijd. Pabst is cultuurgoed, geschiedenis, zijn kunst is van de wereld. Zijn kleinkinderen dachten dat hij van hen was, maar hij is te groot. Net als Christus kan niemand Pabst claimen. Ze zijn van iedereen.