‘De toekomst van de traditionele wintersport staat op het spel”, zo waarschuwde het WNL-programma Stand van Nederland afgelopen week de artsen en consultants van het land. Het ziet ernaar uit dat klimaatverandering nu eindelijk de mensen gaat treffen die alles hebben: geld, een goede fysieke conditie en een bruine kop in februari.
Deze voorjaarsvakantie is er nog weinig aan de hand en trekt er weer een karavaan stationwagens met dakkoffers richting de skigebieden. Wintersportliefhebbers wekken een zekere agressie bij me op, maar waar dat precies aan ligt weet ik niet. Misschien is het de afstotelijke thermokleding, de voorkeur voor kou en sneeuw of het vermogen om twintig vrienden aan je studententijd over te houden met wie je ook nog een gezonde hobby deelt.
Ik haat het dat wintersport rijke stellen de eerste mogelijkheid biedt om hun vierjarige kind een voorsprong in het leven te geven. Ze droppen het elke dag tegen hoofdprijzen op de oefenweide bij een vriendelijke juf die er de hele week ‘pizzapunt!’ tegen roept en twintig jaar later zijn de voortplantingskansen van zo’n kind tijdens de Minerva-skireis drie keer zo groot als die van een student die voor het eerst op de latten staat.
Tegen wie nu zegt dat ik gewoon jaloers ben, zeg ik: dat klopt
Misschien ligt het probleem wel bij de après-ski. Als we de verhalen mogen geloven lopen er nog hele volksstammen rond die Snollebollekes en het plaatsen van een geel Flügel-dopje op de neuspunt het toppunt van plezier vinden. Voor wie de decentrale selectie geneeskunde heeft overleefd moet het ook heerlijk zijn om zonder verdere vragen over je karakter in de warmte van een Oostenrijkse blokhut te worden opgenomen.
Tegen wie nu zegt dat ik gewoon jaloers ben, zeg ik: dat klopt. Ik zou het al mooi vinden om nuchter enigszins goed te zijn in een sport, laat staan dat ik me moeiteloos met negentig kilometer per uur en drie bier achter de kiezen van een zwarte piste zou durven storten. En natuurlijk gaat het weleens mis op weg naar beneden. Maar alle wintersporters zijn goed verzekerd, dat kun je wel aan ze overlaten. Uiteindelijk doet zo’n verhaal over hoe je met de sneeuwscooter of gipsvlucht werd afgevoerd het toch vooral heel leuk op lustra en jaarclubdiners, of wat voor feesten lopen die mensen zoal af.
Ik heb weleens aan tafel moeten zitten met twee anderen die een gesprek hadden over wat ‘harder’ was, skiën of snowboarden. Alsof je naar een friet/patat-discussie luistert terwijl je een nachtschadeallergie hebt. Bovendien weet iedereen precies hoe het zit: snowboarden is skiën voor aanstellers, voor mensen die het autostuur per se met maar één hand willen vasthouden omdat het volgens hen zo ook prima gaat.
Of ik het weleens heb geprobeerd, wilden ze weten, wintersport. Dat heb ik inderdaad ja, twee keer zelfs. Wat kan ik erover zeggen? Schnitzels zijn goor, net als van die dikke skisokken. Je wordt geacht tien uur naar bed te gaan en zeven uur op te staan. Door de helmen kun je anderen niet op hun uiterlijk beoordelen. Je voeten laten inbinden is nog minder pijnlijk dan een paar skischoenen aantrekken. Het enige mooie zijn de sauna’s, maar die hebben we in eigen land ook, lekker zonder al die overbodige bergen eromheen.
Als ‘de traditionele wintersport’ inderdaad verdwijnt door de wereldwijde temperatuurstijging, zal dat de eerste grote tegenslag betekenen in het leven van veel mensen die van nature altijd de wind mee hebben gehad. Waarschijnlijk laten de knappe koppen van deze wereld het zover niet komen. Volgens de onderzoeker duurzaam toerisme uit het item van Stand van Nederland wordt er naarstig gezocht naar manieren om bijvoorbeeld de Alpen geheel met kunstsneeuw te bedekken. ‘De branche is bezig met een technologische oplossing.’ Gelukkig maar! Je moet er ook niet aan denken dat die mensen het hele jaar door over niks anders dan padel kunnen praten.
Tessa Sparreboom is neerlandicus en oud-redacteur van Propria Cures.
In elk geval buigen de Arabische broeders zich nu eindelijk serieus over de toekomst van de Gaza-Palestijnen die zij tot dusverre uit de weg gingen – ja erg, maar wat kunnen we doen? Er komt toch nog iets positiefs uit president Trumps plan om de door Israël na 7 oktober 2023 compleet verwoeste Gazastrook in een Rivièra om te bouwen. Gaza als Cannes en Nice ineen was een lucratief ideetje van schoonzoon Kushner van een jaar geleden. Toch nog iets positiefs, maar het plan is natuurlijk totaal schaamteloos. Alle twee miljoen Palestijnen húp eruit en niet meer terug; het gebied is nu gewoon Amerika, decreteerde Trump. Alsof het de Golf van Mexico is. Ik wil me er geen voorstelling van maken hoe het Israëlische leger of internationale huurlingen hen de grens over Egypte in zouden drijven. Trump sloot uit dat Amerikaanse troepen hun handen daaraan zouden vuilmaken, dat nog wel.
Heeft u die beelden gezien van de ontredderde Jordaanse koning Abdullah op 11 februari in het Witte Huis met naast zich Trump die de lof zingt van zijn plan en zichzelf? Over de Gazanen, die dan „uiteindelijk prachtig zullen leven op een andere plaats”. Die andere plaats zijnde Egypte dus en Jordanië; een onmogelijke last voor de respectieve, autoritaire maar ook precaire regimes. Nog afgezien van de internationaalrechtelijke aspecten, het internationaal recht is zó verleden tijd. Egyptes Sisi werd 18 februari in het Witte Huis verwacht maar besloot zichzelf een soortgelijke sessie te besparen.
Ik verwachtte eerlijk gezegd dat Trump zijn dreigement zou waarmaken om de Amerikaanse miljardensteun aan Jordanië en Egypte op te schorten als ze niet meewerkten, gezien hoe hij vaker met een botte bijl te werk gaat . Maar hij lijkt zijn hele plan met spijt te hebben opgegeven, verbaasd over zoveel ondank. „Ik ga niet dwingen. Ik ga rustig achterover leunen en prijs het aan”, zei hij tegen Fox News.
Ik heb wel de suggestie gezien dat het eigenlijk Trumps bedoeling was de Arabische leiders uit hun lethargie te shockeren en ertoe te bewegen een toekomst te ontwerpen voor de Gazastrook. Ik geloof er niks van; hij is veel te tevreden over zijn plan. Maar de Arabieren zijn wel geschrokken aan het werk gegaan. Er circuleert een Egyptisch driefasenvoorstel. Eerst de bevolking in handzame blokken herschikken, water en elektriciteit herstellen en het puin afvoeren, om het gebied weer een beetje leefbaar te maken. Vervolgens een grote internationale conferentie met wederopbouwexperts, hulporganisaties en grote donors, want er is om te beginnen 20 miljard dollar nodig. En ten slotte wederopbouw, herstel van gezondheidszorg en onderwijs en een pad naar de tweestatenoplossing, de Palestijnse staat naast Israël die buiten Israël nog steeds als oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict wordt beschouwd. Een en ander met een soort alternatief Palestijns bestuur – zonder Hamas, zonder Palestijnse Autoriteit. Het huidige min-of-meer-staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas zou wel moeten gaan werken, wat hoogst onzeker is.
Ik voeg er nog een vergezicht aan toe: Saoedi-Arabië en andere Arabische landen knopen normale relaties met Israël aan, en het wordt voorgoed vrede.
Een Arabische top in Cairo moet op 4 maart een compleet plan produceren. Maar dan komen de wezenlijke vragen. Wat wil Israël? Gaat het akkoord met een alternatief Palestijns bestuur? Laat het op grote schaal bouwmaterialen tot de Gazastrook toe? Belooft het herbouwde projecten niet opnieuw te vernietigen in een volgend conflict? Accepteert het een pad naar een Palestijnse staat? Trekt het zijn leger terug uit de Gazastrook, en wie gaat trouwens de veiligheid handhaven?
Ik tel minimaal vier keer een Israëlisch nee, en nul landen die vier ja’s gaan afdwingen. En dan heb ik het nog niet eens over Hamas gehad dat steeds laat zien er ook nog te zijn, mét wapens. Arme Gazanen daar in het puin. De oorlog is nog lang niet voorbij.
Carolien Roelants is Midden-Oostenexpert. Ze schrijft om de week een column.
Deze krant berichtte over enig gedoe in onderwijsland: een viertal basisscholen weigerde de landelijk verplichte doorstroomtoets af te nemen in groep 8 (Basisscholen zwichten voor dreigende sancties van staatssecretaris en nemen tóch doorstroomtoets af, 20/2). Na kordate interventie van Staatssecretaris Mariëlle Paul kwamen deze scholen, die vallen onder twee verschillende schoolbesturen (SaKS en Stichting Spaarnesant), op hun schreden terug. De bittere nasmaak blijft, vanwege typische kenmerken van ons gedecentraliseerde onderwijsbestel die in dit voorval duidelijk naar voren komen.
Belastinggeld uitgeven
In vergelijking met andere landen hebben Nederlandse schoolbesturen in het basis- en voortgezet onderwijs een grote autonomie over de besteding van het belastinggeld dat ze ontvangen. Dat geeft vrijheid van bestuurlijk handelen. De financiering van Nederlandse schoolbesturen komt goeddeels uit het hart van onze democratie: Den Haag.
Maar na betaling op basis van leerlingenaantal, de zogeheten lumpsum, is de democratische controle van de volksvertegenwoordiging weg. Hier begint de schoen onderhand wat te wringen.
Volgens opgaaf van de Diens Uitvoering Onderwijs worden schoolbesturen alsmaar groter. Er zijn momenteel 764 schoolbesturen in het primair onderwijs die samen goed zijn voor ongeveer 1,46 miljoen leerlingen. Dat komt neer op gemiddeld 1.900 leerlingen per schoolbestuur en is omgerekend ongeveer 17 miljoen euro per schoolbestuur. Dat is 3,5 miljoen euro hoger dan de jaarbegroting van de gemeente Schiermonnikoog, die goed is voor bijna duizend inwoners en evident een uitgebreider takenpakket heeft dan een schoolbestuur, maar die wél door verschillende politieke partijen in de gemeenteraad democratisch wordt gecontroleerd op het doelmatig uitgeven van belastinggeld.
Kortom, zorgen liggen op de loer als het gaat om transparantie met in het verlengde de doelmatigheid van besteding van belastinggeld. Meer oormerken van lumpsumgelden zou welkom zijn om de democratische controle te kunnen verbeteren.
Sociaal contract
Een voorbeeld. Onderwijsjournalist Joëlle Poortvliet berichtte in een artikel in Het Onderwijsblad dat het aantal bedrijven in onderwijsadvies sinds 2008 is verzevenvoudigd naar ongeveer drieduizend bedrijven nu. Deze bedrijven worden vooral ingehuurd door schoolbesturen. Doelmatig? Nee, want we kampen met een lerarentekort.
Het publiek is niet gebaat bij nog meer kletsmajoors op kosten van de belastingbetaler. Het maatschappelijke middenveld is notabene, zoals toenmalig hoogleraar Onderwijsbestuur Edith Hooge betoogde in haar oratie aan de universiteit van Tilburg, „van oudsher al druk bezet met onderwijsspecifieke werkgevers- en werknemersorganisaties, beroeps- en belangenverenigingen, en ondersteunings- en begeleidingsorganisaties, maar vanaf de jaren negentig is het er nog drukker geworden”.
Nog een voorbeeld. Na het nodige maatschappelijke debat over absurd hoge financiële reserves van schoolbesturen is enkele jaren terug de ‘signaleringswaarde bovenmatig publiek eigen vermogen’ (een financiële bovengrens) voor schoolbesturen ingevoerd om, onder toeziend oog van de Inspectie van het Onderwijs, de doelmatige besteding van belastinggeld te bevorderen. Helaas rapporteerde de onderwijsminister in 2021 dat maar liefst 735 schoolbesturen boven de genoemde signaleringswaarde zaten. Uit het rapport De Staat van het Onderwijs 2024 kan elke belastingbetaler opmerken dat het publiek eigen vermogen in 2022 van schoolbesturen is toegenomen met 218 miljoen euro. Over het algemeen zijn schoolbesturen dus bepaald niet armlastig en hebben ze grote wettelijke vrijheid om hiermee weg te komen.
Het wordt in het sociaal contract tussen samenleving, politiek en schoolbesturen pas echt beroerd zodra die vrijheid omslaat in het moedwillig niet respecteren van wet- en regelgeving en dat op kosten van de belastingbetaler. Dit gebeurde met de ophef rondom de doorstroomtoets.
Goed voorbeeld geven
Hoe bont willen we het hebben in onze democratie? Staatssecretaris Mariëlle Paul heeft terecht laten zien dat ze een broertje dood heeft aan zulke opstandigheid en tikte dus SaKS, dat in 2023 notabene 4,2 miljoen euro boven haar financiële bovengrens zat volgens de jaarrekening, en Stichting Spaarnesant op de vingers. En dat terwijl basisscholen de wettelijke plicht hebben om een schoolcultuur te creëren waarin leerlingen respect wordt bijgebracht voor de democratische rechtstaat.
Dat voorbeeld dienen de schoolbesturen dan ook zelf te geven. Op basis van maatschappelijk debat, zodat er wet- en regelgeving komt die zo goed mogelijk werkt voor het publieke belang. Dat laatste hoort uiteindelijk niet te worden bepaald door een individuele school of schoolbestuur, maar door onze volksvertegenwoordiging die er goed aan doet om de mate van decentralisatie eens goed tegen het licht te houden.
Lees ook
Dilemma’s door de doorstroomtoets: scholen doen met tegenzin mee of haken af omdat ze de toets niet meer vertrouwen
Het is een misvatting dat je het alleen met geliefden of vrienden kan uitmaken, het wil ook prima met familie. Een van mijn jeugdvriendinnen verbrak op haar dertigste het contact met haar vader. Onlangs kwam ik haar tegen en na wat beleefdheden over en weer vroeg ik hoe het eigenlijk met hem ging.
„Best prima, zijn buurvrouw houdt me op de hoogte”, vertelde ze. „Het is vooral lekker rustig dat hij niet meer in mijn leven is. Al heb ik soms nog wel medelijden met hem, want hij heeft zichzelf ook niet gemaakt.”
Haar vader had zeer gewelddadige ouders die hem op straat zetten toen hij dertien was. Ik herinner me een man die al begon te schreeuwen wanneer de krant te hard door de brievenbus werd gedaan.
„Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik vanwege zijn moeilijke jeugd extra lief moest zijn”, zei ze. „Dus toen mijn moeder ons verliet en hij totaal instortte, nam ik het huishouden op me en stond ik altijd klaar met een luisterend oor. Tot ik tegen mijn dertigste merkte dat het niets uitmaakte. Hij bedankte me nooit, bleef verongelijkt, schopte continu ruzie, was nooit kritisch op zichzelf. Alsof zijn moeilijke verleden hem een vrijbrief gaf om de rest van zijn leven een eikel te zijn. Op een zeker moment had ik er genoeg van. Ik merkte ook dat ik zijn kindertijd uiteindelijk niet meer als een excuus, maar slechts als een verkláring voor zijn agressie beschouwde.”
Ze snoof.
„Maar weet je wat ik nog het ergste vind? In ons dorp zag iedereen dat een kind mantelzorgde voor een man die nooit had geleerd om verantwoordelijkheid voor zichzelf of zijn gezin te nemen. Niemand die er wat van zei want hee, geen groter taboe in dit land dan je te bemoeien met de opvoeding van andermans nageslacht.”
„Misschien waren ze wel bang. Mijn moeder liep altijd een blokje om als ze je pa de straat in zag komen.”
„Dan nog. Een telefoontje naar jeugdzorg kan altijd anoniem. In plaats daarvan kreeg ik van de hele buurt lof, dat ik zo verantwoordelijk was voor mijn leeftijd.”
Tja. Ze is de enige niet. Ik ken nogal wat mensen die dankzij hun ouders geen kind konden zijn.
„Je zou willen dat er een wet bestond die minderjarigen tegen dit soort vampirisme beschermt”, mompelde ik.
„En tegen de lafheid van de omgeving, maar goed. Uiteindelijk was ik de enige die het kon stoppen.”
Ze grinnikte.
„Ik las ooit dat omdat een tijger vlees eet, dat niet betekent dat jij dan ook meteen zijn diner moet zijn.”
Ellen Deckwitz schrijft elke week op deze plek een column.
Koop Europese waar, dan helpen wij elkaar. Zou dat oude adagium Europa kunnen helpen nu het vanuit bijna alle windrichtingen in de tang zit tussen keiharde machtspolitiek en economisch nationalisme?
De Europese Commissie denkt van wel. Volgende week komt Brussel met een plan om de Europese industrie klimaatvriendelijker te maken én nieuw leven in te blazen. Daarin is ‘Buy European’ waarschijnlijk een rode draad. In januari figureerde het ook al in plannen om de Europese economie concurrerender te maken.
Het zou een markante koerswijziging zijn. De Europese Unie leunde altijd vol vertrouwen op het web van internationale afspraken en handelsverdragen. Als de verfijnde gangmaker op het mondialiseringsfeest. Onlangs nog dreigde de EU China met ‘maatregelen’ omdat het Europese bedrijven zou discrimineren. En nu wil de Commissie zelf Europese bedrijven voortrekken.
De oude Europese manier van opereren in de wereldeconomie werkt niet meer
Maar de oude Europese manier van opereren in de wereldeconomie werkt niet meer. Vergeet het model waarbij Europa leunde op goedkoop gas uit Rusland, goedkope producten uit China en op de Verenigde Staten die onze veiligheid bewaakten, zei de Franse president Emmanuel Macron tegen de Financial Times. Europa móet onafhankelijker worden. Nu zowel Poetin, Xi als Trump zonder schroom een spaak steken in dat mondiale web van regels en handel.
Poetin zette gas in om Europa te beschadigen. China subsidieert zijn eigen exportproducten zo gul dat Europese bedrijven dreigen te worden weggeconcurreerd. De VS zijn ook niet vies van nationalistisch economisch beleid. En nu komt daar de agressieve en intimiderende machtspolitiek van Donald Trump bij.
Ontstellend kwetsbaar
Opnieuw blijkt Europa ontstellend kwetsbaar. Europa kan zichzelf of Oekraïne niet verdedigen zonder de VS. Macron waarschuwt dat Europa niet alleen meer geld moet uitgeven aan defensie, maar dat dit geld ook terecht moet komen bij Europese fabrikanten. Als we alleen grotere klanten worden van wapens uit de VS, „hebben we over 20 jaar het probleem van Europese soevereiniteit nog steeds niet opgelost”.
En is het wel veilig dat het overgrote deel van de digitale infrastructuur – datacentra, netwerkverbindingen – in handen is van voornamelijk Amerikaanse bedrijven? Overheden en bedrijven moeten patriottischer worden in hun aanbestedingen, klonk onlangs in NRC, om zo een Europese techsector op te bouwen.
Is ‘Buy European’ economisch gezien een goed idee? Het is nog niet duidelijk wat de EU precies gaat doen, maar op zich is dit ‘Koop Europees’ waarschijnlijk een milde vorm van protectionisme zegt Brian Burgoon, hoogleraar internationale politieke economie. „Meer aandacht voor eigen belang is een grote verandering, want Europa is de beste leerling van de klas als het om de internationale economische rechtsorde gaat. Maar de EU heeft iets nodig om zich te verdedigen tegen het protectionisme van China en de vijandige houding van Trump.”
Ook Sander Tordoir, hoofdeconoom van denktank Centre for European Reform, ziet de logica. „Niet op een Amerikaanse cowboymanier waarbij de EU zijn markt afsluit voor de buitenwereld, maar Europa moet op een of andere manier een gelijk speelveld creëren met China en de VS.” Dat geldt volgens Tordoir vooral voor dé sector waarin Europa tot voor kort voorop liep, maar China nu snel dichterbij komt: klimaattechnologie. Denk aan windmolens, warmtepompen, elektrolyzers, elektrische auto’s, waterkrachttechnologie, woningisolatie.
„We bouwen de beste windturbines ter wereld. Dat is goed voor onze energie-onafhankelijkheid. Er zitten magneten in die we ook nodig hebben voor militaire radarsystemen.” Het is een sector die levensvatbaar is, zegt Tordoir, maar het ontzettend zwaar heeft. „Door de hoge energieprijzen en doordat China met zijn gesubsidieerde productie Europese bedrijven uit de markt drukt.”
De EU moet deze bedrijven helpen te overleven, zegt Tordoir, met behulp van directe steun (groene industriepolitiek) en slim ‘Koop Europees’-beleid. „Europese bedrijven voortrekken is tegen de internationale handelsregels. Dat vindt de EU moeilijk om te doen, maar China en de VS trekken zich ook weinig meer aan van die regels.” Voor landen die wel „fair met Europa omgaan” moet de Europese markt openblijven, vindt Tordoir. „De simpelste manier is om onder ‘Koop Europees’ ook landen te laten vallen waarmee de EU een vrijhandelsverdrag heeft, zoals Canada.” Op die manier beschermt Europa veelbelovende bedrijven zónder alle voordelen van internationale handel en concurrentie te schrappen, zoals lagere prijzen.
Geen ‘Koop Frans’ of ‘Koop Duits’
Volgens Burgoon en Tordoir loert het gevaar dat ‘Koop Europees’ vervalt in ‘Koop nationaal’. Tordoir: „Het is cruciaal dat alle Europese landen bedrijven uit andere EU-landen hetzelfde behandelen als hun eigen bedrijven. Dus niet de Franse slag waarbij ‘Buy European’ eigenlijk ‘Buy French’ is. Want dan fragmenteert de Europese markt en is er te weinig concurrentie onderling.”
Wil Europa minder afhankelijk worden, dan moet Europees denken: in welke Europese landen kunnen staalfabrieken het best floreren? Hoe maken we elektriciteit voor heel Europa goedkoper? Burgoon: „Als elk land zijn eigen staalfabriek overeind wil houden, kost dat meer geld en is de vraag hoe levensvatbaar die bedrijven zijn.” Maar zo Europees denken lidstaten nu niet. Recent voorbeeld: landen met goedkope elektriciteit zoals Spanje en Noorwegen verzetten zich tegen meer verbindingen met buurlanden, vertelt Tordoir. Die interconnectie kan immers de prijzen in buurlanden drukken maar in Spanje en Noorwegen verhogen.
Burgoon ziet meer gevaren waarover de EU niet voldoende heeft nagedacht. „ Wat doet Europa als Trump of China terugslaat?” Bovendien gaan de plannen van de Commissie vooral over het klimaatvriendelijker maken van de industrie, niet over defensie. „Nu meer defensiematerieel produceren, gaat niet per se samen met het vergroenen van de industrie, want dat wordt vooral op een fossiele manier gemaakt.”
In theorie kan het, de Europese levensvatbare industrie beschutten, onafhankelijker worden en toch openblijven voor landen die eerlijk willen handelen. Maar het vereist uitzonderlijke Europese eensgezindheid. En offers, want onafhankelijker worden, dat kost wat.
De poging van Donald Trump en Elon Musk om ontwikkelingsorganisatie USAID op te heffen leidde tot felle en eensgezinde reacties. De gevolgen zullen vreselijk zijn, vooral voor de allerarmsten. Zo zullen miljoenen Afrikanen met hiv verstoken blijven van hun medicatie, terwijl de gezondheidszorg van landen als Ethiopië nu al op omvallen staat.
Laat ik vooropstellen dat ik me niet kan vinden in de manier waarop Musk de aanval heeft ingezet op USAID, waar vrijwel alle tienduizend werknemers ontslagen moeten worden. Werknemers, maar vooral ook de landen en organisaties die steun van USAID ontvangen, hebben niet de tijd gekregen de klap op te vangen. Tegelijkertijd wil ik nuance aanbrengen bij de stroom van reacties, wat in deze tijd van polarisatie niet eenvoudig is.
Voor een discussie over ontwikkelingshulp moeten we eerst duidelijk onderscheid maken tussen noodhulp en ontwikkelingssamenwerking. Die twee bijten elkaar regelmatig, omdat doelstellingen en narratief sterk van elkaar kunnen verschillen.
In het Rwanda van na de genocide van 1994 bijvoorbeeld werd noodhulp geacht geleidelijk plaats te maken voor ontwikkelingssamenwerking. Gratis waterverstrekking aan mensen in acute nood moest overgaan in een systeem waarbij klanten van waterbedrijven een redelijke prijs betaalden. Dit ging niet zonder slag of stoot, omdat veel noodhulporganisaties nog over een flinke donatiepot beschikten en de noodzaak voelden dit geld ook uit te geven. Na verloop van tijd was deze noodhulp onnodig en zelfs contraproductief, vond ook de bevolking zelf, omdat ze mensen ervan weerhield weer op eigen benen te gaan staan. Uiteindelijk besloot de regering verschillende noodhulporganisaties het land uit te zetten.
Medemenselijkheid
Het is belangrijk dat landen elkaar blijven ondersteunen na natuurrampen (zoals de aardbeving in Oost-Turkije) of in andere noodsituaties (Gaza). Zeventig jaar geleden ontving Nederland na de Watersnoodramp noodhulp uit Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Canada en de Verenigde Staten; onlangs kreeg de brandweer van Los Angeles hulp van Canadese en Mexicaanse collega’s tijdens de bestrijding van de bosbranden. De meeste mensen zien noodhulp terecht als een daad van medemenselijkheid en een teken van beschaving.
Bij ontwikkelingssamenwerking ligt de zaak anders. Hierbij gaat het om de lange termijn en gedragsverandering. Zo introduceren westerse overheden en ontwikkelingsorganisaties al decennialang duurzame landbouwmethoden, helpen ze bij het creëren van rendabele waterbedrijven en proberen ze de positie van vrouwen en de lhbti-gemeenschap te versterken. Bewustmaking en empowerment – zorgen dat de lokale bevolking de hulp op een gegeven moment niet meer nodig heeft – zijn daarom belangrijke elementen van veel ontwikkelingshulpprojecten.
In de praktijk laten Afrikaanse landen zich nogal eens door de ontwikkelingshulp in slaap wiegen. Waarom zou USAID verantwoordelijk moeten blijven voor de gezondheidszorg in delen van Afrika? Waarom hebben de regeringen van landen als Ethiopië en Oeganda – en zelfs van middeninkomenslanden als Zuid-Afrika en Kenia – verzuimd deze vitale functies zelf te vervullen? In principe beschikken zij over voldoende financiële middelen, ware het niet dat desinteresse en corruptie binnen de politiek en de overheid voortdurend alle systemen en programma’s ondermijnen.
In sommige gevallen draagt ontwikkelingshulp bij aan repressie
In Kenia heb ik bijna tien jaar gewerkt voor een door de Duitse overheid en de EU gefinancierd programma, dat tot doel had de watervoorziening in de sloppenwijken te verbeteren. Zo’n anderhalf miljoen mensen kregen toegang tot schoon drinkwater en het project werd gezien als een groot succes. Uiteraard straalde dit af op de organisatie waarvoor ik werkte – totdat het langzaam tot ons doordrong dat ons werk de minister de gelegenheid had gegeven om een flink gedeelte van het overheidsbudget voor water en sanitatie in eigen zak te steken.
De Zambiaanse econoom Dambisa Moyo stelt in haar boek Dead Aid dat ontwikkelingssamenwerking met Afrika niet heeft geholpen, maar juist heeft geleid tot blijvende afhankelijkheid, corruptie en structurele armoede. Door ontwikkelingssamenwerking houden het Westen en China corrupte en onderdrukkende regimes in het zadel. Bovendien kunnen regimes hun eigen corruptie en wanbestuur aan het zicht onttrekken door belangrijke overheidsfuncties te laten vervullen door ontwikkelingsorganisaties.
In sommige gevallen draagt ontwikkelingssamenwerking zelfs op een meer directe manier bij aan repressie. De Oegandese politie wordt door het merendeel van de bevolking gezien als een instrument van president Yoweri Museveni’s regering om de bevolking te intimideren en te onderdrukken. Agenten slaan vreedzame demonstraties neer, worden ingezet om oppositiepolitici te onderdrukken en eisen op grote schaal smeergeld. Toch vond Nederland het nodig om de Oegandese politie te ondersteunen door de aanschaf van extra pick-up trucks.
Echte onafhankelijkheid
Misschien is dit het moment waarop we ons minder gaan bemoeien met Afrika en beseffen dat landen op dit continent het recht hebben op echte onafhankelijkheid – óók als het streven ernaar een langdurige interne strijd tot gevolg heeft.
Wellicht moeten we de onbezonnen acties van Trump en Musk niet alleen bekritiseren, maar ze ook zien als een kans om kritisch te kijken naar de manier waarop wij met Afrika omgaan. We zouden ons kunnen afvragen of, en in hoeverre, ontwikkelingssamenwerking – bedoeld en onbedoeld – het continent van ons afhankelijk heeft gehouden.
Het Westen heeft een lange geschiedenis als het gaat om het willen veranderen van Afrika. Westerse landen hebben het continent niet alleen bestormd met hun legers, maar vooral ook met hun ideeën en ideologieën. Christendom, communisme, democratie, kapitalisme en meer recentelijk het neoliberalisme: we wisten altijd en beter dan de Afrikanen zelf wat goed was voor Afrika. Gezien de problemen waar we momenteel mee te kampen hebben, mogen we betwijfelen of dat wel waar is.
Lees ook
Bevriezing USAID ontketent chaos in mondiale zorg, voedselhulp, media en mensenrechtenclubs
In de buurtsuper van de welvarende wijk Shirokane in Tokio is een groep jonge moeders aan het discussiëren. Ze staan rond een rieten mand in de groenteafdeling en wijzen naar de witte kolen die daarin als een piramide opgestapeld zijn. „Dit is toch niet te geloven”, zegt een van hen opgelaten met het prijskaartje tussen haar wijsvinger en duim vastgeknepen. „Vorig jaar was deze nog maar 200 yen.” De groep slaakt een gemeenschappelijke zucht. De witte kool staat sinds dit jaar symbool voor de exploderende kosten van levensonderhoud.
Op het prijskaartje staat 534 yen afgedrukt, iets meer dan 3,30 euro. Dat klinkt niet als veel, maar een jaar geleden kostte een krop witte kool nog geen euro. Sinds november vorig jaar is de prijs echter verdriedubbeld, en nu moeten Japanners een van hun favoriete groenten links laten liggen omwille van kostenbesparing. „Ik gebruikte kool vaak om gerechten aan te vullen, maar nu aarzel ik”, vertelt een 37-jarige parttimewerker aan de krant Yomiuri. „Ik wil overstappen op Chinese kool, maar die is ook duur.”
Japan worstelt al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw met stagnerende prijzen. Tijdens de coronapandemie hadden Japanners zelfs te maken met negatieve inflatie. Het dieptepunt was in december 2020, toen het algemene prijspeil met meer dan een procent zakte. De Bank van Japan heeft daarom decennialang inflatie als een van de belangrijkste doelen van haar landelijke economische strategie gehad. Prijsstijgingen zouden leiden tot salarisverhogingen en de koopkracht van het gemiddelde huishouden versterken. Dat was de aanname.
Vanaf 2022 kregen de bankiers hun zin: Japan ziet sindsdien maandelijks meerdere procentpunten aan inflatie. En het heeft vorige zomer inderdaad geleid tot de scherpste loonsverhogingen in 33 jaar tijd. Maar liefst 5,1 procent. Bier- en whiskybrouwer Suntory kondigde trots aan met hoofd en schouders boven alle andere Japanse bedrijven te staan en hun werknemers zelfs met een salarisstijging van 7 procent te gaan belonen.
Japanners hebben een behoorlijke kater overgehouden aan de blijdschap van vorig jaar. Alles in de supermarkt wordt almaar duurder terwijl het gemiddelde inkomen amper meegroeit. Vijf procent in 33 jaar blijkt toch wat weinig vergeleken met de boodschappen die nu maandelijks met 3 à 4 procent in prijs stijgen.
‘Extreme weersomstandigheden’
Lange tijd hebben de Japanners hun frustraties opgekropt, maar met de witte kool is er een lijn overschreden. Inmiddels moeten economen op televisie verklaren waarom de inflatie tóch positieve gevolgen kan hebben op de lange termijn, en bieden boeren hun excuses aan. „De weersomstandigheden zijn de laatste jaren extreem”, verklaart koolboer Takayoshi Yamaguchi somber in een nieuwsbericht op nationale omroep NHK.
Volgens krant Nikkei hebben sommige supermarkten bordjes geplaatst met daarop de boodschap: ‘Verander uw menu, of overweeg groentealternatieven’. In de buurtsuper beginnen de moeders zich één voor één richting de vrieskast met goedkopere bevroren groente te bewegen. Slechts een enkeling accepteert de financiële klap van 3,30 euro, en het topje van de koolpiramide verdwijnt in een boodschappenmandje. „Hier moeten we een paar dagen mee doen”, zegt de jonge mama terwijl ze met haar hand over de rode muts van haar dochtertje aait. „Even zuinig doen.”
Sinds het staakt-het-vuren in Gaza richt een groot deel van de wereld zich op de directe gevolgen van de vernietiging in de strook. De discussie gaat vooral over de vraag welke instanties hulp zullen verlenen, hoe een begin met de wederopbouw kan worden gemaakt, welke internationale actoren een rol kunnen spelen en wat de voorwaarden voor het fragiele staakt-het-vuren moeten zijn.
Dat zijn allemaal belangrijke kwesties. Maar één ding ontbreekt: de Palestijnen zelf en hun politieke agenda. Ook zullen de volgende vragen moeten worden gesteld: wat zal er na het einde van deze oorlog met de Palestijnse nationale beweging gebeuren? Wie zal namens de Palestijnen spreken en onderhandelen over de voorwaarden voor mogelijke overeenkomsten met Israël? Zijn de eerdere onderhandelingskaders nog wel relevant?
Natuurlijk zijn de Palestijnen opgelucht dat het staakt-het-vuren eindelijk is afgekondigd, na vijftien maanden van onvoorstelbare verwoesting die door veel experts als genocide wordt omschreven. De oorlog heeft de Nakba, de etnische zuivering van 1948 waarbij ongeveer 750.000 Palestijnen uit hun huizen werden verdreven, in omvang overtroffen.
Over de voorwaarden voor het staakt-het-vuren bestaan ernstige zorgen. De overeenkomst kan in feite een ‘wurgcontract’ zijn, stelde een expert, bedoeld om een pauze in de gevechten in te lassen en tegelijkertijd de feitelijke situatie ter plaatse te veranderen. Dat Israël op precies hetzelfde moment een militaire repressie-operatie op de Westelijke Jordaanoever heeft uitgevoerd, Operatie Iron Wall, is bijzonder alarmerend. En een tweede regering-Trump, die geheel achter volledige Israëlische overheersing van de Westelijke Jordaanoever staat, bevestigt de Palestijnse angsten alleen maar. Het akkoord spreekt zich niet uit over de kwestie van Palestijns bestuur. De voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken had geopperd dat de Palestijnse Autoriteit, gesteund door internationale partners, toezicht zou kunnen houden op het gebied, maar daarover moet nog worden onderhandeld.
Overwinning
Desondanks zien veel Palestijnen de huidige situatie tot op zekere hoogte als een overwinning. De bevolking van Gaza is massaal ontheemd maar niet verdreven. Na hier met klem om te hebben gevraagd is hun toestemming verleend om terug te keren naar wat er over is van hun huizen in het noorden van de strook. Bovendien zijn de identiteit en het nationalisme van de Palestijnen nog springlevend en is de wereldwijde steun voor en erkenning van de Palestijnse rechten het afgelopen oorlogsjaar alleen maar toegenomen. Dat zijn allemaal opmerkelijke ontwikkelingen.
Dit brengt ons bij de grootste crisis waardoor de interne Palestijnse politiek nu wordt getroffen: een leiderschap dat in vele ogen afwezig of onwettig is. Er is het politieke bureau van Hamas, waarvan het waarnemend hoofd onderhandelt in Qatar, en de door Fatah gerunde Palestijnse Autoriteit (PA) in Ramallah. Geen van beide heeft tot dusver het heft in handen genomen of duidelijk gemaakt hoe ze de aanspraken op een nationale Palestijnse staat in de toekomst willen realiseren. Dat er twee actoren zijn die beweren het volk te vertegenwoordigen is tekenend voor de politieke stagnatie waarmee de Palestijnen worden geconfronteerd.
Legitimiteit verloren
Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw mag de door Fatah gerunde PA, met steun van de VS en in samenwerking met Israël, delen van de Westelijke Jordaanoever besturen. Deze instantie heeft voortdurend aangedrongen op internationale legitimiteit, maar geweigerd verkiezingen te houden of duidelijk verantwoording aan de Palestijnen af te leggen. Fatah heeft alternatieve leiderschapskandidaten en tegenstanders van de zittende president Mahmoud Abbas buitenspel gezet. Belangrijk is dat de PA de Palestijnen niet heeft kunnen beschermen tegen het toegenomen geweld van Israëlische kolonisten en militairen. Extra schokkend is het dat de PA Israël heeft geholpen bij de veiligheidscoördinatie en geweldpleging tijdens de oorlog in Gaza. Maar zolang ze haar rol als veiligheidscoördinator voor Israël bleef vervullen, maalde niemand in de internationale gemeenschap erom dat de PA voor haar eigen volk haar legitimiteit allang had verloren.
Hamas daarentegen kreeg de touwtjes in Gaza in handen nadat het in 2006 de Palestijnse parlementsverkiezingen had gewonnen en greep de macht in de Gazastrook toen die verkiezingsresultaten niet door de VS en hun bondgenoten werden erkend. Sindsdien heeft niemand in de internationale gemeenschap iets willen doen aan het feit dat de Palestijnse gebieden afzonderlijk worden bestuurd, of dat de mensen in Gaza een zware blokkade hebben moeten doorstaan sinds Hamas de controle over de strook overnam. Tot 7 oktober 2023 vertrouwden de beleidsmakers erop dat het ‘gewelddadige evenwicht’ tussen Hamas en Israël wel zou standhouden en dat deze status quo van gedeeld bestuur, niet-aansprakelijk leiderschap en een gebrek aan politieke oplossingen voor het Israëlisch-Palestijnse conflict houdbaar zou blijven.
De grootste crisis waardoor de interne Palestijnse politiek nu wordt getroffen is een leiderschap dat in vele ogen afwezig of onwettig is
De afgelopen vijftien maanden is gebleken dat deze status quo nooit houdbaar is geweest. We weten dat het Palestijnse volk aandringt op zelfbestuur en zelf zijn zaken wil regelen. Misschien zijn de twee belangrijkste Palestijnse facties zich van dit algemene gevoel bewust en hebben ze daarom besloten een technisch comité op te richten dat zich na het staakt-het-vuren met de dienstverlening in de Gazastrook zal bezighouden. Of dit comité in het akkoord zal worden opgenomen is overigens nog maar de vraag.
Lees ook
Bestand Israël en Hamas in precair stadium, onderhandelingen over tweede fase zijn onzeker
Dus wat nu? Een meerderheid van de Palestijnen is tegen het idee dat de PA als enige Gaza zal besturen. De PA wordt verantwoordelijk gehouden voor de verslechtering van de levensomstandigheden en de nationale zaak. PA-instellingen leveren een aantal basisdiensten, maar het is in het Palestijnse discours inmiddels gebruikelijk om Abbas en de PA ervan te beschuldigen dat ze de Palestijnse zaak verraden.
Meer steun voor Hamas
Het is belangrijk om te erkennen dat Hamas sinds het begin van de oorlog enige legitimiteit onder de Palestijnen heeft verworven, ook al blijft de internationale verontwaardiging groot en spreken de VS en hun bondgenoten van een terroristische organisatie. Uit opiniepeilingen blijkt dat de organisatie meer steun geniet dan vóór de aanslagen van 7 oktober, waarschijnlijk omdat oorlog er nu eenmaal toe leidt dat mensen zich onder één vlag scharen. In september 2023 vond 27 procent van de ondervraagde Palestijnen dat Hamas het meest in aanmerking kwam om het Palestijnse volk te vertegenwoordigen en te leiden, tegen 43 procent in september 2024. De laatste peiling wijst ook uit dat een derde van de Palestijnen vindt dat geen van beide partijen voor het leiderschap in aanmerking komt. Ook geeft de meerderheid van de Palestijnen er de voorkeur aan dat beide partijen na de oorlog een eenheidsregering vormen. Het idee om terug te keren naar een gedeeld bestuur, waarbij de ene organisatie Gaza in handen heeft en de andere de Westelijke Jordaanoever, is onbestaanbaar voor de velen voor wie de eenheid van Palestina op de eerste plaats komt.
Ten slotte is het belangrijk op te merken dat maar weinig Palestijnen instemmen met interventie van buitenaf. Dit staat haaks op de plannen van bijvoorbeeld de Verenigde Arabische Emiraten, volgens welke Arabische troepen in samenwerking met Israël Gaza zouden ‘veiligstellen’ na een staakt-het-vuren.
Gemakkelijke antwoorden bestaan hier niet. Duidelijk is in elk geval dat de Palestijnen hun buik vol hebben van de status quo en dat elke poging om de huidige leiderschaps- en bestuursstructuren alleen maar in een nieuw jasje te steken in hun ogen geen genade zal vinden.
Verontrustend
Het is verbazingwekkend dat na meer dan een jaar oorlog één simpel feit niet duidelijk is geworden: een oplossing voor dit conflict is onmogelijk zonder het Palestijnse volk. En wie denkt dat de Palestijnen niet zullen reageren op de existentiële bedreigingen voor hun leven en identiteit als gevolg van bombardementen, repressie, aanvallen van kolonisten en wat al niet meer, maakt zichzelf iets wijs. Als politieke en beleidsmatige oplossingen uitblijven, zal de gewapende actie onvermijdelijk toenemen. Dat hebben we ook gezien op de Westelijke Jordaanoever en minister Blinken verklaarde begin januari al dat Hamas bijna net zoveel nieuwe militanten had gerekruteerd als het had verloren. Het zou voor iedereen bijzonder verontrustend moeten zijn dat de omstandigheden die aan deze oorlog voorafgingen alleen maar zijn verslechterd.
Oplossingen zijn alleen houdbaar als de Palestijnse samenleving erachter staat. Dat betekent dat de Palestijnen zelf hun leiderschap moeten kunnen kiezen, zodat degenen die namens hen onderhandelen in hun ogen legitiem zijn. Het betekent ook dat de Palestijnen de ruimte moeten krijgen om intern te onderhandelen, zonder represailles en moorden, zodat de keus ruimer is dan alleen Fatah of Hamas. En het betekent ten slotte dat de internationale gemeenschap gedurfde en creatieve oplossingen serieus moet nemen, in plaats van de Palestijnse agenda te negeren. Alleen dan zal de huidige crisis van lijden en verwoesting in Gaza worden opgelost, en alleen dan zal er langdurige vrede komen.
Dit artikel verscheen eerder in The Guardian en werd geselecteerd en vertaald in samenwerking met 360 Magazine.
Politici en beleidsmakers stuiten vaak op felle weerstand wanneer ze maatregelen willen nemen om wandelen en fietsen te stimuleren, gratis parkeren te verminderen of de snelheid in steden te verlagen. De perceptie is dat de bevolking massaal tegen dergelijke veranderingen is. Maar wat als die weerstand slechts een illusie is? Wat als de meeste mensen juist véél positiever staan tegenover een autoluwe samenleving dan we denken? Nieuw onderzoek van ons laat dit zien en schijnt licht op de psychologische en culture oorzaken hiervan. Dat biedt ook ruimte voor oplossingen.
Uit een recente studie onder tweeduizend respondenten in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten blijkt dat maar liefst twee derde van de ondervraagden het belangrijker vindt om goed te kunnen reizen zónder auto dan mét. Toch gelooft deze meerderheid juist dat zij in de minderheid zijn met deze opvatting. Dit fenomeen, bekend als ‘pluralistic ignorance’, zorgt ervoor dat mensen ten onrechte menen dat anderen veel positiever over auto’s denken dan zijzelf.
Lees ook
De auto de wijk uit? Zo makkelijk is dat niet
Dit misverstand wordt versterkt door de status quo: we zijn al decennia gewend aan steden die volledig zijn ingericht op de auto. Hierdoor nemen we de negatieve effecten ervan nauwelijks nog waar. In de studie zien we dat mensen het normaal vinden om uitlaatgassen van auto’s te moeten inademen, terwijl ze zich wel druk maken over sigarettenrook. Lawaai van auto’s valt hun nauwelijks op, maar harde muziek wordt veel sneller als storend ervaren. Dit selectieve oordeel, aangedreven door een collectieve blinde vlek die ‘motonormativity’ wordt genoemd, belemmert ons om kritisch na te denken over de impact van de auto op onze leefomgeving. Alhoewel dit sterker is bij deelnemers uit de VS en UK zien we deze afwijking ook terug bij de Nederlandse ondervraagden.
Fysieke en culturele context
Waarschijnlijk zien mensen zelden dat veranderingen in de status quo serieus worden besproken, laat staan geïmplementeerd. Bij voorgestelde veranderingen aan die status quo staan de kranten immers vooral vol met degenen die iets te verliezen hebben. Dan ga je vanzelf denken dat jij wel de uitzondering zult zijn: ‘Ik wil graag een veiliger schoolomgeving, maar het zal wel normaal zijn dat iedereen daar met de auto kan komen want zo gaat het overal.’
Twee derde van de ondervraagden vindt het belangrijker om goed te reizen zónder auto dan mét
Motonormativity wordt beïnvloed door de fysieke en culturele context van mensen. Ondervraagden in plattelandsgebieden denken structureel positiever over de rol van auto’s dan mensen in steden. Maar ook de sociale context doet ertoe. Zo laten de data een duidelijke relatie zien tussen motonormativiteit bij vrienden en familie en de motonormativiteit van mensen zelf.
Lees ook
Ook middelgrote steden kunnen autoluw worden, ziet Zutphen
Hoe beleidsmakers deze blinde vlek kunnen doorbreken? Mensen vinden het vaak moeilijk om zich een samenleving zonder autodominantie voor te stellen. Dit beïnvloedt hun antwoorden op vragen over mobiliteit. Daarom moeten beleidsmakers anders communiceren. Begin niet met technische maatregelen („Bent u voor invoering van 30 kilometer per uur in de stad?”), maar met het onderliggende doel („Vindt u dat kinderen veilig zelfstandig naar school moeten kunnen?”). Zo wordt de discussie verplaatst van weerstand tegen verandering naar steun voor maatschappelijke verbetering.
Mensen vinden het normaal uitlaatgassen te moeten inademen, terwijl ze zich wel druk maken over sigarettenrook
Omdat veel mensen denken dat hun voorkeur voor duurzame mobiliteit ongebruikelijk is, laten ze zich in openbare discussies vaak overschreeuwen door een luide minderheid die juist – soms zelfs gewelddadig – vasthoudt aan de status quo. Beleidsmakers moeten hiermee rekening houden bij burgerparticipatie. Betrek niet alleen de harde stemmen maar alle inwoners vroegtijdig, stel open vragen op een manier die pluralistic ignorance doorbreekt en gebruik burgerraadplegingen waarin je een brede vraag stelt in plaats van referenda over één specifieke ingreep. Zo krijgt de stille meerderheid ook echt een stem. En wordt verborgen draagvlak zichtbaar.
Voetgangers, fietsers en groen
Daarnaast zijn vooroordelen over mobiliteit niet aangeboren; ze worden gevormd door de fysieke, sociale en culturele omgeving waarin we leven. Daarom kunnen beleidsmaatregelen deze ook veranderen. Dit kan bijvoorbeeld door de maatschappelijke kosten van autorijden explicieter te maken, gratis parkeren in de openbare ruimte te reguleren, en belastingbeleid in te zetten om overmatig autogebruik te ontmoedigen, in plaats van aan te moedigen. Verder moeten we bij de inrichting van onze publieke ruimte zorgen dat die voor iedereen toegankelijk is. Niet alleen voor rijdende en stilstaande auto’s zodat voetgangers, fietsers en groen weer de aandacht krijgen die ze verdienen.
De grootste belemmering voor een duurzame mobiliteitstransitie is niet het gebrek aan steun, maar het misverstand over hoe groot die steun eigenlijk is. Beleidsmakers en politici moeten stoppen met het blind accepteren van de luidste stemmen en zich richten op wat de zwijgende meerderheid werkelijk wil: een stad waarin de auto niet langer de norm is, maar slechts een van de vele opties. De publieke opinie is er al klaar voor – nu het beleid nog.
Tijdens de recente AI-top in Parijs kwamen beleidsmakers, wetenschappers en technologiereuzen samen om de toekomst van kunstmatige intelligentie te bespreken. Europees Commissievoorzitter Ursula von der Leyen sprak heldere taal: „De AI-race is nog maar net begonnen. En Europa zal een AI-continent worden.” Meteen kondigde ze 200 miljard euro aan investeringen aan om onder meer GigaAI-bedrijven en datacenters te bouwen. De Franse president Emmanuel Macron deed een soortgelijke aankondiging en zei: „Europa moet de strijd aangaan met het Amerikaanse en Chinese AI-geweld”
De beeldspraak rond AI is onlosmakelijk verbonden met utopische en dystopische frames, zo toont ook mijn eigen onderzoek. Als er over AI wordt gesproken, dan volgen al snel woorden als ‘wedloop’, ‘titanenstrijd’ of ‘race’. Maar het is een misvatting dat AI een race is, want dat zou impliceren dat er een finishlijn of eindpunt is. Bovendien zou de nadruk niet moeten liggen op wie de snelste in de race is, maar eerder op hoe AI op een verantwoorde en doordachte manier kan worden ontwikkeld en toegepast.
Het frame van AI als race hangt nauw samen met een andere misvatting, namelijk dat regelgeving innovatie zou fnuiken. Op de AI-top werd duidelijk dat Europa, deels door de ontwikkelingen en investeringen rond AI in de VS en China, de regelgevingsteugels wil laten vieren. Dat zal de komende maanden alleen maar meer worden, nu bigtechbazen, aangemoedigd door Donald Trump, hun moraal overboord gooien en absolute vrijheid prediken. Ook in Europa wordt nu volop gepleit voor minder regels en meer innovatie.
Geen tegenpolen
Maar regulering en innovatie zijn niet elkaar tegenpolen. Ten eerste heeft AI nooit in een soort wetteloos vacuüm gefunctioneerd. De bescherming van mensen stond en staat altijd centraal, zegt ook Catelijne Muller van de alliantie voor het verantwoord gebruik van AI (ALLAI). Of een auto nu door een mens wordt bestuurd of door AI, verkeersveiligheid gaat boven alles. Regels bestaan niet om innovatie te remmen of ondernemers te pesten, maar om ons te beschermen tegen ongewenste ontwikkelingen en excessen. De afgelopen jaren hebben we helaas talloze voorbeelden gezien van AI-systemen die de rechten van mensen schenden, van ondoorzichtige besluitvorming tot discriminerende algoritmes. Zo lag een foutief algoritme aan de basis van de toeslagenaffaire.
Ten tweede schept wetgeving weldegelijk een gelijk speelveld en biedt ze iedere ondernemer gelijke kansen om te floreren, zonder dat dit ten koste gaat van fundamentele rechten en waarden. Het reguleren van AI is ook niet uniek. We stellen strikte eisen aan medicijnen, vliegtuigen en auto’s. Niemand beweert dat we geen vliegtuigen kunnen bouwen als ze aan veiligheidsnormen moeten voldoen. Evenmin wordt gezegd dat auto’s zonder remmen een betere innovatie zijn. De echte innovatie zit júist in de remmen – in de mechanismen die ervoor zorgen dat technologieën veilig en verantwoord worden ingezet.
Voorzichtigheid geboden
Het zou opportuun zijn als Europa zich niet zou laten verleiden tot een AI-race. Europa heeft een geschiedenis van technologische regulering die later wereldwijd wordt overgenomen. Denk maar aan de GDPR, die de standaard werd voor databescherming en privacy. Hetzelfde kan gebeuren met AI-regulering: als Europa erin slaagt om een kader op te stellen dat zowel innovatie stimuleert als misbruik voorkomt, kan dit wereldwijd navolging krijgen. Europese bedrijven zullen zich dan niet alleen onderscheiden door hun technologische vooruitgang, maar ook door hun ethische en verantwoorde aanpak.
Laat de AI-top in Parijs ons leren dat we geen baat hebben bij een AI-race. We hebben geen snelheid nodig, maar voorzichtigheid om doordacht te innoveren en te reguleren. Door samenwerking kunnen we tot een gedeelde visie komen over de toekomst van AI. Want er is geen finishlijn of eindpunt.
Lees ook
Ook in Europa gaat het AI-debat nu over investeren, investeren, investeren