De laatste keer dat ik voet op Syrische bodem zette, was in 2017, toen ik naar de stad Khan Sheikhun ging om verslag te doen van een aanval met chemische wapens door het inmiddels afgezette regime van Bashar al-Assad. Ik weet nog dat ik naast een man zat die Abdoel Hamid al-Yoessef heette. Een dag eerder had hij zijn vrouw en twee baby’s begraven. Ze waren gestikt in gifgas terwijl hij druk bezig was gewonden te helpen. Hij was flauwgevallen en wakker geworden in een nabijgelegen ziekenhuis.
Een van de aanwezigen bij hun herdenkingsdienst vertelde hem een hadith, een overlevering van de profeet Mohammed. Die luidde als volgt: op de Dag des Oordeels zullen alle mensen de brug Al-Sirat oversteken. Die brug overspant de hel en leidt naar het paradijs. Slechte mensen zullen struikelen en vallen, maar voor goede mensen verbreedt de brug zich tot een laan die ze moeiteloos kunnen uitlopen. Voor degenen die hun kinderen jong verliezen en doorzetten zullen hun kleintjes reïncarneren als engelen die hen op hun vleugels over de brug loodsen.
Al-Youssef ontwaakte even uit zijn verdoving door verdriet: „Zal mijn vrouw er ook zijn? En onze neven en nichten?”
Toen ik daarna voor het inderhaast aangelegde familiegraf stond, met de kaneelkleurige grond rondom, dacht ik terug aan dat verhaal. Ik schaamde me bijna dat ik met hem over zijn verdriet had gesproken, omdat ik diep in mijn hart wist dat hij nooit gerechtigheid zou vinden in deze wereld. Hij zou moeten wachten tot het hiernamaals. Dat was de ware troost van dat verhaal. Alleen in de dood, en alleen als er een God is, kan er sprake zijn van gerechtigheid. Dat zijn veel onzekere factoren. Ik kon het niet opbrengen erover na te denken. Ik schreef de reportage en ging verder met mijn leven, zoals ik zo vaak had gedaan nadat ik had gesproken met vluchtelingen, met mensen die door vaatbommen waren getroffen, met slachtoffers van Islamitische Staat, en van een van de wreedste totalitaire politiestaten ooit.
Maar wat nu? Alleen al de mogelijkheid van gerechtigheid, het idee dat er een triomferende morele lichtboog is in deze wereld, dat er altijd een schijnseltje van hoop is geweest aan het eind van de donkere tunnel, als je maar scherp genoeg had gekeken – ik kan me nog altijd nauwelijks iets bij deze formuleringen voorstellen.
Historische comeback
Wat stellen woorden eigenlijk voor? Ze moeten betekenis overbrengen, maar hoe kun je betekenis destilleren uit wat er is gebeurd, die afgelopen paar weken waarin de Syrische rebellen de grootste comeback in de geschiedenis maakten en zo zestig jaar bewind door de Baath-partij van Bashar al-Assad beëindigden?
Hoe verwoord je de bevrijding van Aleppo, een van de oudste steden ter wereld? Hoe beschrijf je de bevrijding van Hama, een stad die diep getraumatiseerd raakte door de moordlustige razernij van Hafez al-Assads broer (en Bashar al-Assads oom) Rifaat in de jaren tachtig, waar de inwoners veertig jaar moesten wachten om te rouwen om hun mannen, vrouwen en kinderen? Hoe leg je de emotionele inwerking vast van kerkklokken die in het christelijke Sahnaya luiden op de melodie van ‘Eén, één, één, het Syrische volk is één’? Of van de sonore stem van het overleden verzetsicoon (tevens ex-doelman) Abdel Baset al-Sarout, die het revolutionaire lied ‘Jannah Jannah’ zong, een lied dat nu weer klinkt op het Omajjadenplein in Damascus? De gezangen van honderdduizenden die zich verzameld hebben op het Assiplein in Hama en rond de klokkentoren van Homs?

Hoe leg je de emoties vast van een vader en moeder die hun zoon, die tien jaar geleden werd verbannen en nu is teruggekeerd als bevrijder, weer voor het eerst in al die tijd zien – en hoe hij zijn militaire houding bij de deur afwerpt en knielt om de voeten van zijn ouders te kussen, terwijl hij tranen met tuiten huilt?
Hoe beschrijf je de pure vreugde en het leed op de gezichten en in de ogen van de duizenden gevangenen die nu zijn bevrijd uit de kerkers van Assad na tien, vijftien, veertig jaar zonder frisse lucht, beroofd van hun dromen, van hun betekenis?
En waarvoor? Voor niets, uiteindelijk. Assad is gevlucht. Geen woord voor zijn volgelingen die trouw zijn orders opvolgden en hun land in de as legden om zijn criminele narcostaat in stand te houden.
Ja – hun land in de as leggen is wat ze hebben gedaan. Assads volgelingen hebben de helft van de bevolking van huis en haard verdreven, talloze mensen vastgehouden in een netwerk van stalinistische kerkers die deel uitmaakten van een giftige politiestaat waar iedereen tegen iedereen werd uitgespeeld, vrouw tegen man, broer tegen zus, vader tegen zoon. Een repressief systeem waarin meer dan zeventig manieren werden bedacht om gevangenen te martelen. Ruim vierhonderdduizend doden. Duizenden gedood door chemische aanvallen. Nog eens duizenden gedood door vaatbommen, ofwel: vaten gevuld met springstof die zo onnauwkeurig waren dat ze ver achter de linies van de rebellen neerkwamen op burgers die in de rij stonden voor eten – en dat alleen om te voorkomen dat de vaten per ongeluk Syrische regeringstroepen doodden. Aanhoudende en verlammende angst. Een vluchtelingencrisis die de westerse politiek transformeerde. Zo werden de voorwaarden geschapen voor de oprichting en bloei van Islamitische Staat. Het is nauwelijks voor te stellen dat er iets ergers in het verschiet zou kunnen liggen.
Emotionele euforie
Woorden? Die schieten op dit moment tekort. Mijn vrouw komt uit Aleppo en de afgelopen dagen was het alsof er een dam is bezweken onder een enorme emotionele waterval. Ik hoor veel gesprekken van haar met familie thuis en met Syriërs over de hele wereld die staan te popelen om naar huis te gaan, om te proberen terug te winnen wat verloren is gegaan. Het zijn gesprekken waarin ongeloof, euforie en tranen om voorrang strijden.
‘Hij is weg! Hij is weg! Hij is weg!’
Ik ben niet eens een Syriër. Waarom staat mijn hart dan op barsten?
‘Naar huis! Mijn huis! Hij heeft ons zoveel aangedaan! Wat heeft hij ons aangedaan! Naar huis! Mijn God! We zijn vrij!’
Ikzelf blijf proberen er woorden voor te vinden, maar dat lukt niet. Niets lijkt dit moment te kunnen vatten. Ik worstel in de krochten van mijn geest om woorden te vinden. Dan zie ik een foto van een gevangene, stort ik in en moet ik opnieuw beginnen. En ik ben niet eens een Syriër, maar gewoon iemand die het voorrecht had even met hen mee te mogen liften. Waarom voelt mijn hart dan alsof het op barsten staat?
Misschien ben ik erachter gekomen. De aanhangers van Assad scandeerden vaak: ‘Qaedna lel abad, Bashar al-Assad’ – ‘Onze leider voor eeuwig, Bashar al-Assad’.
‘Voor eeuwig is voorbij’, riepen de Syriërs nu keer op keer. Het einde van voor eeuwig. Dat was een mooi sluitstuk.
Toen zag ik een dichtregel, getweet door Fairouz, de legendarische Libanese zangeres, terwijl de zon opging boven een vrij Damascus. Ik hou van de Engelse taal, maar toen ik die regel las had ik ernstig te doen met mensen die geen Arabisch kennen, omdat ze daardoor nooit de schoonheid van de regel die zij plaatste ten volle zullen ervaren. Voor nu moet een goedkope, ontoereikende vrije vertaling volstaan – wat op zich toepasselijk is, omdat mijn woorden ook maar een goedkope vrije vertaling zijn van een diepe oceaan van emotionele euforie en beroering.
Dit schreef Fairouz:
Mijn ogen zijn op u gericht, o Damascus
Want het is uit u dat de ochtend vloeit
