Column | Het alomvattende leiderschap van de Golf

Zappend door de weekeindse topsport viel me op hoe ver Arabische Golfstaten zijn opgerukt op het tv-scherm. De Verenigde Arabische Emiraten prezen zich met hun luchtvaartmaatschappij Emirates aan langs de tennisbanen van Roland Garros in Parijs. De wielerronde Giro d’Italia werd bijna gewonnen door de UAE Emirates ploeg, naast een door Bahrein gesponsord team en een met Alula als sponsor, een Saoedisch toeristenoord. Reclame voor Qatar Airways langs de lijnen van het stadion waar eveneens door Qatar betaald Paris Saint Germain in de finale van de Champions League gehakt maakte van Inter Milan.

Dat is geen toeval. „Vandaag zijn de economische kracht van de Golfstaten, de ambitieuze strategische visie en uitgestrekte internationale relaties essentiële factoren die hun groeiende geopolitieke invloed binnen en buiten de regio hebben versterkt.” Ik citeer uit de wekelijkse publicatie van de Emiraatse denktank Emirates Policy Center onder de kop „Het Nieuwe Alomvattende Leiderschap: hoe de Golf regionale initiatieven leidt en culturele narratieven herschrijft”. Met enige minachting: „De landen die eens de Arabische regio domineerden (Egypte, Irak en Syrië) kunnen niet langer een alomvattende leidende rol spelen wegens [..] interne verdeeldheid, oorlogen, structurele tekortkomingen en bestuurlijk falen.” De hel van Gaza bleef ongenoemd.

Erg tevreden met zichzelf, de Golfregio. Met dank aan de inkomsten uit overvloedig aanwezige olie- en gasvoorraden, en handig gebruik makend van de nieuwe multipolariteit in de wereld: de liefdesverhouding met president Trump, bloeiende handel met China en de ondanks de oorlog in Oekraïne heel prettige betrekkingen met Rusland.

Sport is belangrijk onderdeel van die ambitieuze strategische visie; een zwaar wapen in handen van wat maar een klein gebied is, met een miniem maar extreem rijk deel van de wereldbevolking, om naamsbekendheid en invloed te verwerven en via nieuwsgierige toeristen nieuwe bronnen van inkomsten te ontsluiten. Dat gebeurt én lukt, dat is duidelijk, door topsport in het buitenland te sponsoren en topsport ook naar eigen land te halen (en op het juiste moment de juiste mensen om te kopen). De Emiraten richten zich met name op de financiering van sport in het buitenland, waaronder grote voetbalclubs als Arsenal en Real Madrid. Saoedi-Arabië is een sponsor van het WK voetbal in 2026 in Canada, Mexico en de VS, en heeft voor zichzelf dat WK voor 2034 binnengehaald. Eerst even nog in 2029 de Aziatische Winterspelen in de Saoedische futuristische megastad Neom. Qatar op zijn beurt had de WK van 2022, een investering van zo’n 220 miljard dollar (Rusland 2018 11,6 miljard) door een landje waar voetbal nauwelijks een rol speelt. Maar ja, vier miljoen bezoekers en positieve aandacht – sport overstemt westers gepiep over mensenrechten. Qatar en Saoedi-Arabië zijn nota bene allebei in de markt voor de Olympische Spelen van 2036.

Hoe kwam ik eigenlijk bij dit onderwerp uit? Niet alleen door de televisiebeelden van het weekeinde en dat pocherige verhaal van die Emiraatse denktank. Het begon met de ruzie in de ITTF, de Internationale Tafeltennis Federatie, in Qatar, waar vorige week de Qatarese vicevoorzitter Khalil al-Mohannadi als voorzitter dacht te worden gekozen.

Het werd een „dag van schande”, zoals het webblad Sport&Politics het uitdrukte. Mohannadi verloor met 102 tegen 104 stemmen van deelnemende nationale bonden tegen de zittende Zweedse voorzitter Petra Sörling, en pikte het niet. De spanning steeg snel, er werd geschreeuwd en geduwd en Sörling werd haastig weggeleid door staf van de Zweedse ambassade. „Ik voelde me niet veilig”, zei Sörling aldus de website insidethegames.biz. De verkiezing van een vicevoorzitter werd tot nader order uitgesteld.

Mohannadi was eerder in opspraak wegens het kopen van stemmen en andere dubieuze activiteiten. Ook een facet van het alomvattende leiderschap.


Column | Je mag een bedrieger missen

Inmiddels hebben mijn vrienden en ik de leeftijd bereikt waarop we niet meer bang zijn voor slippertjes, maar voor affaires. Om ons heen vallen de huwelijken om, wat niet alleen erg verdrietig is maar ook tot nadenken noopt.

Ooit was het makkelijk om een mening te hebben over vreemdgaan. De bedrieger was een monster, de bedrogene moest hem/haar/hen gewoon dumpen, klaar, opgeruimd staat netjes, probleem weg. Maar zo simpel is het in de praktijk zelden, niet alleen omdat er nu vaak ook kinderen, huisdieren of een hypotheek zijn, maar ook nog om iets anders.

Jaren geleden maakte ik het uit met mijn toenmalige partner, nadat hij me maandenlang had doodgezwegen zonder dat ik begreep waarom (en dan is samenwonen echt niet zo leuk meer). Toen mijn vrienden hoorden dat het uit was, zeiden ze van tja, toen jullie de relatie vorig jaar opengooiden dachten wij al dat het op zijn einde liep.

„Hé,” zei ik, „maar we hádden helemaal geen open relatie.”

Hij bleek hun dat te hebben wijsgemaakt. Zodat er geen vragen werden gesteld wanneer hij op feestjes tof stond te doen bij andere meisjes. Ik ontdekte ook dat er al tijden een ander was.

Toen ze dit hoorde, stond mijn omgeving meteen klaar met haar oordeel: hij was een eikel en ik moest hem vergeten. Waar ze niet aan wilden is dat, wanneer je ontdekt dat er achter je rug om een hele relatie werd opgebouwd, je in een soort liminale toestand belandt. Mijn ex splitste zich in twee versies, die allebei verdriet veroorzaakten. Enerzijds was er de persoon die tot deze mate van bedrog in staat was. Anderzijds waren daar ook nog steeds de herinneringen aan iemand met wie ik mooie momenten en reizen had beleefd, met wie ik eigen grapjes, liedjes en gewoontes had.

Wanneer ik deze laatste versie met mijn vrienden en familie probeerde te delen, zeiden ze dat ik last had van het stockholmsyndroom en dat ik hem uit mijn hoofd moest zetten. Ik begreep hun reactie, ze wilden me beschermen. Het zorgde er tegelijkertijd ook voor dat ik er in mijn eentje maar mee moest leren zien om te gaan, in een periode waarin de eenzaamheid al als een verzwaringsdeken om mijn schouders hing.

Laatst zei een vriend, die er onlangs achter kwam dat zijn echtgenote al anderhalf jaar een minnaar heeft, dat hij nu pas de conflicterende gevoelens begreep waar ik indertijd mee worstelde.

„Het is een ambigue soort heimwee”, zei hij zacht.

„Je mag bedriegers missen”, mompelde ik. „Het blijven ook gewoon mensen.”

Herinneringen gutsten uit zijn ogen, stroomden over zijn wangen, kletterden neer op het asfalt.

Ellen Deckwitz schrijft elke week op deze plek een column.


Opinie | Faber heeft zich te houden aan haar zorgplicht

Minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) beloofde het strengste asielbeleid ooit te voeren. Maar vooralsnog zijn de wetsvoorstellen die ze heeft ingediend door de Raad van State naar de prullenbak verwezen.

De minister is echter wel de belofte nagekomen uit het Hoofdlijnenakkoord dat de rijksbijdrage aan de LVV (Landelijke Vreemdelingenvoorziening) zou worden beëindigd. Deze voorziening was het resultaat van jarenlang overleg tussen het rijk en alle betrokken instanties om bed-bad-en-brood te regelen voor illegaal verblijvende derdelanders. Het kernpunt daarbij was eenvoudig: de straat is niet de oplossing, maar onderdeel van de problematische situatie waarin deze kwetsbare vreemdelingen zich bevinden. Vrijwel allemaal vreemdelingen van buiten de EU die geen verblijfsrecht in Nederland hebben maar ook geen reisdocumenten waarmee ze zouden kunnen vertrekken. Een uitzichtloze situatie.

Beetje menselijkheid

De Landelijke Vreemdelingen Voorziening bood in ieder geval Bed-Bad-en-Brood-opvang: een beetje menselijkheid. Daarbij was wel uitdrukkelijk afgesproken dat het om een gunst ging. Een gunst die geen wettelijke grondslag kende: BBB stond derhalve niet alleen voor Bed-Bad-en-Brood maar ook voor Buitenwettelijk Begunstigend Beleid. De juridische betekenis daarvan is dat het niet afdwingbaar is en er ook geen rechten aan ontleend kunnen worden. Vandaar dat de minister het geen enkel probleem vond om de financiële stekker uit de LVV te trekken.

Lees ook

Wilders’ eisen voor strenger asielbeleid blijken vooral ‘opgewarmde’ en nauwelijks haalbare plannen

PVV-leider Geert Wilders voorafgaand aan het wekelijkse coalitieoverleg van de PVV, VVD, BBB en NSC, een dag nadat Wilders nieuwe asielmaatregelen had aangekondigd. Foto Bart Maat

Op 18 december 2024 is formeel aan de Tweede Kamer bericht dat de financiering van de LVV per 1 januari 2025 eindigt. In vier van de vijf LVV-gemeenten werden rechtszaken aangespannen om het stoppen van de opvang te verhinderen. In drie van de vier gemeenten werden voorlopige voorzieningen toegewezen: dat zijn bestuurlijke kort gedingen waarbij aan de rechter een noodvoorziening wordt gevraagd. Immers, de bewoners van de voorziening zouden anders op straat worden gezet. Het spoedeisende belang werd door de rechtbanken onderkend en de opvang moest derhalve worden gecontinueerd, totdat de minister op de bezwaren zou hebben beslist.

In Amsterdam werden vervolgens alle bezwaren van dertig bewoners door de minister afgewezen. De beroepen tegen die afwijzingen werden op 15 april gezamenlijk door de meervoudige kamer (met drie rechters) van de rechtbank Amsterdam behandeld. Op maandag 26 mei deed de rechtbank uitspraak.

Toeval of niet, die uitspraak viel precies samen met de persconferentie van PVV-leider Geert Wilders waarin hij aankondigde dat zijn eigen minister van Asiel en Migratie gefaald had.

De financiering door het Rijk van de opvang in de voorziening moet van de rechter onmiddellijk worden hervat

De inhoud van de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam bleef onderbelicht, en dat is onterecht. De uitspraak is helder, goed gemotiveerd en heeft direct gevolg voor al degenen die zijn aangewezen op de Landelijke Vreemdelingen Voorziening. De financiering (door het Rijk) van de opvang in de voorziening moet namelijk onmiddellijk worden hervat. Daarnaast moet de minister in ieder individueel geval motiveren waarom die bewuste vreemdeling wel op straat zou kunnen worden gezet. Zonder enige vorm van bed-bad-en-brood is het vrijwel zeker dat deze mensen in een dusdanig ellendige situatie zullen komen te verkeren, dat zij door de ondergrens van de menselijke waardigheid heen zakken. En dat is verboden. Niet alleen door het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens, maar ook door de Europese Grondwet: in het bijzonder artikel 1: de menselijke waardigheid.

Prullenbak

De rechtbank verwees daarmee het argument van de minister dat er slechts sprake was van buiten-wettelijk begunstigend beleid naar de prullenbak. Van groot belang was daarbij dat de hoogste rechter van de Europese Unie, vlak na het aantreden van het kabinet-Schoof, een baanbrekende uitspraak had gedaan over een soortgelijke situatie als die van de LVV. De strekking van die uitspraak (Changu, van 12 september 2024) is dat er op de overheid altijd een zorgplicht rust om te voorkomen dat een illegaal verblijvende vreemdeling (van buiten de EU) in een situatie van vergaande materiële deprivatie terechtkomt.

Dat is jargon voor: elke lidstaat is verplicht om op zijn minst te voorzien in bed-bad-en-brood zolang als de illegaal verblijvende vreemdeling nog niet is uitgezet. Geen gunst dus maar een recht. Een recht bovendien dat als een zorgplicht is geformuleerd. Dat betekent dat de vreemdeling niet hoeft aan te tonen dat hij in belabberde omstandigheden verkeert, maar het betekent dat de overheid er preventief voor moet zorgen dat illegaal verblijvende derdelanders niet in de goot terecht komen maar tenminste bed-bad-en-brood wordt aangeboden. Dat is geen luxe, maar een teken van beschaving.

Correctie (02-06): de behandeling van de zitting was op 15 april, en niet op 13 mei zoals in een eerdere versie stond. Hierboven is dat aangepast.


Column | Koning Bouterse is dood, leve de Koningin?

Nu het erop lijkt dat de oude partij van Bouterse, de NDP, de verkiezingen heeft gewonnen, en er een intentieverklaring ligt van zes partijen om samen een nieuwe regering te vormen, is het waarschijnlijk dat Jennifer Simons (roepnaam Jenny) voorzitter van diezelfde NDP, ook de volgende Surinaamse president wordt. Want Koning Bouterse is dood (23 december 2024), leve de Koningin, van dezelfde partij, maar vooral toch: van het andere geslacht. Simons zou daarmee als eerste vrouw president worden van het land. De Surinaamse genderrechtenactivist Karin Refos beleeft daarom nu al ‘grote vreugde’ lees ik bij de NOS.

Hebben de genderrechten nu definitief de mensenrechten verslagen? Fleur Agema premier hier, en alle vrouwen blij?

„De Surinaamse samenleving kan zich met 600.000 inwoners eigenlijk geen rancune permitteren”, schreef Volkskrant-journalist Ashwant Nandram op 28 mei 2025. Die opmerking slaat terug op de lange Bouterse-tijd, de Decembermoorden in 1982, de dictatoriale periode ervoor en erna, en ook op de amnestiewet, die in 2012 door de Surinaamse Assemblee (parlement) werd aangenomen. Bouterse ontliep zo strafvervolging. Mooie, dienende rol toen al voor J. Simons, partijgenoot en op dat moment voorzitter van die Assemblee, die de wet er behendig doorheen loodste. Overigens werd die amnestiewet in 2023 nietig verklaard.

Eind goed, al goed, niet jeremiëren, vooruit kijken naar een stralende toekomst, nu met een Vrouw als boegbeeld in het presidentiële paleis. Terecht merkt journalist Nandram op over het voormalig partijleiderschap van Bouterse: „Maar het samenwerken met een veroordeelde crimineel was zelfs voor Surinaamse maatstaven voor veel partijen een brug te ver.”

Maar die smet is niet meer, die is met het overlijden van Bouterse uitgewist, al zou het toch jammer zijn als de uitspraak van Simons uit 1999 in de vergetelheid zou raken: „Als de Decembermoorden echt een issue zijn, hoe kan de NDP dan zo groot zijn?” Een opmerking van Trumpiaanse allure, analoog aan de Amerikaanse platitude: „If you are so smart, why aren’t you rich.”

Wij zijn de grootste en hebben dus ook het grootste gelijk. Wilders zegt het ongeveer zo, om de andere dag. Wordt het fijnzinniger als een vrouw het zegt?

En wordt met die rancune, die blijvende boosheid, die Suriname zich niet kan permitteren, niet gewoon het geheugen bedoeld?

Nederland, met 18 miljoen inwoners, zou zich dus enorm veel meer rancune moeten kunnen permitteren, en toch is ook hier de gewoonte bij elke nieuwe, aantredende coalitie om per regeerprogramma te roepen: het verleden is voorbij, een nieuwe, hoopvolle dag breekt aan. Lef! Het lijkt wel mindfulness, dat enkel in het hier en nu leven: politiek gesproken is het zwakzinnig.

Het geheugen is een lastig ding, het haalt zaken terug als die Decembermoorden van wel drieënveertig jaar geleden, of, zoals in Nederland, van tachtig jaar her. Dodenherdenking schrappen? Niet meer aan doen? Wel de koloniale periode herdenken, daar excuses voor maken, of helemaal vanaf Stunde Null beginnen? Alles één groot, daverend nu?

Dat lukt nergens, en zeker niet in Suriname, waar op bevel van Bouterse vijftien vooraanstaande Surinamers werden vermoord. Juist op zo’n relatief kleine gemeenschap is dat een enorme aanslag: iedereen kent iemand die weer iemand kent die familie is van zo’n slachtoffer.

Zand erover? Ja, zo doen ze dat bij grafkisten.

Stephan Sanders is essayist.


Opinie | We moeten anders over economie praten

Als ik studenten in het economisch domein vraag wat economie eigenlijk is, dan antwoorden zij bijna altijd in termen van geld of bruto binnenlands product (bbp). Leg ik vervolgens uit dat het bbp in 1934 werd uitgevonden, en dat het in de oudst gevonden teksten ooit – die van het Gilgamesj-epos – al over economie gaat en dat geld het grootste deel van de geschiedenis amper of geen rol speelde in de economie, dan blijft het bij een herhaling van mijn vraag muisstil.

Economie is een zeer dominant maatschappelijk fenomeen. Het kleurt de nieuwsmedia en ons economisch denken beïnvloedt in sterke mate politiek beleid, maar ook ons eigen dagelijks handelen. Sinds een kleine eeuw zijn we economie in toenemende mate gelijk gaan stellen aan bbp en geld. Groeit het bbp, dan zeggen we dat de economie groeit en dat dat goed is. Het geeft aan dat we het verschil tussen economie en bbp niet goed meer kennen. Toch is het kennen van dit verschil essentieel.

Economie is millennia lang begrepen als iets dat het beste vertaald kan worden als gemeenschapskunde. Als gemeenschap denk je na over de vraag wat het leven de moeite waard maakt en wat we aan goederen en diensten nodig hebben voor een goed leven. Om de benodigde goederen te maken, denk bijvoorbeeld aan kleding en goed sanitair, moeten natuurlijke hulpbronnen gebruikt worden alsmede land en menskracht. Als gemeenschap denk je na over de inzet en verdeling van deze hulpbronnen: wat willen we produceren, hoe en waartoe?

Zoveel mogelijk produceren

Economie gelijkgesteld aan bbp verandert het gemeenschappelijke vraagstuk. Productie wordt in dat geval geen middel meer om te voorzien in een goed leven, maar een doel op zichzelf. Economie draait dan om de vraag hoe we zoveel mogelijk kunnen produceren. Immers, het bbp meet de omvang van de toegevoegde waarde van productie en we stellen dat groei van het bbp goed is. Het bbp groeit als we meer gaan produceren, ongeacht wat het is dat we produceren, zolang we klanten maar weten te bewegen tot consumptie ervan.

Tal van middelen zijn vervolgens geheiligd om productie te stimuleren, waaronder manipulatieve marketingtechnieken, geplande veroudering van producten en de uitputting van mens, dier en aarde. Op vijf mei hadden we als Nederland alle grondstoffen verbruikt waarvoor de aarde een jaar nodig heeft om deze aan te vullen en te verwerken.

Een groeiende groep economen, beleidsmakers en betrokken Nederlanders komt dan ook in verzet. Dit kan zo niet langer, stellen zij. Productie kan niet eindeloos groeien op een eindige planeet. Ze pleiten voor ontgroei van de economie en weten zich gesteund door wetenschappelijk onderzoek. Zo schrijft het toonaangevende tijdschrift Nature dat alleen een vergaande verandering van leefstijl van de rijkste 15 procent mensen wereldwijd (waaronder bijna alle Nederlanders) de aarde leefbaar kan houden. De Global Footprint Network laat zien dat de aarde slechts 57 procent van de huidige wereldwijde productie aan kan. Kortom: het moet minder.

„Onrealistisch”, luidt de reactie van het tegenkamp dat zich duidt als de groene groeibeweging. Ontgroei is onverkoopbaar en betekent politieke zelfmoord. De mens is van nature geneigd tot groei, zo stellen zij. En wat betekent een krimp van het bbp vervolgens voor onze banen, pensioenen, gezondheidszorg en sociale voorzieningen?

Foto Ramon van Flymen/ ANP

Gemeenschapskunde

En zo is er een maatschappelijk debat ontstaan tussen voor- en tegenstanders van groei. Dit debat is dermate verankerd geraakt dat er zelfs een Ministerie van Klimaat en Groene Groei is.

Het probleem is dat zowel de voor- als tegenstanders van groei dezelfde fout maken: ze blijven praten in termen van kwantitatieve economische doelstellingen. Ze blijven praten over het bbp en de omvang daarvan en negeren de vragen omtrent gemeenschapskunde. Als gevolg hiervan staan ze tegenover elkaar, terwijl we als mensen allemaal veel meer gemeen hebben dan waarin we verschillen. Vraag je beide kampen of ze een goed pensioen willen, dan antwoorden ze bevestigend. Hetzelfde geldt voor goede gezondheidszorg, goed werk en inkomen voor iedereen en zoveel meer.

Praten in termen van bbp heeft grote risico’s. Enerzijds kunnen we doorschieten in productie waardoor kwaliteit van leven lager wordt. Wetenschappers spreken in dat geval van verspild bbp. Zo moet bijvoorbeeld de arbeidsproductiviteit in zo’n economie altijd omhoog, terwijl momenteel al één op de vijf werkenden in Nederland aan burn-outklachten leidt. Anderzijds kan abrupt productie een halt toeroepen leiden tot een toename van armoede en ziekte. Economie draait niet om de vraag hoeveel (of hoe weinig) we willen produceren, maar om de vraag wat we willen produceren en waartoe.

Als we op deze manier gaan produceren, dan kunnen maar liefst 8,5 miljard mensen een goed leven leiden met slechts 30 procent van de huidige wereldwijde productie. Een goed leven met 15.000 mobiliteitskilometers, een verwarmd of gekoeld huis tot 20 graden, laptop, smart phone en televisie, goed sanitair, vier kilogram kleding per persoon per jaar en zoveel meer. Het resultaat is een goed leven voor heel veel mensen zonder zorgen over dingen als sociaal onrecht, klimaatverandering, milieudegradatie en alles wat daarbij komt kijken.

Zinvol economisch debat

Het hoopvolle is dat we vandaag al kunnen beginnen met de transitie naar een nieuwe economie en dat iedereen daar een rol in heeft. Overal ontstaan kiemen van een nieuwe economie die gemeen hebben dat ze goed zijn voor de economie, maar niet voor het bbp. Neem nou de Duitse startup e.Volution die auto’s maakt met een levensduur van 50 jaar. Als deze auto’s ook nog eens deelauto’s zouden zijn hebben we volgens de sociale onderneming MyWheels nog maar 1 miljoen auto’s nodig om dezelfde mobiliteitswaarde te krijgen als nu 9 miljoen auto’s in privébezit. Straten kunnen weer groen worden en daarmee bijdragen aan ontmoeting tussen buren, onze gezondheid, het spel van kinderen en klimaatbestendigheid. En zo zijn er veel meer voorbeelden, niet zelden van Nederlandse ondernemers. Denk aan Achilles and the Tortoise dat kleding maakt met een levensduur van 50 jaar, kledingbibliotheken zoals Lena die er voor zorgen dat je niet van je afstuderen tot aan je pensioen in dezelfde kleding hoeft te lopen, of een bedrijf als Repeat dat koptelefoons maakt met levenslange garantie. Deze ondernemers creëren een Alles van waarde-propositie: een manier om gelijktijdig waarde te creëren voor klant, samenleving, ecologie, onderneming en werknemers. Ze stellen nieuwe normen op het gebied van kwaliteit, levensduur, gebruiksduur, delende gemeenschappen en beroepseer. Allemaal goed voor de economie, maar niet voor het bbp.

Door deze kiemen van een nieuwe economie nu al te voeden met een groep voorlopers, kan de transitie naar een nieuwe economie zonder al te grote schokken verlopen als gestaag eveneens de volgers gaan aanhaken. We hoeven daarbij niet te wachten op overheidsbeleid, maar zullen zien dat als maatschappelijk middenveld, consumenten en bedrijven een andere kant op bewegen de overheid eveneens in toenemende mate zal volgen.

Goed voor de economie, maar niet voor het bbp

Natuurlijk moeten huishoud- en overheidsfinanciën op orde blijven. Maar dat kan ook zonder een focus op het bbp. Neem de gezondheidszorg, die een kwart van de Rijksbegroting beslaat. Meer dan de helft van de ziektes in Nederland is te voorkomen als we de economie anders inrichten. Denk alleen al aan alle gevallen van burn-out. Het sociale domein beslaat eveneens een kwart van de Rijksbegroting. Wat als we een economie creëren zonder arbeidsmarkt met afstand tot mensen waardoor de één miljoen structurele werklozen weer betrokken worden bij het arbeidsproces? De begroting voor het sociaal domein zou fors slinken. Of denk aan eenzaamheid, iets dat de helft van de Nederlanders zegt te ervaren. Wat als we in onze economie weer meer in gemeenschappen zouden werken en leven?

Er zijn tal van manieren om de economie anders vorm te geven. En iedereen kan daar een rol in hebben. Daar moeten we het met elkaar over hebben. We mogen met elkaar het maatschappelijke economische debat voeren over alles van waarde.


Opinie | Als we studenten behandelen als robots, gaan ze robots gebruiken

Ik sta voor honderdvijftig studenten en ik voel een golf van verdriet. Ik realiseer me wat we verloren hebben door ons ontmenselijkende onderwijssysteem. Met deze aantallen kan ik niet eens de namen van studenten onthouden, wat toch wel de minste vorm van respect is die ik ze zou moeten geven. Het is dus geen verrassing dat ze vrijwel allemaal ChatGPT gebruiken voor hun opdrachten. Het sluit naadloos aan bij het fabrieksmatige systeem dat ze voorgeschoteld krijgen.

Als we studenten behandelen als robots, gaan ze robots gebruiken om vragen te beantwoorden.

Ik weet dat ChatGPT nog allesbehalve geaccepteerd is in de samenleving, maar voordat het zover is, doe ik een beroep op de slimme jonge mensen die ik voor me heb. Terwijl ik ze in de ogen kijk, vertel ik ze dat ik veel eerbied heb voor hun prachtige geesten. Ieder van hen heeft een unieke wijze van naar de wereld kijken en bezit gaven die alleen zij hebben. Niet omdat ze als individu nou zo bijzonder slim zijn, maar omdat elk persoon een onvervangbare samensmelting is van herinneringen, geschiedenis, afkomst en ervaringen. ChatGPT erodeert de capaciteit om te denken en communiceren vanuit deze verstrengeling.

Ze kijken me verbijsterd aan. Een van de studenten vertelt me dat ze nog nooit zoiets heeft gehoord van een leraar.

Ik ben niet verbaasd. Want als we echt erkenning gaven aan elkaars inherente schoonheid, zouden de universiteiten er volkomen anders uitzien. In plaats daarvan overheerst op het hoger onderwijs het economische denken dat voorrang geeft aan groei en productiviteit. Studenten en docenten voelen de druk die uitgaat van zo’n systeem. Het wordt dan heel verleidelijk om ChatGPT te gebruiken.

Output

Na de les komen de studenten naar mij toe, duidelijk in een innerlijke strijd. Ze proberen het gebruik van de technologie te verdedigen. „Maar ik kan vijftig samenvattingen lezen in minder tijd dan ik nodig heb om één artikel te lezen.”

De hoeveelheid output wordt vaak gebruikt als een onweerlegbaar argument voor het gebruik van AI. Maar, vijftig ideeën teruggebracht tot bullet points zijn geen vijftig ideeën; het zijn gewoon bullet points. De ideeën die uit ChatGPT komen, worden op zo’n aantrekkelijke manier gepresenteerd dat je als lezer nooit de noodzaak voelt om te stoppen en een luchtje te scheppen. En zo mis je de inzichten die in de frisse buitenlucht op je wachten.

„Het is slechts een startpunt, vanuit daar ga ik zelf verder”, zeggen zo velen.

‘Slechts’ is een klein woord waar grote consequenties achter schuilgaan. ChatGPT gebruiken om ideeën voor projecten, presentaties en essays te krijgen, is als je wandeling beginnen in een omheind gebied waar het pad al geëffend is en vrijwel identiek aan dat van ieder ander. Als een student eenmaal heeft gezien wat de machine als belangrijk beschouwt, is het moeilijk om nog op andere gedachten te komen.

Aan dit argument ligt een aanname ten grondslag waar het bestaansrecht van de meeste AI-systemen op gebaseerd is: dat onze onvermijdelijke traagheid, verwarring en afwijkingen negatieve menselijke kenmerken zijn. Voor mij zijn dit echter de gaven van ons bestaan die vaak verrassende inzichten bieden. Ik heb veel aha-momenten gehad als ik voor de zoveelste keer in frustratie de deur uitliep voor een wandeling.

„Maar ik kan ChatGPT zelfs laten antwoorden in mijn eigen schrijfstijl!”, roepen ze uit.

Minder verschillen

Oh, maar het is niet hun schrijfstijl. Zelfs als je ChatGPT voedt met zelfgeschreven teksten dan wordt je stijl slechts nagemaakt. Na een tijd drijven studenten steeds verder af van hun eigen stem. Ik maak me zorgen over of ze hun stem nog wel kunnen herkennen in de toekomst.

In veel opzichten communiceren studenten al als een machine. Bij het lezen van opdrachten dit jaar was ik verbaasd over de dominante aanwezigheid van ChatGPT, en dat binnen slecht een paar jaar. Opdrachten die ooit van student tot student verschilden, hebben nu allemaal dezelfde vorm en brongebruik.

Met iets van verslagenheid toveren de studenten hun laatste argument tevoorschijn: „Maar we hebben geen tijd om alles te doen.”

Wie ChatGPT gebruikt om ideeën te krijgen, wandelt in een omheind gebied

Dit is iets waar ik het mee eens ben. Als een van de grondleggers van de technologische moderniteit, zijn universiteiten medeoprichters van de haastcultuur. Studenten stoppen hun agenda’s vol met vakken zodat ze sneller aan het werk kunnen. Of ze studeren parttime omdat ze moeten werken om een studie te kunnen bekostigen. Er is bijna geen moment om op adem te komen. Laat staan afdwalen op een pad zonder duidelijk doel, dat ze wel inspireert, maar zinloos is voor de opdrachten die ze moeten maken.

Je zou denken dat ik daarom betoog tegen de recente bezuinigingen in het onderwijs. Nou maak ik mij zeker zorgen over de grotere gevolgen hiervan, maar ik wil niet pretenderen dat universiteiten op dit moment de plekken zijn die creativiteit en uniek denken bevorderen. Voor dat delicate werk zijn aandacht en zorg nodig. De zakelijke geesten die de instellingen besturen zijn vooral bezig met het realiseren van schaalvergroting in plaats van het radicaal transformeren naar kleine, langzame en verbonden leergroepen.

Onder het huidige onderwijssysteem missen we innovatieve en creatieve ideeën. Maar dat is niet waar ik mij het meeste zorgen over maak. Ik ben vooral verdrietig over hoe achteloos we omgaan met het werk van jonge mensen die schrijven vanuit passie en verwarring, met een jeugdige kwetsbaarheid. We zouden deze fase in hun leven moeten waarderen en ondersteunen, zodat ze de ruimte krijgen om hun eigen ideeën en woorden te vinden. In plaats daarvan worden ze allemaal in hetzelfde keurslijf geduwd.


Opinie | De cynicus zou ook liever iedereen vertrouwen

We spreken elkaar op een terras. Ooit liepen we samen in demonstraties tegen kernwapens. Meteen gaat het over Trump, Musk en het kabinet Schoof. Tot mijn verbazing haalt hij, mijn oude vriend, zijn schouders op over het wereldwijde schrappen van ontwikkelingshulp. „We hielden ze liever arm, dan konden we blijven helpen.”

Zijn cynisme verbaast me. Want hij zegt dat ontwikkelingshulp niet dient om het leven van miljoenen armen te verbeteren, maar om een systeem in stand te houden waarbij de gever zich goed voelt en de ontvangers afhankelijk blijven. Even later lees ik in NRC een interview met socioloog Sinan Çankaya. Onder onze aandacht voor het joodse lijden in de oorlog, stelt Çankaya, gaat een wit, verheven en zelfgenoegzaam verhaal schuil waarmee migranten de les wordt gelezen. Ook dat is cynisme: het is een bittere, wantrouwende uitspraak die suggereert dat herdenken en empathie niet oprecht zijn. Ze dienen een ander doel: het bevestigen van de eigen superioriteit en het bekritiseren van anderen. Nog een: op de website Wynia’s Week stelt een auteur dat „de Nederlandse rechter zich met regelmaat bereid toont om de grenzen van haar bevoegdheid te negeren om de progressieve beweging te bedienen”. Cynisme. Op spottende en wantrouwende toon trekt de auteur de integriteit van de rechterlijke macht in twijfel.

Ik vermoed dat ons cynisme toeneemt. Onderzoekers van het SCP vertellen dat het wantrouwen van Nederlanders richting media, politiek en regering hoog is. Ongeveer de helft van de Nederlanders heeft het vertrouwen in de politiek verloren, blijkt daaruit. En niets voedt cynisme zo als wantrouwen in mensen met invloed en macht. Wie zich terugtrekt in cynisme ziet achter goede bedoelingen, waarachtigheid of betrouwbaarheid vooral hebzucht, haat, ijdelheid, macht en politiek gewin.

Tot ver in de jaren zeventig dachten we dat de wereld maakbaar was, maar nu, met terugkerende oorlogen, Trump, woningnood en een doorzettende klimaatverandering, blijkt de werkelijkheid weerbarstiger. Wie ooit hooggestemde idealen had, zal deze bij moeten stellen. De cynicus trekt de conclusie dat iedereen die zich zegt in te spannen voor een fatsoenlijke wereld, verborgen agenda’s heeft.

Cynisme wordt politiek gevoed. Radicaal-rechts hamert op de ‘leugenachtige mainstream media’. Ze duidt de energietransitie als een manier om de linkse elite te subsidiëren met elektrische auto’s en zonnepanelen. In de ‘deep state’ bekommert een politieke en ambtelijke bovenlaag zich vooral om het eigenbelang. In de VS gaat Musk er met een kettingzaag doorheen.

Bij radicaal-links wijzen ‘intersectionele activisten’ op witte heteroseksuele mannen die zeggen op te komen voor zwarten, vrouwen en lhbti. In werkelijkheid werken deze hen tegen via ‘heteronormativiteit’ en ‘microagressies’. Bedrijven die zich voorstaan op klimaatmaatregelen, diversiteit en inclusie, doen heimelijk aan ‘greenwashing’ en ‘wokewashing’.

Ook mijn oude vriend is afgeslagen. Ik bespeur spot, sarcasme en verbitterde afkeer. Hij noemt de Toeslagenaffaire. Wanneer er werkelijk iets fout gaat, ziet hij dat niet als uitzondering. Voor hem is het een blik in de beerput.

Waarschijnlijk heeft hijzelf de meeste last van zijn wereldbeeld. Onderzoekers ontdekten dat cynici meer kans maken op depressies, op minder welvaart en jonger sterven. Cynici scoren slechter op cognitieve testen en zijn, heel opmerkelijk, minder goed in het herkennen van werkelijke bedriegers.

Ook maakt cynisme passief. Mijn vriend zegt dat hij geen vrijwilligerswerk meer doet of gaat stemmen. Cynisme holt de samenleving uit en beschadigt de liberale democratie. Wanneer burgers hun gezagsdragers gaan zien als uitvoerders van verborgen belangen, heeft dat consequenties. Het vereist inmiddels moed om wethouder te worden of de Kamer in te gaan. Zittende bestuurders vinden het lastiger om noodzakelijke maar impopulaire besluiten te nemen.

Toch is mijn oude vriend niet verloren. Anders dan, bijvoorbeeld, de nihilist, die geen waarden meer erkent, bekijkt hij wereld nog steeds vanuit hoge waarden als eerlijkheid, betrouwbaarheid en solidariteit. Ten diepste komt zijn houding voort uit een teleurgesteld idealisme. Ten diepste zou hij een andere, betere samenleving willen. Het liefst zou ook hij iedereen willen vertrouwen. Het lukt hem alleen niet meer.

Aan onze dreigende, teleurstellende werkelijkheid valt door de enkeling weinig te doen. Aan stokende ideologen op radicaal rechts en links evenmin. Wellicht kan mijn vriend beginnen bij zichzelf? Zou hij zijn cynisme niet om willen buigen naar een milde vorm van scepticisme?

Hij lacht. Ik geef hem tips. „Begin met een factcheck naar je eigen wantrouwen. Waar denk je zelf dat je cynisme vandaan komt? Hoe vaak ben je nu echt bedrogen? Van hoeveel politici, journalisten of rechters is daadwerkelijk aangetoond dat ze onoprecht zijn?”

Hij kan op zoek gaan naar bemoedigende verhalen. Naar feelgood-artikelen over de duizenden die de Alpe d’HuZes meefietsen voor KWF Kankerbestrijding. En, liever nog, naar harde berichten over vooruitgang op websites als Our World in Data en Fix the news.

Ik adviseer hem een lijstje op te stellen vol alledaagse goedheid: over collega’s die zomaar koffie voor je halen of vreemden die de deur voor hem openhouden. Bij wijze van experiment kan hij zijn gevulde portemonnee eens laten slingeren. „Wedden dat hij keurig wordt teruggebracht?”

Wie weet, arriveert hij uiteindelijk bij de vraag: wat verlies ik eigenlijk, wanneer ik er weer van uitga dat anderen niet minder eerlijk, oprecht en goedbedoelend zijn dan ik? Politici, journalisten, ontwikkelingswerkers incluis?

Het zijn kleine stapjes en bescheiden gebaren. Maar alle verandering begint pril en van onderop. Hoe cynisme kan escaleren zien we in de Verenigde Staten. Zover is het hier nog niet. Het is aan ons dat dit ook zo blijft.


Column | Aan AI valt met geen mogelijkheid te ontkomen

In de categorie ‘dingen die je niet moet doen’ valt onder andere ‘vlak na het wakker worden, nog zonder koffie, met dikke ogen van de slaap, een artikel lezen over ontwikkelingen in AI’. Toch is dit precies wat ik dinsdagochtend deed. Ik las een stuk op Substack van technologiekenner Gary Marcus over een samenwerking tussen Sam Altman van OpenAI en Jony Ive van io. Zij willen iets nieuws op de markt brengen wat je kan helpen met ChatGPT te communiceren zonder onhandig gedoe met telefoon of laptop. Het zou gaan om iets voor om je nek, dat monitort waar je bent en wat je zegt.

AI is zo’n onderwerp dat ik lang heb geprobeerd te negeren, omdat het me een angstig en machteloos gevoel geeft. De mogelijke implicaties lopen immers uiteen van ‘ik raak mijn baan kwijt’ tot ‘de aarde wordt vernietigd’. Maar zelfs als het met die vernietiging wel meevalt, is er in het hier en nu genoeg dat me tegenstaat, zoals het feit dat ChatGPT zelf lezen, zelf schrijven en zelf nadenken ontmoedigt.

Ik moet er eerlijk bij zeggen dat ik een conservatieve inborst heb en bij elke verandering denk: ‘is dat nou nodig?’. Ik herinner me dat een vriendin me ooit uitlegde wat sms was. „Waar is dat goed voor, mensen kunnen toch bellen of mailen?”, zei ik vol afkeer en onbegrip. Eenzelfde reactie had ik op de komst van de dvd (we hadden toch videobanden?), Facebook (we hadden toch Hyves?), de smartphone (we hadden toch de Nokia 3310?) en Instagram (we hadden toch Facebook?).

Het doet denken aan een filmpje uit 1998 van documentairemaker Frans Bromet, te zien op YouTube, waarin hij mensen interviewt over de mobiele telefoon. Geen van allen dacht een mobieltje nodig te hebben. „Stuur maar een brief als je me wil bereiken”, aldus een jongeman. De reacties maken de kijker van nu aan het lachen, maar roepen ook een interessante vraag op: hoe, en op welk moment, bepaal je of een technologische ontwikkeling positief is? Een wereld zonder smartphone is nu ondenkbaar, maar niemand miste hem voor hij bestond.

Ik moet er eerlijk bij zeggen dat ik een conservatieve inborst heb

Bij sommige AI-toepassingen is de vraag eenvoudiger dan bij andere. Is kunstmatige intelligentie die vroegtijdig longkanker opspoort een aanwinst? Ja. Is een ding waarmee we frictieloos kunnen praten met ChatGPT een aanwinst? Lastiger te zeggen, maar ik denk: nee. Sterker nog, als je mensen van tevoren goed geïnformeerd de voors en tegens zou laten afwegen, zouden velen mogelijk tegen stemmen. In zo’n afweging heb je namelijk oog voor wat je verliest als je permanent gemonitord wordt: privacy, autonomie, denkvermogen, mentale rust. Maar als het ding er eenmaal is, volop gedragen wordt, en de samenleving heeft veranderd, kun je niet meer zonder.

Helaas vrees ik dat dit soort afwegingen zinloos is, niet alleen vanwege de macht van de techsector zelf, maar ook vanwege de wil van de meerderheid. Mensen die hechten aan individualistische waarden als vrijheid, privacy en originaliteit zijn vermoedelijk in de minderheid. Interessant in dat kader was de column deze week in The Times van James Marriott, over het soort teksten dat ChatGPT genereert. Hoewel die teksten middelmatig van kwaliteit en generiek van vorm zijn, met telkens dezelfde soort zinsconstructies, zijn veel mensen er gek op. Sommige door AI gegenereerde Substack-posts gaan viral en ontroeren mensen tot in het diepst van hun ziel. Oftewel: het gladde en generieke van Chat-teksten kan taalpuristen dan misschien niet bekoren, als de meerderheid ervoor valt hebben de taalpuristen pech.

Technologie heeft wat dat betreft een dwingend karakter. Op allerlei vlakken kun je als minderheid je persoonlijke voorkeuren of overtuigingen hebben – je kunt vegetariër zijn, polyamoureus leven, vrouwen geen hand geven – maar als het om technologie gaat moet je mee met de meerderheid, anders beland je in een sociaal isolement of verlies je de concurrentie met collega’s.

En dan nog iets: ook in mij, met mijn conservatieve inborst en individualistische waarden, woedt er strijd tussen principes en gemakzucht. Ik accepteer de cookies, betaal met mijn telefoon, zoek de route op Google Maps. Wanneer ik uit principiële redenen wél de weg van de meeste weerstand neem, is dat een bewuste keuze, die me elke keer weer moeite kost. Met andere woorden: je kunt nog zulke sterke ideeën ergens over hebben, ze leggen het meestal af tegen impulsen. Je kunt wel denken ‘ja maar mijn privacy’, of ‘ja maar de energie die ChatGPT slurpt’, maar als je hele lichaam schreeuwt dat je haast hebt, zul je toch bezwijken voor de tijdbesparende optie. Je kunt dus zeggen dat ook in mijzelf de bezwaren tegen AI in de minderheid zijn: ze zijn niet opgewassen tegen de hang naar gemak.

Zo groot is het verschil tussen theorie en praktijk: in theorie kunnen we nadenken over nut en noodzaak van AI, in de praktijk overkomt het ons.


Opinie | Liberaal zijn doet soms pijn

We are all liberals now. Het is nog niet eens zo lang geleden dat mensen die er verstand van zouden moeten hebben, de politiek in het democratische deel van de wereld met die woorden omschreven. Eigenlijk was het destijds, in de jaren negentig en de jaren nul, al een te zelfgenoegzame uitspraak. Ik heb het nu al een tijdje niemand meer horen zeggen.

Zou het überhaupt een goede zaak zijn als we allemaal liberalen waren? Of als we in ieder geval in de politiek alleen maar liberalen hadden? In zekere zin niet. Democratieën onderscheiden zich van andere staatsvormen doordat er voor burgers echt iets te kiezen valt. Wanneer alle partijen min of meer hetzelfde vinden – op moreel vlak, op economisch vlak, op het vlak van onze omgang met de natuur, technologie en internationale politiek – dan is er van echte keus geen sprake. Verstaan we onder ‘liberalisme’ één complete visie op al die verschillende punten, en zouden alle politieke spelers nauwelijks te onderscheiden variaties op datzelfde thema vertolken, dan zouden we dus niet echt een ‘democratie’ hebben in een betekenisvolle zin van dat woord. Dat lijkt mij niet goed.

Tegelijkertijd zou ik hopen dat er over bepaalde ideeën wel degelijk politieke overeenstemming bestaat. Het idee dat iedereen in principe moet kunnen denken, zeggen en geloven wat-ie wil. Dat mensen bewegingsvrijheid moeten hebben, en privacy, en zelfbeschikking over hun lichaam. Dat ze vrij met anderen moeten kunnen samenkomen en demonstreren. Dat niemand gediscrimineerd mag worden op basis van ras, afkomst, geslacht, seksualiteit of handicap. Dat er dus grenzen dienen te zijn aan de macht van meerderheden over minderheden, van het collectief over het individu, van de staat over burgers. Als we met ‘liberalisme’ doelen op deze beperktere verzameling ideeën, ja, dan zeg ik inderdaad dat we allemaal liberalen zouden moeten zijn.

Basale vrijheden

Je kunt het liberalisme in deze meer bescheiden zin van het woord op verschillende gronden verdedigen. Je hebt het principiële argument dat ieder mens van nature een soort fundamenteel recht heeft om belangrijke beslissingen over diens leven zelf te nemen en om niet ondergeschikt te worden gemaakt aan anderen of aan de groep. Daarnaast heb je het pragmatische argument: uit de geschiedenis weten we nou eenmaal dat zich de grootst mogelijke gruwelen kunnen voordoen wanneer mensen zulke basale vrijheden niet gegund krijgen, wanneer verschillende groepen niet als gelijkwaardig worden beschouwd of wanneer burgers aan ongebreidelde staatsmacht worden blootgesteld.

Dit is allemaal een bekend verhaal voor inwoners van een democratisch land, zou je kunnen denken, een verhaal dat zal volstaan om ons weg te houden bij illiberale alternatieven.

Ik vraag het me af.

Wat we vaak vergeten is dat het liberalisme ook gewoon een bittere pil is om te slikken. Dat het moeilijk is om een liberaal te zijn. Dat het leven in een liberale samenleving met het nodige ongemak gepaard gaat, en dat het pijn doet soms. In een liberale samenleving zul je mensen tegenkomen met wie je het hartgrondig oneens bent. Mensen die een religie aanhangen die jij als volkomen achterlijk beschouwt, of mensen die in jouw ogen totaal van God los zijn. Mensen die dingen zeggen die jij te dom voor woorden vindt, onfatsoenlijk of ronduit kwetsend. Mensen die demonstreren voor een doel dat jij ziet als abject, op een manier die jij ervaart als provocerend.

In een liberaal systeem doet de overheid haar best om te voorkomen dat de vrijheid van de één ten koste gaat van de vrijheid van de ander, maar ze zal daar nooit honderd procent in slagen. Nul protesten die uit de hand lopen, nul opstootjes bij voetbalwedstrijden, nul verkeersovertredingen, nul misdaad en zero covid – misschien krijg je het voor elkaar wanneer je de straten volhangt met gezichtsherkenningscamera’s, de politie alles laat monitoren wat burgers doen en zeggen, en iedereen met een risicoprofiel preventief laat opsluiten, maar zulke maatregelen zijn vanuit liberaal oogpunt onacceptabel. In een liberale staat zijn er sowieso een hele hoop dingen die bestuurders niet mogen doen. Ook niet wanneer het merendeel van de bevolking wil dat die dingen wel gebeuren. Zoiets kan even slikken zijn voor mensen verspreid over het hele politieke spectrum.

Wie is ontvankelijk?

Het Verwey-Jonker Instituut deed in 2021 een uitgebreide studie naar de ontvankelijkheid voor illiberaal en antidemocratisch gedachtegoed onder de Nederlandse bevolking. Van de mensen die zich zorgen maakten over de komst van vluchtelingen en een voorkeur hadden voor strengere asielregels, zo ontdekten de onderzoekers, was 60 procent het eens met de stelling: „Als de meeste Nederlanders een strenger asielbeleid willen dan moet de regering dat uitvoeren, ook al zijn er wetten die dat niet toestaan.” Maar ook van degenen die zich zorgen maakten over klimaatverandering en voorstander waren van een strenger klimaatbeleid, vond 42 procent: een daadkrachtig klimaatbeleid dat door de meerderheid wordt gesteund maar wel tegen de wet ingaat, moet de regering gewoon doorvoeren.

Na een grondige analyse van de antwoorden die mensen gaven op stellingen als deze, plus een hoop gegevens over de achtergrond en politieke voorkeuren van de ondervraagden, concludeerden de onderzoekers uiteindelijk: Nederlanders die vatbaar zijn voor de aantrekkingskracht van autocratische of illiberale bestuursvormen zijn niet onder één noemer te vangen. „Ze zijn te vinden bij linkse en rechtse partijen, ouderen en jongeren, mannen en vrouwen, laag- en hoogopgeleiden, stedelingen en dorpelingen.” Dat geeft te denken. Want hoe verleidelijk is het niet om aan te nemen dat alleen ‘de anderen’ gevoelig zijn voor de autoritaire impuls – PVV’ers en FVD’ers, religieuze fanatici, zij die geen NRC lezen.

In werkelijkheid gaan liberale principes als het even moeilijk wordt bij veel mensen al snel overboord. Tijdens de coronapandemie zag je het bij degenen die er geen problemen mee hadden toen demonstranten van het Museumplein werden afgeknuppeld, of vonden dat mensen best gedwongen mochten worden tot een vaccinatie die ze niet wilden. Na Poetins inval in Oekraïne zag je het toen de Europese Unie prompt de persvrijheid inbond met een verbod op de Russische media Sputnik en Russia Today, en toen de organisatie van de Nijmeegse Vierdaagse bedacht dat Russen en Belarussen niet meer mochten meewandelen – een besluit waar het bestuur na veel kritiek op terugkwam.

Liberale principes opzijzetten als het even lastig wordt is kwalijk zat. Toch is zoiets nog altijd van een andere orde dan het afwijzen van liberale ideeën an sich. De sufferds die in een vlaag van verstandsverbijstering besloten dat Russen geen vierdaagse mochten wandelen, lieten zich uiteindelijk overtuigen door het argument dat je mensen niet op basis van afkomst mag discrimineren. Maar wat te doen met mensen die, wanneer ze erop worden gewezen dat hun ideeën indruisen tegen bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel of de godsdienstvrijheid, simpelweg antwoorden: dat boeit mij niet, ik ben geen liberaal?

Liberale trots

Daar wordt het pas echt spannend. Want tot op zekere hoogte moet er binnen een liberale samenleving, waarin vrijheid van gedachte en vrijheid van meningsuiting van groot belang zijn, zelfs voor illiberalen de ruimte zijn om te denken en zeggen wat ze willen. Op voorwaarde dat ze niet naar hun illiberale denkbeelden handelen, of uitspraken doen die andere mensen of het liberale systeem zelf in gevaar brengen.

Met grote fascinatie las ik laatst in NRC een reportage over kinderen die niet naar school gaan maar thuisonderwijs krijgen, omdat ouders zich niet kunnen vinden in de inhoud van het onderwijs op school. In het artikel kwam een katholiek-apostolische moeder aan het woord. „Neem de Franse Revolutie”, zei ze. „In schoolboeken wordt die gepresenteerd als een bevrijding, een stap vooruit. Maar was dat echt zo?” Voor haar was het „een breuk met het goddelijk gezag en met eeuwenoude waarden. En je kunt je afvragen of democratie altijd de juiste staatsvorm is.”

Ik stond ervan te kijken: hier zat ik in een liberaal land in een liberale krant te lezen over een liberaal systeem dat een ouder toestond om haar kinderen te onderrichten in… best wel illiberale ideeën. Als iemand die van mening is dat we in zekere zin allemaal liberalen zouden moeten zijn, was ík nu degene die even moest slikken. Toch voelde ik ook een soort liberale trots: is er een ander systeem dat zo zelfverzekerd is dat het mensen vrijlaat om ideeën te verkennen en verkondigen die ingaan tegen dat systeem zelf? Autocratieën zoals China en Rusland durven dat niet aan; ook de Hongaarse premier Viktor Orbán is er met zijn ‘illiberale democratie’ te bang voor.

Voor mij raakt dit aan een kernkwaliteit van het liberalisme. Liberaal zijn is niet alleen het principieel eerbiedigen van fundamentele rechten, en ook niet alleen het verhoeden van vreselijke wreedheden zoals we die we kennen uit de geschiedenis. Het gaat er ook om een bepaald soort persoon te zijn. Iemand die verschil, wrijving, spanning en onzekerheid kan verdragen. Iemand die flink is en het hoofd omhoog houdt, ook wanneer het moeilijk wordt. Iemand met kracht en zelfvertrouwen.

Ik denk dat liberalen die onverschrokkenheid veel meer zouden moeten cultiveren. Misschien lukt het op die manier om te voorkomen dat mensen zwichten voor de autoritaire verleiding, of ze die nou voelen bij het omgaan met immigratie, klimaatrampen, een pandemie of oorlogsdreiging. En misschien lukt het op die manier om kiezers terug te winnen van uiterst rechtse politici, met hun krachtpatserimago’s, waar vooral jonge mannen door heel Europa op dit moment als een blok voor vallen.

Leven als liberaal, daarvoor moet je pas sterk zijn. Wie durft? 


Opinie | Moet er een verbod komen op smartphones voor kinderen?

Overheid, grijp in

Ik ben erg vóór een smartphoneverbodverbod, maar nog meer voor een socialemediaverbod. Mijn zoon van tien jaar oud heeft geen telefoon en ik hoop smartphonebezit ook nog zo lang mogelijk uit te stellen. Maar nu al is het vrijwel niet te doen om hem van bijvoorbeeld YouTube en Snapchat af te houden. Ouders kunnen thuis begrenzen, maar wanneer ouders van vriendjes dat niet doen wordt het lastig.

Ik merk dat de kids bij ons in de buurt zich ondertussen amper kunnen vermaken zonder scherm. En het lijkt of het hoofd van mijn zoon vooral vol zit met YouTube-shorts. Ik ben de discussies over schermtijd, bepaalde apps en het verbieden van ‘binnen spelen bij anderen’ nu al zat. Laat de overheid alsjeblieft ingrijpen.

Nunspeet


Het kind zelf

Ik ben Guus Vloedbeld, negen – bijna tien – jaar

Ik vind het goed dat kinderen onder de veertien nog geen telefoon mogen hebben want anders dan raken ze er vroegtijdig verslaafd aan en dat is niet goed.

En ik vind het ook goed dat kinderen onder de zestien jaar nog geen sociale media mogen hebben.

Borne


Was het maar zo simpel

Wat zou het heerlijk zijn als we gewoon een duidelijke, met een relatief eenvoudige interventie op te lossen oorzaak hadden!

Ligt het probleem genuanceerder en zijn bijvoorbeeld ook klimaatverandering, AI, een andere rol van ouders, verdwijnende jeugd-faciliteiten (en ga zo maar door) een oorzaak voor verslechterende mentale gezondheid voor jongeren, dan is het opeens een heel stuk moeilijker om er wat aan te doen.

Hoe heerlijk zou het zijn als er een knopje is om aan te draaien en je kind weer happy is, zoals wij dat waren in die smartphonevrije jaren 80 en 90?! Maar het ligt helaas zo eenvoudig niet; als je een aantal experts vraagt om tot consensus te komen over de rol van smartphones voor tieners, eindigt het in ruzie.

Amsterdam


Slimmer aanpakken

Deze voorgestelde oplossing is reactionair, niet gebaseerd op bewijs en mogelijk schadelijk.

Laten we beginnen met de basis: onderzoek schetst een genuanceerder beeld. Digitale technologie ondersteunt ook vriendschap, erbij horen, creativiteit en identiteitsontwikkeling, vooral wanneer het bewust wordt gebruikt. Wetenschappelijk onderzoek vertelt dus een veel rijker en evenwichtiger verhaal dan de krantenkoppen en de huidige paniek toelaten.

En de oorzaken van geestelijke gezondheidsproblemen bij jongeren? Sociale media spelen een rol, maar het is een kleine rol. Familiestress, academische druk, klimaatangst en economische onzekerheid hebben invloed. Een verbod dreigt een veelzijdige crisis te simplificeren en, erger nog, leidt af van de echte structurele steun die jongeren en gezinnen nodig hebben.

En ja, fysieke gezondheid is ook belangrijk. Jongeren worden tegenwoordig geconfronteerd met echte uitdagingen op het gebied van slaapstoornissen, digitaal overmatig gebruik en schermmoeheid. Daarom sta ik volledig achter inspanningen om jongeren te helpen hun technologiegebruik te reguleren, een gezonde balans te vinden en om gewoontes te ontwikkelen om overmatig gebruik tegen te gaan. Maar nogmaals: dit is een zaak voor begeleiding en onderwijs, niet voor een verbod.

En laten we niet vergeten: kinderen hebben ook rechten. Volgens het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind hebben zij het recht om deel te nemen aan de digitale wereld. Een algeheel verbod dreigt deze rechten te schenden en jongeren in minder veilige, ongereguleerde online ruimtes te duwen.


Gevaren verergeren

Een verbod op smartphones en sociale media lijkt mij eerder de gevaren van online zijn te verergeren. Als er gedaan wordt alsof smartphones alleen maar bestaan in de wereld van volwassenen, dan leren tieners ook pas veel later veiligheid op sociale media. Het gebrek aan onderwijs op dit vlak is sowieso al een probleem, met platforms zoals TikTok die kinderen en tieners uitnodigen om met gezicht en naam online te staan, en daar zou dus meer in geïnvesteerd moeten worden, in plaats van de kop in het zand te steken en het maar gewoon verbieden.

Wel zou ik openstaan voor een advies vanuit de overheid dat aan ouders duidelijk maakt dat, in het geval dat ze hun kinderen een smartphone geven, ze daar idealiter ook uitleg bij geven over hoe ze zich veilig online moeten gedragen.

Enschede


Spiegelen

Kinderen zijn de spiegel van hun ouders. Voed je ze op vanuit angst, wantrouwen en controle? Of laat je de teugels vieren en geef je ze vertrouwen zoals je ook op jezelf vertrouwt? De spiegel: in hoeverre kunnen volwassenen zelf zonder een smartphone? Is het weleens echt stil om je heen? En durf je dan te voelen?

Gabor Maté, arts en verslavingsdeskundige, spreekt over een ‘verbroken verbinding’: verslaving is vaak een gevolg van een gebrek aan emotionele verbinding. Smartphones kunnen onze aandacht afleiden van echte interacties en de behoefte aan diepere verbinding met onszelf, de medemens en de natuur.

Het is dus niet alleen het probleem van onze kinderen, het is ons probleem!

via LinkedIn


socials

Ook op Instagram vroegen we: is een verbod op smartphones voor kinderen onder 14 jaar een goed idee?

92%

stemde vóór een verbod op smartphones voor kinderen onder 14 jaar

8%

stemde tégen een verbod op smartphones voor kinderen onder 14 jaar

Smartphone-gebruik is opvoeden

Een wettelijk verbod op gebruik van de smartphone is het paard achter de wagen spannen. In het rapport over sociale veiligheid op scholen schrijft de Onderwijsinspectie deze week: „Wat we zien is dat een klein clubje beleid bedenkt, dat beleid ergens wegzet en er verder niets mee doet.” Het wordt niet bespróken. In andere woorden „het formuleren van beleid leidt niet tot de aandacht die nodig is voor gedragsbeïnvloeding”.

Smartphonegebruik is net als tv-kijken dertig, veertig jaar geleden. Kinderen ontvangen allerlei indrukken. Als opvoeders niet zien welke indrukken dat zijn en wat het met de kinderen kan doen en hoe zij daar zelf met hun levenservaring mee omgaan, is de strijd verloren. Ouders en opvoeders hebben dus inzicht, input, nodig. Dat is bij de smartphone bijna een onbegonnen taak. Althans voor ouders individueel, maar niet als dat inzicht collectief is georganiseerd. Collectief inzicht, collectief beleid is een kerntaak van de overheid. Doen waar individuele burgers niet toe in staat zijn. Een smartphoneverbod, de Onderwijsinspectie legt de vinger op de zere plek, is desastreus. Het creëert een gevoel van valse veiligheid.

Utrecht


Altijd bereikbaar

Wij hebben het in onze klas over dit verbod gehad. En ik ben tegen een verbod want ik vind dat je je kind altijd zou moeten kunnen bereiken.


Het gaat om een verslaving

Ik (18 jaar) weet nog dat ik mijn telefoon pakte voor het slapengaan. Voordat ik het wist had ik drie uur gespendeerd op TikTok. De verloren tijd en slaap waren pijnlijk. Ik kon slechts een paar dingen opnoemen die ik in die uren had gezien, het merendeel was ik alweer vergeten. Die avond besloot ik sociale media te verwijderen. Deze keus voelde bevrijdend: ik had meer tijd over, dacht helderder na en voelde me beter over mezelf.

Na drie maanden begon het gevoel van afkeer voor deze apps echter te vervagen. Ik begon excuusjes te maken om de apps toch weer te downloaden: even kijken, even zien wat er allemaal gebeurt. Hieruit kwam het besef dat dit om een verslaving ging. Een breed gedragen verslaving, die zelden zo wordt genoemd.

Daarom was ik opgelucht toen ik las over de brandbrief. Daarin pleiten ruim 1.400 deskundigen, artsen en wetenschappers voor een leeftijdsgrens voor het gebruik van smartphones en sociale media. Zij begrijpen dat socialemediagebruik geen kwestie is van individuele zelfdiscipline.

Het is een verloren wedstrijd: als jongere speel je tegen een team van de beste gedragspsychologen die er alles aan doen je aandacht te kapen. De socialemediabedrijven zetten hen in om de menselijke geest te gebruiken als verdienmodel. Nu hebben de artsen eindelijk het geluid gemaakt dat de ernst van de situatie erkent – het wordt tijd dat de politiek ernaar handelt.


Op school

School. Ik loop de hal binnen en zie de leerlingen zitten. Hun hoofden hangen omlaag. Ze staren naar hun smartphone.

Niet veel later komen ze de klas binnen, als soldaten, teruggekeerd van het front. De les begint. Diepe zucht. Met hun hoofd verwijlen zij bij de best mogelijke werelden. TikTok. Snapchat. Instagram. Hun ogen zijn dof. Bijna dicht. Het felle licht, komend van het digibord, wijst ze op hetgeen hun te wachten staat: de hel, het programma voor die les. Hun vermogen om zich te concentreren: nihil. Hoe laat is het, roept er eentje, na een minuut of tien. Nog anderhalf uur te gaan. Dan begint de kleine pauze. De bel gaat. Gretig duiken ze in hun tassen, daar is hij weer, hun kleine vriend. De toetsen worden vlijtig ingedrukt. Berichten gaan over en weer. Foto’s worden opgestuurd. Een blik op de omgeving is er niet bij. Slapen doen ze later wel.

Zo gaat het door tot ’s avonds laat. Na een korte nacht begint alles opnieuw. Daar staat de meester weer. Wat zegt hij? Goedemorgen allemaal. Dag in dag hetzelfde. Saai. Goedemorgen meester. Gaap. De dag kan beginnen. Hun kleine vriend roept. Ping. De berichten stromen binnen. Ping. Zucht. Ping. Doe dat ding weg, zegt de meester. Echt. Het leven is elders.

Amsterdam

Lees ook

De smartphone verbieden? Nee, tém dat beest

De smartphone  verbieden?  Nee, tém dat beest