Column | Brugduiken

Vrijdag drukte iemand per ongeluk de zomerknop in waardoor de halve stad naar het water stormde. Mijn beste vriend en ik keken toe hoe kinderen van bruggen sprongen terwijl hun ouders op de kade doodsangsten uitstonden. „Het hoort toch een beetje bij hun opvoeding”, zei een bibberende vader toen zijn elfjarige op de brugleuning balanceerde.

„Ik vind het allemaal zo’n onzin”, mokte mijn beste vriend terwijl hij wees naar de tieners die ronddobberden tussen de algen en dieselolie. „Je kent de stroming niet, er ligt allemaal troep in het water, wat is er mis met het zwembad?”

„Daar kan je geen boete voor krijgen, dus dat is minder leuk.”

De elfjarige sprong, zijn vader hield de adem in. Het lijfje sloeg een krater in het water.

Korte stilte.

Hij kwam boven, zijn vriendjes juichten, hij zwaaide met zijn vuist, keek om zich heen om zich ervan te vergewissen dat hij werd gezien. De vader beet op zijn onderlip.

„Niet opgelucht?” vroeg ik.

„Dit is pas het begin”, mompelde hij.

En inderdaad, het jochie zwom alweer naar de brug. We gingen er maar bij zitten en keken toe hoe de jongen en zijn vriendjes keer op keer sprongen.

Langzamerhand nam de spanning af. Het kreeg iets verdovends als je er lang naar staarde. „Toch is het vooral show”, mopperde de beste vriend, „want ze weten best dat dit een relatief veilige plek is.” „Och”, zei de vader, „je weet niet wat voor angsten er in die kopjes zitten. Voor hetzelfde geld hebben ze hoogtevrees en proberen ze daar op deze manier vanaf te komen.”

Of misschien leerden ze zo wel het onverkende aan te gaan. Je wist immers niet wat je wachtte wanneer je je afzette. Je vertrouwde je leven even toe aan het toeval. Dat is doorgaans natuurlijk oerdom, maar goed, wie vandaag weer heelhuids bovenkwam was niet dom, maar dapper.

En eigenlijk ging het geeneens om moed, maar om initiatie. Om erbij te horen moest je het onbekende trotseren, en ondertussen hopen dat er onder het water geen roestige winkelwagen, humeurige snoek of berg glasscherven schuilgingen.

Ik tuurde naar de magere jongetjes. Daar stonden ze, in de schemering van hun kindertijd. Met een hoog gilletje zette eentje zich af. Hij schoot door de lucht. Op het water nam zijn schaduw toe en verdween pas weer toen hij in de golven verdween, eindelijk bereid om deel te nemen aan de wereld beneden het oppervlak.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.