Elke nacht droomt ze dat ze beelden maakt. Ze komt uit haar bed, loopt naar haar atelier, tilt een stuk gips of een blok klei op een bok en gaat aan het werk. Soms met een groot broodmes, zoals haar oude leraar beeldhouwen op de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag haar in de vroege jaren vijftig van de vorige eeuw leerde. De klei vormt zich in die droom onder haar petieterige handjes, die Chagall – ook gezegend met kleine handen – ooit eens op een terras in Saint-Paul-de-Vence bewonderde. Het stugge gips laat zich eenvoudig in model hakken en slijpen. Alles is licht, alles is wendbaar, ideeën stromen en krijgen vorm – de één na de ander.

Maja van Hall (1937), een van de belangrijkste en vroegste feministische beeldhouwers van Nederland, is tegenwoordig aan een rolstoel gekluisterd. Haar wervels zijn in elkaar gezakt. Jarenlang heeft ze ‘ondraaglijke pijnen’ geleden, zoals haar zoon, schilder en beeldhouwer Jurriaan van Hall zegt. Operaties aan haar hersenen, een paar keer op het randje van de dood gezweefd, de diefachtige Alzheimer waar haar geliefde man, de gynaecoloog en hoogleraar Eylard van Hall, in 2020 aan stierf. Nee, de laatste tien jaar zijn bepaald niet makkelijk geweest voor Maja.

„Beelden maken is beulen”, zegt ze in een uitspanning in Noordwijk waar ik haar en Jurriaan ontmoet. „Ik heb het altijd gereduceerd tot niets, dat het niet zwaar zou zijn. Maar dat wás het wel.” Tegenwoordig tekent ze en maakt ze kleine figuurtjes van klei, samen met een vriendin van honderd die in hetzelfde verzorgingstehuis als Maja woont. „Samen beheren wij de tafel in de gezelschapskamer. Dat is ons atelier.”

Haar zoon Jurriaan is zelf ook kunstenaar – eerst schilder, maar tegenwoordig maakt hij indrukwekkende beelden in de openbare ruimte, waarvan het bronzen beeld De Engelandvaarders (2017) bij de boulevard van Katwijk de bekendste is. Jurriaan is met Peter Klashorst en Bart Domburg ook roemruchtig oprichter van de After Nature groep die in 1987 het licht zag en in 1992 werd opgeheven. De drie – misselijk van de ‘lulverhalen over drie vegen verf op een doek’ (zoals ze het ooit in een interview noemden) – promootten het live schilderen: modellen, stillevens en zelfportretten. „Ik begon met een thermosfles die voor mijn neus stond”, zegt Jurriaan. „Op de Rietveld verklaarden collega’s me voor gek.”

Jurriaan is bij dit gesprek aanwezig omdat zijn moeder fragiel is. Hij duwt de rolstoel vanaf verzorgingstehuis Jeroen in het centrum van Noordwijk. Jurriaan houdt in de gaten of zijn moeder, die hij bij haar voornaam noemt, met de vork en de lepel raad weet. „Het gaat oké, Maja”, zegt hij. En hij helpt waar het korte termijngeheugen hapert. „Je Filosloof (een metershoog knalblauw beeld uit 2003 van een aan een stofzuiger vastgekitte vrouw – red) staat heel prominent in het museum in Arnhem. We waren daar niet zo lang geleden nog, weet je wel?” Maja: „Oh ja, helemaal vergeten.” De twee hebben een band die flonkert van liefde.

Maja van Hall
Foto Annabel Oosteweeghel

Eerste stofzuiger in de kunst

Tot 1974 is Maja van Hall bekend als voorvechtster van vrouwenrechten. Samen met haar vriendin Hedy d’Ancona gaat ze de barricades op, ze is bij de oprichting van het feministisch tijdschrift Opzij betrokken, doet, gesteund door haar man, mee aan de Baas in Eigen Buik-demonstratie in 1970, en ze maakt kunst waarin ze het huisvrouwenleven onder de loep neemt. Ze verhuist na haar huwelijk in 1959 van Den Haag naar Oegstgeest, naar Heerlen, naar Nijmegen, waar ze voor het eerst een eigen werkplek krijgt: in de garage. Daarna gaat het door naar Noordwijk. Ze kookt, hangt de was, stofzuigt – keer op keer. Haar klassieke, academische opleiding laat ze voor wat het is.

In 1967 ontstaat aan de keukentafel haar ironische serie Sloofjes, waar het beroemde beeld De Filosloof uit voortkomt. De serie laat vrouwen zien tijdens het ophangen van de was, het strijken en stofzuigen. Met die beeldjes breekt ze door. Maja: „Het was de eerste keer dat er een stofzuiger in de kunst werd afgebeeld. Maar chique museumdirecteuren als Edy de Wilde, Rudy Fuchs of Wim Beeren trokken hun neus ervoor op. Ze vonden het gek wat ik maakte: het was de tijd van conceptuele kunst en abstractie. Dat vonden de mannen mooi. Ik ging gewoon mijn eigen gang. Als ik naar mijn leermeesters had geluisterd, was ik mijn hele leven bronzen portretten blijven maken. Ik luisterde naar niemand, behalve naar Jurriaan.”

„Om beeldhouwer te worden”, zegt ze, „moet je eigenlijk een man zijn. Ook omdat je zo moet knokken. Ik dacht heel naïef: ‘Leuk, collega’s’, maar ik werd geweerd door mannelijke collega’s. Zij zeiden: ‘Ga jij maar in die klei wroeten.’ Reuze neerbuigend.”

Jurriaan: „Nou Maja, het was niet zo dat je obscuur ergens op een atelier zat te klooien. Je had meteen al tentoonstellingen, er waren verzamelaars die je werk wilden kopen.”

Klieder

Als ze terugdenkt aan vroeger, ziet ze: haast. Haast om kinderen, kunst, een man en het huishouden te combineren. De haast is er omdat ze zo gedreven is in haar werk. Hoe dat gaat, vertelt ze in 2005 mooi in een interview met haar vriendin Ariane Amsberg: „Het is bij mij altijd een waanzinnig gevecht. (-) Ik kom binnen in mijn atelier, doe niet eens mijn jas uit. Ik zie alleen nog maar dat ding in mijn kop en ga in een soort roes aan de gang. Het is (-) als het aangaan van een grote liefde. Er is geen weg terug.”

Nu zegt ze, alsof het volstrekt normaal is: „Ik stond om vijf uur ’s ochtends op, als iedereen nog sliep. De kinderen werden meestal pas om zeven uur wakker. Dus ik had wel twee uur de tijd. Of ik ging ’s nachts aan de slag. Mijn handen en kleren waren altijd vies. Ons huis zat onder de klieder. Er was geen tijd om schoon te maken.”

Jurriaan: „Alles plakte – deurknoppen, deuren, kasten, servies. Ik heb er een aversie tegen boetseerwas door ontwikkeld. Daarom heb ik aanvankelijk ook voor schilderen gekozen. Je wilt als kind echt niet doen wat je moeder doet.”

Maja: „Je bent een retegoeie schilder. Jammer dat je nu beeldhouwt. Ik wou dat ik zo goed kon schilderen als jij.”

De feministische sloofjes krijgen gezelschap van sprookjesachtige, aan Mexicaanse volkskunst refererende Droombomen (1972-1974). Het zijn prachtige, fragiele bomen waar tussen de takken dieren rondspringen en vliegen. Wie naar het sierlijke gewemel kijkt, wordt blij.

Maar dan breekt 1974 aan en de sprookjestijd komt bruut tot een einde. Jurriaan is bijna twaalf als zijn zusje Eva van zeven sterft aan koolmonoxidevergiftiging. Eva speelt bij een vriendinnetje, ze gaan voor de lol in bad. Maar als de moeder van het andere meisje komt kijken omdat het zo stil is in de badkamer, blijken de meisjes allebei dood.

De bijl in het beeld

„Ik was verwoest”, zegt Maja. „Ik heb een paar keer op het punt gestaan om er een eind aan te maken. Ik dacht: ‘Dat kan niet, Maja. Je hebt nog twee schatten van jongens. En je hebt Eylard die stabiliteit in huis nodig heeft. Die drie jongens moeten er niet onder lijden dat je eigenlijk helemaal klaar bent met het leven.’ Ik had daarvoor best een grote mond, maar na de dood van Eva leek het alsof ik geen mond meer had.”

Na de dood van haar dochtertje verandert Maja’s stijl abrupt. Het surrealisme van de Droombomen verdampt. Ze begint ze aan een serie bronzen ‘Gebonden figuren’, die in touwen en windsels muurvast op een stoel zitten. De figuren zijn semi-abstract, hun gezichten laten geen individuele kenmerken zien. Het is één en al ingeperkt hevig verdriet, sprakeloosheid en eenzaamheid.

Maja: „Er waren mensen die er niet naar konden kijken. Maar dat kon me geen bal schelen. Dan kijk je toch niet?”

Jurriaan: „Je bent wel zeven jaar met die ingewonden figuren bezig geweest. Vanaf 1976 hielp ik je in je atelier met gips klaar maken en zware constructies. Op een gegeven moment zei ik tegen je: ‘Maja, breek eruit. Je bent nu al zo lang alleen maar bezig met die ingebonden figuren. Breek het open.’ In 1981 heb ik de bijl letterlijk in zo’n ingesnoerd beeld gezet en er een opening in geslagen. Dat is Bloei geworden, waarop uit de borst van een figuur een bloem ontstaat. Je kon weer verder.”

Daarna zijn nog honderden beelden ontstaan. Ze dragen sporen van figuratie, maar ze zijn sterk vereenvoudigd van vorm: als een soort prehistorische oervormen. In 2012 komt er een grote overzichtstentoonstelling in Museum Beelden aan Zee. Maja is dan 75. Ook wordt er een documentaire gemaakt. Daarin zie je een kwieke, grappige, krachtige en rap van de tongriem gesneden Maja. Ze wijst haar man terecht als hij haar advies wil geven, ze instrueert de beeldhouwer in de marmergroeve in Italië die haar helpt met een beeld, en ze laat zien dat de liefde voor haar kunst onontkomelijk is. Ze kan niet anders. „Ik zie er zo tegenop”, zegt ze in die documentaire, „dat ik dit niet meer kan doen.”

Die tijd is daar. „Ik ben een schildpad op z’n rug”, zegt ze. „Maar het is niet anders. Zeuren heeft geen zin en ik heb het heel goed in het verpleeghuis.”

Jurriaan: „Je maakt nog steeds werk, al is het klein. En je hebt ontzettend veel grote dingen gemaakt.”

Maja: „Ik heb wel honderd grote beelden gemaakt. Nou, dat is meer dan genoeg.”

Maja van Hall
Foto Annabel Oosteweeghel