
Niemand is zo mooi gebruind als Simon Dekker. „Moet je eens kijken”, zegt hij, de mouw opstropend van zijn hagelwitte shirt om het verschil te tonen. „Negen dagen zon.” Natuurlijk zijn het de Javaanse roots van moederskant. Maar ook een tube Nivea – „1,95 euro bij de Kruidvat” – doet wonderen. En een sloot ervaring. Want zijn huid is weliswaar 84 jaar oud, maar nog altijd niet gelooid zoals die van Marbella-types die de hele dag in de zon liggen bakken. Nee, je moet bewégen. En ópbouwen. „Elke dag een uurtje langer.”
Met diezelfde gebruinde arm wijst hij vanaf z’n bankje naar de overkant van het Badhuisplein, waar de wind het zand over de kale tegels jaagt. „Weet je ook weer dat je in Zandvoort bent.”
„Een tochtgat” noemen de locals het centrale plein aan de boulevard van de Noord-Hollandse badplaats. Al bijna veertig jaar is er discussie over de invulling. Het Badhuisplein, gelegen tussen winkelstraat en strand, was gekaapt door jarenzestigbeton en een immense spiegelwand van Holland Casino. Maar nadat begin dit jaar het casino sloot stemde de gemeenteraad in met de komst van een luxe hotel, een grand café, appartementen en meer groen. Een plein, kortom, met de allure van vroeger, in een modern jasje. „Eigentijdse grandeur.”
Grandeur, jahaa, Simon Dekker weet er alles van. Bouwes Palace Hotel, op de plek van het casino. Heeft ’ie veertig jaar gewerkt. „Showtafels” opdekken met het mooiste glaswerk. In smoking met de flambeerwagen langs de tafels. Chateaubriand; dubbele biefstuk van de haas. Braden en trancheren voor het oog van de gast. „Zien eten doet eten.” En ook de racers kwamen. Niki Lauda. „Kreeg je vrijkaartjes, als je ze goed behandelde.”
Wanneer het plein zijn allure verloor? Ach, hoe moet híj dat weten. Hoe ouder je wordt, hoe sneller alles gaat. En ook: wat doet het ertoe. Het Badhuisplein is altijd al meer een werkplein geweest dan een flaneerplein. Hier stond het in raceweekenden vol publiek en in de vakanties vol Duitsers; ging alles wat maar plat was in de paneer.
Ook zonder grandeur valt op het Badhuisplein genoeg te beleven. Simon Dekker zag hier in ’53 het zeewater over de tegels klotsen en in ’63 rustte datzelfde zeewater bevroren aan het strand – „leuk hoor, alles wit”. Je had hier de reddingsbrigade en vanaf het plein het beste zicht op de acties om eigenwijze zwemmers te redden. En denk eens aan de lol van de viskraam en al die toeristen die door meeuwen van hun kibbeling worden beroofd.
Al negen dagen achtereen is Simon Dekker op dit plein te vinden. Van half elf tot half vijf. Wordt ’ie weer opgehaald in een busje, terug naar het verpleeghuis. En altijd gezeten op het enige bankje dat níét uitkijkt op zee maar op het plein. Genietend van de zon en van de aanspraak. Want hé, is daar niet Han? „Goeiemorgen!” Knipoog: „Die wil net zo bruin worden als ik”. Han (76), neerzijgend op z’n vaste stek, knikt nederig. „Gaat ’m niet lukken.”
Freek Schravesande doet elke donderdag ergens vanuit Nederland verslag.
