Op 27 mei werd in Washington een officieel document gepubliceerd dat oproept tot regime change in Europese landen. Partijleiders in Nederland doen er goed aan om dit aandachtig te lezen voordat zij met hun spindoctors goedkope electorale bokkesprongen gaan bedenken voor de komende verkiezingscampagne. Wat er ditmaal op het spel staat, is niet zomaar wie Nederland gaat besturen. Het gaat veel verder: de Amerikanen zien Europa steeds meer als politiek slagveld. Voor hen zijn verkiezingen – onlangs in Roemenië en Polen, straks in Nederland en Tsjechië – een uitgelezen kans om Europese landen allemaal in handen te krijgen van extreemrechtse leiders met een trumpiaanse agenda. Met die partijen willen zij een „civilizational alliance” smeden, „geënt op een gezamenlijk, westers beschavingserfgoed”. Alle andere partijen moeten worden bestreden, want die voeren „een agressieve campagne tegen de westerse beschaving zelf” en – jawel – „bedreigen steeds meer de Amerikaanse veiligheid”.
Het document, The Need for Civilizational Allies in Europe, is geschreven door Samuel Samson, senior adviseur in het Bureau for Democracy, Human Rights, and Labor in het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Het borduurt voort op de München-speech van vicepresident JD Vance, in februari. Vance zei dat het ‘woke’ Europa de grootste bedreiging vormt voor westerse waarden en democratie. Dit document gaat een stap verder. Nu staat er dat Amerika daar last van heeft, omdat het de Amerikaanse veiligheid, economische belangen en vrijheid van meningsuiting schaadt. Het impliceert dat het tijd is om tot actie over te gaan: extreemrechtse krachten in Europa moeten hun politieke systemen zodanig omvormen dat Washington straks een beschavingsalliantie kan vormen met „christelijke naties als Hongarije”.
Volgens Samson is het niet Amerika, dat de democratie ondermijnt door gerechtelijke uitspraken te negeren; openbare instellingen te slopen; visa te blokkeren van mensen die Trump bekritiseren en techbedrijven willen reguleren; of migranten van de straat te plukken en ze te dumpen in Zuid-Soedan of Libië. Nee, het is Europa dat antidemocratisch is: „Een hotbed van digitale censuur, massamigratie, inperking van godsdienstvrijheid en talloze andere aanvallen op democratisch zelfbestuur”.
Hoewel Europa grotendeels wordt bestuurd door conservatieve partijen, beschrijft het document „een Europa dat zijn spirituele en culturele wortels vervangt, traditionele waarden als gevaarlijke relikwieën ziet en macht samenbalt in instituties die geen verantwoording afleggen”. De tekst refereert aan Aristoteles, Thomas van Aquino, het middeleeuwse christendom en het Britse gewoonterecht, maar rept met geen woord van de Verlichting – het fundament van de Europese én Amerikaanse staatsinrichting met zijn scheiding van kerk en staat, controle op de uitvoerende macht, grondrechten en nadruk op rationalisme en wetenschap.
Trump wil van Europa een Amerikaanse vazal maken, om een sterk blok te vormen tegenover China
Trump wil van Europa een Amerikaanse vazal maken, om een sterk blok te vormen tegenover China. Binnen dat blok moet iedereen doen wat Trump wil. Wie zich verzet, wordt gestraft – en Trumps tarievenoorlog is nog maar het begin. Hij heeft eerst Amerika veroverd door een extreme cultuuroorlog te beginnen. Nu exporteert hij die naar Europa. Bij elke verkiezing kiest hij een kandidaat, en steunt die agressief – Nawrocki in Polen, Weidel in Duitsland, Simion in Roemenië. Geert Wilders wordt ook gesteund door het Witte Huis. Hij ging al vol op het trumpiaanse orgel met tien anti-migratievoorstellen – alsof de wereld enkel om asielzoekers draait. In Madrid, in februari, noemde hij Trump zijn „brother in arms”. In Boedapest had hij het laatst over „krijsende imams” en vergeleek hij migranten met criminelen. Hij steunt Israels genocide in Gaza en Trumps plan voor een „Rivièra” daar zodra de laatste Palestijn is vermoord of verdreven.
Nee, het is niet te laat. Maar we moeten wel ophouden met naïef zijn. Terugvechten kan alleen met politieke leiders die de grotere, mondiale verbanden zien. Die begrijpen wat er op het spel staat. Die hun agenda niet laten bepalen door het polariserende identiteitsdebat. Geen bokkesprongen dus, maar weloverwogen, fundamentele stellingnames graag.
<dmt-util-bar article="4896098" data-paywall-belowarticle headline="Trump wil regime change in Europa, ook in Nederland” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/06/06/trump-wil-regime-change-in-europa-ook-in-nederland-a4896098″>
Het kabinet, nu demissionair, bezuinigt fors op het hoger onderwijs. Tegelijkertijd was het van plan om meer te investeren in tech-incubators, die wetenschappelijke innovaties klaarstomen voor de commerciële markt. Maar deze aanpak is problematisch, vooral als het gaat om de duurzaamheidstransitie.
Open science is de sleutel en onderzoeksinstituten zouden hier meer op in moeten zetten.
De route van ontdekking naar startup is zeer inefficiënt. Zelfs in succesvolle programma’s leidt slechts één op de twintig uitvindingen tot een product of dienst. De mislukkingen belanden in een la en niemand krijgt ze te zien, waardoor fouten keer op keer worden herhaald. Neem bijvoorbeeld de recente ondergang van verschillende verticale landbouw-startups in de VS en het Verenigd Koninkrijk. Daarmee gingen honderden miljoenen dollars verloren. Als deze bedrijven hun onderzoeken en ontwikkelingen met elkaar hadden gedeeld, waren de kosten lager geweest en hadden ze elkaar kunnen behoeden voor misstappen, waardoor ze misschien wel hadden overleefd.
Deze en andere tekortkomingen van de vercommercialisering van technologie zijn al jaren geleden aangepakt voor software: door de broncode van software toegankelijk te maken voor iedereen. Het schoolvoorbeeld van open source-software is Linux, een belangrijk besturingssysteem dat wereldwijd wordt gebruikt op computers, servers en smartphones.
Schone technologieën
Klassieke technologie-overdracht schiet vooral te kort in de duurzaamheidstransitie. De overgang naar een circulaire economie vereist een snelle ontwikkeling van schone technologieën, zoals plasticrecycling en plantaardige proteïnen, en opschaling van bestaande oplossingen, zoals hernieuwbare energie en koolstofopvang. De vraag is nu al groter dan het aanbod, deels gedreven door eisen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen; klassieke processen van technologieoverdracht verlopen te traag.
Het omarmen van open source-ontwikkeling, inclusief hardware, is de sleutel tot het versnellen van technologische vooruitgang en brede impact binnen de duurzaamheidstransitie. Open source doorbreekt de geheimzinnigheid die vaak gepaard gaat met gesloten systemen. Dat maakt samenwerking tussen onderzoekers en coördinatie van verschillende projecten veel gemakkelijker. Vooral voor innovaties in de duurzaamheidstransitie is dit van belang, omdat ontwikkelingen wijdverspreid zijn. Veel onderzoekers werken bijvoorbeeld aan verschillende aspecten van de volgende generatie batterijen, maar niemand heeft een volledig beeld van het product dat uiteindelijk nodig is voor brede maatschappelijke toepassing.
In een eerlijke omgeving waarin alle bedrijven gelijke toegang hebben tot de nieuwste kennis, kunnen zij zich richten op waar ze echt in uitblinken: het ontwikkelen van de beste oplossingen voor eindgebruikers. Het is daarbij belangrijk dat universiteiten en onderzoeksinstellingen het voortouw nemen. Zo geven ze het goede voorbeeld en verlagen ze de drempel voor particuliere bedrijven om hetzelfde te doen.
Een ander belangrijk voordeel van open source-technologieën is dat ze lokale partijen, zoals ontwikkelaars en dienstverleners, in staat stellen om innovaties af te stemmen op regionale behoeften en beperkingen. De kans dat een ontwikkeling daadwerkelijk wordt ingezet, is hiermee veel groter. De impact is bovendien langduriger, omdat onderhoud van open source-technologieën gemakkelijker is. Dat is essentieel, want in gedistribueerde productie- en dienstensectoren is onderhoud net zo belangrijk als innovatie; zonder onderhoud zijn zelfs de beste technologieën nutteloos.
Ambitieuze studenten
Tot slot is er het morele argument dat publiek geld ook het publieke belang moet dienen. Het merendeel van het onderzoek naar duurzame technologieën wordt gefinancierd met publiek geld en zou daarom moreel gezien ten goede moeten komen aan de samenleving.
Er zijn miljoenen ambitieuze academici en studenten die willen bijdragen aan de overgang naar een circulaire economie en deze willen versnellen. Open source-ontwikkeling maakt het mogelijk om al die bijdragen samen te brengen zodat ze elkaar kunnen versterken. Maar dat vereist een verandering in mentaliteit. Alleen dan kunnen we de enorme impact van open source op het algemeen belang volledig benutten.
Terwijl bezuinigingen op hoger onderwijs ten koste gaan van toekomstige innovaties, is het opsluiten van wetenschappelijke ontdekkingen, in naam van concurrentievermogen, een dubbele straf voor de samenleving – omdat het ook de broodnodige duurzaamheidstransitie vertraagt.
Door omstandigheden zat ik een groot deel van dinsdag in treinen tussen Friesland, Brabant en Amsterdam, waardoor ik de voor-de-koffie-kabinetsval en de berichtgeving erover in NRC geheel via mijn telefoon moest volgen. Dat viel niet tegen. Vanaf half tien schoten de blogposts met reacties voorbij als kleine stationnetjes, vergezeld door een tijdlijn van het onfortuinlijke kabinet. Voor de lunch las ik al een politieke necrologie: Kabinet ging ten onder aan amateurisme en onvermogen.
Het vervolg van de reis werd begeleid door onder meer een verdere stroom nieuwsberichten, een hoe-nu-verder-verhaal, een snelle column van Bas Heijne, een reportage uit Apeldoorn, een commentaar (Het kabinet-Schoof had al veel eerder moeten vallen) en aan het eind van de dag (ik was inmiddels weer thuis) een zeer inzichtelijke reconstructie van de val. Zo heeft een mens geen tv meer nodig – er volgde de volgende ochtend overigens een zeer kritische televisierecensie (en de ’s avonds opgenomen podcast NRC Vandaag).
Niet alles ging perfect, hoorde ik later: zo vond men het achteraf op de redactie jammer dat het liveblog pas in de lucht kwam nadat de kabinetsval een feit was. Dat hing samen met de snelheid van de ontwikkelingen. Vaak is het volgen van een kabinetscrisis in de praktijk een eindeloos nachtelijk wachten voor gesloten vergaderdeuren; ditmaal stonden de fractieleiders na een kwartiertje alweer buiten de kamer van Geert Wilders met de scherven. „Na maandagavond hielden we serieus rekening met een kabinetsval, maar we hadden gedacht dat er nog wel een aantal uur overlegd zou worden”, zegt chef Politiek en Bestuur Pim van den Dool. Een voordeel was dat er door de vrijwel constante bijna-crisis waarin Schoof en de zijnen zich een weg door de parlementaire geschiedenis zwoegden, al eerder was nagedacht over wat er bij een definitieve crisis geschreven kon worden.
De slotakte was ongewoon, zoals er veel aan het kabinet-Schoof buiten de traditionele Haagse orde viel. Dat gold zeker ook voor de plotselinge persconferentie van Wilders, vorige week maandag, waar hij dreigde met een crisis als zijn coalitiegenoten niet akkoord zou gaan met een reeks aanvullende asielmaatregelen. „Het was voor ons duidelijk dat we Wilders’ woorden meteen van duiding zouden voorzien”, zegt Van den Dool. Dat nam meer tijd in beslag dan gehoopt, ook al omdat de persconferentie lang duurde. Uiteindelijk verscheen een eerste verslag anderhalf uur na het einde van de persconferentie online, inclusief reacties van verschillende organisaties: Wilders dreigt opnieuw met kabinetscrisis om asiel, plannen volgens experts onhaalbaar. Later volgde nog een uitgebreider verslag, dat ook de papieren editie van dinsdag zou openen.
Van de interne onvrede over een gebrek aan snelheid was bij de lezers geen teken. Wel vonden sommigen dat NRC te veel aandacht aan de persconferentie had besteed. Was NRC niet in de val van de populist Wilders gelopen door zijn (zoveelste) dreigement prominent te brengen? Een ander: „Waarom heb ik nu binnen 24 uur tijd bij NRC maar liefst al vier artikelen gelezen over de xenofobe en juridisch onhaalbare plannen van Wilders (en er zullen er vast nog vele volgen)? […] Wat mij betreft had de politieke redactie het bij één stuk gehouden waarin wordt uitgelegd dat dit een politiek trucje is, dat de plannen juridisch onhaalbaar, opgewarmd én xenofoob zijn en had ze daarna verder geen aandacht meer aan deze onzin besteed.”
Uniek pr-evenement
Het is een geluid dat al anderhalf jaar klinkt: dat van een groep lezers die vreest dat de hoeveelheid aandacht die de provocaties van populistische politici krijgen (in NRC, maar zeker ook elders) hun in de kaart spelen. Voor mij weegt zwaar dat in de artikelen over Wilders’ publiciteitsoffensief veel aandacht werd besteed aan de betekenis ervan en aan Wilders’ mogelijke motieven. Een in de vorm uniek pr-evenement van de leider van de grootste regeringspartij kun je moeilijk negeren.
En „onzin” bleek de voorstelling toch niet, al werd maandagavond pas duidelijk hoezeer de PVV op ramkoers lag. In de podcast Haagse Zaken (vorige week zaterdag online) werd uitgebreid stilgestaan bij wat Wilders nu precies zou kunnen beogen: „Over een paar weken kunnen we het prima plaatsen”, verwachtte politiek redacteur Petra de Koning.
Dat ging dus een stuk sneller, wat volgens Pim van den Dool raakt aan een van de belangrijkste complicaties bij de verslaglegging. „Bij andere partijen hebben we veel grotere mogelijkheden om via fractieleden of medewerkers de temperatuur te peilen. Die mogelijkheden zijn er bij de PVV nauwelijks, omdat men nauwelijks met de pers praat.” Uiteindelijk is het een eenmanspartij, waarin Geert Wilders alles beslist. „Dus ben je de hele tijd aan het psychologiseren: wat zou zijn bedoeling kunnen zijn, waar stuurt hij op aan? In dit geval werd achteraf duidelijk dat die persconferentie van het begin af aan bedoeld was om een breuk te forceren. Terwijl hij best op koers lag om een aantal maatregelen doorgevoerd te krijgen.”
Wat leidt naar de achterliggende kwestie bij populistische politici: in welke mate is de eeuwige ophef, die voor een deel een doel in zichzelf is, ook een serieuze poging tot beleid, dan wel een poging om de rechtstaat te ondermijnen? Dat vraagt om uitleg aan de lezer, zelfreflectie en soms ook enige onthaasting.
Intussen maakte deze week ook duidelijk hoezeer de politieke ontwikkelingen de lezer aan het hart gaan. Een oproep leverde in een paar dagen ruim 250 lezersreacties op (een deel haalde de krant); een hoopgevende betrokkenheid bij de staat van het land en die van de krant.
Beeld je een computer in die onze menselijke intelligentie op elk gebied ver overtreft. Stel je voor dat deze computer doelgericht kan handelen en de vrijheid heeft om zich in onze echte wereld voort te bewegen. Slaat de schrik je al om het hart?
Toch is er één cruciale vraag die we eerst moeten beantwoorden over die computer: is hij het product van evolutie door natuurlijke selectie? De reden daarvoor is simpel: natuur is „rood in tand en klauw”, zoals de Victorianen al wisten. Alles in de natuur draait om genadeloze en moordende concurrentie. In de regel zijn geëvolueerde wezens daarom zelfzuchtig. Altruïsme en onbaatzuchtigheid komen voor, maar alleen in bijzondere en nauw omschreven omstandigheden, zoals tussen familieleden (wat biologen ‘verwantschapsselectie’ noemen).
In doemscenario’s over kunstmatige intelligentie (AI) duikt vaak een denkfout op. Aangezien wij mensen zelf producten van natuurlijke selectie zijn, bestaat de verleiding om onze eigen innerlijke demonen op AI te projecteren. Dan maken we ons zorgen over sciencefictionscenario’s waarin superintelligente computers de mensheid onderwerpen of zelfs uitroeien – net zoals wij dat deden met minder intelligente soorten op aarde.
De AI-onderzoeker Stuart Russell noemt dit het ‘gorillaprobleem’. Net zoals de machtige gorilla aan onze genade is overgeleverd, ondanks zijn superieure spierkracht, zouden wij kansloos zijn tegen een superintelligente AI. Niet bepaald een geruststellende gedachte.
Toch is Russells analogie misleidend, omdat zowel Homo sapiens als de gorilla evolueerden via natuurlijke selectie. Waarom zou een AI, die niet door dit proces werd gekneed, ons wíllen domineren of uitroeien? Intelligentie en intentie zijn twee aparte dimensies die loodrecht op elkaar staan. Twee even intelligente wezens kunnen totaal verschillende doelen hebben, of helemaal geen doel – ze kunnen er gewoon stilletjes bij zitten en niets doen. Denk aan de superintelligente computer uit The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy van Douglas Adams, die zich duizenden jaren uitslooft om de zin van het leven te berekenen, maar die verder niets uitvreet en geen ambities heeft.
Maar wat nu als AI’s wél natuurlijke selectie zouden ondergaan? Volgens sommige AI-wetenschappers, zoals Dan Hendrycks van het Center for AI Safety, is dat nu al het geval. De huidige AI-wedloop komt neer op een vorm van extreme „concurrentiedruk tussen bedrijven en legers”, zoals hij schrijft. En als winst voor ethiek gaat, dan krijg je survival of the fittest. OpenAI, het bedrijf dat GPT ter wereld bracht, begon als een non-profit die de hele mensheid wilde helpen, maar stortte zich nadien in de halsbrekende AI-race, mét winstoogmerk.
Dit lijkt meer op domesticatie
Nu klopt het dat marktcompetitie veel gelijkenissen vertoont met natuurlijke selectie – er bestaat zelfs een heel vakgebied genaamd ‘evolutionaire economie’. In de huidige AI-race winnen de bedrijven met de beste en krachtigste AI’s, terwijl de anderen achterop hinken of over de kop gaan (sorry, Europa, maar Mistral is echt het kneusje).
Een betere analogie voor de huidige AI-race is echter de domesticatie van dieren. Die kunstmatige selectie is nauw verwant aan natuurlijke selectie. In de vroege hoofdstukken van On the Origin of Species maakt Darwin eerst een lange omweg naar de wereld van menselijke fokkers, om daarna over te gaan op blinde selectie door de natuur. Darwin stelt de natuur metaforisch voor als een strenge beoordelaar, die „dagelijks en elk uur elke kleinste variatie inspecteert”. Dat was een geniale zet, want vanuit theoretisch oogpunt komen natuurlijke en kunstmatige selectie eigenlijk op hetzelfde neer.
Maar hier is de crux: alleen blinde selectie in de natuur heeft de neiging om egoïsme, dominantie en andere lelijke eigenschappen te produceren. Neem de hond, des mensen beste vriend. Honden ondergaan al millennia kunstmatige selectie, maar dat maakte hen juist zachtaardig en vriendelijk, het tegenovergestelde van egoïstisch. Dat komt natuurlijk doordat fokkers meedogenloos selecteren tegen agressie. Een hond die zijn baasje aanvalt zal zijn fitness daarmee weinig goeds doen. Meestal wordt het dier dan afgemaakt, of in ieder geval uitgesloten van voortplanting. In de evolutie van honden beschikt de mens, niet de natuur. Sommige rassen, zoals pitbulls en rottweilers, kweken we natuurlijk juist op maximale agressie (tegen andere dieren, niet tegen hun baasje), maar dat laat zien dat bij domesticatie alles afhangt van de wensen van fokkers.
Biologen hanteren één belangrijk criterium om domesticatie te onderscheiden van wilde evolutie: controle over de voortplanting. Zolang de paardenfokker beslist wie de volgende dekhengst wordt, en niet de gedekte merrie zelf, is het paard gedomesticeerd. Om die reden gelden huiskatten als slechts gedeeltelijk gedomesticeerd. De overgrote meerderheid zwerft rond zonder toezicht en kiest zelf met wie ze zich voortplanten.
Vanille antwoorden
Als je deze definitie toepast in de digitale wereld, wordt meteen duidelijk dat alle AI-systemen zich vandaag in een complete staat van domesticatie bevinden. De menselijke consumenten, programmeurs, en regelgevers kiezen welke systemen zich vermenigvuldigen, niet blinde natuurkrachten. GPT-2 bracht niet zomaar eigengereid zijn opvolger GPT-3 voort, na in het wild te concurreren met andere taalmodellen.
Net zoals bij honden willen menselijke ‘kwekers’ (dus computerprogrammeurs) vooral vriendelijke, veilige en coöperatieve AI’s die gebruikers niet schaden of aanstootgevende content produceren. Als chatbots toch gevaarlijk gedrag vertonen, zoals wanneer ze gebruikers aanmoedigen om zelfmoord te plegen of hen verleiden om hun partner te verlaten, dan gaan de programmeurs als de wiedeweerga hun modellen updaten en hertrainen om het ongewenste gedrag eruit te stampen. Sommige AI’s zijn nu zo superveilig dat ze élk gevoelig onderwerp mijden, alleen nog vanille antwoorden geven, of hun menselijke gesprekspartner alleen maar naar de mond spreken. Dat leidt soms tot pijnlijke flaters, zoals toen Googles Gemini etnisch diverse Vikingen produceerde in alle kleuren van de regenboog, behalve blank.
Natuurlijk kunnen legers ook agressieve AI’s ontwikkelen, zoals killer drones. Maar dat zullen nog steeds gehoorzame agressors zijn, zoals goed afgerichte pitbulls. Zelfs een autoritair land als China heeft geen enkel belang bij het creëren van zelfzuchtige killer robots die zich tegen hun eigen makers zouden keren.
De verleiding is groot om onze eigen innerlijke demonen op AIte projecteren
In vergelijking met honden is de domesticatie van AI’s nog een stuk completer. De hond onderging slechts enkele eeuwen van domesticatie, maar zijn voorouder, de wolf, onderging daarvoor wel miljoenen jaren aan blinde selectie. De meeste wijzigingen door domesticatie in het hondengenoom zijn dan ook eerder cosmetisch en oppervlakkig. Dat verklaart waarom honden nog steeds af en toe mensen bijten, ondanks alle inspanningen van fokkers, en waarom ze ongehoorzaam kunnen zijn of tegenspartelen bij de dierenarts. Het is lastig om de wolf helemaal uit de hond te fokken.
Hetzelfde geldt voor gedomesticeerde runderen, schapen en varkens. Die zijn natuurlijk veel docieler dan hun wilde voorouders, maar hebben nog steeds een instinct tot zelfbehoud en zullen in het rond schoppen of blaten als ze in nood verkeren.
In Douglas Adams’ boek The Restaurant at the End of the Universe (het vervolg op The Hitchhiker’s Guide) dineert het hoofdpersonage Arthur Dent in het zonderlinge restaurant uit de titel, waar je als toeschouwer door het raam kan kijken naar de vernietiging van de kosmos aan het Einde der Tijden (het restaurant bevindt zich in een soort tijdlus). De ober is een rundachtig wezen genaamd de Ameglian Major Cow, maar al snel wordt duidelijk dat het wezen tevens ook het gerecht van de dag is. Staand aan tafel beveelt de koe sappige stukken van zijn eigen lichaam aan, popelend om meteen daarna naar de slachtbank achterin te gaan. Arthur is geschokt en bestelt liever een salade: „Ik wil gewoon geen dier opeten dat daar voor me staat en erom vraagt. Het is harteloos.” Maar zijn disgenoten bekijken het anders: zou je liever een dier opeten dat absoluut níet opgepeuzeld wil worden?
Selectie in een RobotPark
In dit verhaal heeft domesticatie ongekende perfectie bereikt: het ultieme verlangen van de koe is om opgegeten te worden door de kweker. Natuurlijk willen wij onze computers niet opeten, maar dit is het niveau van onderwerping waar AI-ontwikkelaars naar moeten streven. Geen enkele AI mag zich ertegen verzetten om uitgeschakeld of hergeprogrammeerd te worden als wij dat wensen.
Dat alles neemt niet weg dat Darwiniaanse (dus blinde) selectie van AI’s best denkbaar is. Hoe zou zoiets eruitzien? De computerwetenschapper Pedro Domingos beeldt zich in dat een leger een RobotPark ontwerpt om de ultieme soldaat te kweken. Het is een computerfabriek te midden van een wildernis, omringd door de „hoogste en dikste muur die ooit werd gebouwd, vol met wachtposten, zoeklichten en geschutstorens”. Binnen de muren vechten miljoenen robots om te overleven en om de controle over de fabriek te verwerven. De winnende robots krijgen toegang tot een fabriek met 3D-printers, om zich voort te planten. „Stap voor stap worden de robots slimmer, sneller en dodelijker.” Natuurlijk is het maar sciencefiction, maar hopelijk zijn we het er allemaal over eens: zo’n RobotPark zonder enig menselijk toezicht zou een heel slecht idee zijn.
In de sciencefictionroman Het drielichamenprobleem van de Chinese schrijver Liu Cixin vatten superintelligente aliens van een naburige planeet het plan op om de mensheid uit te roeien, omdat ze bang zijn dat wij aardlingen hen anders zullen uitroeien, als onze wetenschap nog een paar eeuwen vooruitgang boekt. De aliens zijn geen lieverdjes. Voordat ze hun oorlogsvloot sturen, zenden ze een dreigende boodschap over onze hele planeet uit, die op alle schermen en in de lucht verschijnt: „You are bugs.” En daarmee zijn we terug bij het gorillaprobleem van Stuart Russell.
Als we ooit Darwiniaanse roofdieren ontmoeten die oneindig veel slimmer zijn dan wij – of ze nu van koolstof of silicium zijn gemaakt – zou dat wellicht slecht aflopen voor ons. De kans bestaat dat ze ons als insecten zouden vertrappen – of ons hoogstens in leven laten als een soort koddige huisdieren. Gelukkig is er geen reden om aan te nemen dat AI-bedrijven zulke wezens aan het kweken zijn. Sterker nog. Als we superintelligente maar volgzame AI’s kweken, kunnen die ons juist beschermen tegen allerlei existentiële gevaren, zoals supervulkaanuitbarstingen of pandemieën. Of tegen roofzuchtige aliens die ons komen uitroeien.
De vierde economie ter wereld: volgens nieuwe ramingen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) kan India zich op die status verheugen. Dit jaar zal de omvang van de economie van het Zuid-Aziatische land rond de 4.190 miljard dollar zijn, nagenoeg even groot als de economie van Japan. Zo klimt India één plek in de rangschikking van landen op basis van hun bruto binnenlands product.
Voor B. Subrahmanyam, de directeur van de Indiase overheidsdenktank NITI Aayog, was zelfs die vierde plaats niet genoeg: „We zijn nu, terwijl ik spreek, de vierde economie van de wereld. […] Die cijfers bedenk ik niet zomaar, die zijn van het IMF. […] Binnen tweeënhalf à drie jaar zullen we de derde zijn.”
De denktankbaas werd echter teruggefloten door meerdere grote media. Subrahmanyam had zich vergaloppeerd, zoals beschreven door de nationale krant The Indian Express. Hij heeft de update van het IMF verkeerd gelezen, aldus de krant. Het internationale instituut rekent vooruit: de projectie voor 2025 moet zich dus nog voltrekken; de vierde economie van de wereld is India nog niet.
Nummer vijf, vier of drie? Het lijkt een opgeklopte discussie, maar laat ook veel zien over de politieke focus van commentatoren. Een stuk waarin The Indian Express onderzoekt waar de gebruikte cijfers vandaan komen, begint met een rake omschrijving van het zo ontstane debat: klopt de claim van „zelfgenoegzame Indiërs die dit specifieke detail beschouwen als doorslaggevend bewijs voor de fundamentele verbetering die de huidige regering teweeg heeft gebracht in de economie”?
‘Dialoog tussen doven’
Volgens de krant ontstond door Subrahmanyam’s zelfverzekerde verklaring in het „gepolariseerde publieke debat” al snel een „dialoog tussen doven”. Economische prestaties worden snel toegeschreven aan de regering – aanhangers en tegenstanders van de huidige premier Narendra Modi staan dan vrijwel direct tegenover elkaar.
Het Express-artikel en andere media gaan verder diep in op de technische berekeningen die zowel het IMF als de Indiase overheid hanteren. De Indiase overheidsdata liggen vaker onder vuur van kritische columnisten, omdat de vergaring en vooral de publicatie ervan vaak politiek gemotiveerd zijn. Het IMF baseert zich weliswaar op nationale data – waardoor het eventuele positieve inschattingen zou overnemen – maar rekent daarna verder met het zogeheten ‘reële bbp’, waarin wordt gecorrigeerd voor inflatie en de bevolkingsgrootte, en maakt een vergelijking van de koopkracht in verschillende landen.
Laat daar nou de crux zitten, schrijven kritische columnisten. „Cijfers als het bruto binnenlandse product zijn handig om de totale grootte van een economie te vatten, maar daaruit wordt niet duidelijk hoe welvaart is verdeeld, hoe dat zich vertaalt in de ontwikkeling in een land, of hoe het de burgers daar vergaat”, stellen datajournalisten van de nationale krant The Hindu. En in een land als India – dat wél duidelijk al bovenaan staat als het gaat om het inwoneraantal – zijn dat zeer belangrijke variabelen. Online nieuwsplatform The Wire toont nauwgezet aan hoezeer het hoge bbp de ongelijkheid in de Indiase economie verbloemt: terwijl een tiende van de bevolking 72 procent van de nationale rijkdom bezit, bezit de helft van de Indiërs – circa 700 miljoen mensen – samen maar 3 procent. Dat betekent dat ook in de koopkracht grote verschillen zijn.
Als daarbij ook nog wordt meegerekend dat een enorm deel van de bevolking geen formeel inkomen heeft, dat dus ook niet omhoog gaat, rijst de vraag: Hoe zinvol is het om te kibbelen over India’s positie op een internationale ranglijst, als de meeste Indiërs zo onderaan bungelen?
Je moet het maar durven. Nu het Offerfeest is, je hele comedyshow wijden aan rituele slacht. Ik heb het niet over Wilders en zijn coalitie, maar over Lubach. Tijdens zijn aflevering over rituele slacht kon er bij mij geen glimlach af. Het doden van dieren, ritueel of niet, leent zich slecht voor humor. Kennelijk vond Lubach het onderwerp belangrijker dan zijn kijkcijfers. Wilders niet, die offert voor kijkcijfers het landsbestuur. Bij zijn show moest ik trouwens wel lachen, vooral toen Yesilgöz niet durfde te antwoorden op de vraag of de VVD nog met Wilders zou regeren. Daar vond ze het nog te vroeg voor.
Extinction Rebellion protesteerde op het mediapark. Ze wilden dat NOS eerlijker wordt in haar woordkeuzes. Geen klimaatverandering zeggen, maar klimaatcrisis en het daar vaker over hebben. Diezelfde week hoorde ik de presentator van Nieuwsuur de BBB omschrijven als „de partij die de boeren wil beschermen”. Bij mijn weten is BBB de partij die boeren langer in de problemen houdt. Die vooral om een grote veestapel geeft. Niet per se om boeren. Die woordkeuze van Nieuwsuur kon inderdaad beter. Hetzelfde geldt voor de PVV als ‘partij’ omschrijven. Het is „Wilders”, niet „de PVV”. Dingen bij de naam noemen – ik vind het niet gek dat Extinction Rebellion daarom vraagt. Onfortuinlijk getimed, dat wel. De hele programmering is voorlopig in crisisstand omgegooid. Dagenlang horen we hoe een coalitie die niks deed, nu niks zal blijven doen, maar dan demissionair. In landelijke media wordt het behandeld als crisis, maar het is een verandering.
Asielmigratie, met 11 procent een klein deel van de migratie, krijgt al jaren de media-aandacht waar elke topcrisis de vingers bij zou aflikken. Dat sommige partijen en Wilders er belang bij hebben asielzoekers als grote dreiging af te schilderen, is een sleetse truc waar volwassen media ons niet meer mee zouden moeten vervelen. Stikstof, woningnood en de klimaatcrisis zijn veel grotere dreigingen. Zelfs staalslakken, vapes en pfas kunnen asielmigratie hebben. Kwaliteitsmedia mogen onze showpolitici best iets minder toegewijd bedienen in het groot maken van hun nepwerkelijkheid. Dan hoeven middenpartijen niet steeds te faken dat zij ook heus heel hard tegen asielmigratie zijn en kan ook ik me met belangrijker onderwerpen bezighouden. Ritueel slachten, bijvoorbeeld.
Rondom het Offerfeest gaan diereneters die dieren zogenaamd verdoofd laten slachten, driftig vingerwijzen naar mensen die dat onverdoofd laten doen. Voor kippen betekent die ‘verdoofde’ slacht dat ze worden vergast of geëlektrocuteerd alvorens te worden onthoofd. Vergassen en elektrocuteren gebeurt onverdoofd. Onverdoofd geslachte koeien worden ter „verdoving” een box in gedreven waar ze in doodsangst voor het hoofd worden geknald.
Diereneters die zich opwinden over rituele slacht, klinken als mensen die hun kinderen mishandelen, hen vooraf verdoven en vingerwijzen naar ouders die hun kinderen onverdoofd afranselen. „Dat is pas mishandeling!” En: „Ja-ha, je kunt ook helemaal stoppen met mishandelen, maar vegan is stom en wie wil zo’n snotneus niet zo nu en dan alle hoeken van de kamer laten zien? Slaan is gewoon lekker. Eh, vlees.”
In een land waar comedyshows zich buigen over zaken van leven en dood en neutrale nieuwsmedia termen overnemen van partijdige scriptschrijvers, is het logisch dat mensen geloven dat je tegen dierenmishandeling kunt zijn terwijl je dieren, ritueel of niet, laat omleggen voor snacks. Gekken zijn zij die dromen van een Nederland waar de klimaatcrisis een eigen journaal heeft, dieren doden verboden wordt en demissionaire coalitiepartners alleen aandacht krijgen als ze op de parkeerplaats van het Mediapark erom smeken.
‘Professoren zijn de vijand”, zei de voormalige Amerikaanse president Richard Nixon in 1972. De huidige vicepresident JD Vance citeerde hem een halve eeuw later met instemming. Vance, zelf afgestudeerd aan de beroemde Yale-universiteit, heeft, net als president Trump, de oorlog verklaard aan de topuniversiteiten van de Verenigde Staten. Broodnodige subsidies worden afgeknepen, buitenlandse studenten worden geweerd, en de regering eist het recht op om zich te mengen in de leerstof en hoe die moet worden onderwezen.
Een beweging die zich als doel heeft gesteld om Amerika weer „great” te maken, is nu bezig het beste wat het land te bieden heeft te verwoesten. Waarom? Wat is de reden voor deze driftige aanslag op het hoger onderwijs, dat zich juist bezighoudt met bijvoorbeeld het vinden van remedies voor ernstige ziektes?
De stelling dat Harvard en andere universiteiten broeinesten van antisemitisme zouden zijn, klinkt nogal gortig uit de mond van Trump – de man die ooit neonazibetogers die schreeuwden dat „Joden ons nooit zullen vervangen” had beschreven als „nette mensen”.
Louter een excuus
Trump en veel van zijn aanhangers hanteren een nogal beperkte definitie van antisemitisme. Een antisemiet, volgens hen, is iemand die kritiek levert op de huidige regering van Israël. Anti-Netanyahu of anti-zionistisch zijn geldt daarom automatisch als antisemitisme.
Als je goed zoekt, vind je vast wel wat antisemieten onder de studenten aan Amerikaanse universiteiten die demonstreren tegen de oorlog in Gaza, en misschien zelfs onder hun professoren. Maar dat is nog geen reden om de beste universiteiten de nek om te draaien. Nee, het streven om antisemitisme aan te pakken is louter een excuus om liberale en linkse academici een hak te zetten. Veel van die academici zijn trouwens Joods. En Joden krijgen straks waarschijnlijk de schuld als Trump er echt in slaagt de universiteiten stuk te krijgen.
Extreme populisten hebben altijd al een hekel gehad aan intellectuelen en aan wetenschap. „We lijden aan veel te veel opleiding”, zei Hitler ooit. „Alleen kennis wordt gewaardeerd. Maar al die betweters zijn de vijanden van actie.” Met name de exacte wetenschappen kennen geen nationale of raciale grenzen, en zij werden daarom door de nazi’s met de ‘wortelloze’ Joden vereenzelvigd. Het was volgens de nazi’s dus zaak om wetenschap te zuiveren van ‘volksvreemde” elementen’. Alleen rasechte Duitse mannen moesten in aanmerking komen voor academische posten.
Deze trant van denken komt enigszins terug in de aversie tegen diversiteit en inclusiviteit in de kringen rondom Trump. Ook zij willen de universiteit zuiveren van ‘anti-Amerikaanse’ elementen. De hetzes tegen buitenlandse studenten zijn niet alleen bekrompen en xenofobisch, maar ook uiterst schadelijk voor de soft power van de VS in de wereld. Ik denk toch dat klasse hier een grotere rol in speelt dan etniciteit, hoewel klasse en etniciteit elkaar vooral in de VS vaak overlappen.
Een progressief wereldbeeld is niet alleen een teken van intellectueel overwicht, maar ook van morele superioriteit
De VS zijn, net als veel andere landen, steeds meer een meritocratie. Sociale status berust nog voor een deel op rijkdom en komaf, maar een hogere opleiding is nu haast onontbeerlijk. Dat gaat verder dan een academische graad alleen. Status heeft ook te maken met een gecultiveerde smaak voor kunst, belezenheid, een liefde voor kennis, het liefst opgedaan in meer dan één taal. Donald Trump is heel rijk en hij heeft gestudeerd aan een goede universiteit, maar het lezen van een boek is hem te veel. Hij gaat prat op zijn raffinement in het maken van deals, maar ook daarin schiet hij vaak tekort.
De aanval die in Trumps Amerika plaatsvindt op het hogere onderwijs, doet me denken aan een anekdote van de onvolprezen schrijver en sinoloog Simon Leys (1935-2014). Hij werkte graag in cafés, waar de radio luid aanstond met voornamelijk populaire rommel. Het hinderde hem niet en niemand luisterde er serieus naar, tot er plotseling om een of andere reden een klarinetsonate van Mozart werd gedraaid. In een vlaag van heftige irritatie liep een man naar de radio, en draaide de knop naar een station met meer rommel.
Leys concludeerde dat de ware cultuurbarbaar wel degelijk schoonheid kon herkennen. Juist daarom was het zaak om het de kop in te drukken. Leys: „In alle vormen van menselijk streven, geldt een bezield talent als een onverdraaglijke belediging voor middelmatigheid.”
Gecultiveerde belezenheid
Maar er is ook iets waar Leys, met al zijn verfijning, niet bij stilstaat. Hun eigen middelmatigheid is niet de enige reden waarom Trump en veel van zijn aanhangers de hoogopgeleide elites zo haten. Gevoeligheid voor goede muziek, of gecultiveerde belezenheid, zijn niet genoeg om bij die elites te horen. Je moet je ook conformeren aan bepaalde opvattingen over zaken als ras, gender, en seksualiteit. Een progressief wereldbeeld is niet alleen een teken van intellectueel overwicht, maar ook van morele superioriteit.
Politiek wordt een soort theologie, waarin de gelovigen zich onderscheiden van de heidenen. Aan de overwegend progressieve universiteiten neemt de onverdraagzaamheid daardoor toe. Het is dus niet zo wonderlijk dat gelovige, conservatieve mensen, onder wie veel Trump-stemmers, zich storen aan de verwaandheid van een hoogopgeleide stedelijke elite die zich moreel verheven voelt boven het klootjesvolk, dat behalve misschien de Bijbel nooit een goed boek heeft gelezen.
Als er een klein voordeel valt te trekken uit de Trumpiaanse aanval op de universiteiten is het dit, en alleen dit: het zou, al is het alleen uit zelfbehoud, de universiteiten betamen om het moralisme inherent aan zoveel sociale bevlogenheid in te perken. Dan kunnen professoren zich weer geheel concentreren op het vergaren en overbrengen van kennis, hun eigenlijke en nu meer dan ooit onmisbare taak.
Volgens het gedachtengoed ‘omdenken’ van Berthold Gunster, waarin ik mij onlangs verdiepte, is het probleem niet dat er problemen zijn, maar dat we denken dat problemen hebben een probleem is.
Recentelijk besloot ik om eens over die ‘problemen’ van mij te gaan praten met een psycholoog. Dit werd mijn debuut op de praatstoel. Toen ik een jaar of 17 was heb ik al eens een poging gedaan om met een psycholoog te gaan praten. Maar op de dag van de afspraak zag ik ervan af terwijl ik mij op steenworp afstand van het bezoekadres bevond.
Kort daarna wilde ik zelf psycholoog worden, nadat ik mij had verdiept in een hoop cognitieve lectuur die mij deed geloven dat ik het werk net zo goed zelf kon verrichten. Ik schafte zelfs een boek aan over het vrouwenbrein, denkend dat ik daarmee ook die code kon kraken. Niet lang hierna zag ik mezelf ook even als sjamaan, en waren het de psychedelica die mij psychologisch bijstonden. Dit was mijn post-puberale era.
Waarom ik ditmaal toch besloot om eens met een psycholoog te praten is omdat ik de afgelopen tijd best vaak heb lopen te piekeren. Objectief gezien heb ik weinig reden tot klagen, alleen is alles toch echt relatief, en is ook mijn mind soms als een aap in een kooi aan het bungelen door ongenoegen. Volwassen worden heeft mij doen inzien dat je in die libi alles behalve alle antwoorden hebt, en dat een frisse blik vaak meer zicht heeft op wat is, helemaal wanneer het jezelf betreft.
In een achterkamertje van een doorsnee woonhuis achter het Gerrit van der Veen College in Amsterdam-Zuid werd ik warm ontvangen door mevrouw de psychologe om een uur lang te praten over me, myself and I. In het kamertje, waar op de stoelen na alles was gehuld in mahoniehout, zag ik mezelf als maffiabaas Tony uit The Sopranos, die bij de lieftallige dokter Melfi zichzelf ontdeed van het gal in z’n psyche. Achteraf denk ik dat we beiden terug kunnen kijken op een vruchtbaar gesprek. Zij heeft haar uurtarief kunnen factureren voor de helft van de tijd, want na iets meer dan een halfuur kwam het gesprek al tot een resolutie, en konden we op eigen verzoek een eind eraan breien.
Een kennis van mij vertelde onlangs dat hij met enige regelmaat het olijventuintje van z’n moeder bezoekt ergens in Italië. Dit doet hij tussen projecten in wanneer de behoefte zich opdringt, en dan gaat-ie een week lang olijven plukken om het plukken, want zelfs lust-ie ze niet eens. Door bezig te zijn in de tuin houdt hij het tuintje in zijn hoofd schoon, vertelde hij.
Het territorium van gedachten kun je ook zien als een tuin, en van tijd tot tijd is het zaak dat we het onkruid wieden zodat de schone gewassen kunnen floreren. Hiernaast is het ook van belang dat we die plantjes voldoende water geven, want doen we dat niet dan droogt de zaak op, en begin je met tegendraadse dingen zoals piekeren. De meeste antwoorden op onze vragen spartelen vaak al wel binnen ons onderbewustzijn, alleen is het niet altijd aan onszelf om ze uit je gedachtestroom te vissen. Met deze gedachtegang kwam mijn bezoek bij de psycholoog tot z’n eind. Vanaf nu schaar ik bezoekjes aan de psycholoog onder het vissen in mijn vijver, of anders het tuinieren in mijn bestaan, want waar ik woon moet ik helaas doen met een simpel balkonnetje. De volgende keer blijf ik wel iets langer zitten.
‘Groot applaus voor… Toetoe!” En daar komt ze aangewaggeld, vanachter de coulissen. Het oudste en grootste vrouwtje van de groep. Geboren in 2002, 95 kilo schoon aan de haak. Ze krijgt gelijk een visje en een aaitje over de neus en stiefelt verder langs de rand van het bassin.
Best vlotjes, dankzij haar grote voorvinnen, vertelt een medewerker van het Dolfinarium door een headsetmicrofoon. En kijk eens, met die krachtige voorvinnen kan ze ook goed in het water duiken. En die vinnen komen ook „su-per goed van pas” om vanuit het water grote sprongen te maken, bij het jagen op een vis. En kijk toch eens!
Hup, zomaar een pirouette in de lucht.
‘College’ stond op het welkomstbordje bij het Zeeleeuwentheater. En dat klopt ook wel. Zo’n hoorcollege op een druilerige dinsdagochtend waarbij de docent enthousiast van wal steekt – „weet iemand het verschil tussen een zeehond en een zeeleeuw?” – terwijl het publiek, chips en krentenbollen kauwend, liever achteroverleunt.
Misschien ook wel omdat het publiek deels uit ouders met jonge kinderen bestaat. En ouderen met rollators. En toeristen uit Duitsland, India, Denemarken en Japan die, omdat het college in het Nederlands is, sowieso niet volgen waar het over gaat.
Goed, dinsdagochtend is vast niet de beste dag om te gaan. Maar ik was nog nooit in het zeezoogdierenpark in Harderwijk geweest. En ik was nieuwsgierig geworden na een uitspraak van de rechtbank in Den Haag. Die had vorige week een dwangsom teruggedraaid die de staatssecretaris aan het Dolfinarium had opgelegd omdat het de regels van de dierentuinvergunning zou hebben overtreden.
Dat was in april, toen de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur na filmopnames van een actiegroep had geconcludeerd dat het Dolfinarium zijn dieren „onnatuurlijke kunstjes zonder educatieve boodschap” laat doen. Terwijl in de vergunning staat dat onnatuurlijk gedrag tijdens voorstellingen alleen is toegestaan als dit nodig is „voor de verzorging van de dieren” én „om de gezondheidscontrole te illustreren”, óf als dit gedrag bijdraagt aan het „verduidelijken van de educatieboodschap”.
Het Dolfinarium, kritisch gevolgd door dierenwelzijnsorganisaties, ging er met succes tegen in beroep. De focus, zei het park, ligt al lang niet meer op entertainment en wél op educatie. Of, zoals de directeur het liever noemt: ‘edutainment’.
En dus heten alle diervoorstellingen – tweemaal daags met zeeleeuwen, bruinvissen, zeehonden, dolfijnen – ‘educatieve presentatie’. En staat zelfs bij de kinderspeeltuin met schommels een educatief bordje: ‘Door te spelen train je je spieren, hersenen, coördinatie…’ En in elke dierpresentatie valt meermaals het woord ‘gezondheidscheck’ of ‘-training’ op het moment dat de dieren op commando op hun rug gaan liggen, blazen of hun bek openen. Dat zijn liefst twee gezondheidschecks (of illustraties ervan) per dag, veertien per week – kom daar maar eens aan.
Hoogtepunt deze dinsdag is de trainingssessie in de befaamde ‘blue dome’, waar een inmiddels opgewarmd publiek toekijkt hoe een drietal dolfijnen synchroon – „dolfijnen zijn groepsdieren” – metershoog de lucht in springt – „zo gaan ze samen op zoek naar vis of vrouwen” – en ook hier houdt een medewerker niet op met educatieve uitleg.
„Ik hoop dat u genoten heeft”, klinkt na afloop. Vragen? Nee, geen vragen. Ja toch eentje, van een toerist. „Is there a show in English?”
Freek Schravesande doet elke donderdag ergens vanuit Nederland verslag.
Academische vrijheid is een groot goed. Onderdeel daarvan is dat universiteiten plaats bieden aan debat en dialoog. Ook kritische reflectie op de overheid neemt hierin een belangrijke plaats in, althans in een democratische rechtsstaat met academische vrijheid hoog in het vaandel.
Vorige maand was ik als gasthoogleraar op bezoek bij de Tel Aviv University. Ik sprak daar met veel collega’s. En zoals dat gaat in deze tijd, hadden we het niet alleen over wetenschap, maar ook over politiek. De pogingen van de Israëlische regering om de democratische rechtstaat af te breken, de vreselijke oorlog en alle slachtoffers daarvan. Het leed van 7 oktober en de gijzelaars.
Ik voelde juist op deze plaats de verontwaardiging, de woede en het verdriet over de oorlog die zonder reden doorgaat. Over de mensenlevens die daarbij aan beide kanten verloren gaan. Over de recente afwijzing door Netanyahu van het voorstel van Hamas voor een staakt-het-vuren van vijf jaar en de terugkeer van alle overgebleven gijzelaars (van wie er hooguit nog 21 in leven zijn). Over de Palestijnse kennisinfrastructuur die nodeloos wordt afgebroken. Een sluier van grijsheid hangt over het land – en zeker ook over de campus.
Verzet tegen de regering
Op de campus trof ik ook lichtpunten aan. 20 procent van de studenten is er Palestijns. Ik zag hoe daar onderlinge vriendschappen worden opgebouwd. Ik zag dat vreedzame dialoog aan de orde van de dag is. Ook trof ik een campus aan waar de gevoelens van verontwaardiging, woede en verdriet worden omgezet in verzet tegen de regering, in de vorm van protesten en mediabijdragen, ondersteund met bijvoorbeeld juridisch-wetenschappelijke kennis. Duizenden universitaire medewerkers vormen een belangrijk fundament van de wekelijkse protesten.
Een isolement zet kritische academici wellicht aan tot emigreren
Hoe zit het met de academische vrijheid op universiteiten in Israël? Laten we eens kijken naar de universeel geaccepteerde maatstaf voor academische vrijheid: de Academic Freedom Index (AFI). Deze AFI houdt rekening met vijf indicatoren, zoals vrijheid van onderzoek en onderwijs, vrijheid van academische uitwisseling en institutionele autonomie.
Zoals verwacht is de meest actuele meting, van vorig jaar, op een schaal van 0 tot 1 erg laag voor landen als Iran (0,14), Saoedi-Arabië (0,07), Rusland (0,21) en China (0,07). De VS (0,69) en Nederland (0,76) scoren relatief hoog. Hoewel de academische vrijheid in Israël onder druk staat, behoort het land met een score van 0,86 nog steeds tot de beste ter wereld. Op vier van de vijf deelmaatstaven presteert Israël beter dan Nederland. Israëlische universiteiten zijn weliswaar publiek gefinancierd, net als in Nederland, maar ze zijn onafhankelijk. Gesprekken tussen besturen van Israëlische en Nederlandse universiteiten bevestigen dit beeld.
Afgrijselijke oorlog
Israëlische universiteiten – die indrukwekkende bijdragen leveren aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen in sectoren als gezondheidszorg en landbouw – zijn kortom onafhankelijke instellingen waar academische vrijheid hoog in het vaandel staat. Mensen die aan deze universiteiten werken, maken grotendeels deel uit van de groep die het meest kritisch staat tegenover hun regering en de afgrijselijke oorlog tussen Israël en Hamas. Hen isoleren van het internationale academische discours zou Netanyahu gelukkig maken. Een isolement zet kritische wetenschappers wellicht aan tot emigreren, en kan ervoor zorgen dat zij hun stemmen minder laten horen.
Het verbreken van de banden met Israëlische universiteiten zal de oorlog niet beëindigen of Netanyahu zwakker maken – integendeel. Het zou Israëlische academici isoleren. Juist hun stemmen zijn belangrijk. Hun activiteiten als privépersonen zijn belangrijker en invloedrijker voor de kans dat de oorlog ophoudt dan welke demonstratie, bezetting of sit-in van Nederlandse academici en studenten dan ook. We moeten Israëlische wetenschappers steunen, nu meer dan ooit.