Charles Dickens leerde in de VS pas echt wat ‘walging’ is. Europa herontdekt nu wat ‘anti-amerikanisme’ is

Het is even wennen voor Europa: de Verenigde Staten van Amerika ondergaan dezer weken een verontrustende metamorfose. Van favoriete handelspartner, onontbeerlijke bondgenoot en producent van verslavende massacultuur verandert de mening over het land van Donald Trump in rap tempo. Veel bewoners van het ‘Oude continent’ kijken naar de overkant van de Atlantische Oceaan en vragen zich af: wie zíjn jullie eigenlijk; hebben we Amerika ooit écht gekend?

Deze verzuchtingen zijn niet nieuw, want het beeld dat Europeanen hebben van de VS is sinds 1776 – het jaar van de Amerikaanse onafhankelijkheid – onderhevig aan forse schommelingen. Bewondering voor de vitaliteit van de Amerikanen en afkeer vanwege hun lompe gedrag strijden in de Europese borst al 250 jaar om voorrang.

Eerst was er vooral nieuwsgierigheid, en niemand heeft die waarschijnlijk beter weergegeven dan de Fransman Alexis de Tocqueville. In zijn De la démocratie en Amérique (1835/1840) beschreef hij het jonge Amerikaanse experiment – hij was vooral onder de indruk van de „superioriteit van hun vrouwen”.

Het volk was de werkelijke leidende macht in de Verenigde Staten, aldus Tocqueville. „De meningen, vooroordelen, belangen en zelfs de hartstochten van de gemeenschap worden door geen enkele duurzame belemmering gehinderd om een ​​voortdurende invloed op de samenleving uit te oefenen.”

Dus was het van belang dat er standvastige politici aan het roer van de natie stonden, maar daar ontbrak het aan, constateerde Tocqueville. Alle kundige mensen waren te druk met geld verdienen. „Pas wanneer een man ontdekt dat hij daar slecht in is, wijdt hij zich aan het fortuin van de staat”. Tocqueville schreef verder dat hij er niet zeker van was of Amerikanen überhaupt op kundiger politici zouden stemmen als ze de kans kregen – „maar voorlopig zijn die in ieder geval niet naar voren gekomen”.

De VS werden, in de woorden van de Brits-Amerikaanse historicus Simon Schama, in de negentiende eeuw door veel Europeanen gezien als een „uit de kluiten gewassen kind-monster wiens razendsnelle groei nooit gepaard zou gaan met morele en culturele volwassenheid”. Dat sentiment is terug te lezen in de boeken die Europese reizigers publiceerden na een trip door de Verenigde Staten.

Roemrucht is het verslag dat Charles Dickens maakte van zijn bezoek in 1842. Dickens was toen net dertig jaar oud en een literaire superster dankzij romans als Oliver Twist en The Old Curiosity Shop. Hij werd dan ook met groot enthousiasme door de Amerikanen onthaald. Aanvankelijk toonde de Engelsman zich verguld, maar al gauw kreeg zijn ergernis over Amerikaanse onhebbelijkheden de overhand. Aan een vriend schreef hij: „Ik wist niet wat het was om walging en minachting te voelen totdat ik naar Amerika reisde.”

Charles Dickens.
Foto Getty Images

Verachtelijke trucs bij verkiezingen; sluwe manipulatie van overheidsfunctionarissen; en laffe aanvallen op tegenstanders

Charles Dickens
Engels schrijver

Dickens besloot zijn gemoed te luchten in American Notes for General Circulation, dat nog hetzelfde jaar verscheen. Nadat hij de Amerikanen „van nature openhartig, dapper, hartelijk, gastvrij en liefdevol” had genoemd, ging het los. Dickens brak de staf over het bestaan van de slavernij – niet verrassend, gezien zijn afkeer van ‘Dickensiaanse’ toestanden – en vond het politieke bedrijf in de VS beneden alle peil: „Verachtelijke trucs bij verkiezingen; sluwe manipulatie van overheidsfunctionarissen; en laffe aanvallen op tegenstanders, met lasterlijke kranten als schilden en gehuurde pennen als dolken.” De politici vond hij „corrupte schurken, wier claim om in aanmerking te komen voor een functie eruit bestaat dat ze elke dag en week nieuwe gewassen zaaien die tot de ondergang leiden”.

De keiharde commercie in de VS kon hem ook niet bekoren. De Amerikaanse liefde voor een „slimme deal”, aldus Dickens, „vergoelijkt oplichterij en grove schending van het vertrouwen”. Een boef in het zakendoen wordt geprezen als een slimmerd, verzuchte hij. „Het zou goed zijn als er meer aanmoediging zou zijn voor lichtheid van het hart en vrolijkheid, en een bredere cultivering van wat mooi is, zonder dat dit direct en in hoge mate nuttig zou zijn.”

De Nederlandse Algemeen Handelsblad-journalist Charles Boissevain arriveerde veertig jaar na Dickens in de Verenigde Staten. Het land had tussen 1861en 1865 een burgeroorlog beleefd en bevond zich nu in een periode van ongekende, ongeremde economische groei – het was de tijd van robber barons als Andrew Carnegie, J.P. Morgan, John D. Rockefeller en Cornelius Vanderbilt. In Van ’t noorden naar ’t zuiden: schetsen en indrukken van de Verenigde Staten van Noord-Amerika (1881-1882) noteerde Boissevain zijn belevenissen.

Handel op de beurs van New York.
Foto Getty Images

Hij was bijzonder onder de indruk van wat het land allemaal had bereikt in de twee decennia sinds de burgeroorlog. In december zag hij in New York hoe moderne stadsverlichting functioneerde (dat in Nederland in 1886 werd geïntroduceerd, in Kinderdijk). „De vorige avond, toen het begon te sneeuwen, had juist een proefneming plaats met de elektrische verlichting van Broadway, en het felle maanlicht der hoge elektrische lampen deed de sneeuwvlokken vonkelen en lichten.”

Waar de Amerikanen hebben geprobeerd schoonheid te produceren, zijn ze er duidelijk niet in geslaagd

Oscar Wilde
Engelse schrijver en libertijn

Met de politiek zat het nog steeds niet goed, leerde Boissevain. „De burgers hebben het nu zo druk met het ontginnen van ons reusachtig land en met geld verdienen, dat hun de tijd ontbreekt schoon schip te maken”, vertrouwde een Amerikaan Boissevain toe. Deze man sprak glimlachend en „met diepe minachting van vele bekende staatslieden”. Dat alle ambtenaren door een nieuwe president ontslagen konden worden, was volgens Boissevain mede debet aan het niet goed functioneren van de Amerikaanse politiek.

Twee jaar na Boissevain zette de Engelse schrijver en libertijn Oscar Wilde voet aan wal in de VS. De Nederlander was gecharmeerd geweest van de steden die hij had bezocht, maar Wilde had geen goed woord over voor wat hij aanschouwde, schreef hij in Impressions of America. „Waar de Amerikanen hebben geprobeerd schoonheid te produceren, zijn ze er duidelijk niet in geslaagd.”

Wilde was wel onder de indruk van de technologische prestaties van de Amerikanen – maar niet op een goede manier. Hij vond alles veel te groot. „Het lijkt erop dat het land met zijn indrukwekkende omvang probeert mensen te intimideren en ze te laten geloven in zijn macht.”

In die opmerking over het Amerikaans gigantisme vond Wilde de Nederlandse gereformeerde voorman Abraham Kuyper – verder in álles zijn tegenpool – aan zijn zijde. Kuyper bezocht de VS in 1898 en schreef naar huis: „Alles is kolossaal groot. Huizen met 16 verdiepingen bij de vleet.”

Over de Amerikanen zelf had hij gemengde gevoelens: „Gezellig zijn de mensen in het minst niet, niemand bijna spreekt tegen mij, en ik breng mijn dagen meestal eenzaam wandelend of klimmend door.” Over het geloofsleven in de VS was hij wel te spreken: „Duidelijk merkt men aan alles, dat de christelijke religie veel meer dan bij ons een kracht is.”

In zijn boek Varia Americana, waarin hij van zijn reis verslag doet, steekt de latere premier van Nederland de loftrompet van de VS. Als de maatstaf het verzekeren van het hoogste percentage levensgeluk voor het hoogste percentage van de bevolking is, dan legt de oude wereld het af tegen de nieuwe, aldus Kuyper.

De VS kwamen Europa in de Eerste Wereldoorlog in 1917 te hulp, maar trokken zich daarna weer schielijk terug op hun halfrond. Daar wilden ze hun macht laten geleden – en voor de rest moest er geld verdiend worden. De wereldberoemde historicus Johan Huizinga maakte in 1926 een reis door de VS en schreef in Amerika levend en denkend dat hij „veel geschikte, actieve, levendige mensen” had ontmoet, „die wat willen en wat doen”.

Teruggekeerd in Nederland constateerde Huizinga echter dat hij de Amerikanen bewonderde, maar niet benijdde. De big cities van de VS gaven hem slechts heimwee naar wat oud en stil was. „Uw leven schijnt ons soms nauwelijks meer waard om geleefd te worden, om van Uw toekomst niet te spreken.”

Laten overdonderen

Essayist Menno ter Braak – die het land nooit zou bezoeken – publiceerde in1928 het opstel Waarom ik ‘Amerika’ afwijs. Hij vond de Verenigde Staten het „slechter Ik” van Europa. Hij waarschuwde voor wat hij noemde „de ziekte van het amerikanisme”, de neiging bij Europeanen om zich te laten overdonderen door de cultuur van de Verenigde Staten. „Een cultuur is echter geen natuurverschijnsel, en is slechts in zoverre onafwendbaar, als wij zelf zwak staan.”

Na de Tweede Wereldoorlog ging het met de invloed van Amerika echter crescendo. De Verenigde Staten strooiden miljarden Marshallhulp, en met de dollars kwamen de Amerikaanse muzikanten en filmsterren mee. Overal in Europa plantte Amerika zijn vlag.

Overal in Europa? Nee, vooral één land bood dapper weerstand: Frankrijk. Dat lag in niet geringe mate aan het optreden van Charles de Gaulle, de man die als geen ander de na-oorlogse geschiedenis van zijn land heeft vormgegeven. De Gaulle verzette zich tegen zowel de economische als militaire geldingsdrang van Amerika.

Charles de Gaulle komt terug in Frankrijk na een reis naar de VS, augustus 1945.
Foto Getty Images

Zijn kruistocht tegen de macht van de dollar leverde hem de bijnaam ‘Gaullefinger’ op. Nog heftiger waren de reacties toen De Gaulle medio jaren zestig het voornemen aankondigde met Frankrijk uit de NAVO te stappen en een eigen atoombom te gaan ontwikkelen. De Amerikanen waren ziedend. Een politicus in Washington vroeg zich af of ze ook de lichamen moesten opgraven en repatriëren van de jongens die in de oorlog voor de vrijheid van Frankrijk gestorven waren. Een ander noemde De Gaulle „de meest ondankbare man sinds Judas Iskariot”.

De Franse president was er niet van onder de indruk. „Het is heel begrijpelijk dat dit project niet bevredigend is voor bepaalde Amerikaanse kringen. In de politiek en in de strategie, net als in de economie, is het monopolie in de ogen van wie het bezit nu eenmaal het beste systeem.”

Ik voel me als een kind dat een horrorfilm zit te kijken

Christian Tetzlaff
Duits violist

Vanaf de jaren zestig klonk er ook vanuit een deel van de Europese bevolking steeds luider protest tegen de wijze waarop de Verenigde Staten hun stempel op de wereld drukten. De oorlog in Vietnam was een katalysator voor dit proces. In de Bondsrepubliek Duitsland – eerst verslagen en toen weer opgebouwd door de Amerikanen – nam dit protest zijn meest radicale vorm aan.

In een pamflet van een linkse commune in Berlijn uit 1967 ging het over het „Coca-Cola-bloed” van de Amerikaanse imperialistische soldaten die in de Vietnamese jungle vochten. „Als er straks ergens iets brandt, als er ergens een kazerne de lucht in gaat, als ergens in een station een tribune instort, wees dan alstublieft niet verrast.” Het bleef niet bij deze dreigende woorden. Door aanslagen van de Rote Armee Fraktion kwamen meerdere Amerikaanse militairen om het leven.

Met de val van de Muur in 1989 bereikte de ‘Amerikaanse eeuw’ haar hoogtepunt en leek het einde van de geschiedenis nabij. Nu niets minder waar blijkt, moeten Europeanen zich opnieuw verhouden tot de dadendrang van het land aan de andere kant van de oceaan. Sommige consumenten doen dat door geen Tesla aan te schaffen, de Duitse topviolist Christian Tetzlaff door een tour in de VS af te zeggen.

„Ik voel me als een kind dat een horrorfilm zit te kijken”, zei Tetzlaff in een toelichting. Daarmee sluit hij aan in een lange rij Europeanen. Troost bieden wellicht deze woorden, die vaak aan Winston Churchill (Engelse vader, Amerikaanse moeder) zijn toegeschreven: „Amerikanen doen uiteindelijk altijd het juiste – nadat ze alle andere opties hebben geprobeerd.”