Choreograaf Özpinar toont hedendaagse mens als een trippelende cyborg

Recensie

Theater

Dans We streven naar perfectie, maar of dat voldoening geeft, is de vraag. In ‘Work Line’ vertaalt choreograaf Rutkay Özpinar deze visie in een abstract werk, waarin hij subtiel elementen van Turkse volksdans verwerkt.

‘Work line’ is het eerste avondvullende werk van de Nederlands-Turkse choreograaf Rutkay Özpinar. Foto Joris-Jan Bos
‘Work line’ is het eerste avondvullende werk van de Nederlands-Turkse choreograaf Rutkay Özpinar. Foto Joris-Jan Bos

Op vier trapeziumvormige blokken liggen vier dansers in het donker. Als de spot hen belicht, komen ze een voor een in beweging, traag en geconcentreerd, met de nadruk op armen, schouders, borst en tors.

Work Line is het eerste avondvullende werk van de Nederlands-Turkse Rutkay Özpinar. Hij maakt al een paar jaar werk onder de vleugels van productiehuis Korzo in Den Haag. Door het gebruik van elementen uit de Turkse volksdans – met name de zeer beweeglijke romp en meanderende armbewegingen – geeft hij een eigen kleur aan zijn choreografieën, die een hybride zijn van folkloristische, klassieke en hedendaagse dans, en een vleugje hiphop.

Als de dansers – Clara Cafiero en Polina Mirovskaya in zwarte korsetjes, Kino Luque en Richèl Wieles in zwarte broeken – de vloer betrekken, lijken ze ondanks hun vloeiende bewegingen toch op cyborgjes met hun trippelpasjes op de teenpunten en de kleine rukjes met het hoofd. Ze lijken voorgeprogrammeerde lichamen, die op de versnelling van de soundscape met ritmische beat mee moeten. Soms verraadt een trillende hand de innerlijke onzekerheid die schuil gaat achter een masker van succesglimlachjes. Ze doen enigszins denken aan de alien clubbers van de Israelische succeschoreografen Sharon Eyal en Gai Behar.

Hedendaagse mens

Het is, kortom, de hedendaagse mens die Özpinar hier wil laten zien: individuen die worden opgejaagd in een wedloop waarin alleen perfectie goed genoeg is. De race veroordeelt iedereen tot onzekerheid en onrust. Ieder probeert zich eraan te onttrekken, maar telkens wordt de groepsstructuur hersteld.

Korte freezes benadrukken de dwingendheid. Alleen Luque weet ten slotte te ontkomen. Drie dansers zijn dan weer op hun voetstukken (of zijn het vluchtheuvels?) geklommen, maar hij gaat zijn eigen, zelfgekozen weg. Struikelend, maar daardoor des te menselijker.

Enig hineininterpretieren vergt de duiding van Work Line wel, en de uitwerking is misschien iets te mager voor de duur van het stuk. Het geschuif met de trapeziumvormige blokken, waarschijnlijk bedoeld ter illustratie van de ‘opgelegde structuren’, lijkt in hoofdzaak decoratief.

De Turkse lijn is in Work Line minder prominent aanwezig, maar nog wel herkenbaar in de organische lijnen waarmee de ruggenwervel zich kromt en strekt, de armen golven, de borst in vier richtingen kan bewegen en de schouderbladen langzaam over de bovenrug schuiven.

Özpinar gunt de toeschouwer de tijd om zich ervan bewust te worden dat een deel van het lichaam dat we geneigd zijn als één geheel te zien, wel degelijk uit verschillende delen bestaat die onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen. Dat is in al zijn eenvoud soms fascinerend.