Choreografen Marne en Imre van Opstal willen dat het wringt. ‘Als ik een beweging kan voorspellen, I’m bored’

„Oh!” In de repetitiezaal veert Marne van Opstal op uit zijn stoel. „Kan jij nu naar voren lopen, als Mozes die de zee splijt?”, zegt hij tegen de Duitse acteur William Cooper, die al een tijdje heen en weer wordt geduwd door zes dansers. Die liggen nu voor Cooper, naast elkaar op de grond. „En dan maken jullie golfbewegingen”, vult Imre van Opstal aan. Direct beginnen de dansers te bewegen. Als ze helemaal rechtop zitten, kan Cooper naar voren schrijden, richting de Van Opstals. „That’s quite nice”, zegt Marne. Imre knikt in haar sjaal.

Schijnbaar frictieloos werken Imre en Marne van Opstal deze koude dinsdag in december aan een voorstelling in Bochum, in het Duitse Ruhrgebied. Als Marne zegt dat Cooper een danssolo moet krijgen, bedenkt Imre vlak daarna ogenschijnlijk uit het niets de bewegingen, die Cooper direct moeiteloos nadoet. Een kwartier later staat er een danssolo van een paar minuten. Marne heeft er niets aan toe te voegen.

Dansgezelschappen staan in de rij om te werken met choreografenduo Imre (34) en Marne (33) van Opstal, aangetrokken door hun surrealistische moderne dansvoorstellingen over universele, menselijke thema’s als identiteit, seksualiteit en het menselijk gebrek. De afgelopen drie jaar maakten ze voorstellingen met gezelschappen in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zwitserland, Zweden en Canada. Tussendoor maakten ze choreografieën voor een modeshow en commercial van Dior en een concerttour van de Zweede popartiest Lykke Li. Zelf dansten ze in muziekvideo’s van de Australische singer-songwriter RY X, en in een videocampagne voor schoenenmerk Marsèll.

Voodoo Waltz gaat het stuk van Schauspielhaus Bochum heten, naar de eclectische roman Voodoo Waltz for Epileptics van de Sloveense schrijfster Janja Rakus uit 2014, die zich deels afspeelt op de Amsterdamse Wallen. Hoofdpersoon is een sekswerker met epilepsie. Het is voor het eerst dat het choreografenduo met acteurs werkt, onder wie de Nederlandse Pierre Bokma. Voodoo Waltz wordt hun eerste avondvullende voorstelling, en ze werken voor het eerst op basis van een boek, dat ze samen met de schrijfster bewerkten tot een script.

In de wat smoezelige repetitiezaal in Bochum, vol kledingrekken, opgeklapte tafels en kabels rond de zwarte balletvloer, is het soms worstelen met de boxen en de Spotify-afspeellijst. Eén keer klinkt plotseling een Sinterklaasliedje, dat op afstand door hun vader blijkt te zijn opgezet. Die heeft de kleinkinderen op bezoek in het Limburgse Velden, waar ze zijn opgegroeid.

Mensen denken vaak dat Marne en Imre, die veertien maanden schelen, een tweeling zijn: dezelfde hoge jukbeenderen en hoekige kaaklijn, dezelfde blauwe ogen. Ze dragen allebei veel zwart en veel sieraden. Bij Marne valt zijn natuurlijke rode haar op, het bruine haar van Imre is strak achterovergekamd. Hun gecontroleerde bewegingen – als ze opspringen van hun stoel, als ze iets voordoen, als ze naar huis lopen – verraden hun dansverleden.

„Er gaat geen première voorbij of hij springt eruit”, schreef de Volkskrant over Marne van Opstal in 2020, toen hij die zomer na elf jaar stopte met dansen bij het Nederlands Dans Theater (NDT), een van de meest toonaangevende modernedansgezelschappen ter wereld. Tegelijkertijd stopte Imre bij het wereldberoemde, vooruitstrevende Israëlische dansgezelschap Batsheva, waar ze drie jaar eerder vanuit het NDT naartoe was gegaan. Ze hadden gezien hun leeftijd nog best even door kunnen dansen, maar Marne was „verzadigd”, en ook voor Imre was het „genoeg geweest”, zullen ze na afloop van de repetitie in Bochum zeggen. De aanbiedingen van gezelschappen om te komen choreograferen lonkten. Imre: „We zijn op de trein gesprongen.”

We zijn naar het appartement van Imre gelopen, om de hoek van het theater. Het is er warm; ze is vergeten de verwarming overdag uit te zetten. In de kale, felverlichte keuken, waar we gaan zitten, zet ze thee, en steekt ze een blokje geurhout aan. Marne heeft een eigen appartement, boven dat van Imre. „Je wil weleens iemand mee naar huis kunnen nemen”, zegt hij. Hij heeft een Amerikaanse vriend in Amsterdam, zijn thuisbasis. Imre leeft „uit een koffer”. Ze zoekt een huis in Parijs, omdat haar vriendin, een Amerikaans model, daar ook wil wonen. Maar ze heeft geen tijd om een woning te zoeken. „Elke keer als ik een mail terug krijg over een bezichtiging, ben ik alweer weg uit de stad.”

In 2022 waren ze acht maanden achtereen van huis. Eén keer werden ze een dag vanuit Vancouver op en neer naar Parijs gevlogen, voor een commercial van Dior. „We hebben een raar ritme”, zegt Marne. „Of je bent een half jaar weg, of je zit twee maanden thuis. Voor mensen om je heen is het moeilijk zich daaraan aan te passen. Je partner moet voor zichzelf kunnen zorgen.”

Imre: „Het is wel fijn als mijn vriendin met me mee kan reizen of naar me toe kan vliegen.”

Hoe is het om bijna altijd op reis te zijn?

Marne: „Ik ben het gewend, als danser al. Als je wil dansen, moet je vaak je dorp of stad uit, veel dansers vestigen zich in het buitenland. Je gaat op tours van zes of acht weken, drie keer per jaar.”

Imre: „Als danser vind ik het wel echt anders dan als choreograaf. Dansers hebben etentjes, feestjes met elkaar. Als choreograaf houd je professionele afstand. Marne en ik zijn ook vrienden, maar je bent veel alleen. Als je terug bent in je stad voor vijf dagen, dan moet je vrienden zien, maar daar heb je bijna geen tijd voor. Je wil slapen, rusten.”

Foto Wendelien Daan

Wordt het jullie weleens te veel?

Imre: „Vorig jaar was het wel veel. Er zit grote overlap tussen creaties, dus mijn hoofd liep soms over. En er was niet genoeg rust om de batterij weer op te laden.”

Marne: „Dit jaar is er meer ruimte om adem te halen. We kiezen er nu af en toe voor die laptop een week weg te leggen.”

Evengoed staan er alweer drie grote projecten op de planning: komende zomer de choreografie met de Zweedse artiest Anna von Hausswolff en GöteborgsOperans Danskompani, in de herfst een voorstelling met het Hessisches Staatsballett en in 2025 met het operahuis van Dresden. Het betekent dat als de repetities in Bochum zijn afgelopen, ze ’s avonds nog geregeld aan het werk moeten.

Zijn jullie het weleens oneens met elkaar?

Marne: „Zelden over de choreografie, meer over hoe we communiceren.”

Imre: „Je moet elkaar de ruimte geven om een idee uit te pluizen. Dat kan niet als je er meteen bovenop springt. Soms moet je even je mond houden, en onthouden wat er beter kan.”

Ook nu laten ze elkaar netjes uitpraten. Ze lijken allebei weg te dromen als de ander praat, maar vullen elkaar vervolgens moeiteloos aan. Marne praat veel met zijn ogen, Imre met haar handen.

Het viel me op dat jullie echt in het moment creëren. Jullie komen niet met uitgeschreven pasjes de repetitiezaal binnen.

Marne: „Daar vinden wij geen reet aan.”

Imre: „Ik vind het fijn om input te krijgen van de dansers. Zij weten wat ze kunnen. Het zou toch zonde zijn als je de kans misloopt om juist die kwaliteiten eruit te trekken?”

Hoe geeft een danser of acteur dan input?

Imre: „We geven ook opdrachten, waarin ze zelf iets maken. En dat gaan we dan weer helemaal vervormen.”

Marne: „Leidend is: wat heeft deze scène nu nodig?”

Imre: „Dan zeggen we bijvoorbeeld: doe je hoofd een beetje zo, want dat ziet er absurder uit.”

Marne: „We houden ervan als iets wringt. We hebben al zo veel dingen gedaan, als danser. Dan vinden we het fijn om die patronen te doorbreken, niet weten waar een beweging naartoe gaat. Het moment dat ik dat kan voorspellen, I’m bored.”

Waarom willen jullie zo graag intuïtief te werk gaan?

Marne: „Ik heb in al die jaren ook geleerd hoe ik het niet wil doen.”

Imre: „Dat gaat niet zozeer om bewegingen, meer van hoe er met je wordt omgegaan.”

Marne: „Word je als danser betrokken bij het proces? Of word je opgedrongen wat je moet doen? In onze optiek werkt het het beste als je mensen verantwoordelijkheid geeft. Wij willen niet als goeroes voor de ruimte staan. Als dansers betrokken zijn geweest, zie je hun persoonlijkheid op het podium. Ik wil niet naar twintig dansers kijken die precies hetzelfde bewegen. Dat vind ik saai.”

Gebeurde dat bij NDT?

„Ik heb het geluk dat ik ben uitgedaagd in m’n carrière, maar ik denk niet dat dat voor iedereen zo is.”

Dus wat wil je niet als choreograaf?

„Ik vind een hiërarchische structuur niet fijn. Ik vind het niet fijn als er spelletjes gespeeld worden met mental health.”

Wat bedoel je daarmee?

„Er zijn manieren om iemand te krijgen waar ze moeten zijn. En soms wordt dat gedaan op een manier die ik niet integer vind.”

Imre: „Het is een fine line. Iemand die voor je gaat staan om peper in je reet te stoppen, om je nóg harder te laten gaan, dat voelt ergens fijn. Maar het ligt eraan hoe. Als het op een denigrerende manier gebeurt, met kleinmaakgedrag, als er een fear culture wordt gecreëerd…”

Hebben jullie dat zelf meegemaakt?

Marne: „Meer gezien. Ik liet dat meestal niet toe.”

Imre: „We hebben allemaal een rugzakje. Als wij voor een groep staan moeten we niet denken dat we alles maar kunnen zeggen. Als je het bijvoorbeeld over seksualiteit hebt, dan kun je zeggen: maak seks-pasjes. Maar je kunt dansers ook een opdracht geven: creëer iets met het idee van seksualiteit. Dan is het aan hen hoever ze willen gaan.”

Marne: „We moeten niet naïef zijn: we zijn hier wel om te werken. Mensen aansporen om hun werk te doen is niet grensoverschrijdend, laat dat duidelijk zijn. Jij hebt ook weleens geen zin in je werk.”

Als dansers bij NDT hebben jullie veel gewerkt met het choreografenduo Paul Lightfoot en Sol Léon. Ik heb begrepen dat zij wel hiërarchisch werkten. Zetten jullie je af tegen hen?

Imre: „Nee. Het is een andere generatie. Zij komen weer van Hans van Manen, en Jirí Kylián. Zij hebben nog in studio’s gestaan waar gerookt werd, toen je nog stil moest zijn en moest luisteren. De nieuwe generatie dansers trekt veel meer hun mond open.”

Hun ouders hebben nooit gedanst. Opvallend, omdat Marne en Imre nog twee zussen hebben, Myrthe (de oudste) en Xanthe (de jongste), die óók op hoog niveau hebben gedanst – Xanthe nog steeds. Even dansten ze tegelijkertijd bij het Nederlands Dans Theater, een unicum waarover de NTR in 2013 de documentaire Same Difference maakte.

Zo veel Nederlandse topdansers zijn er al niet, zegt Janine Dijkmeijer, de voormalige directeur van NDT. „Als Nederlandse danser is het moeilijk om aan de top te komen. De Nederlandse dansacademies zijn heel goed, het stikt van de buitenlandse studenten. Hun niveau is vaak net een tikkeltje hoger.” Waarom het de Van Opstals wel is gelukt? Deels lichaamsbouw, zeggen ze.

Jullie moeder was jeugdkampioen zwemmen. Was jullie vader ook sportief?

Imre: „Hij heeft de Elfstedentocht gereden.”

The Point Being, in samenwerking met Studio Drift (NDT 1), 2023
Foto Rahi Rezvani


Foto Rahi Rezvani

Marne: „Gesurfd.”

Imre: „IJssurfen, zeilen, schaatsen, volleybal.”

Waarom zijn jullie dan gaan dansen?

Marne: „Ik kwam in aanraking met dans door Myrthe. Toen zij heel jong was, had ze eens The Sleeping Beauty in het theater gezien, en toen zei ze: ik wil ballerina worden. Toen ging ze op kleuterballet.”

Imre: „En je weet hoe dat gaat met moeders die de hele bubs moeten meenemen: er gaat er eentje op een sport, maar dan moet de rest mee halen en brengen. Voor je het weet sta je zelf mee te dansen.”

Marne: „Ik was vijf. Echt piepjong, maar al lekker hyper, achteraf door mijn ADHD. En dans is een manier om spelend met beweging bezig te zijn. Ik vond het heerlijk om gek te doen en daar mijn energie in kwijt te kunnen. En ik vond verkleden superleuk, was echt een theaterkind. Als er een verkleedkist stond, kwamen daar allemaal karaktertjes uit.”

Imre: „Ik deed eerst aan paardrijden en had pianoles. En ik was een straatmeisje. Altijd aan het voetballen, skeeleren, skateboarden, met ballen gooien. Ik was eigenlijk in alle sporten goed.”

Waarom is het bij jou ook dansen geworden?

Imre: „Dat was uitdagender. Voor mij waren balsporten een beetje simpel. En ik kon er ook meer in m’n gevoel zitten. Ik had ADD en dyslexie, zat altijd een beetje in een droomwereld.”

In Velden „snappen ze niet veel” van al dat dansen, zei moeder Mirjam in 2006 in De Gelderlander. Ze zei ook dat het „financieel niet altijd makkelijk” was om vier kinderen te hebben die willen dansen – Xanthe werd ook door haar broer en zussen aangestoken. Mirjam is huisvrouw, vader Frans werkt al veertig jaar als productontwikkelaar bij de printer-tak van Canon. Maar ze zei ook: „Het is de plicht van ouders om hun kinderen te helpen; het gaat om hun toekomst.” Ze wist uit eigen ervaring hoe belangrijk dat is. „Toen ik vroeger om vijf uur moest opstaan om te gaan zwemmen, ging mijn moeder mee. Dat vond ik heel bijzonder.”

Kijken jullie op tegen jullie ouders?

Imre: „Ja, vooral omdat ze ons de vrijheid hebben gegeven om een carrière na te streven die onzeker is. Ze hebben ons altijd gesteund.”

Marne: „Zeker in een klein dorp waar het niet per se normaal was om te dansen was dat belangrijk.”

Was het lastig om als jongetje in een dorp op ballet te gaan?

Marne: „Ik ben gepest op de basisschool. Omdat ik op ballet zat, maar ook omdat ik klein was voor mijn leeftijd. Ik had rood haar. Ik was druk. Dan heb je van alles tegen.”

Imre: „Ik ben hartstikke gepest ook. Had helemaal geen aansluiting bij de meisjes. Ik was altijd maar het jongensmeisje, met skatebroeken en alles oversized. Beetje Billie Eilish eigenlijk. Ik heb nog wel even geprobeerd om meisjeskleren te dragen, maar algauw dacht ik: waar ben ik mee bezig?”

We wilden niet met elkaar concurreren, dus gingen we het samen doenImre van Opstal

Had je wel aansluiting bij de jongens?

Imre: „Nou ja, ik was gewoon veel buiten. Nooit binnen met Barbies aan het spelen, maar hutten bouwen.”

Marne: „Je had vooral jongensvrienden.”

Imre: „Ja, omdat ik altijd buiten was. Ja, oké, dat is waar.”

En het feit dat jullie allebei homo zijn? Was dat nog een ding?

Imre: „Dat was ik toen nog niet. Of nou ja, waarschijnlijk wel, maar ik was me er toen nog niet van bewust.”

Marne: „Ik kwam ook pas na de middelbare school uit de kast. Nu denk ik: waarom heeft dat zo lang geduurd? Misschien omdat ik als kind geen voorbeelden uit de queer community zag. Niemand!”

Imre: „Ik zag meisjes die elkaar zoenen als ze dronken zijn, maar geen serieuze relaties. Geen vrouwen die hand in hand lopen.”

Vanwege haar dyslexie bleef Imre zitten in groep 3. En wegens het pesten stond haar moeder er later op dat ze werd overgeplaatst naar de parallelklas. Zo kwam ze in groep 8 bij Marne in de klas. Alle vier de kinderen Van Opstal volgden de vooropleiding Dans aan het Valuascollege in Venlo. Na de middelbare school ging Marne naar het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, Imre naar Codarts in Rotterdam. Ook jongste zus Xanthe ging naar Rotterdam. Myrthe naar de Nationale Balletacademie in Amsterdam.

Marne werd op zijn negentiende in één keer toegelaten tot NDT 2, de jongerengroep van het dansgezelschap. Dat jaar, 2009, won hij ook de Avond van de Jonge Danser, een danswedstrijd van de NTR. Sindsdien heeft hij nooit meer auditie hoeven doen. Toen later ook Myrthe werd toegelaten bij NDT, waren ze de enige twee Nederlandse dansers bij het gezelschap. Imre kwam er in 2012 bij, Xanthe in 2013.

Waar plaatsen jullie het begin van jullie choreografencarrière?

Imre: „In 2014 was er een benefietavond van NDT, Up & Coming Choreographers. Alle dansers mochten zelf iets maken. Marne en ik wilden allebei dezelfde dansers gebruiken, en dat zou lastig worden met schema’s. We gaan niet met elkaar concurreren, dachten we, dus laten we het samen doen.”

Waarom zijn jullie samen dingen gaan maken, en niet met een andere zus?

Marne: „Wij hadden meer de intrinsieke wens om te choreograferen. De andere zussen minder.”

Imre: „We nemen ze wel mee aan boord. Xanthe ging mee naar Zweden als dramaturg. Myrthe helpt met management, en met de productie van Voodoo Waltz.” Myrthe leidt tegenwoordig de vooropleiding in Venlo waar ze allevier hebben gezeten.

Marne van Opstal in Sometimes, I wonder (NDT 1), 2020
Foto Joris-Jan Bos
Baby Don’t Hurt Me (NDT 1), 2021
Foto Rahi Rahi Rezvani

Marne: „Ik heb altijd gezegd dat ik wilde choreograferen. Al toen ik op het Koninklijk Conservatorium zat.”

Imre: „Heb je daar ook iets gecreëerd?”

Marne: „Nee, toen hadden ze dat nog niet.”

Imre: „Op het Codarts kon dat wel. Ik ging daar altijd voor.”

In 2015 mochten ze opnieuw samen iets maken voor de benefietavond. En in 2017 volgde de eerste voorstelling voor NDT 2, The Grey, over lotsbestemming. „Knap en boeiend”, volgens de Volkskrant, al hing het nog tussen „conceptueel en theatraal” in. Volgens NRC was 35 minuten nog „iets boven de macht van het duo”.

Take Root (2019) voor NDT 1, over het dierlijke in de mens, noemde NRC „voorspelbaar”, maar het toonde wel het „potentieel van de makers”. Het stuk „misstaat niet tussen choreografieën van grote namen”, kopte de Volkskrant. Het werd genomineerd voor een Zwaan, dé dansprijs van Nederland, waarna aanbiedingen kwamen van andere dansgezelschappen. De pandemie heeft ze daarna niet in de weg gezeten. Marne: „We hadden het geluk dat we waren gaan werken met twee gezelschappen die zwaar inzetten op livestreams: Rambert Dance Company in Londen en NDT 1. Baby don’t hurt me, de dansfilm die we voor NDT hebben gemaakt, ging over de liefde, maar ook over actuele, maatschappelijke thema’s, met een trans persoon in de cast, iemand die non-binair is, zwart, Aziatisch, een veel oudere danseres. We kregen onwaarschijnlijk veel reacties binnen. Dat was echt niet normaal.”

Imre: „Normaal moet je uitnodigingen sturen voor je voorstellingen naar andere gezelschappen. En dan moeten ze het vliegtuig pakken of de trein. Nu hoefde je alleen maar een linkje te sturen.”

Missen jullie het dansen?

Imre: „Niet het veertig uur in de week in de studio staan, helemaal nokkie gaan, niet meer kunnen bewegen van de spierpijn, botpijn, allespijn. Wel het even lekker kunnen zweten, niet na te hoeven denken. Als choreograaf zit je veel meer in je hoofd. Als danser ga je mee in de flow. Het is alsof je vliegt.”

Marne: „Ik mis het niet. Nou ja, wel het zweten, het lichaam pushen tot het uiterste. We gaan nu naar de sportschool. Ik hoef niet weer het toneel op.”

Imre: „Het is wel heerlijk om met een groep het toneel op te kunnen vliegen en applaus in ontvangst te nemen.”

Marne: „Maar genoot je nou van dat applaus? Ik ervaar dat niet zo. Ik was alleen maar bezig met: wat heb ik nu gedaan? Hoe slecht was het? Verdien ik dit wel? Zo zijn de meeste dansers.”

Imre: „Het applaus niet, maar het groepsgevoel, dat vind ik fijn.”

Als je zo’n solo maakt voor William Cooper, dans je ook, toch?

Imre: „Ja, maar dan zit je nog steeds in je hoofd. Ik ben pasjes aan het maken, en daarna ga ik op m’n gat zitten. En dan mag die andere persoon het doen. Zodra het in zijn lichaam zit, kan die ervan genieten.”