Hoe voelde gamemaker Todd Howard zich op de tv-set voor de verfilming van zijn Fallout? „Zielsgelukkig. Ik verwachtte filmmagie, veel zaken die later in de computer digitaal zouden worden ontworpen. Maar alles was fysiek tot in de puntjes nagemaakt. Alles. En toen mocht ik achter een bureau gaan zitten en zag ik dat zelfs de papieren op het bureau echte tekst bevatten …” Of hij zichzelf achter dat bureau ook echt even overste van een ondergrondse nucleaire bunker voelde? Hij lacht. „Nee. Ik dacht wel: jullie zijn gestoord, ik kan niet geloven dat jullie zelfs alle knoppen hebben nagebouwd!”
Wie buiten de gamewereld kent Fallout? Niemand. Binnen? Iedereen. Het tijdperk van de videogameverfilming is nu echt begonnen. Na vele animatieseries, na de films rond oudgedienden Sonic en Super Mario, na de succesvolle en diepserieuze HBO-serie op basis van verhaalgame The Last of Us, proberen de grote jongens van de game-industrie nu uit te zoeken of succes bij gamers zich ook kan uitbetalen bij het ‘gewone’ publiek.
Bij Howards Bethesda Game Studios – inmiddels deel van Microsoft – zijn alle ogen gericht op Fallout. De serie verschijnt op Amazons streamingdienst Prime Video en is gemaakt door producer en regisseur Jonathan Nolan en zijn vrouw Lisa Joy (samen eerder verantwoordelijk voor Westworld). Al zestien jaar trekt de gamestudio aan een mogelijke verfilming. Lastig, want anders dan Mario heeft de 27 jaar oude gamereeks nauwelijks naamsbekendheid buiten de gamesector; anders dan The Last of Us heeft het geen bekend verhaal of bekende personages om op terug te vallen. Wat het wel heeft? Een bijzondere wereld. „Wat ik hoop dat niet-gamers meenemen uit de tv-reeks, is wat gamers al jaren voelen: een diepe liefde voor deze wereld”, zegt Howard. „Maar goed, je weet maar nooit. Misschien is Fallout wel te raar voor het grote publiek.”
Lees ook Lees ook: ‘The Last of Us’ roerde tot tranen, maar liet ook steken vallen
De serie komt van oorsprong uit de koker van de kleine gamemaker Interplay. Vanuit een tweedimensionaal perspectief, met veel tekst, kreeg de speler alle ruimte om zelf te bepalen hoever ze wilde gaan om te overleven. Met Bethesdas Fallout 3 stapte de serie voor het eerst drie dimensies in. „En nu moet iemand Fallout dus weer opnieuw uitvinden”, zegt Howard, die wat afstand hield tot de productie. „De parallellen tussen ons proces toen en dit proces nu zijn interessant.” Hij wijst bijvoorbeeld op de ‘fysieke schaal’ van de technologie in de games. „De armcomputers die onze gamepersonages dragen, zijn heel groot, in werkelijkheid moesten die kleiner worden om goed om een mensenarm te passen. Ik realiseerde me ineens dat ik nooit had nagedacht over hoe het moet zijn om zo’n ding de hele tijd te dragen. Laat staan hoe het is om tegen iemand op te kijken die een enorm mechanisch harnas draagt.”
Nucleaire catastrofe
„Doodeng”, noemt hij het. Armcomputers met ouderwetse groene computerschermen, logge mechanische harnassen – het tekent wel hoe complex en, ja, raar de wereld van de Fallout-reeks is. Stel je voor: een wereld waarin de cultuur van de jaren 50 en 60 nog een eeuw lang dominant is gebleven. Denk aan animatieseries als The Jetsons, met zijn huishoudrobots en extravagante ronde ontwerpen. Maar ook de Koude Oorlog eindigde nooit, wat uiteindelijk uitmondt in een totale nucleaire catastrofe die de grote steden van de wereld wegvaagt en de aarde als woestenij achterlaat. En dan zijn we pas begonnen, want elke game springt verder vooruit in de tijd. Fallout, de serie, begint in 2296 en 219 jaar na de kernoorlog.
Het maakt Fallout voor gamers onmiddellijk herkenbaar, iets waar de serie hard op inspeelt. Van de vrolijke kleurrijke bekleding van de vooroorlogse bunkers tot de gemuteerde reuzekakkerlakken boven de grond en de cowboy die met zijn hond door de woestijn wandelt: de serie loopt bijna bedwelmend over van de iconische Fallout-beelden. Laat staan de soundtrack, die vol zit met klassiekers uit het midden van de vorige eeuw. Toen ‘I Don’t Want To Set the World on Fire’ (1941) van The Ink Spots tijdens een recente trailer klonk, reageerden gamers enthousiast. Het lied is in meerdere games te horen en typeert de sfeer: de combinatie van grauwe scifi met opgewekte muziek uit de jaren veertig is puur Fallout. Had Amazon het dan tóch begrepen?
Humor
Veel gamewerelden zijn post-apocalyptisch, omdat dat de maker een leeg canvas geeft om in te kleuren, en omdat het een gemakkelijk excuus geeft om geweld te verankeren in de basis van zo’n spel. Met de komst van al die gameverfilmingen zal dus óók de apocalyps vaak op onze schermen gaan verschijnen. „Wat Fallout uniek maakt, zijn de verschillende perspectieven op hoe je hoort te overleven in zo’n apocalyptische wereld”, zegt Howard. „Bovendien zijn we ook geïnteresseerd in het verhaal van hoe het zover kwam, de naïviteit over de nucleaire toekomst die vóór de apocalyps heerste. En we plaatsen naast al die narigheid veel humor. Je moet het ook naar je zin hebben als speler of kijker, toch? Naast dat je jezelf hopelijk moeilijke vragen stelt.”
Misschien is dit ook wel het beste moment voor Fallout. De thematiek van de games – de nasleep van het uit de klauwen gelopen kapitalisme, overheidswantrouwen, ongelijkheid tussen arm en rijk, oorlogsdreiging en polarisatie – voelt nu zelfs relevanter dan 27 jaar geleden. Zo begint de serie net als bijna elke andere Fallout-game met een nazaat van een rijke Amerikaan die voor het eerst haar veilige nucleaire bunker verlaat. Boven de grond treft ze niet de doodse stilte die ze verwacht, maar hele gemeenschappen, overheden, culturen die continu op de rand van oorlog verkeren. Wat is er gebeurd terwijl zij en haar mensen blind ondergronds leefden in de gedachte dat zij de redding van de aarde zouden zijn? „Iedereen wil de wereld redden”, zegt een hoofdpersoon van de serie. „We kunnen het alleen niet eens worden over hóé.”
Fallout is vanaf donderdag 11 april te zien op Prime Video. 8 afleveringen.
‘Wat er ook gebeurt, ik maak me geen zorgen”, zegt de Amerikaanse Tom Ripley tegen zijn leraar Italiaans. „Er komt altijd wel iets op mijn pad. Dat is mijn levensfilosofie.” Het titelpersonage van de nieuwe miniserie Ripley heeft zich in het Zuid-Italiaanse kustplaatsje Atrani gevestigd en spreekt de taal al aardig. Iedereen die hem kent uit de boeken van Patricia Highsmith of van de verfilmingen van die boeken, weet dat Ripley bezig is om het leven van rijkeluiszoon Dickie Greenleaf over te nemen. Dickies vriendin Marge Sherwood vertrouwt de ongrijpbare Ripley niet helemaal, maar zijn leugens zitten te goed in elkaar om gepakt te worden. Ripley is een oplichter, manipulator en psychopaat, iemand die alles doet om hogerop te komen. Als mensen hem dan toch weten te ontmaskeren, is hij al weer vertrokken naar een andere plek. Want ja, er komt altijd wel weer iets op zijn pad. Al moet hij daar soms voor moorden.
De belangrijkste plotlijnen van de nieuwe miniserie bevatten geen grote verrassingen: de acht afleveringen zijn gebaseerd op The Talented Mr. Ripley, het eerste van die vijf boeken die Highsmith over het personage schreef. De schaduw van de glamoureuze verfilming uit 1999, met Matt Damon en Jude Law, hangt in eerste instantie ook over de serie. De keuze van schrijver en regisseur Steven Zaillian (Oscar voor het script van Schindler’s List) om qua stijl en sfeer een radicaal andere richting op te gaan, maakt echter dat je die film, net als de eerste verfilming Plein soleil uit 1960, snel kunt loslaten.
Ripley is gefilmd in prachtig, helder zwart-wit en zit vol met indrukwekkende shots. Zet de serie op ieder willekeurig moment op pauze, en het is bijna gegarandeerd dat er een waanzinnige compositie te zien zal zijn. De Italiaanse gebouwen, landschappen en straten worden op weergaloze wijze in beeld gebracht door cameraman Robert Elswit. Het zwart-wit geeft het geheel ook iets beklemmends, wat past bij de onderkoelde manier waarop de Ierse acteur Andrew Scott (47) de rol van Tom Ripley invult. Hij maakt een subtiel beangstigend figuur van hem, iemand die een bepaalde charme weet na te bootsen om tot zijn doel te komen, maar die je niet per se charismatisch kunt noemen. Hij moet keihard werken om mensen te overtuigen.
De serie begint in 1961 in New York waar Ripley redelijk simpele klusjes doet. Op een dag vraagt zakenman Herbert Greenleaf hem om zijn verwende zoon Dickie, die in Italië halfslachtige pogingen doet om schilder te worden, over te halen om terug te keren uit Italië. Ripley neemt de klus aan, maar is niet van plan om Dickie terug naar de VS te brengen.
Topacteur
Scott is een flexibele acteur: hij speelde de charismatische slechterik Moriarty in Sherlock, de sympathieke ‘Hot Priest’ in Fleabag en recent een kwetsbare scenarist op een persoonlijke zoektocht in All of Us Strangers. Met Ripley bevestigt hij zijn positie als topacteur. Van de grotere gebaren, zoals de wijze waarop hij Dickies manier van spreken overneemt, tot de kleine maniertjes. Scott weet met een subtiele verandering van zijn gezichtsuitdrukking duidelijk te maken wat Ripley werkelijk voelt tijdens de vele toneelstukjes die hij moet opvoeren om zijn leugens in stand te houden. Bijvoorbeeld tijdens een gedenkwaardig bezoekje van een wantrouwend personage aan het appartement in Rome waar Ripley op een gegeven moment verblijft. De irritatie is zichtbaar op zijn gezicht, maar hij breekt niet.
Naast de stijl en het acteerwerk maakt het geduld van de serie indruk: Ripley neemt de tijd om in detail te tonen hoe onze manipulator te werk gaat. Een groot deel van één aflevering gaat over de manier waarop hij een lijk moet wegwerken, met alle ongemakkelijke stappen die daarbij komen kijken (houd die kat in de gaten).
Lees ook Lees ook: Briljant slot ‘Better Call Saul’ tilt de serie boven ‘Breaking Bad’ uit
Ondanks de duistere ontwikkelingen heeft de serie droogkomische momenten, onder meer tijdens de verhoren met de Italiaanse rechercheur Pietro Ravini (een heerlijke rol van Maurizio Lombardi). Het doet daarmee op meerdere manieren denken aan de moderne serieklassieker Better Call Saul. Daar werden de gecompliceerde zwendelpraktijken van charlatan Saul Goodman uitgebreid en met gevoel voor humor gepresenteerd. In tegenstelling tot Goodman, die je vaak een overwinning gunde, heeft Ripley echter geen sympathieke kant. Toch is het op een perverse manier lekker om zijn capriolen te volgen. Het is dan ook te hopen dat deze makers hierna nog een Ripley-boek mogen verfilmen.
De Amerikaanse acteur Jonathan Majors (34), bekend van rollen uit Creed III, Ant-Man and the Wasp: Quantumania en tv-serie Loki, is maandag veroordeeld voor het mishandelen en intimideren van zijn toenmalige vriendin Grace Jabbari. De rechter in New York bepaalde dat hij een jaar lang in therapie moet om zijn gewelddadige gedrag onder controle te krijgen. Dat schrijven Amerikaanse media. Daarmee ontloopt Majors een celstraf van maximaal een jaar.
Majors reageerde maandag niet op de uitspraak tegenover de aanwezige pers. Hij werd vorig jaar al voorgeleid. Zijn agent en pr-bureau hebben de banden met hem al verbroken. Nadat hij schuldig werd bevonden, liet Marvel Majors ook direct vallen. Hij was als Kang the Conqueror gecast, superschurk van dienst in de komende Marvelfilms. Daardoor zijn er mogelijk miljarden dollars gemoeid met de rechtszaak. Het is nog niet bekend hoe de filmstudio dit gaat oplossen.
Volgens Majors was het Jabbari die het gevecht vorig jaar maart startte nadat ze een berichtje van een andere vrouw op zijn telefoon had gezien. Daar ging de rechter maandag niet in mee. Majors viel zijn vriendin op de achterbank van een auto aan, waarbij hij haar op het hoofd sloeg, haar arm verdraaide en een van haar vingers brak. Na het geweldsincident verbrak Jabbari de relatie, Majors werd nog dezelfde dag aangehouden.
De tweet begin deze maand was kort en duidelijk: Adidas stopt per direct met de verkoop van het shirt met het nummer 44. De vieren op het shirt leken teveel op het symbool van de SS. Het sportmerk had het nieuws nog niet bekend gemaakt of de discussie begon. Op Reddit, waar anders. Een misplaatste 1-aprilgrap? Kon het gezien worden als een geheime boodschap, een neo-nazi hondenfluitje? Ja en nee. De intentie van Adidas was, voor zover we weten, zuiver. De ontwerpers kozen vooral een onhandig lettertype, waardoor de vieren inderdaad lijken op de runetekens die de nazi’s gebruikten. Aan de andere kant zouden dragers van het shirt openlijk kunnen rondlopen met ‘SS-tekens’ op hun rug. Eventuele klagers zouden ze erop kunnen wijzen dat het slechts een onschuldige 44 is. En daarmee zou het dus wel gebruikt kunnen worden als hondenfluitje – een verborgen betekenis uitzendend. Welkom in de verwarrende wereld van gecodeerde haatboodschappen.
John Bradley-LeStrange, afgestudeerd in genocide en holocaust-studies aan Kean University nabij New York, decodeert hondenfluitjes op sociale media. Met zijn felrode haar, forse baard en soms blauwgelakte nagels is ‘The History Wizard’ (meer dan 565.000 TikTok-volgers en 16 miljoen likes) een opvallende verschijning op TikTok en Instagram.
Een hondenfluitje, zo vertelt hij, „is het bewuste gebruik van gecodeerde taal in een publieke omgeving met een controversiële politieke boodschap”. Essentieel daarbij is dat de werkelijke boodschap verborgen is, zodat de spreker die altijd kan ontkennen.
Decoderen van haatboodschappen
Bradley legt uit dat het op sociale media wemelt van de gecodeerde berichten, in getallen bijvoorbeeld, emoji’s of cijferreeksen. Op TikTok en Instagram beantwoordt hij vragen over dubbelzinnige opmerkingen die gebruikers naar hun hoofd geslingerd krijgen of comments die mensen onderaan hun bijdrage op X, TikTok of Facebook vinden. Zo wil iemand van hem weten waar ‘109/110’ voor staat. Bradley vertelt dat dit een antisemitische complottheorie is die foutief beweert dat Joden ‘niet zonder reden’ uit 109 landen zijn verjaagd. Of hij legt uit dat een plaatje van een doodshoofd met de tekst ‘Never lose your smile’ (altijd blijven lachen) eigenlijk een verwijzing is naar het doodshoofd van de SS tijdens de Tweede Wereldoorlog (de SS Totenkopf). Dat christelijke nationalisten iets vergelijkbaars doen met beelden van ridderhelmen, maar dan met de tekst ‘Never lose your faith’ (Verloochen je geloof niet) en dat 88 verwijst naar Heil Hitler – de H als achtste letter van het alfabet. Als iemand een emoji van een balpen onder je bericht achterlaat? Een verwijzing naar de leugen dat Anne Frank haar dagboek niet zelf geschreven heeft.
Wat drijft Bradley? Geeft hij op deze manier haat niet juist een podium? Bradley snapt het argument maar is het er niet mee eens: „Ik vergelijk het met een brand. Ik kan erover zwijgen dat je huis in de fik staat. Het brandt alleen nog steeds.”
Hondenfluitjes bestonden al voor het internet. Het hondenfluitje is een stijlfiguur, een beeldspraak. Vroeger stonden dit soort gecodeerde boodschappen op stickers, kleding (Lonsdale), tatoeages en werd het op muren gespoten. Maar het heeft zich snel ontwikkeld door TikTok, Instagram en Facebook. In eerste instantie sprak Bradley voornamelijk over witte nationalisten en oudere, klassieke codes van neonazi’s die eenvoudig te vinden waren. Er kwam echter geen eind aan, dus bleef hij erover praten. Ook omdat hij merkt dat zijn volgers behoefte hebben aan informatie.
Bradley: „Niets is ooit alleen maar een hondenfluitje, maar het kan wel zo gebruikt worden. Er zijn veel omgevingen te bedenken waarin bliksemflitsen of de getallen 14 en 88 niets meer zijn dan dat: bliksemflitsen en getallen. Ze werken omdat ze kunnen verhullen. Als wolven in schaapskleren.” Drie haakjes, legt hij uit, stonden vroeger onschuldig voor een online knuffel. Nu zetten extreemrechtse internetgebruikers ze om een naam heen, om aan te geven dat iemand (((Joods))) is. Het getal 14 is een verwijzing naar een veelgebruikte wit-nationalistische slogan die bestaat uit veertien woorden.
Ofra Klein is politiek socioloog en doet aan de Erasmus Universiteit onderzoek naar digitale media, waaronder hondenfluitjes. In een video-interview geeft ze een aantal recente Nederlandse voorbeelden: insinuerende vragen van Farid Azarkan over de Joodse partner van minister Yesilgöz, Geert Wilders die een tweet met een beruchte complottheorie deelt en een verkiezingsposter vol regenboogvlaggen van DENK met daarin de oproep ‘Zullen we weer gewoon doen?’ De verborgen boodschap: ‘bent u ook tegen transgenders, diversiteit in schoolboeken, bedrijven die LHBTQ’ers knuffelen. Stem op ons.’ Het positieve symbool, de regenboogvlag, wordt geframed als voorbeeld van de teloorgang van de maatschappij.
Meest prominente hondenfluitje
„Maar”, zegt ze, „‘From the River to the Sea, Palestine will be free’ is eigenlijk het meest prominente hondenfluitje van de afgelopen maanden. De Anti-Defamation League (een Joodse organisatie die strijdt tegen antisemitisme, red.) heeft gezegd dat dit een antisemitische beschuldiging is die het Joodse recht op zelfbeschikking ontkent. Inclusief het verjagen van Joden uit wat ze zien als hun oorspronkelijke thuisland. Er zit een negatieve connotatie aan die bepaalde groepen uitsluit.”
Tegelijkertijd kun je niet hard maken dat iedereen die de leus op straat schreeuwde zich bewust was van de connotatie die eraan wordt gegeven. De grens tussen ironische, vage leus en hondenfluitje is (bewust) dun en vloeibaar.
Eddo Verdoner, Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), schreef nog vóór diverse incidenten waarbij verschillende Joden werden lastiggevallen (verstoring van het concert van Lenny Kuhr, geweld tegen een rabbijn in Utrecht) een ingezonden brief in Het Parool. Hij noemde de slogan beladen en kwetsend: ‘De leus werkt daarbij als een hondenfluitje, ofwel een oproep, naar hen die geweld niet schuwen.’
De NCAB gaat niet in op de vraag of er een direct verband is tussen de leus en de incidenten die volgden. Wel zien ze een toename van meldingen van antisemitisme en een toename van antisemitisme op sociale media. „Het taboe lijkt er steeds meer af”, zegt een woordvoerder tegen NRC. Ook „zien we dat bepaalde termen soms worden gebruikt om antisemitisme ter verhullen. Het woord ‘globalist’ is bijvoorbeeld op zichzelf een neutrale term, maar kan in een bepaalde context een antisemitische lading krijgen.”
TikTokker en Holocaust-onderzoekerJohn Bradley Een hondenfluitje verandert in een slogan op het moment dat de bedoeling niet meer verhuld hoeft te worden
John Bradley benadrukt dat hondenfluitjes meebewegen met de maatschappij. „Ze zijn steno voor slogans. Het hondenfluitje verandert in een slogan op het moment dat de bedoeling niet meer verhuld hoeft te worden.” Hondenfluitjes, gecodeerde berichten en dergelijke eufemismen zijn handig als je in het geheim moet handelen, zegt hij. Dus voordat een radicale politicus de steun van het volk krijgt, zijn die gecodeerde berichten heel belangrijk. „Je wil in staat zijn om boodschappen van geweld, haat of vreemdelingenhaat te verspreiden onder je mensen die zich al in je kamp bevinden, zodat je met je publiek kunt spreken. Tegelijkertijd wil je het op zo’n manier doen dat het niet opvalt.”
Taal die eerder nog taboe was, is nu in bredere kring geaccepteerd, beaamt Klein. Voor PVV-leider Geert Wilders is er in veel gevallen bijvoorbeeld geen noodzaak meer om omfloerst te spreken.
Klein: „Als je zijn discours vergelijkt met dat van Janmaat (Centrumpartij, red.) in de jaren tachtig is er een enorm verschil. Zeker als het gaat om immigratie is veel meer acceptabel. Eigenlijk zijn alle partijen het ermee eens dat migratie op een of andere manier ingeperkt moet worden. Dus hoeft hij daar ook niet meer omheen te draaien.”
Bradley wil vooral waarschuwen voor de glijdende schaal van taal. „Toen de NSDAP nog in de Duitse oppositie zat, gebruikte de partij eufemismen en ontmenselijking over plagen en ratten, ongedierte en corruptie en al dit soort semi-gecodeerde taal. Zodra de nazi’s volledig aan de macht waren, was er geen behoefte meer aan gecodeerde geheimhouding.”
Opruimen en toch ruimte geven
Het internet staat vol met haatberichten, terroristische video’s en memes met verscholen boodschappen. Waar begin je met opruimen en heeft dat zin? En hoe houd je de vrijheid van meningsuiting overeind? Hoewel de grote socialemediabedrijven veel weghalen, is Klein er pessimistisch over. Zeker als het gaat over gecodeerde berichten. Het is namelijk een grijs gebied. „Je kunt moeilijk alles waarvan je de intentie niet kent verwijderen van sociale media. Je bent dan voortdurend bezig de echte betekenis van het bericht te ontcijferen.” De conclusie is dat opzichtige racistische drek wordt verwijderd en haat in omfloerste bewoordingen blijft staan omdat het ook iets onschuldigs kan betekenen.
Het gevolg is dat er een semiotisch spiegelpaleis ontstaat. Een maatschappij van tekens die naar elkaar verwijzen, vol ironie en verborgen boodschappen waarin alles gezegd en alles ontkend kan worden. Waarin niemand meer gelooft wat hij ziet of leest.
Lees ook Boekrecensie: ‘Het boek Kill All Normies is verplichte kost is voor wie de huidige online culture wars wil begrijpen.’
Elk woord kan tegenwoordig in je gezicht ontploffen, erkent Klein. „Je moet erg oppassen met wat je zegt. Ook als docent op de universiteit en in het dagelijks leven. Ik besloot zelfs een keer een blog, ook toevallig over hondenfluitjes, niet te publiceren omdat ik dacht dat dit te veel vervelende reacties zou oproepen. Er is weinig discussie meer mogelijk. Het gaat meteen heel erg hard. Je moet voor of tegen zijn. Je kunt geen rationele discussie meer hebben over bepaalde onderwerpen.”
John – The History Wizard – Bradley wil iedereen waarschuwen voor het ‘brandende huis’: „Het is belangrijk je bewust te zijn van hondenfluitjes zodat je weet dat er mensen zijn die deze overtuigingen hebben. Maar, uiteindelijk kun je er niets aan doen en dat is precies de reden waarom hondenfluitjes zo belangrijk zijn. Ze zijn subtiel.”
„Stel je voor”, zei Tijs van den Brink; „het is de dag des oordeels.” De EO-presentator lag onderin een inklapbaar stapelbed, diep weggestopt in zijn slaapzak. Boven hem lag Braxton Southwick: een Amerikaanse mormoon met een voorliefde voor Donald Trump en een ferm geloof in het naderende einde der tijden. Na trots te hebben getoond hoeveel typen voedsel hij al had gevriesdroogd om over dertig jaar nog te kunnen eten, had Southwick Van den Brink meegenomen naar de besneeuwde vlaktes van Utah, om te demonstreren dat hij indien nodig ook in de wildernis kon overleven. Daar lag hij nu met zijn hoofdlampje in zijn „end of the world tent”, met gesloten ogen luisterend naar Van den Brink. Die vervolgde: „Waarom zou je dit allemaal doen als je ook gewoon naar de hemel kunt gaan?”
Drie seizoenen God, Jesus, Trump! (EO) bleken niet genoeg. Van den Brink heeft opnieuw een aanleiding gevonden om in de Amerikaanse Bible Belt christelijke Trump-stemmers te interviewen: de presidentsverkiezingen van komende november, waarbij de controversiële Republikein weer kans maakt op winst. Van den Brink reisde ditmaal onder meer door mormonenstaat Utah, waar liefst twee van de drie miljoen inwoners zijn aangesloten bij ‘De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen’.
Ironisch genoeg leken veel van hen niet van plan zich tijdens die laatste dagen erg heilig te gedragen. Wantrouwen overheerste. Mocht Trump de verkiezingen niet winnen, dan kon dat zomaar eens de eindtijd inluiden, en velen troffen maatregelen om dan alsnog zo lang mogelijk te overleven. Daartoe werden niet alleen flinke voorraden eten en drinken in huis gehaald, maar óók een boel munitie. „Love thy neighbour as thyself” leek ineens niet zo’n belangrijk gebod. Survivalen, dáár ging het om.
Maar waarom eigenlijk, wilde Van den Brink dus weten, als er voor de mormonen toch al een plekje in de hemelen was gereserveerd. „Omdat we mensen zijn en elk mens wil leven, ongeacht de omstandigheden”, zei Southwick. Die meende zijn vrouw en zeven kinderen door zijn voorbereidingen zo veel mogelijk kans te geven om te overleven. „Maar niet zoveel mogelijk kans om naar de hemel te gaan”, vond Van den Brink. „Oh,” suste Southwick, „we gaan heus naar de hemel. Ik wil alleen als laatste overblijven.”
Zo zaten er meer fascinerende uitspraken in God, Jesus, Trump!. Maar telkens wanneer het gesprek interessant begon te worden, hopte Van den Brink alweer door naar de volgende mormoon. Het exacte verband tussen Trump en een potentiële eindtijd bleef ongrijpbaar.
Het einde met voorkennis?
In de eerste aflevering van een nieuw seizoen Even Tot Hier (BNNVARA) werd zaterdagavond juist een opvallend concrete invulling gegeven aan het thema ‘laatste dagen’: daar legde niet de hele wereld het loodje, maar een enkele voetbalclub. Het liep bij Ajax al een tijdje niet lekker, en nu ook nog eens directeur Alex Kroes was ontslagen wegens handel met voorkennis, vonden Niels van der Laan en Jeroen Woe het tijd om een namaakvariant van clubmascotte Lucky ter aarde te bestellen.
Had de echte Lucky in die kist gelegen, dan had hij zondag niet de last van een nieuwe nederlaag op zijn pluchen schouders hoeven dragen (6-0 voor Feyenoord). Je zou haast denken dat de makers van Even Tot Hier handelden met voorkennis. Dat ze Lucky in hun geestesoog al langs de lijn zagen survivalen, en genadig besloten: je kunt ‘m ook gewoon naar de hemel laten gaan.
„Ik ben een saaie reiziger. Ik kom op een eiland aan, ik maak heel veel foto’s, ik loop naar lokale flora en fauna toe, ik sta wat te staan… Dat is het moment waarop mensen naar me toe komen en zeggen: kan ik je ergens mee helpen? Ben je verdwaald?” Sander Hölsgens (33) lacht. Hij is als antropoloog verbonden aan de Universiteit Leiden én redacteur van gamesite Gamer.nl. Dit zijn absoluut zijn favoriete momenten in de grote online game The Elder Scrolls Online. „Voor je het weet staan er vier, vijf mensen mee te kijken. Zo van: ‘hey, ik weet niet wat die kerel aan het doen is, maar het lijkt wel leuk.’”
The Elder Scrolls Online (ESO) is een fantasygame, gebaseerd op de populaire Elder Scrolls-reeks van gamemaker Bethesda. Hits als Morrowind (2002), Oblivion (2006) en Skyrim (2011) spelen hoofdrollen in de jeugdherinneringen van twee generaties gamers. De grootse fantasywerelden waarin je vrijwel alles kunt wat je in zo’n wereld zou willen, spreken nog altijd tot de verbeelding. Na het spectaculaire succes van onlinegame World of Warcraft (2004) lag het dan ook voor de hand dat er van deze reeks een onlinevariant zou komen, waarin honderdduizenden of zelfs miljoenen gamers tegelijkertijd konden spelen. Samen, of tegen elkaar.
Maar het gamerpubliek was in 2014 niet echt onder de indruk. ESO blonk in niets uit, schreven recensenten. Ze voorspelden dat de game daarom snel zou sneuvelen. Niets bleek minder waar: dit jaar geeft het spel het startschot voor de viering van zijn tiende verjaardag hier in Nederland, met een groot evenement in Amsterdam op 5 en 6 april voor meer dan duizend gamers en internationale gamejournalisten. Én een feestje op fantasyfestival Elfia. Maandelijks kan de game nog altijd rekenen op bezoek van gemiddeld 4 miljoen spelers, het totale spelersaantal ligt op zo’n 23 miljoen volgens marktonderzoeker MMO Populations.
De meerwaarde van fysieke ontmoetingen
Fans komen erop af voor panels, voor ontmoetingen met de makers, maar vooral voor elkaar – en voor elkaars kostuums. Uitgedost met helmen, kleurrijke mantels, poezenmaskers en bogen spelen gamers voor een weekend zelf voor inwoners van het continent Tamriel. Game-influencer en Skyrim-liefhebber Sarah Verhoeven (26) heeft haar kostuum al klaarliggen, zegt ze. „Die maakt iemand voor me, ik doe dit normaal niet.” Ze is wel vaker aanwezig op Elder Scrolls-feestjes. „ESO is een grote sociale game, dus het is logisch dat er veel van dit soort evenementen zijn waar vrienden elkaar kunnen ontmoeten”, zegt Verhoeven. „De ontwikkelaars zijn vaak zelf aanwezig, ze organiseren mee en luisteren goed.”
Normaal worden die bijeenkomsten niet zo groots aangekondigd als die in Amsterdam – het bedrijf heeft slechts twee ‘officiële’ jubileumfeesten. Dat de Amerikaanse uitgever voor het aftrapfeest in Amsterdam zou aankloppen, was een verrassing: ‘we’ zijn niet bepaald een gamersmekka.
In de Verenigde Staten worden online games steeds vaker genoemd als een potentiële vervangende openbare ruimte, nu de fysieke bijvoorbeeld door overmatig autogebruik onder druk staat
Bijzonder, want feestjes zijn voor maker Bethesda een prioriteit. Niet alleen voor de marketing, maar ook voor de spelers zelf, die elkaar fysiek kunnen ontmoeten. Sinds World of Warcraft zijn grote online games als ESO, Final Fantasy XIV en Destiny 2 sociale werkelijkheden geworden voor miljoenen gamers. In de Verenigde Staten worden online games steeds vaker genoemd als een potentiële vervangende openbare ruimte, nu de fysieke bijvoorbeeld door overmatig autogebruik onder druk staat. Het zijn nu eenmaal perfecte plekken om nieuwe vrienden te maken, te flaneren en kunst te tonen aan een groot publiek. Het enige nadeel is dat vrienden vaak lang moeten reizen om elkaar te zien.
Vriendschappen verdiepen
Voor Sander Hölsgens, zelfverklaard einzelgänger in games, is ESO een plek voor prettige incidentele sociale ontmoetingen – de ‘meekijkers’ in het veld. Maar het bleek ook een uitstekend platform om vriendschappen te verdiepen. Zoals veel gamende dertigers hadden hij en zijn vrienden goede herinneringen aan Morrowind. „Toen het gebied uit Morrowind werd toegevoegd aan het spel, vroeg ik een vriend om de bijbehorende verhaallijn samen te spelen. Verrassend genoeg leidde dat tot diepe discussies.”
De werelden van Bethesda maken vaak gebruik van politieke thema’s uit de werkelijkheid om verhalen extra kracht bij te zetten. „Er zit bijvoorbeeld een imperialistisch ras in, de Nords. Die voelen zich superieur ten opzichte van niet-menselijke rassen”, zegt Hölsgens. „Ik zei op een gegeven moment: je kan zo’n houding niet als een neutrale wereldvisie aanbieden in een game, dat heeft zijn weerslag op de wereld. In een reactie begon die vriend over hoe complex hij de huidige politieke verhoudingen vindt, bijvoorbeeld rond Brexit. En dat is toch tof, dat je zulke gesprekken kan hebben?”
Hölsgens wandelt het liefst ‘als een antropoloog’ door de gamewereld heen: hij vindt dat kalmerend. IT’er Gitta Bleijendaal (35) zit anders in elkaar. Ze pakte de game in 2020 op omdat ze zich tijdens de coronalockdowns eenzaam en opgesloten voelde. „Ik besloot specifiek ESO op te pakken omdat ik sinds Morrowind enorm veel van de serie houd.” Maar ze kwam snel vast te zitten. „Toen tikte ik in de openbare chatbox: ‘help’. Er zocht meteen iemand contact met me en die hielp me. We raakten in gesprek, en opeens werd ik uitgenodigd voor een Duitstalig gilde, exclusief voor vrouwelijke gamers.”
Gildes zijn groepen gamers die samen optrekken, gefaciliteerd door functies binnen de game. Lidmaatschap betekent voor elk gilde net iets anders. Voor Bleijendaal is vooral het sociale aspect belangrijk: haar gildes hebben eigen gespreksgroepen op chatplatform Discord. Het zijn plekken waar leden elkaar helpen met het spel en gevechten coördineren, maar óók plaatsen waar spelers gewoon kunnen kletsen. „We hebben bijvoorbeeld een filmavond georganiseerd, toen niemand naar de bioscoop kon”, zegt Bleijendaal. „We delen veel kattenfoto’s, dat soort dingen, we hebben een apart chatkanaal voor politieke discussies. Elder Scrolls Online heeft een enorme diversiteit aan spelers. Het oudste lid van mijn gilde is 70. Die hebben we als opa geadopteerd.”
Meer wereldverkenner dan vechter
Bleijendaal en Hölsgens kunnen lang doorpraten over hun ervaringen in de game, maar zelden komt vechten ter sprake. „Als je tien verschillende ESO-spelers vraagt wat hen aantrekt in de game, geven ze tien verschillende antwoorden”, zegt de Canadees Rich Lambert, het creatieve hoofd van de game. De ‘vechters’ zijn er zeker – met een kleine maar actieve groep spelers die graag tegen elkaar strijdt. Maar Hölsgens is een wereldverkenner, net als de vrouw van Lambert. Bleijendaal is juist meer van de sociale evenementen. Andere gamers houden zich bezig met kleding of woningontwerp. „Ik ben zelf een verzamelaar, ik wil setjes voorwerpen compleet hebben”, zegt Lambert.
Vanwege al die speelstijlen is het belangrijk dat de makers hun eigen game veel spelen, zegt Lambert. Zelf voegt hij zich graag zonder vooraankondiging bij groepjes spelers die net een kerker ingaan, een lineair gebied vol vijanden die moet worden leeggeruimd. „Ik maak weleens mee dat de spelers dan mijn eigen kerkers aan me gaan uitleggen”, lacht hij. „Maar we hebben bijvoorbeeld ook een onderdeel waarbij spelers hun eigen huis kunnen kopen, versieren en meubileren. Ik heb ooit twee weken lang huisbezoeken gedaan bij spelers. De dingen die mensen ontwerpen zijn echt ongelofelijk. Er is ook een gilde dat jaarlijks met kerst een theatervoorstelling organiseert in zo’n digitaal huis. Dat soort dingen probeer ik altijd te bezoeken.”
Maar hoe faciliteer je dat? In ieder geval met een bijna oneindige stroom animaties, die spelers kunnen gebruiken om hun personages te laten dansen, zitten of zwaaien. Muziekinstrumenten zijn populair; volgens Gitta Bleijendaal vormen zich soms spontaan gelegenheidsbandjes op openbare plekken. En dan is er naast het idee van ‘schade per seconde’ in een gevecht ook het fenomeen „high fashion per second”, zoals Lambert grapt. „Als je het veel ESO-spelers vraagt, is het hebben van de tofste mode stiekem de eindbaas van onze game.”
Lambert zal dit jaar beide Nederlandse Elder Scrolls Online-feestjes aandoen. Hij spiekt graag mee bij vriendengroepen die elkaar ter plekke ontmoeten. „Voor ons als makers is het belangrijk om zo deel uit te maken van de gemeenschap”, zegt hij. „Maar het leukste is: bij dit soort evenementen vinden onze spelers elkaar vaak interessanter dan ons. Ze zien elkaar als familie.”
In eerste instantie is het bijna grappig om te horen hóe serieus het operagezelschap het reduceren van uitstoot neemt. Bij De Nationale Opera biedt een duurzaamheidscoördinator elk departement een uitstootbudget. De kostuum- en decordepartementen zoeken tweedehands opties en het team van special effects rekent de CO2-uitstoot van een vlammenvuur op het podium uit, tot ze bij een totaal uitkomen dat vergelijkbaar is met het productieproces van twee spijkerbroeken. En dan is er nog de kwestie diversiteit, ook daarin wil het gezelschap een voorbeeld voor andere producties zijn. Met The Shell Trial, een opera over de klimaatcrisis, zou de verantwoordelijkheidsvraag die op het toneel opgeworpen wordt, áchter de schermen moeten worden uitgedragen, zo vonden ze bij De Nationale Opera. Dus werd er een duurzaamheidscontract opgesteld. The Shell Trial moet gelden als een pilot voor een klimaatneutrale werkwijze, een voorbeeld voor andere opera’s.
Podcastmaker Stef Visjager, die met het vorige seizoen van Making an Opera een belangrijke Europese podcastprijs won, volgt opnieuw de hectiek van het productieproces. Dit keer wil ze vooral weten hoe dat vergroenen in de praktijk werkt.
Geen ruimte voor missers
Uit de podcast blijkt dat de medewerkers druk ervaren, om alles zo goed mogelijk uit te voeren. Vergissingen en ongemakken mogen niet in de podcast, krijgt Visjager te horen. In de voice-over: „Terwijl ik denk: laat nou zien dat zelfs jullie je soms vergissen. Dat biedt mij steun.”
Inderdaad zonde. Twijfel, missers en worsteling zouden deze podcast hebben verrijkt. Toch heeft Visjager ongemak onderdeel van het verhaal weten te maken. Haar portret luistert weg als een casestudy: het wordt je plots duidelijk waarom zo weinig bedrijven staan te popelen om te verduurzamen, en je leert dat vergroenen pas écht effect heeft wanneer alle partijen hieraan meewerken – dus ook (of juist) de machtigsten. Want waarom al die moeite om kostuums te recyclen, als de zanger vervolgens wel wordt ingevlogen naar de voorstelling?
Wat valt er nog over de Guantanamo Bay te schrijven, filmen of opnemen, na al die films, boeken en documentaires die al over de beruchte militiare gevangenis op Cuba verschenen zijn? De makers van Serial, misschien wel ’s werelds meest gerenommeerde misdaadpodcast, wagen zich in het vierde seizoen aan het onderwerp. Al sinds 2015 werken ze aan hun verhaal. Destijds, zo is te horen in de eerste aflevering, was een bezoek aan ‘Gitmo’ een vervreemdende ervaring: „To be at Guantanamo is to be worn down into an ‘if-you-can’t-beat-them-join-them-posture”. Iedereen – medewerkers, journalisten – doet mee aan het toneelstuk der ontkenning. Maar nu, negen jaar later, zijn veel van de destijds ondervraagde gevangenen, soldaten en advocaten wél klaar voor een eerlijk verslag. Zes van hun getuigenissen vormen de basis van de podcast. In de eerste afleveringen klinkt de typische Serial-stijl al door: de afstandelijk bedenkelijke toon van de voice-over, die de zware materie zorgvuldig afweegt en daarmee voldoende lucht en ruimte geeft. Observerend, metaforisch en meeslepend, als in een roman.
Grenzen opzoeken, tot het uiterste gaan – het hoort bij topsport. In de openingsscène van de Britse dramaserie Fifteen-Love is te zien hoe de zeventienjarige tennis-superster in wording Justine Pearce vecht tegen de pijn tijdens de halve finale van een grandslamtoernooi. Ze wint de wedstrijd, maar betaalt een hoge prijs. Het doorspelen met een zware polsblessure betekent einde carrière.
De serie springt daarna vijf jaar vooruit. Pearce is de klap nooit helemaal te boven gekomen en werkt met gezonde tegenzin als fysiotherapeut op de tennisacademie waar ze trainde. Er breekt iets in haar wanneer haar ex-coach Glenn Lapthorn, de man die haar bijstond tijdens haar profcarrière, terugkeert naar de school. Pearce besluit naar de politie te stappen met een ernstige beschuldiging: haar coach heeft haar veelvuldig seksueel misbruikt terwijl ze samenwerkten.
Wat volgt is geen typisch zwart-witverhaal over mogelijk grensoverscheidend gedrag. Lapthorn (Aidan Turner, kapitein Poldark in de gelijknamige historische serie) ontkent de aantijgingen en stelt dat zijn voormalig protegee wraak wil nemen nu hij succes heeft met een tennisser die het wél gemaakt heeft. Ze heeft de schijn ook tegen: Pearce (gespeeld door de debuterende actrice Ella Lily Hyland) komt onsympathiek over en liegt tegenover haar vrienden over allerlei zaken. Zelfs zij weten niet of ze de waarheid spreekt. Waarom komt ze er nu pas mee? En was ze zelf niet degene die altijd flirterig tegen haar coach deed, terwijl hij dat altijd streng afwees?
Genuanceerd
Schrijfster Hania Elkington zet de kwestie in de eerste afleveringen op genuanceerde wijze neer en laat de kijker een tijdje gissen over wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. „In deze tijd zullen mensen me niet op mijn woord geloven”, zegt de coach tegen de directeur van de tennisacademie. Zowel hij als de directeur weten hoe pr werkt sinds #MeToo en proberen het vermeende slachtoffer niet aan te vallen. Hier zie je ook de cynische manier waarop organisaties hun straatje schoon proberen te vegen. Naar buiten is het verhaal dat alle leerlingen veilig moeten zijn en gehoord moeten worden, maar het gaat vooral om het behouden van een brandschoon imago.
De serie geeft via dit verhaal ook een interessant kijkje in de elitaire Britse tenniswereld en de manier waarop menselijkheid kan verdwijnen in de topsport. Het geheel wordt gedragen door het nieuwe talent Hyland, die van de gevallen tennisster een gecompliceerd personage maakt. Op sommige momenten is ze onuitstaanbaar. Je ziet in flashbacks echter ook een jonge topsporter die in een onwerkelijke situatie terechtgekomen is en daarmee moet omgaan.
Dat de relatie en de machtsverhouding tussen oudere coach en jonge speelster veel complicaties met zich meebrengt is duidelijk. De scènes tussen de twee hangen aan elkaar van ongemak. Het script is fictie, maar put uit de werkelijkheid: er zijn veel voorbeelden van coaches die ongepaste relaties krijgen met hun pupillen.
Fifteen-Love begint erg sterk en blijft dankzij de hoofdrolspelers onderhoudend. Wel verdwijnt gaandeweg de subtiliteit en maakt het realistisch aanvoelende drama steeds meer plaats voor thriller-elementen en soapachtige gekkigheid. Dat dit de serie toch niet de das omdoet, is grotendeels te danken aan Hyland. Zelfs wanneer de verhaallijnen van de rails dreigen te vliegen, weet zij haar geloofwaardigheid te behouden.
Op het gebied van technologische innovatie lopen we in Europa dramatisch achter, zegt Anu Bradford. Toch is ze niet pessimistisch over de Europese kansen om mee te komen als technologiemacht. Ze voorziet zelfs dat de Europese Unie de Verenigde Staten het nakijken zal geven in wat ze noemt ‘de strijd om de ziel van de digitale economie’.
De Fins-Amerikaanse Bradford kreeg in 2020 internationale bekendheid, toen ze de term het ‘Brussel-effect’ muntte. In het boek The Brussels Effect: How the European Union Rules the World liet ze zien hoe groot de Europese invloed in de wereld is, doordat andere landen allerlei regels van de EU overnemen.
In haar vorig jaar verschenen boek Digital Empires neemt ze de online-economie onder de loep: ze analyseert hoe fundamenteel verschillend de drie dominante ‘digitale machten’ – de VS, China en de EU – de stormachtige technologische ontwikkelingen reguleren. De Amerikanen laten het aan de markt over, en dat betekent dat de grote bedrijven van de interneteconomie, zoals Google, Meta en Amazon, grotendeels zelf de regels kunnen opstellen waaronder ze opereren.
China heeft gekozen voor een model voor de digitale economie waarin de staat dominant is. Daarin gebruikt de staat internet en andere digitale technologie om burgers in de gaten te houden en propaganda te verspreiden.
Het Europese model ten slotte draait volgens Bradford om rechten van de burgers – consumentenrechten bijvoorbeeld, maar ook bescherming tegen discriminatie en politieke manipulatie. De uitkomst van de strijd tussen die drie modellen, betoogt Bradford, is niet alleen bepalend voor de toekomst van onze digitale diensten en producten, maar voor de hele digitale economie en de openheid van onze democratie.
Amerikaanse Big Tech domineert ons digitale leven, Europese bedrijven komen er nauwelijks aan te pas. Kan je de EU dan toch een digitale grootmacht noemen, zoals u doet?
„Macht manifesteert zich op verschillende manieren. Een ervan is de macht van de wet, van regulering. Die beïnvloedt het hele technologische ecosysteem. Het is een vorm van macht, omdat het grenzen stelt aan wat voor soort technologie ontwikkeld wordt en hoe die wordt toegepast.
„Europa loopt daarin wereldwijd echt voorop. Denk aan de regels voor bescherming van de privacy, voor moderatie op sociale media en straks ook voor kunstmatige intelligentie. Niet alleen Europese bedrijven moeten daaraan voldoen, maar álle bedrijven die in Europa zaken willen doen. En omdat Europa de grootste en rijkste consumentenmarkt ter wereld is, kunnen internationale tech-bedrijven het zich niet veroorloven om te zeggen: jullie regels bevallen ons niet, we vertrekken.
„Ze hebben de Europese markt nodig, dus leven ze de Europese regels na. Zo moet Apple nu de opladers van zijn apparaten aanpassen aan de Europese eis van een universele kabel [met standaard usb-C-stekker].
„Vaak werkt zoiets ook buiten Europa door. Want economisch is het voor producenten voordelig één gestandaardiseerde dienst of product te hebben, en niet voor iedere regio iets anders te hoeven maken.”
De technologische ontwikkelingen gaan zo snel dat overheden die de regels maken het nauwelijks kunnen bijhouden. Is er één overheid machtig genoeg om het te kunnen opnemen tegen de techbedrijven?
„Daar maak ik me grote zorgen over. Allereerst over het vermogen van de Amerikanen om wetten te maken, want ze hebben geen functionerende wetgevende macht. Het Congres kampt met een gepolariseerde politieke cultuur en een gigantische invloed van lobbyisten. Europa is wél in staat wetten te maken, maar slaagt er nog onvoldoende in naleving af te dwingen. Over de Europese privacyregels [in Nederland de AVG] hoor je vaak: prachtig op papier, maar niet effectief genoeg om allerlei schendingen van de privacy werkelijk terug te dringen.
„Regulering is moeilijk, zeker. Maar wat is het alternatief? Dat overheden achterover leunen en wel zien hoe de technologie zich ontwikkelt? Dat vind ik geen optie. In een democratie gaat regulering altijd traag, er moet bezwaar tegen aangetekend kunnen worden, je moet de procedures volgen, dat is allemaal tijdrovend. Maar we móéten laten zien dat er een liberale, democratische manier is om technologie aan regels te binden. Anders zullen straks alleen de techbedrijven en de autoritaire staten digitale grootmachten zijn.
„Maar ik heb goede hoop, want Europa heeft afgelopen jaren veel geleerd, onder andere dat boetes niet genoeg zijn. De EU heeft Google miljarden aan boetes opgelegd, maar dat heeft zijn positie nauwelijks veranderd. De nieuwe Europese wetten DSA en DMA [die gebruikers van digitale diensten moeten beschermen, en de marktmacht van Big Tech moeten intomen] vertrouwen niet alleen op boetes, maar richten zich op het hart van het verdienmodel van deze bedrijven. Door bijvoorbeeld beperkingen op te leggen aan het verzamelen van data, door Apple te verplichten zijn appstore open te stellen voor alternatieve manieren van betaling, door te eisen dat je van de ene messaging-dienst kan appen naar de andere. Dat dwingt ze om lucratieve manieren waarop ze functioneren op te geven.”
Is de Europese Unie erop uit haar technologieregels over de hele wereld te verspreiden?
„Ik betwijfel of dat het doel is. Het gaat de EU er in de eerste plaats om de fundamentele rechten van Europeanen te beschermen, de democratische structuren overeind te houden en de voordelen van de digitalisering eerlijk te verdelen. Maar ik denk wel dat Europeanen geloven dat de wereld beter af is als de grote techbedrijven een minder grote grip op de samenleving hebben.”
Amerikanen zeggen: jullie hebben in Europa wel veel regels, maar niet veel innovatie en ook niet veel ‘kampioenen’ in digitale technologie.
„Dat is een terechte observatie. We hebben ASML, we hebben Spotify, maar het is niet genoeg, we lopen echt achter. Ik geloof alleen niet dat dit het gevolg is van onze regulering. Het zijn andere factoren die het Europese technologiebedrijven moeilijk maken om door te breken.
„Op digitaal gebied is de gemeenschappelijke markt nog te gefragmenteerd, met alle verschillende talen, culturen en nationale regels in Europa. Dat levert uitdagingen op waar Amerikaanse en Chinese bedrijven níet voor staan. Bovendien is de kapitaalmarkt in Europa onderontwikkeld, waardoor Europese bedrijven veel meer moeite hebben aan geld te komen dan Amerikaanse bedrijven.
„Verder moet onze hele houding ten opzichte van falen op de schop. In de VS haal je geld op, je probeert iets, het mislukt, je gaat failliet, je begint opnieuw en mensen geven je méér geld omdat je kennelijk met iets groots bezig bent. In Europa is het vaak fataal als je een keer failliet gaat.
„Ten slotte: we moeten in Europa met een pro-actieve migratiepolitiek meer talent uit de rest van de wereld kunnen aantrekken. In de Verenigde Staten is de helft van de bedrijven van meer dan een miljard dollar opgericht door migranten.”
U spreekt van een strijd tussen de ‘digital empires’ – wat zou het voor Europa betekenen als het Chinese of Amerikaanse model die strijd wint en ook hier dominant wordt?
„Geen van deze twee modellen is te verenigen met het soort liberale democratie van Europese landen. Het Chinese model is te onderdrukkend, te autoritair en kent geen individuele vrijheden. Het Amerikaanse model is te tolerant, heeft ons een wereld van online haat en desinformatie bezorgd en een surveillancekapitalisme dat onze persoonlijke autonomie aantast. En het heeft ons een situatie gebracht waarin een handvol grote techbedrijven de markt domineert, waardoor de consument weinig keus heeft.”
Ik denk niet dat we een Europese Google zouden moeten hebben. Als we niet van surveillancekapitalisme houden, waarom zouden we dan een variant van zo’n bedrijf willen hebben?
Waarom denkt u dat Europa daar nog tegenop zou kunnen?
„De Verenigde Staten hebben hun hand overspeeld. Hun bedrijven zijn té machtig geworden. Aanvankelijk bewonderden we hun innovatieve producten en diensten. Maar steeds meer zien we de negatieve kanten van de macht van Big Tech: hoe ze controle hebben over samenlevingen, politieke systemen, economieën, onze gedachten en gewoontes. Daardoor is het besef gegroeid dat we ze moeten beteugelen.
„Ook steeds meer Amerikanen zien in wat de schade is die sociale media kunnen aanrichten. De publieke opinie verschuift, ten gunste van meer regulering.
„Ik denk dat de VS en Europa naar elkaar toe groeien. Niet alleen omdat de Amerikanen meer oog hebben gekregen voor de schaduwkanten van een nauwelijks gereguleerde tech-sector. Maar ook omdat ze zien dat het Brussel-effect in de praktijk echt werkt. Daardoor staan ze voor de keuze: of passief toekijken hoe de Europeanen regels schrijven voor Amerikaanse bedrijven, of kijken of ze het samen met Europa kunnen doen.
„Amerikanen en Europeanen hebben weliswaar een verschillende kijk op techregulering, maar dat valt in het niet bij de meningsverschillen met China. Het besef groeit dat de VS en de EU hun krachten moeten bundelen om de wereld een alternatief te bieden voor het autoritaire Chinese model, dat voor veel landen erg aantrekkelijk is.
„Steeds meer landen vertonen autoritaire tendensen en stoppen met democratische hervormingen. Zij willen geen regels die gebaseerd zijn op rechten. Ze kijken naar China en wat ze zien, bevalt ze: stabiliteit en veel controle over dissidenten, zonder dat het innovatie en economische groei in de weg staat.”
Ook binnen de EU zijn landen die meer lijken te voelen voor het Chinese model dan voor het Europese.
„De opstelling van Hongarije baart me grote zorgen. Als zelfs binnen de EU een land de waarden waar de Unie voor staat niet in de praktijk brengt, doet dat doet afbreuk aan de Europese geloofwaardigheid als pleitbezorger van een digitale agenda die sterk gericht is op behoud van democratie. Voor Brussel is dat een grote uitdaging.”
Amerika heeft techreuzen, China ook. Is het voor Europa op den duur houdbaar om een grootmacht te zijn op het gebied van regulering, zonder grote Europese techbedrijven?
„Het zal heel moeilijk zijn technologische soevereiniteit te bereiken zonder zélf van die grote bedrijven te hebben. Maar ik denk niet dat we een Europese Google zouden moeten hebben. Als we niet van surveillancekapitalisme houden, waarom zouden we dan een variant van zo’n bedrijf willen hebben?
„Europa moet de VS of China niet imiteren, maar kijken wat zijn comparatieve voordeel is. We moeten meer bedrijven als ASML hebben, die bovenaan de waardeketen staan, technologisch heel geavanceerd zijn en ervan profiteren dat Europa uitblinkt in industriële productie en robotica. We hebben uitstekend AI-onderzoek, alleen vertrekken veel prominente onderzoekers naar de VS omdat ze daar betere mogelijkheden voor hun projecten krijgen en een betere beloning voor hun talenten.
We moeten meer bedrijven als ASML hebben, die bovenaan de waardeketen staan, technologisch heel geavanceerd zijn en ervan profiteren dat Europa uitblinkt in industriële productie en robotica
„Sommige Europeanen denken dat industriebeleid het antwoord is en dat we moeten meedoen in de subsidierace. Maar dat bezorgt Europa de overwinning niet. We zullen eerder door ons geld heen zijn dan de Amerikanen of de Chinezen. En intussen valt de Europese interne markt uiteen, want kleine landen als Nederland en mijn eigen Finland zullen bij het verstrekken van subsidies niet tegen een land als Frankrijk op kunnen.
„Het Brussel-effect werkt op twee manieren. Het kan goede, maar ook slechte regulering buiten de EU verspreiden. Gebruiken de Europeanen hun regulering voor protectionisme, om nationale kampioenen te creëren, dan kan de EU de grootste exporteur van techno-protectionisme worden. Als een Nederlandse onderneming bijvoorbeeld een Braziliaans bedrijf wil overnemen, zal Brazilië zeggen: jullie streven naar nationale kampioenen, maar wij ook!
„Nederland heeft een lange geschiedenis van steun voor open markten. Maar de grootste pleitbezorger ervan binnen de EU, het Verenigd Koninkrijk, zijn we door de Brexit kwijtgeraakt. Frankrijk heeft daardoor in Brussel veel meer invloed op het beleid gekregen. De Fransen geloven echt in industriepolitiek. Ze voeren de strijd voor strategische autonomie aan, en ik ben soms bang dat ze daarbij wat goed is voor Frankrijk verwarren met wat goed is voor Europa.”