Column | Bewegende standbeelden

Marcel van Roosmalen

Na het talkshowleven ving het gewone leven weer aan. Zondag gingen we in gezinsverband naar het Nederlands Kampioenschap Living Statues in Zaandam. Living statues is Engels voor levende standbeelden legde ik Lucie van Roosmalen (7) op de fiets ernaartoe uit. Heel eerlijk, het is niet mijn lievelingssport, ik heb niets met levende standbeelden. Ik vind kijken naar levende standbeelden de bodem qua amusement, je hoeft er namelijk niets voor te kunnen. Je moet een goede schminker hebben en stil kunnen blijven staan. Tenminste dat dacht ik.

In Zaandam lag de lat nog lager.

Er was een route door de binnenstad. Wat opviel: de meeste standbeelden deden niet eens hun best om stil te staan, de omstanders, veelal Zaankanters, die vinden zeker met drank op al snel iets van niets, waren vooral onder de indruk van hoe ze geschminkt waren.

„Waarom bewegen al die standbeelden?”, vroeg Leah van Roosmalen (6), die eerder al hevig geschrokken was van ‘Vincent van Gogh’ die onverwacht een hand op haar hoofd legde.

„Omdat het slechte standbeelden zijn”, antwoordde ik, „echte standbeelden staan stil.”

Zo’n opmerking lokt in de Zaanstreek dan meteen weer een discussie uit.

„Straks stond hij wel stil”, zei een Zaanse vrouw terwijl ze een ‘lentemeisje’ bewonderde.

‘Straks’ gebruiken in een zin in de verleden tijd, ‘hij’ zeggen over een ‘lentemeisje’, nou dan heb je me.

„Je hebt gelijk ook”, zei ik. „Een standbeeld kan ook bewegen.”

Iemand van de organisatie herkende me en kwam me ongevraagd voorlichten. De Nederlands kampioen living statues ging meedraaien in een Europees circuit, een soort Champions League voor levende standbeelden. „Dan kom je nog eens ergens.” Ik zag er bijna een roman in waarin de geschminkte hoofdrolspeler als bewegend standbeeld wereldwijd allemaal plaatsen als ‘Zaandam’ aandoet en zich op het eind van ellende in een kanaal stort.

Wel prettig dat de standbeelden die in de koopgoten stonden opgesteld hun mond hielden, voor praten kon je puntenaftrek krijgen. Ze wezen of knikten zonder uitzondering naar de geldkistjes, pannen, potjes en of schotels tussen hun benen waar je je geld kwijt kon.

Veel Zaankanters wilden op de foto met een levend standbeeld zodat ze bij de vereniging of op het werk kunnen laten zien dat ze in de weekenden heus wel wat meemaken. Ik begrijp dat niet en ik zal het ook nooit begrijpen.

„Is er iets lagers?”, vroeg ik aan Frida van Roosmalen (2), die het ook niet wist. Het antwoord, dat het nog erger kan, kwam toen ik zelf op de schouder werd getikt door een levend standbeeld. Hij kende me van televisie en wilde met me poseren.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.