Column | ‘We sjeesden door Manhattan met een groep drag queens en deden een dutje in Central Park’

De afgelopen tien weken danste, lachte, ruziede, dronk en leefde ik dag en nacht samen met 35 schrijvers uit Azië, Afrika, het Midden-Oosten, Europa en Zuid-Amerika in een studentenhotel op de campus van de Universiteit van Iowa, ter gelegenheid van het International Writing Program dat daar sinds 1967 wordt georganiseerd. Het is onmogelijk om in 550 woorden te vangen hoe overweldigend het was, maar als ik me richt op mijn beste vriendin in de groep lukt het me misschien u er iets van mee te laten krijgen.

Haar naam is Busisiwe Mahlangu, Busi voor vrienden (en voor alle Amerikanen die struikelen over haar naam). Ze is slechts anderhalve meter lang, draagt een brilletje, is fan van Beyoncé, valt op meisjes en ze houdt net zoveel van uitslapen als ik. Ze werd 27 jaar geleden geboren in het Zuid-Afrikaanse township Mamelodi: ‘moeder van de melodieën’. Haar moeder was een huishoudster, haar moeders moeder runde een illegale bar die een ontmoetingsplek was voor verzetsstrijders. Busi is een Born Free, de eerste in haar familie die opgroeide in een Zuid-Afrika zonder apartheid.

Anders dan de meeste schrijvers, die door de Amerikaanse ambassades in hun thuislanden waren uitgenodigd, had Busi zichzelf aangemeld voor dit programma. Ze huilde toen ze me dit vertelde. Ze had gehoord dat ze mocht komen op een moment dat ze niet meer geloofde dat iemand zat te wachten op een stem als de hare.

De eerste keer dat ik haar zag optreden was de ochtend nadat haar grootmoeder onverwachts was overleden. Busi stond voor een klasje Amerikaanse tieners en vertelde over een gedicht dat ze vervolgens voorlas in het Zulu, een ode aan de talloze vrouwen die ’s nachts op straat in Johannesburg worden verkracht. Busi zou samen met die vrouwen een vuur willen bouwen. Een vuur dat zo groot zou worden dat het de nacht zou veranderen in de dag, waardoor alles wat de nacht had kunnen verbergen zou worden gezien. Busi werd zelf zoals dat vuur, terwijl ze las. Ze vulde de ruimte met licht en iedereen werd door haar aangestoken.

In de weken die volgden bracht het programma ons naar Pittsburgh, Chicago en New York en telkens gebeurde hetzelfde wanneer Busi op een podium stond. In onze vrije uren maakten Busi en ik ons los van de groep en volgden we ons eigen programma. In Iowa schreven we ons in voor een cursus Native American Law and Policy. Naast de Mississippi eerden we Langston Hughes, door zijn gedicht ‘The Negro Speaks of Rivers’ te lezen. In Harlem gingen we op zoek naar het huis van schrijver Zora Neale Hurston. We sjeesden door Manhattan met een groep drag queens en deden een dutje in Central Park, waar ik zeventien jaar geleden voor het laatst een dutje had gedaan, hongerig en vol zorgen, toen ik met slechts 50 euro op mijn rekening naar New York was gevlogen en nog geen idee had dat alles waarvan ik droomde ooit zou uitkomen.

„Hebben jullie research voor een nieuw verhaal gedaan?”, vroeg de schrijver uit Pakistan, toen we na drie dagen niet slapen in New York onze 35 medeschrijvers weer zagen in de bus die ons terug naar LaGuardia Airport bracht. Busi keek door de achterruit, naar de skyline die steeds kleiner werd, schudde haar hoofd en zei: „Nee, we hebben het verhaal gelééfd.”



Leeslijst