‘Je moet niet alleen aan jezelf denken, of aan je eigen groep. Je moet juist naar de ander kunnen luisteren, en kennis nemen van zijn verdriet. Elke groep moet bovendien oog hebben voor zijn eigen tegenstrijdigheden – Frankrijk voor zijn eigen collaboratie, de kerk voor de inquisitie, enzovoorts. Niets is zwartwit.”
Woensdag overleed op 99-jarige leeftijd Alfred Grosser, de politicoloog die in 1995 in een zaaltje in Bretagne bovenstaande woorden uitsprak over tolerantie, begrip en wat hij noemde „positief geheugen”.
Juist in een week waarin Nederlandse politici elkaar via X, voorheen Twitter, en in talkshows een hak proberen te zetten om er zelf beter van te worden, is het de moeite waard om stil te staan bij de levensloop en het gedachtegoed van deze humanist.
Want anders dan alle muggenzifters die niet kunnen luisteren en enkel oog hebben voor andermans tegenstrijdigheden, was monsieur Grosser werkelijk een Grote. Deze Fransman die uit Duitsland kwam en zijn hele leven lang niets anders deed dan werken aan wederzijds begrip tussen Fransen en Duitsers, is een van de geestelijke vaders van het hedendaagse Europa.
Grosser werd in 1925 in Frankfurt geboren. In 1933 werd zijn vader, een Duitse kinderarts die in de Eerste Wereldoorlog had gevochten, van de lijst oud-strijders geschrapt omdat hij Joods was. Daarop vertrok hij met zijn gezin naar Parijs, waar hij een paar maanden later plotseling overleed. Alfred kreeg in 1937 de Franse nationaliteit, wat hem voor internering behoedde, en zou altijd in Frankrijk blijven. Toen hij allang hoogleraar aan SciencesPo was, en invloedrijk columnist bij Le Monde, kreeg hij eens de vraag of hij een Franse Duitser was of een Duitse Fransman. „Ik haat die typeringen”, antwoordde hij met de directheid die hem eigen was. Het suggereerde immers een pikorde. Dat het een beter of sterker was dan het ander. „Je suis Franzose”, concludeerde hij.
Twee identiteiten ineen, die zorgen voor permanente kruisbestuiving, verwarring en begrip – dat karakteriseerde hem beter. Er waren maar weinig mensen die Duitsland beter aan Fransen konden uitleggen en Frankrijk aan de Duitsers dan Alfred Grosser. Hij voelde het, droeg dat in zich. Zo was hij de personificatie van waar het in Europa om draait: Nie wieder. Plus jamais ça.
Exclusieve identiteiten, die in de hedendaagse samenleving en politiek permanent lijken te botsen, waren in zijn ogen totaal kunstmatig. Want het veronderstelt dat jij en de groep waartoe je behoort, ‘anders’ zijn dan andere groepen. Of zelfs ‘beter’. In zijn beleving was dat niet zo. Tijdens de oorlog hadden de Fransen intensief gecollaboreerd met de nazi’s, al deden ze na de oorlog allemaal alsof ze aan de goede kant hadden gestaan.
Ook de groeiende moslimhaat in Europa en het bijbehorende gehamer op de Europese joods-christelijke cultuur vond Grosser „voor mij, als Jood, misselijk makend”. Was de islam niet eeuwenlang veel toleranter geweest dan het christendom? Waren de eerste vernietigingskampen niet in het o zo christelijke Duitsland gebouwd?
Lees ook
Dekking zoeken onder een Europees dak
Hij vond het belachelijk dat mensen die Israël bekritiseerden, zoals hij frequent deed, voor antisemiet werden uitgemaakt. Ook veroordeelde hij wat hij noemde „homoseksueel fundamentalisme”: één woord van kritiek, en je werd weggezet als ‘homohater’. Voor hem was de menselijke geest te gelaagd en te complex voor dit soort simplificaties.
In al zijn boeken, toespraken en colloquia wees Grosser erop dat mensen die zich opsluiten in enge, exclusieve identiteiten uiteindelijk onverdraagzaam worden en de politieke en sociale balans in de samenleving verstoren.
Die balans kun je alleen herstellen als je weer aandacht krijgt voor de pijn en hang-ups van groepen waar je zelf níét toe behoort. Het grootste goed, schreef hij in Le Crime et la Mémoire, is daarom vechten voor andermans rechten, niet alleen die van jezelf. Een boodschap waarmee men ook in Den Haag zijn voordeel kan doen.