Ik werd door een online tijdschrift gebeld over het boekenweekthema.
‘Bij ons in de familie.’
Wat vond ik ervan?
Ik schreef tenslotte vaak over mijn kinderen, Lucie van Roosmalen (8), Leah van Roosmalen (6) en Frida van Roosmalen (2).
„Vinden ze dat wel leuk? Is het niet heel confronterend voor ze?”
Ik zei dat ik de vraag vaker had gekregen, de vorige ombudsman had er zelfs een keer over gebeld, maar dat ik me niet kon voorstellen dat ze er nu of later last van zouden krijgen. Het feit dat ze mijn kinderen zijn was algemeen bekend.
„En uw ouders?”
Ik antwoordde dat ze beiden waren overleden, de journalist putte zich uit in excuses.
„Genade”, zei hij uiteindelijk.
En daarna: „Als u dit gebruikt, wilt u mij dan anonimiseren?”
Het interview ging verder.
„Hadden mijn ouders hun kleinkinderen gekend?”
Ik zei dat ik mijn moeder het graf had ingeschreven, dat ze dat niet altijd prettig vond, maar dat ze het andersom juist prettig vond als ik over mijn kinderen schreef.
Een citaat van haar: „Fijn jongen, dan hoef ik niet te bellen. De oudste kan tellen, lees ik. Fijn.”
De journalist kon niet geloven dat een moeder en oma zoiets zou hebben gezegd. „Ze was toen al wel een beetje dement”, zei ik.
Weer uitputtende excuses.
Weer een keer ‘genade’.
Het interview werd nu minder persoonlijk.
Wat had al dat geschrijf, schijnbaar ook over mijn moeder, me gebracht? Had ik broers en zussen? Of waren die ook al overleden?
„Wat vinden zij van al dat geschrijf?”
Ik zei dat ze het weleens moeilijk vonden dat mijn beschrijvingen waren verworden tot ‘de dominante herinnering’.
„Als je de namen van mijn ouders googelt kom je alleen maar stukken van mij tegen. Voor de rest niets.”
De journalist: „Maar waarom zou je dat doen? Waarom zou je hun namen googelen?”
Hij bood direct na de vraag weer zijn excuses aan.
„Stomme vraag weer.”
Hij ging zich inlezen, twee dagen later belde hij terug.
Het artikel werd niet gepubliceerd, hij dacht dat ik dat misschien een prettig idee vond. Verder wenste hij me een prettige Boekenweek, zoals hij het zei leek het net alsof we dat in gezinsverband groots vieren.
„We doen er verder weinig aan”, zei ik.
„Begrijpelijk”, antwoordde hij, even later bood hij weer zijn excuses aan, hij had geen idee waarom hij ‘begrijpelijk’ had gezegd.
Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.