Mogen gemeenten wetten waar ze geen zin in hebben naast zich neerleggen? Je zou denken van niet, maar er blijkt meer ruimte te zijn dan gedacht. Af en toe duikt er in het nieuws een gemeente op die er eigen ideeën op na houdt. Op LinkedIn ontspon er zich een interessante discussie over een column van Thorbecke-hoogleraar Geerten Bogaard. Die vroeg zich over drie recente voorbeelden van gemeentelijke afvalligheid af of die staatsrechtelijk door de beugel konden. Dat kon volgens hem als die beslissingen ‘pleitbaar’ waren, de gemeente zich verder aan de spelregels hield en zich neerlegde bij het oordeel van de rechter.
In de reacties eronder bleek weer eens waarom staatsrecht zo’n bijzonder juridisch terrein is. Er bestaan best wel wat beginselen in het staats- en bestuursrecht. Alleen gaat aanpassen, op maat maken of opnieuw uitvinden óók nergens zo fijn als in het staatsrecht. Zie ook het geknutsel in de formatie met ‘extraparlementaire’ kabinetten, minderheidskabinetten, in diverse gedoogvarianten. Staatsrecht is minder een bijbel dan een gereedschapskist en staat bekend als ‘levend recht’, waar politici aan mógen morrelen. Creatief met Thorbecke dus.
Anderen mogen dan denken dat overheden zich altijd aan wetten en regels moeten houden. Dat gemeenteraadsleden als ze zweren dat ze ‘getrouw aan de Grondwet’ zullen zijn en ‘wetten zullen nakomen’ ze dat ook menen. En dat ze dus meineed plegen, strafbaar zijn of tenminste onrechtmatig of onbehoorlijk handelen als ze dat niet doen. Kennen we immers niet het ‘legaliteitsbeginsel’ dat voorschrijft dat al het overheidshandelen op wetten is gebaseerd? En dat die voor iedereen gelden? Toch worden er verrassend weinig wethouders, raadsleden of burgemeesters gearresteerd wegens staatsrechtelijke overtredingen.
Bogaard gaf als recente voorbeelden Amsterdam, Utrecht en het Westland, die onlangs een lange neus naar ‘Den Haag’ trokken. De eerste had eigen ideeën over het boa-uniform, Utrecht gaf een eigen draai aan de participatiewet en het Westland belooft de spreidingswet buiten de deur te houden. Van de republiek Amsterdam ben ik bestuurlijke rebellie wel gewend – dat is daar lokaal dna. Dat het witte tuindersdorp Westland de kont tegen de krib gooit als er bijvoorbeeld zoiets moderns als grondwettelijk toegelaten islamitisch onderwijs opduikt, wist ik ook al. Maar van Utrecht verbaast het me toch – zo’n nette niks aan de hand knooppuntstad waar álles in het midden ligt? Maar die besloten dus hun bijstandontvangers van een aantal landelijke regels vrij te stellen. Dat besluit zagen ze vervolgens vernietigd door de dienstdoende minister van BZK (Hugo de Jonge). Nu hopen ze alsnog van de hoogste bestuursrechter hun eigen ruimte te krijgen. Bogaard ziet het in beginsel goedkeurend aan. ‘Strijdend ten onder gaan’ in het staatsrecht is toegestaan, vindt hij. Zolang je argumenten redelijk zijn, onderbouwd door lokale omstandigheden.
Soms is het ook makkelijk. Neem het plan van Amsterdam om net als eerder Utrecht en Arnhem de eigen boa’s principieel toe te staan om ‘religieuze symbolen’ te dragen. Dit was in directe tegenspraak met – attentie – de ‘richtlijn lifestyle-neutraliteit boa’ van de minister van Justitie. Daarin tracht Dilan Yesilgöz een zo directief mogelijke toon aan te slaan, over ‘strikte neutraliteit’ en ‘noodzakelijke naleving’. Ze erkent echter ook dat richtlijnen geen wetten zijn, maar niet meer dan ‘brieven’. Gemeenten zijn autonoom als werkgever. Het boa-uniform is uitgevonden door de gemeenten – de minister heeft er net zo min iets over te zeggen als over het (mantel-)pak van de stadhuisbode. Als de minister destijds de gemeentepolitie niet had afgeschaft, was er recht van spreken geweest. Nu niet.
In het Westland ligt de gemeenteraad dwars voor de spreidingswet. Per aangenomen motie staat daar vast dat „we ons niks laten opleggen”. Wat van de weeromstuit de suggestie wekt dat de wetgeving een keuzemenu is. Toch is het argument dat zevenhonderd asielmigranten tussen al die kassen niet haalbaar is volgens Bogaard best een pleitbaar standpunt. Het resultaat is wel dat het de bestuursrechter is die uitmaakt welke wetten gemeenten wel en welke niet hoeven te gehoorzamen. De rechter zal dan nóg vaker verweten worden op de stoel van de wetgever te zijn gaan zitten, namelijk om twee kijvende overheden uit elkaar te houden. Oók geen fraai gezicht. Dan is ‘gemeente, houd je aan de wet’ een duidelijker uitgangspunt.
Folkert Jensma is juridisch redacteur en schrijft om de week op maandag.