Opinie | Hoe moet de energietransitie slagen als de uitvoerders ervan geen stage kunnen vinden?

Aan de ene kant duizenden jongeren die lasser, programmeur of installateur willen worden. Aan de andere kant een arbeidsmarkt die smacht naar vakmensen, maar geen tijd vindt om hen te begeleiden. Het gevolg: een file van gemotiveerd talent, stilstaand voor een muur van discriminatie en gebrekkige begeleiding. Die muur blokkeert hun toekomst én die van de energietransitie.

Hoe jongeren vastlopen bij het zoeken naar een stageplek hoor ik van Els Struiving, projectleider bij FIXbrigade Groningen, een samenwerkingsproject waarin mbo-studenten onder begeleiding energiebesparende klussen uitvoeren bij mensen in energiearmoede. De jongeren in kwestie zijn vaak mbo-studenten op niveau 1 en 2, veelal met een migratieachtergrond, die huizen willen verduurzamen: isoleren, zonnepanelen leggen, warmtepompen aansluiten. Maar telkens stuiten ze op gesloten deuren. Hun achternaam werkt tegen hen bij sollicitaties, de begeleider is ‘te druk’, of ze zijn nog ‘niet ervaren genoeg’. Zonder stage geen diploma, zonder diploma geen instroom. Zo loopt precies het talent vast dat we keihard nodig hebben om onze klimaatdoelen te halen.

De Nederlandse arbeidsmarkt is structureel krap, met name in de techniek, ict en beroepen die cruciaal zijn voor de energietransitie. De overheid investeert miljarden in klimaatmaatregelen, waaronder een geplande 195 miljard euro voor het versterken van het stroomnet. Maar zonder voldoende monteurs, elektriciens en installateurs blijven die investeringen onbenut.

Scheefgroei

Terwijl Den Haag plannen lanceert, zaten er 3.279 mbo-studenten zonder stage op 1 november 2024, volgens de Stagebarometer van belangenorganisatie SBB. Dat lijkt weinig op het totaal van 276.800 studenten, maar juist die schijn verhult een scheefgroei. In sectoren als de entree-techniek – de startopleidingen van het mbo – struikelen jongeren over de drempel van gebrekkige begeleiding. Op sommige scholen, zoals het ROC Mondriaan in Den Haag, is het beeld schrijnend: halverwege het jaar zit bijna één op de zes studenten nog zonder plek.

Kleine leerbedrijven willen wel begeleiden, maar hebben geen tijd of ruimte. Grote bedrijven, die deze ruimte wél hebben, kiezen liever een stagiair van een ander niveau. Veel van die jongeren kampen met studievertraging, schulden en het gevoel dat de arbeidsmarkt een besloten club is waarvoor zij geen pasje bezitten.

Elke geschrapte begeleider betekent op termijn minder vakmensen

Els, projectleider bij FIXbrigade, kreeg een appje van Cem: „Hallo mevrouw, kan ik weer bij u stage lopen?” Het bedrijf waar zijn stage zou starten, had hem toch afgewezen – er was ‘geen geschikte begeleider’.

Cem volgt de mbo-opleiding Elektrotechniek voor anderstaligen aan het Alfa-college. Hij zit in een klas vol gemotiveerde, maar nog onervaren studenten – jongeren die naast vakkennis ook de Nederlandse taal en werkcultuur leren. Precies daarvoor is de opleiding bedoeld.

Toch worden ze door leerbedrijven gezien als lastig plaatsbaar. Daar komt ook discriminatie bij kijken. Onderzoek toont aan dat mbo-studenten met een niet-westerse migratieachtergrond na drie sollicitaties twee keer zo vaak nog zonder stageplek zitten als studenten zonder migratieachtergrond. Een werkgever leest een niet-Nederlandse achternaam en zegt dat de stage al vergeven is – tot een docent belt en er ineens wél plek blijkt te zijn.

De schade blijft niet beperkt tot persoonlijke teleurstelling. Elke ongeplaatst technisch student betekent een warmtepomp die later wordt geïnstalleerd, een datacenter dat nóg langer wacht op een programmeur. Netcongestie krijgt op dit moment veel aandacht – maar de menselijke congestie in het mbo is misschien nog wel nijpender: al liggen de kabels klaar, dan nog zijn er mensen nodig om ze in de grond te krijgen.

Duidelijke taken

Gelukkig zijn er initiatieven die het anders doen. In Groningen werkt de FIXbrigade met mbo-studenten en leermeesters aan energiebesparende klussen bij huishoudens in energiearmoede. Dankzij persoonlijke begeleiding, samenwerking met de wijk en training on the job, worden leerbedrijven onderdeel van de buurt.

Begeleiders werken samen, de studenten krijgen duidelijke taken en voelen zich nuttig. Iedereen wint: van huurder tot gemeente – met lagere energierekeningen, gediplomeerde studenten en concrete klimaatwinst. Maar dergelijke initiatieven draaien vaak op projectgeld en vrijwilligers. Zonder structurele financiering blijven het inspirerende uitzonderingen.

De oplossing is binnen handbereik – als we haar niet wegbezuinigen. Het Stagefonds bewijst in de zorg al jaren zijn waarde: instellingen krijgen compensatie voor de tijd die begeleiding kost. Toch hangt daar nu een bezuiniging boven. En elke geschrapte begeleider betekent op termijn minder vakmensen – precies het tegenovergestelde van wat we nodig hebben.

Lees ook

Uitbreiding stroomnet loopt opnieuw vertraging op. Komt dat nog goed?

Robot Sparky wordt ingezet voor controles en het verzamelen van data bij het hoogspanningsstation van TenneT bij Wateringen. Foto Bart Maat


Column | De kunstdetective in Stine Jensen is klaarwakker

Ik was al op weg naar de Friese oranjekoek, toen mijn zus me aan mijn jasje trok. Of ik wist wat L’Origine du monde was? Ik sprong in mijn slimste-mens-stand en somde op: ‘Courbet. Schilderij. Vagina. Vrouw. Vernield door boze man.’ Meekomen, dirigeerde mijn zus.

We waren in Belvédère, een klein museum in Oranjewoud, vlak bij Heerenveen. Ik had een tijdje tevreden naar een stil sneeuwlandschap van Jan Mankes gestaard, en de tentoonstelling ernaast, Fluisteringen – Oscar Voch, gescand. Maar nu keek ik opnieuw naar het fotografische schilderij L’Origine du monde, gecorrigeerd voor de mens van onze tijd van Oscar Voch, een vlakverdeling met daarop een witte veeg. „Dit is raar”, constateerde mijn zus. We bogen ons daarna nader over het tweeluik Oscar burgert zich in, twee zelfportretten van de kunstenaar als blackface tegen de achtergrond van een Nederlandse vlag, met over het ene portret een sticker „Dit kunstwerk is gezuiverd – Ontaard”. Kritiek op cancelcultuur? Door naar de verstilde glazen vitrine met daarin retro-zelfportretjes, en de mededeling dat iedereen spoedig „een VOCH” in huis had hangen. Zag ik het goed, een hakenkruis als je de vierkante O en de C kantelde?

Bij de ingang hing een bord met de toelichting bij de tentoonstelling. De kunstwerken waren met een computer tot stand gekomen, las ik. „Het van weemoed vervulde werk laat zich het best omschrijven als een sluimerend bewustzijn van vergankelijkheid, verlies en onvervulde verlangens. ‘Het is de sfeer van de vergeelde kinderfoto, van een regenachtige dag, van het late licht op een namiddag of van de verwaarloosde achtertuin met daarin oude fietsbanden en glasscherven’, verklaart de kunstenaar.”

Ik rook onraad. Googlen op ‘Oscar Voch’. „Geboren in Hondsbosch”. „Hondsbosch bestaat niet”, fluisterde ik tegen mijn zus. Filmpje kijken van het museum. Een kalende man in zwart pak draagt een leidersband met VOCH erop; de interviewer vraagt daar niet naar, beiden kramen clichématige teksten over kunst uit als „ook hier is een kunstenaar die het zoekt in verstilling”.

Een man met führerband kunstclichés laten uitbraken

De kunstdetective in mij was nu klaarwakker. Het was lang geleden dat ik dit type opwinding had gevoeld. Om precies te zijn in 2000, toen ik probeerde te achterhalen wie Marek van der Jagt was. Ik had gescrabbeld met de letters en de tekst ‘j-e-m-a-a-k-t-e-r-a-g-v-a-n’ gelegd. Arnon Grunberg! Ik ontving daarop een ansichtkaartje uit New York met ‘good scrabbling’, A.G.

Mijn zus zat er ook lekker in, zij had het in eigen beheer uitgegeven koffietafelboek opgeduikeld in de museumshop. Neerlandicus en kunstverzamelaar Lex van de Haterd schreef dat Oscar Voch „van mystificaties houdt”. Voch had de boutade De Kunstenaar en de Jood gepubliceerd, waarin hij zich keert tegen de vulgarisatie, onderbetaling en uitverkoop van de kunstenaar. Lex onthulde dat Voch een pseudoniem was van Igor Wesdorp. Dat leverde online een Facebookaccount én een opvallende naamgenoot op, kunstenaar Marcel Wesdorp. Ik zocht op eerdere tentoonstellingen van Voch, het merendeel van de galeries bleek opgeheven.

Zou het kunnen dat Lex, aardig op leeftijd, zijn ambities eindelijk had uitgeleefd, dat Igor zijn acteur van dienst was, en dat AI de naam Oscar Voch had uitgebraakt? Of was Igor het alterego van verstillingsliefhebber Marcel Wesdorp? Wel vreemd dat het prestigieuze Museumtijdschrift en het AD zo achteloos schreven over „het werk van de kunstenaar Oscar Voch”. Was dit misschien de vraag die boven de tentoonstelling hing: of alle kunst door AI gemaakt kan worden, inclusief de kunstenaar zelf, zonder dat wij het opmerken omdat we ons door kunstclichés laten verdoven?

Ik begon het steeds sympathieker te vinden dat dit kleine museum het experiment had aangedurfd zonder opheldering te verschaffen. Je kunt je immers afvragen wat de kracht van kunst in deze tijd is. Geëngageerde kunst? Ja graag, maar als de kunstenaar voor jou gaat denken (pas op voor het fascisme!) verliest het ook zijn spanning en dubbelzinnigheid. Als kunst verwarring schept, voegt het iets toe, houdt het je alert, dwingt het mij goed te kijken. Want het kan zomaar dat je een man met führerband kunstclichés laat uitbraken, zonder dat iemand ernaar kraait. Of iets zó esthetisch („verstild”) kan inlijsten („de vier seizoenen”) dat je de afgebeelde soldaten niet eens opmerkt.

Eén ding wist ik zeker. Het oplossen van het kunstraadsel zou een desillusie betekenen, ik staakte mijn zoeken. Het gaat om de verwarring, de ambivalentie, het spel en de zoektocht zelf, dat is de kracht van kunst. Al geef ik eerlijk toe dat ik het heerlijk zou vinden als zou blijken dat Arnon Grunberg erachter zit

Stine Jensen is filosoof en schrijver. Ze schrijft om de week een column op deze plek.


Opinie | Nederland versimpelen is niet zo simpel

Nederland is vastgelopen. Steeds meer mensen voelen dit en steeds meer feiten bewijzen het. We geven onze kinderen niet het onderwijs dat ze nodig hebben, we bouwen onvoldoende huizen voor lagere inkomensgroepen en jonge generaties, we laten mentale en fysieke zorgbehoevenden steeds langer op hulp wachten, we investeren te weinig in technologie en infrastructuur voor het digitale tijdperk, we smoren maatschappelijk initiatief en ondernemerschap in regelzucht.

De stapel hoofdpijndossiers is hoog en de overheid weet geen doorbraken meer te creëren. Neem de verlammende stikstofcrisis. De mensonterende vluchtelingenopvang. Het overbelaste stroomnet. Het wankelende pensioenstelsel. Het naderende drinkwatertekort. De hoofdcontroleur van de overheid, de Algemene Rekenkamer, uitte dan ook scherpe kritiek op de prestaties van het (inmiddels gevallen) kabinet: er zijn te weinig resultaten en beloften worden onvoldoende waargemaakt.

Tijdens de jaarlijkse Dag van de Publieke Dienstverlening op 4 juni in Den Haag waren de aanwezige politici, beleidsmakers en uitvoerders het over één ding roerend eens: we hebben het allemaal veel te ingewikkeld gemaakt. De complexiteit doet ons simpelweg de das om.

Dat is ook het pijnpunt waar de Denktank 2040 recent in NRC op wees (Nederland snakt naar De Grote Vereenvoudiging, 22/5). Deze groep betrokken deskundigen lanceerde ‘De Grote Vereenvoudiging’, waarover initiatiefnemers Leonard Geluk en Kees Kraaijeveld schreven: „Het belangrijkste is dat Nederland weer ademruimte heeft. Dat ambtenaren en professionals verlost zijn van het bureaucratisch juk. Dat burgers en ondernemers weer vooruit kunnen en dat Nederland weer wendbaar en slagvaardig is. De Grote Vereenvoudiging klinkt misschien als een droom, maar met overtuigend politiek leiderschap kunnen we dit de komende vijftien jaar voor elkaar krijgen.”

De Denktank wil Nederland weer in beweging krijgen met vereenvoudigde sociale zekerheid en belastingen, een begrijpelijke overheid en ingrijpende ontregeling. De inhoud van hun plannen is gedegen en de timing is uitstekend: nu het kabinet-Schoof gevallen is, kan een nieuwe coalitie hier serieus werk van maken.

Toch vrees ik dat De Grote Vereenvoudiging een illusie zal blijken. De veel beklaagde beleidslawine, stroperigheid en regeldruk zijn namelijk symptomen. Evenals het vaak genoemde gebrek aan visie, samenhang en langetermijndenken. Met als diepere oorzaak twee krachten waar de Denktank grotendeels aan voorbijgaat, namelijk de maatschappelijke emotie en de politieke cultuur.

Samenhang werd eigenbelang

Allereerst de maatschappelijke emotie. Door de samenloop van globalisering, digitalisering en de dominantie van het liberalisme is afgelopen vijftig jaar een systeem ontstaan dat draait om persoonlijke vrijheid en economische groei.

Het leven in de global village kent grenzeloze mogelijkheden, maar ging ook ten koste van lokale verbanden en nam een groeiend gevoel van onbehagen met zich mee. Het verlies aan solidariteit veranderde daarbij de organisatie van ons land: samenhang werd eigenbelang, rentmeesterschap werd winstgevendheid en het informele werd geformaliseerd.

Het optuigen van overheidsvangnetten, het professionaliseren van zorgtaken, het vastleggen en verzekeren van individuele rechten en het controleren van assertieve bedrijfsmodellen brachten een hoop papier- en formulierwerk met zich mee.

Zo gingen we van samenleving naar regelgeving. Aanvankelijk leek deze verzakelijking nog efficiënt, totdat uit de maatschappelijke onvrede een politieke cultuur ontstond die alles steeds ingewikkelder maakte.

Zoals Philipp Blom in deze krant constateerde (Het overmoedige Westen is in zijn eigen sprookje gaan geloven, 23/5) was de in de vorige eeuw ingezette beweging vooral een overwinning van de elites. Intussen zagen grote groepen Nederlanders hun wijk verslechteren, hun werk verschralen en hun koopkracht verminderen.

Toenemende emoties van moedeloosheid en uitzichtloosheid – in stand gehouden door de gevestigde politieke partijen en aangejaagd door socialemediaplatforms – hebben steeds meer kiezers in de armen geworpen van populisten met hun herkenbare taal, tastbare zondebokken en simplistische oplossingen.

Hieruit kwam een politieke cultuur voort van incident-gedreven scoringsdrang en angst-gedreven controledrift waar inmiddels alle partijen aan meedoen. Dit is een uiterst vruchtbare bodem voor het onkruid van contraproductief beleid, remmende regelgeving en administratieve lasten.

Voor elk onrecht compensatie

Onder het luide mom van ‘dit mag nooit meer gebeuren’ en ‘het kan toch niet zo zijn dat’ leidt ieder ongeluk tot regulering en eist de Tweede Kamer voor elk onrecht compensatie. Daarbij verzint ons versplinterde parlement voor specifieke doelgroepen allerlei fiscale douceurtjes en uitzonderingen. Al decennia pleiten partijen voor een versimpeld belastingstelsel maar het tegenovergestelde gebeurt. Ook heeft de vervijfvoudiging van het aantal ingediende Kamermoties in twintig jaar tijd de boel niet eenvoudiger gemaakt.

De drang naar maakbaarheid en maatwerk hebben tot gevolg dat situaties in steeds meer categorieën worden ingedeeld. Armoede bestaat tegenwoordig uit onder meer menstruatie-armoede, energiearmoede, sportarmoede en kerstarmoede. Het maken van onderscheid is vaak goed bedoeld, maar leidt ook tot krampachtig micromanagement en praktische onuitvoerbaarheid. In plaats van een stabiel basisinkomen of gratis kinderopvang is een woud aan voorwaardelijke regelingen, bewerkelijke overheidspotjes en inkomensafhankelijke toeslagen opgetuigd. Het heilig verklaren van de hardwerkende Nederlander en de angst voor ‘luie profiteurs’ werken een bureaucratische overheidsfabriek in de hand.

Het versimpelen van Nederland is allesbehalve simpel. Omdat regelzucht voortkomt uit wantrouwen is een inhoudelijk plan niet genoeg. En de roep om politiek leiderschap gaat voorbij aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid die een gezonde maatschappij kenmerkt. Aan De Grote Vereenvoudiging wil ik daarom een dimensie toevoegen: Nieuwe Menselijkheid. Uiteindelijk kan alleen een samenleving met voldoende zelfrelativering, onderling vertrouwen en gemeenschapszin zich bevrijden uit de wurggreep van bureaucratische controle.


Opinie | Een wereld zonder kernwapens is een vrome wens gebleken

Het is niet overdreven om nucleaire wapens, ook al worden ze wel als de ultieme wapens van de vorige eeuw gezien, nog steeds uniek te noemen. De wetenschappelijke inschattingen van hitte, schokgolf, straling en klimaatbederf zijn alleen maar gruwelijker geworden. Ooit zei Sovjetleider Chroesjtjov al: de overlevenden zullen jaloers zijn op de doden.

Kernwapens zijn zó uniek in hun vernietigingskracht en ontwrichtende karakter, dat vriend en vijand vinden dat er eigenlijk niet mee gevochten kan worden. Gezworen vijanden als de Russische president Vladimir Poetin en de toenmalige Amerikaanse president Joe Biden maakten die afspraak in juni 2021 in Génève, en de P5 (de vijf landen die de dienst uitmaken in de Veiligheidsraad van de VN en de ’legitieme’ bezitters van atoomwapens zijn) spraken zich begin 2022 ook in die zin uit. Maar de landen die de bom intussen ook hebben (India, Pakistan, Noord-Korea en Israël) deden dat niet. En laten nu juist India en Pakistan regelmatig met elkaar clashen, Noord-Korea er voortdurend mee dreigen, en Israël er in existentiële omstandigheden vrijwel zeker gebruik van maken.

En laten we vooral niet voorbijgaan aan de voortdurende nucleaire dreigementen van Poetin in zijn Oekraïne-oorlog. Blaffende honden bijten niet, maar je weet het maar nooit.

Een paar dingen zijn er inmiddels wel gedaan die het ‘gevaar’ van atoomwapens verkleinen. Eén: plechtige beloften om ze niet lukraak te gebruiken, zoals afspraken om ze niet (of niet als eerste) in te zetten bij een oorlog.

Maar ja, het zijn maar woorden en je weet nooit zeker of een land of leider zich eraan houden zal. Een ‘per ongelukje’ zit in een klein hoekje, ook al zijn – naar aangenomen wordt – alle atoomwapens schokbestendig. Maar verder? Bommenwerpers kun je nog laten omkeren, maar een eenmaal afgevuurde raket is vrijwel onherroepelijk onderweg. Tegenwoordig bestaat ook nog eens het gevaar dat een atoomwapen via AI op scherp staat, terwijl vijftig jaar geleden de president ’s nachts nog uit zijn bed geroepen werd om desnoods persoonlijk op de rode knop te drukken.

Veilige rust

Een tweede, iets veiliger, manier is om juridisch het gebruik van atoomwapens aan banden te leggen. Een heel stelsel van verdragen, bilateraal of multilateraal, heeft wellicht bijgedragen aan de veilige rust die de wereld na Hiroshima en Nagasaki voor het armageddon hebben behoed. Pièce de résistance is het Non-proliferatieverdrag uit 1970, dat het bezit van de (toenmalige) kernwapenmachten legitimeerde, in ruil voor hun verplichting om de landen zonder deze wapens bij hun civiele kernenergieprogramma’s te helpen en getrouw te onderhandelen over volledige ontwapening (dus inclusief hun kernwapens). Daar moet zeker nog bij vermeld worden dat de grootbezitters van atoomwapens, de VS en de Sovjet-Unie sinds de jaren zestig nog aan bilaterale wapenbeheersingsverdragen deden, een proces dat inmiddels tot stilstand is gekomen door groeiend wantrouwen en opkomende vijandschap, maar ook door het perspectief dat zich een derde nucleaire grootmacht heeft aangediend: China.

Al met al zijn sombere voorspellingen uit de jaren 60 dat er nu wel eens dertig of veertig atoomlanden konden bestaan niet uitgekomen. De beroemde en veelgeciteerde verzuchting van de Amerikaanse geleerde Bernard Brodie uit 1946 dat het er door de atoombom niet langer om ging hoe je een oorlog kon winnen maar hoe je die door te praten zou kunnen vermijden, is wel uitgekomen.

Een ongelooflijk bedrag: de wereld geeft per dag 220 miljoen dollar uit aan atoomwapens

Toegegeven moet worden dat dit wereldwijde streven naar non-proliferatie succesvol, maar wel heel moeizaam is verlopen en dat van totale ontwapening al helemaal weinig is terechtgekomen, reden waarom vooral de landen zonder kernwapens protesteren.

Zo hebben vier landen zich uit het keurslijf van het Non-proliferatieverdrag gewerkt en zijn toch het nucleaire pad op gegaan: India, Pakistan, Israël en Noord-Korea hebben het opgezegd. Dat schept misschien een precedent voor andere landen die op het vinkentouw zitten: Iran, Saoedi-Arabië, Zuid-Korea, Taiwan en door de grillige houding van Trump nog een reeks andere kandidaten. Non-proliferatie is dan een museumstuk geworden.

Lees ook

Rusland moet snappen: escalatie zal kostbaar zijn

Foto Petros Karadjias/ AP

Andere landen willen nu een absoluut juridisch verbod op atoomwapens. Daarmee zouden kernwapenlanden juridisch tot ontwapening gedwongen worden, maar zoals de oude president Dwight D. Eisenhower al zei: je kunt atoomwapens niet ont-uitvinden, je kunt de geest niet in de fles terugstoppen.

Een half jaar geleden hadden 73 landen zich bij zo’n kernstopverdrag aangesloten, maar voor een totaalverbod zijn 197 ratificaties nodig. Een realistische inschatting is dat dit geen haalbaar alternatief is, al was het maar omdat de huidige atoomstaten er absoluut geen brood in zien.

Ook gebruiken landen als Japan en Iran een soort tussenvariant: nuclear hedging, de spullen wel klaarleggen maar de bom zelf nog niet maken. Dat geeft politieke macht, maar je houdt je intussen nog wel aan de regels.

En dan zijn er landen die van twee walletjes eten. Er is enig gehakketak over de status van landen als Nederland. Wij zijn in vredestijd gastheer van Amerikaanse atoomwapens op Volkel (Belarus is dat sinds 2023 ook voor Russische atoomwapens) en we vinden dat niet in strijd met het Non-Proliferatieverdrag waar we ook bij aangesloten zijn. Toch is deze semi-status omstreden en wel interessant nu de Amerikaanse atoomparaplu zelf onzeker is en een land als Frankrijk zich aanbiedt als Euro-alternatief. Franse Rafales op Volkel?

Een wereld zonder atoomwapens is dus een vrome wens gebleken en dat heeft ons per saldo met twee enorme dilemma’s opgezadeld. Er is geen verdediging tegen dit soort wapens mogelijk, dus moeten we ons behelpen met het surrogaat van de afschrikking. Daarover straks meer. Verder moeten we het doen met risicoreductie – zoals dat beleidsmatig heet – bij gebrek aan full safety.

Zelfmoordgarantie

Afschrikking is ook in de 21ste eeuw het toverwoord, want een waterdichte verdediging tegen atoomwapens is een illusie. Reagan droomde ervan met zijn Star Wars, blufte zich ermee naar een overwinning op de Russen, maar het leidende idee is toch dat je vijandelijke raketten niet kunt tegenhouden. Sterker, openheid was lange tijd de basis voor strategische stabiliteit en zelfs voor wederzijdse wapenbeheersing. Mutual Assured Destruction (MAD) ofwel een wederzijdse zelfmoordgarantie als verzekeringspolis. Wat dat betreft heeft de hernieuwde interesse van Trump in een Golden Dome (een ondoordringbare afweerkoepel boven de VS) opvallend weinig Europese kritiek gekregen: het is óf wederom bluf óf het zou de VS zelf een nucleaire vrijkaart geven. En Europa zou na alle politieke dreigementen van Trump en Vance ook militair aan haar lot worden overgelaten.

Ook risicoreductie is een hachelijke route. Er zijn talloze procedures en technische foefjes om nucleaire vergissingen te voorkomen. Dat neemt niet weg dat de lijst met ongelukken lang en verontrustend is.

Voor afschrikking zijn veel minder atoomwapens nodig dan nu

Ronduit riskant zal toepassing van AI in de sfeer van aanval en verdediging worden. Ik doel op robotsystemen die een atoomaanval ‘signaleren’. Er wordt al enkele jaren gevreesd voor een automatisch systeem van herkenning van nucleaire verrassingsaanvallen, die tot ongelukkige tegenmaatregelen zouden kunnen leiden. Voorbeeld: als een algoritme een op handen zijnde atoomaanval van Noord-Korea ontwaart, zou de VS zijn atoomraketten preventief op Pyongyang kunnen afvuren.

Laat zo’n Noord-Koreaanse atoomraket op het Pentagon nu net het nachtmerriescenario zijn dat de onderzoeksjournaliste Annie Jacobsen in haar pas gepubliceerde boek Nuclear War beschrijft. Een wake up-call voor besluitvormers die wat luchtiger over de mogelijkheid van een atoomoorlog denken. Zoals bijvoorbeeld Donald Trump, die negen jaar geleden zei : „Als we die dingen hebben, waarom gebruiken we ze dan eigenlijk niet?”

Jacobsen concludeert dat het nuttig zou zijn als elke nieuwe president aan simulaties zou deelnemen, want dan zou het tot hen doordringen dat elke uitkomst onvermijdelijk tot apocalyps en chaos zal leiden. Ze noemt verbluffende factoren die naar de hel leiden: de routines van slaafs gedrilde besluitvormers, de zwakte van Russische waarschuwingssystemen die bij het ‘zien’ van een Amerikaanse antwoordraket aan de bel zouden kunnen trekken, het totale gebrek aan controle dat een atomair antwoord van een Amerikaans ‘lauch-on-warning’ systeem zou kunnen voorkomen.

Kortom, een volstrekt falend systeem dat is gebaseerd op de aanname dat zoiets als afschrikking universeel werkt. Dat is Orwelliaans, want we denken dat ieder ander (in dit geval Noord-Korea) zijn raket niet zal afvuren omdat het bang is voor vergelding. De gedachte van zelfmoord is het psychologisch fundament, het strategische adagium van afschrikking is een kwalijke illusie en onverantwoord. Dit drong tot het Witte Huis door nadat de havik-president Ronald Reagan de ware gevolgen van het scenario had gezien, zoals beschreven in The Reagan Reversal (1983) door Beth A. Fischer. De president werd op slag een duif, en overtuigde Michail Gorbatsjov ervan dat het anders moest, en dat zorgde voor nucleaire dooi.

Duizend miljard dollar

Tijdelijk, want alle atoomarsenalen (in 1985 bijna zeventigduizend, nu dertienduizend) verouderden en worden voor de zekerheid gemoderniseerd. Alleen al de Amerikanen geven daar de komende tien jaar minstens een kleine duizend miljard dollar aan uit. Een ander ongelooflijk bedrag is dat in de wereld per dag nu 220 miljoen dollar aan atoomwapens uitgegeven wordt.

Zijn er, afgezien van een verifieerbaar verbod of de utopie van een atoomvrij alternatief, dan echt geen lichtstraaltjes? Ook daar wordt over nagedacht, al zijn de krachten achter het nucleaire establishment sterk.

Een eerste generatie denkers pleitte een halve eeuw geleden al voor nucleaire wapenbeheersing en zelfs ontwapening, voor ontbinding van het complex aan wetenschappers, militairen, industrieën en tenslotte politici die geloofden in (en ijverden voor) atoomwapens, en het aan banden leggen van militairen die na Hiroshima en Nagasaki zelfs dachten dat ze voortaan over een winnend ‘speeltje’ beschikten dat je gewoon als wapen kon inzetten. Of het fenomeen dat elk krijgsmachtonderdeel zijn ‘eigen’ kernmacht moest hebben, omdat méér wapens goed zijn voor ’s lands veiligheid en de politiek extra flexibiliteit bieden.

Een nieuwe generatie denkers kan met die oude elementen nog onverminderd zijn voordeel doen. We kunnen af van het absurde idee dat drie krijgsmachtdelen met elk eigen kernwapens zaligmakend is. Voor afschrikking zijn veel minder atoomwapens nodig dan nu, en de onderhandelingen uit het Non-proliferatieverdrag over totale ontwapening zijn een farce. Gelukkig dient zich nu ook het alternatief aan van niet-nucleaire afschrikking: als het dan per se moet, ontwikkelen zich nu conventionele technologieën die afschrikkingsfuncties van atoombommen (precisie, long range, bunkerbusting, onkwetsbaar) zouden kunnen overnemen.

Om iets af te dingen op Jacobsen: je zou kunnen afspreken dat de resterende atoomwapens niet langer op scherp mogen staan, maar een vergelding ook later kan plaatsvinden. Ieder atoomland zou kunnen beloven niet als eerste nucleaire wapens in te zetten en geen kernwapens te gebruiken tegen een land zonder die wapens. Ten slotte, maar niet onbelangrijk, zou je besluitvormers maar ook de bevolking eerlijk moeten informeren over de onmogelijkheden van de atoomwapens: de verschrikkingen en anarchie, het psycho-surrogaat van de afschrikking, hun onvermijdelijkheid.

Lees ook

Kan Europa zonder de nucleaire paraplu van de VS? Sterktes en zwaktes van een Europese kernmacht

Een Amerikaanse B-52H-bommenwerper in het VK, 11 maart 2025.


Opinie | De fusie van GroenLinks en PvdA versnellen: onnodig

Het leek zo simpel voor de grootste oppositiepartij: tegenover de chaos van de gesneuvelde regering-Wilders een beetje eensgezindheid etaleren. Niet dus. Terwijl vorige week het strovuur binnen de radicaal-rechtse coalitie bleef opflakkeren, zagen de sociaal-democraten van Rood Vooruit, dat onder auspiciën van kortstondig PvdA-leider Ad Melkert ijvert tegen samengaan van PvdA en GroenLinks, hun kans schoon om weer eens te dreigen met een interne scheuring. Mochten de leden besluiten tot fusie, dan „is er de volgende dag een nieuwe Partij van de Arbeid”, waarschuwde Reshma Roopram, voormalig PvdA-wethouder in Barendrecht, vijf dagen na de val van het kabinet op een bijeenkomst van Rood Vooruit. De vijftig aanwezigen, grotendeels sociaal-democraten met meer verleden dan toekomst in de politiek, reageerden volgens NRC enthousiast.

Na afloop schrok Melkert zich een hoedje. Hij belde deze krant om het dreigement van een notariële toelichting te voorzien. Er ligt geen concreet plan klaar, bezwoer hij. Roopram stuurde haar geestverwanten in allerijl vanuit de auto een voicemail waarin ze benadrukte dat er alleen een nieuwe partij opstaat áls de sociaal-democratische beginselen niet zijn geborgd.

Regiefoutje? Misschien. Maar hooguit qua vorm. Rood Vooruit is al maanden bezig barrières tegen de samenwerking op te werpen. De meeste moties die Melkert c.s. voor het PvdA-congres volgende week zaterdag hebben ingediend, zijn daarop gericht. „Visie in plaats van fusie” heet die strategie.

De breuk in de radicaal-rechtse coalitie heeft daarin geen verandering gebracht. Rood Vooruit blijft zich keren tegen „bundeling van steun op links” en vertrouwt op een „loopplank naar kiezers in het midden en op rechts”. Oud-wethouder Rob Oudkerk zei twee dagen na Wilders’ vertrek bij een van de vele televisieprogramma’s van De Telegraaf: „Ga die fusie even in de ijskast stoppen.” En een dag later stelde ex-Kamervoorzitter Gerdi Verbeet bij Café Kockelmann, een van de andere outlets van De Telegraaf: „Ik had verwacht, met deze val van het kabinet, dat ze die fusie on hold zouden zetten. […] Ik heb het gevoel dat je je verhuizing plant op de dag dat je uitgerekend bent. Dat is niet handig.”

Rood Vooruit is verkikkerd op letterrijm en beeldspraak, maar de metafoor van Verbeet was raak. Bevangen door enthousiasme over de tussentijdse verkiezingen, toonden de besturen van beide partijen zich vorige week ineens onverhoeds daadkrachtig. Vrijdag kregen de ruim honderdduizend leden van PvdA en GroenLinks (samen worden ze veruit de grootste partij van Nederland) een stembiljet in de bus voor een intern referendum. Vrij naar generaal De Gaulle – de redder van de democratie in Frankrijk die gek was op referenda omdat je die makkelijker kon winnen dan parlementsverkiezingen – mochten de leden nog voor de beslissende ledenvergaderingen van 21 juni maar liefst twee vragen beantwoorden: een over een gezamenlijke kandidatenlijst en programma, en een over de fusie als organisatorisch sluitstuk.

Vanwaar die versnelling? Anders dan ten tijde van De Gaulle, die met zijn rug tegen de muur stond, is dat ene weekje voor de linkse samenwerking helemaal niet cruciaal. Tot nu toe steunt vier vijfde van de leden de weg naar fusie. Rood Vooruit is geen machtsfactor geworden. De initiatiefgroep is afgebrokkeld, de bijeenkomsten worden allengs slechter bezocht en Melkert of Oudkerk zou met een eigen DS’25 de kiesdrempel ternauwernood halen.

Waarom dan toch de congressen reduceren tot een campagne-evenement en de leden niet het volle pond geven? Binnen de PvdA leven er immers wel degelijk twijfels over het tempo (niet over de richting). Denk aan oud-partijvoorzitter Max van den Berg en geestverwanten.

Congressen kopen weliswaar geen straaljagers, zoals PvdA-minister Henk Vredeling een weerspannige ledenvergadering ooit voorhield, maar met hun koppelverkoop hebben de besturen van PvdA en GroenLinks de interne partijdemocratie onnodig belast. Een valse start.

Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.


Opinie | Met groenere, wildere tuinen kan de natuur een boost krijgen

We hadden dit jaar een extreem droog voorjaar, er viel nauwelijks regen. Het was een van de droogste lentes in onze recente geschiedenis. Door klimaatverandering is dit de nieuwe realiteit.

Tegelijk versteent Nederland steeds verder. Er worden elk jaar tienduizenden nieuwe woningen gebouwd. Ondanks allerlei initiatieven zoals MeerBomenNu of het Nederlands Kampioenschap Tegelwippen neemt de oppervlakte natuur- en bosgebieden nog altijd af in Nederland. Dit leidt weer tot extra verhitting en droogte. Mede hierdoor loopt de biodiversiteit in Nederland hard achteruit. De aantallen en soorten wilde bijen, vlinders en andere insecten nemen dramatisch af.

Wat niet bevorderlijk is voor de natuur is dat veel tuinen steeds meer verstenen. De tuin wordt steeds minder gezien als een belangrijk stukje groen. De tuin is meer een verlengstuk van onze woonkamer waar al het groen uit wordt ‘weggepoetst’. Loop maar eens een rondje in je buurt en bekijk de voortuinen. Negen van de tien zijn keurig bestraat, hebben allemaal dezelfde struiken – daar kom ik zo nog op – en zijn zogenaamd onderhoudsvrij. Ik vind dit ontzettend jammer, want juist met onze tuinen kunnen we de natuur een boost geven.

De totale oppervlakte van alle tuinen in Nederland is ongeveer tien keer de oppervlakte van de Veluwe. Dus al zouden we maar 10 procent van onze tuinen vergroenen, dan hebben we er al een Veluwe bij! We kunnen met onze tuinen het tij keren. Elke boom en elke bloem telt.

Waar te beginnen? Zo’n zes jaar geleden stelde een groep enthousiaste studenten biologie van de Universiteit Utrecht mij deze vraag. Ze hadden mij uitgenodigd bij het biologenbosje: een klein, verscholen natuurgebied op het versteende Utrecht Science Park. Zij vertelden mij vol vuur over hun project en hoe ze de natuur daar in ere hielden. En ze vroegen me – ik zat in het college van bestuur van de universiteit – of we niet meer konden doen om het Science Park groener te maken. Samen zijn we aan de slag gegaan. Een zogeheten ‘Tiny Forest’ (klein inheems bosje) werd aangelegd en dit zette een keten van groene veranderingen in gang. De campus is verder vergroend. In samenwerking met het Utrechts Landschap zijn er nieuwe initiatieven gestart om meer natuur in de omgeving toe te voegen.

Paradijs voor vlinders

Door de simpele vraag van de studenten ben ik ook naar mijn eigen tuin gaan kijken. Kon ik mijn ietwat brave tuin ook omtoveren tot een klein paradijs voor vogels, vlinders en andere insecten? In een donkere hoek van de tuin heb ik een eigen Tiny Forest aangelegd. Inmiddels, vijf jaar later, bruist het daar van het leven. Met de juiste inheemse soorten als de zomereik, vlier, meidoorn en kornoelje is het nu een kleine oase. Allerlei kleine vogels doen zich er tegoed aan insecten en bessen. Stap voor stap heb ik meer inheemse bomen en planten toegevoegd.

Of een Tiny Forest veel geld kost, wordt me vaak gevraagd. Dat ligt aan de grootte van de bomen, gratis is het niet – maar stenen voor het terras zijn waarschijnlijk duurder.

De grootste stap was afscheid nemen van mijn hortensia’s. In Nederland zijn we verslaafd aan hortensia’s, maar deze struiken voegen werkelijk niets toe aan de biodiversiteit. Meestal zijn ze gekweekt met veel pesticiden, en insecten en vogels vinden er niks van hun gading. Bovendien slurpen ze water of hangen er slap bij. Hele voortuinen staan er in Nederland vol mee. Ik heb alle hortensia’s vervangen door sleedoorn, wilde roos, bessenstruiken en allerlei kruiden en wilde bloemen. Nu gonst het in de tuin van de bijen, zie je vlinders fladderen en scharrelen er merels op zoek naar insecten. Ik heb geen dag spijt gehad van het uitzwaaien van mijn hortensia’s.

Eigenlijk is er geen excuus om het niet te doen. Het laten verwilderen van je tuin kost nog minder dan het aanleggen van een Tiny Forest. Simpele planten als de brandnetel en paardenbloem hebben enorme natuurwaarde. De paardenbloem is de belangrijkste nectarplant in het vroege voorjaar en sommige vlinders zijn afhankelijk van brandnetels. De brandnetel is de waardplant (een plant waar dieren van leven) voor bijvoorbeeld de kleine vos, de gehakkelde aurelia, de dagpauwoog, de distelvlinder en de atalanta. Zonder dit soort waardplanten zullen deze insecten zich niet meer kunnen voortplanten of niet het juiste voedsel vinden. Als je deze mooie vlinders in je tuin wilt, is het dus zaak voor dit ‘onkruid’ ruimte in je tuin te creëren.

Lees ook

Lees ook: Wij Nederlanders moeten anders gaan denken over water

Foto Getty Images

Gazons strak en onkruid weg

We zullen onze kijk op tuin en planten moeten veranderen. We hebben geleerd dat gazons strak moeten zijn, dat onkruid moet worden gewied. Dat de tuin straks na de herfst ‘winterklaar’ moet worden gemaakt. Niets van dit alles. Maak rommelhoekjes in je tuin waar dieren kunnen scharrelen, laat bladeren in de herfst liggen en maai je gras veel minder. Wilde bloemen zullen opkomen en insecten zullen je dankbaar zijn. Bij mij bezoekt een lijster regelmatig het hoge gras en doet zich tegoed aan allerlei regenwormen, slakken of kevers die daar te vinden zijn.

Een klimaattuin of biodiverse tuin heeft minder water nodig dan een tuin vol exotische planten. Dus geen dure sproei-installaties, die het gazon groen houden. In Nederland zullen huishoudens de komende jaren 20 procent kraanwater moeten gaan besparen om een drinkwatertekort af te wenden. Er zijn allerlei slimme oplossingen te bedenken om het gebruik van kostbaar water in je tuin te verminderen. Plaats regentonnen, leg een natuurlijke vijver aan of graaf een wadi: een kuil of gleuf waarin het regenwater wordt opgevangen met daarin planten die van water houden. Water brengt leven naar je tuin: kikkers, padden, salamanders en libellen. Een kikker in je tuin is hét teken dat de biodiversiteit in je tuin is toegenomen.

Elke vierkante meter telt. Het biodivers maken van je tuin is echt niet voorbehouden aan mensen die buiten de steden wonen. Juist ook in de stad kun je met geveltuintjes en groene balkons het verschil maken. Sla met je buren de handen ineen en maak van je straat een groene oase. Of je het nu guerilla gardening noemt of in alle rust wat tegels wipt, het gat vult met (biologische) tuinaarde en wat planten neerzet, alle beetjes helpen. Zorgen voor meer natuur geeft niet alleen veel plezier, maar ook verkoeling in de stad.

Nog vaak denk ik terug aan die studenten biologie die met hun enthousiasme anderen wisten te mobiliseren. Door samen op te trekken, kunnen we het verschil maken en de natuur een boost geven. Elke boom die je plant, schept hoop op een betere toekomst. Deze studenten hebben mij geleerd dit elke dag te blijven doen.


Column | Noem belasting- ontwijking nooit meer ‘slim’

De komende decennia gaan de babyboomers in ons land een slordige 955 miljard euro overdragen aan hun erfgenamen, en Nieuwsuur maakte er een item over. Het deel van de erfenissen dat de overheid als belasting weet te innen, rekende econoom Mathijs Bouwman voor, neemt al jaren af en dat komt vooral door toenemende belastingontwijking. „Mensen zijn dus gewoon steeds slimmer geworden om met de hulp van notarissen een slimme manier te vinden om minder belasting te betalen”, concludeerde presentator Mariëlle Tweebeeke monter.

Nu vind ik het altijd flauw om iemand te pakken op één woord, maar aangezien ze hetzelfde woord twee keer gebruikte, wil ik er toch even bij stilstaan. ‘Slim’ noemde Tweebeeke de constructies voor optimale belastingontwijking. ‘Slim’ vond ze de gefortuneerde senioren die er met zulke kunstgrepen voor zorgen dat zo veel mogelijk van hun rijkdom naar het eigen nageslacht gaat, en zo weinig mogelijk naar de pot voor het publieke goed.

Het was niet de eerste keer dat ik iemand die kwalificatie hoorde gebruiken voor mensen die financieel voordeel nastreven door creatief met regels om te gaan. Een vriendinnetje noemde het ooit ‘slim’ dat haar ouders haar studerende broer hadden opgedragen zich bij de gemeente in te schrijven op het adres van hun kantoorpand, zodat de thuiswonende student toch studiefinanciering voor uitwonenden ontving. Een kennis vond het ‘slim’ hoe zijn moeder hem maandelijks zijn zakgeld uitkeerde: hij stond met een klein ‘salaris’ op de loonlijst van haar bedrijf, zodat zij over dat bedrag alvast geen winstbelasting betaalde. Tijdens mijn studententijd ontmoette ik meerdere leeftijdsgenoten die, al dan niet op advies van hun ouders, maximaal bijleenden van de overheid, om dat geld te beleggen tegen een rendement dat de DUO-rente oversteeg. Slim, toch? Waarom zou je het níét doen?

Nou, leuk dat je het vraagt: in een recent gepubliceerde studie onderzochten wetenschappers van onder meer de Universiteit van Amsterdam waarom mensen zich houden aan regels als dat hunzelf niks oplevert. Twee factoren blijken het belangrijkst: een diepgeworteld respect voor de regels, en gevoeligheid voor sociale verwachtingen.

Hoe zit het met dat diepgevoelde respect voor regels bij belastingontwijkende boomers en al degenen die mij ooit zo trots vertelden over hun financiële foefjes? Ongetwijfeld zouden sommige van die mensen aanvoeren dat er een onderscheid bestaat tussen zaken die bij wet verboden zijn en zaken die niet bij wet verboden zijn; dat de helft van de voorbeelden die ik noemde in de ene categorie valt en de helft in de andere; dat zijzelf er altijd precies voor zorgen aan de goede kant van de lijn te blijven; dat ze in die zin dus juist heel véél eerbied hebben voor de regels – maar dat vind ik te makkelijk.

Om een regel echt te respecteren, lijkt mij, moet je niet alleen de letter maar ook de geest van de wet naleven. Studiefinanciering is in de geest een middel om jongeren te helpen hun studietijd te bekostigen, geen beleggingspotje. Erfbelastingregels zijn er om geld op te halen voor alle dingen waarvan we vinden dat iedereen ze moet kunnen gebruiken – onderwijs, zorg, infrastructuur – en wel op zo’n manier dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Het is niet in de geest van die regels wanneer degenen met de sterkste schouders allerlei ingewikkelde trucs uithalen om alsnog zo min mogelijk bij te dragen, en zichzelf of hun familie daarbij trakteren op een extra financiële voorsprong op de rest.

Maar in Nederland noemen we zoiets dus ‘slim’ – en dat brengt me bij de tweede factor die volgens het UvA-onderzoek bepaalt of mensen regels gehoorzamen: sociale verwachtingen. Zolang lieden die maximaal belasting ontwijken of hun studiefinanciering beleggen niet kunnen rekenen op maatschappelijke afkeuring maar op complimenten over hun voortreffelijke vernuft, moeten we niet raar opkijken als de staat steeds minder geld weet te verzamelen voor het publieke goed.

Wat mij betreft noemen we zulke slimmigheid voortaan dan ook gewoon wat ze werkelijk is: immoreel.

Josette Daemen is politiek filosoof aan het Instituut Bestuurskunde van de Universiteit Leiden.


Opinie | AI wordt niet ethisch van regels maar van betrokkenheid

Stel dat een zorgverzekeraar dankzij kunstmatige intelligentie (AI) kan gaan werken met gepersonaliseerde premies op basis van gezondheid, gedrag en leefomstandigheden. Dat levert nauwkeurige risicobeoordelingen op. Veel verzekerden zouden een lagere premie kunnen krijgen. Maar vooral mensen met een lagere sociaal-economische status zouden waarschijnlijk méér moeten betalen. Moet de verzekeraar zo’n systeem gaan gebruiken?

Dit dilemma heb ik in mijn jaren van onderzoek naar ethische AI aan allerlei groepen voorgelegd. De reacties zijn vrijwel altijd dat zo’n systeem onwenselijk is, want het is niet solidair. Maar als ik vervolgens vraag wat de verzekeraar daadwerkelijk zou doen als het bedrijf over deze AI kan beschikken, blijkt dat respondenten verwachten dat solidariteit en ethiek het afleggen tegen concurrentiedruk en winstprikkels.

Wie (of wat) bepaalt nu eigenlijk of, en hoe, AI wordt ingezet? Nu steeds meer van onze keuzes geïnformeerd, gestuurd (en uiteindelijk gemaakt) worden door AI, zou die vraag leidend moeten zijn als we het hebben over verantwoord gebruik van de technologie. De grootste uitdagingen zitten namelijk niet op het niveau van de technologie. Maar eerder in de interactie tussen AI en de omgeving waarin ze wordt ingezet. Welke keuzes worden daar gemaakt, vanuit welke logica en in wiens belang?

Technische bril

De huidige gereedschapskist voor verantwoorde AI – vol met normenkaders, ontwerpmethodes, wetgeving, algoritmeregisters en impacttoetsen – kijkt vooral door een technische bril naar de ethische aspecten van AI. Als iets dat binnen het ontwerp van de technologie moet worden opgelost. Daarmee missen we allerlei zaken rondóm AI, zowel binnen de bedrijven die de technologie gebruiken als erbuiten, die veel bepalender zijn voor de keuzes die deze organisaties maken.

Die organisatiepraktijk is al uitdagend voor AI. Organisaties ontwikkelen zich lineair maar technologie groeit exponentieel. Dat betekent dat er in hoog tempo nieuwe ethische uitdagingen bijkomen waar bestaande wetgeving en organisatiestructuren onvoldoende op zijn toegerust. Denk aan vraagstukken over ingebakken vooroordelen en discriminatie, afhankelijkheid van AI-systemen die uitkomsten opleveren waarvan niemand precies weet hoe ze tot stand komen, en de aanprakelijkheid voor onwenselijke gevolgen van deze semi-autonome systemen.

Als we ethiek een betekenisvolle rol willen geven bij het beantwoorden van deze vraagstukken, volstaat het niet om af en toe over een specifieke ethische kwestie een discussie te hebben. De verantwoordelijkheid dan maar delegeren aan AI-specialisten is evenmin toereikend: zo’n human in the loop wordt dan al gauw een human in de knoop.

Om grip te krijgen op de ethische aspecten van AI moeten organisaties zich richten op wat ik ‘ethische infrastructuur’ noem.

Dat lijkt een wat onlogische koppeling van begrippen. Bij ethiek denken we aan nobele maar abstracte principes, bij infrastructuur aan betonnen bruggen of elektriciteitsnetwerken.

Toch legt de term een aspect van ethiek bloot dat vaak onderbelicht blijft. Namelijk: dat een organisatie die ethisch te werk wil gaan, daar structuren en processen voor nodig heeft die systematisch worden gebouwd, onderhouden en gecontroleerd. Zie het zo: als we een heel bedrijf van licht willen voorzien, moet de bedrading door alle lagen van de organisatie worden getrokken.

Verantwoorde inzet van AI krijg je niet door te hopen op wereldverbeteraars in de AI-teams

Om dat voor elkaar te krijgen, moeten organisaties de boel flink anders gaan aanpakken en drie voorname zaken veranderen: de besluitvorming (wie heeft invloed en wordt gehoord), de verantwoording (wie houdt toezicht en kan corrigeren), en het organisatie-ontwerp (de structuur).

Neem de coöperatieve onderneming Mondragon uit Spaans Baskenland, die een miljardenomzet draait en een van de grootste bedrijven van het land is. Daar stemmen uiteindelijk de werknemers over de strategische richting en de ethische koers. Het onderstreept dat besluitvorming ook collectief kan worden ingericht. Zo zouden bij de inzet van AI op terreinen als werk, zorg, toeslagen of fraudebestrijding ook vertegenwoordigers van bijvoorbeeld vakbonden betrokken kunnen worden. Of op z’n minst in staat worden gesteld om besluiten te controleren en indien nodig te corrigeren. Dat kan alleen als er in organisaties vaste ethiekfuncties komen die invloed hebben, middelen en vaste momenten waarop ze hun controles uitvoeren.

Wereldverbeteraars

We leunen nu nog te veel op het ‘morele ambitie’-idee van ethiek – ethiek als iets individueels, dat we in het geval van AI overlaten aan de ontwikkelaars ervan. Maar als we andere ethische keuzes willen maken, schiet het niet op om de AI-ontwikkelaars van de zorgverzekeraar uit het begin van dit stuk te overladen met kaders en moreel bewustzijn. Verantwoorde inzet van AI krijg je niet door te hopen op wereldverbeteraars in de AI-teams, maar door organisaties zó in te richten dat moreel handelen structureel wordt ondersteund – ook op de lange termijn.

Een ethische infrastructuur verandert de logica van marktwerking niet van de ene op de andere dag. Ze voorkomt niet automatisch dat winstprikkels zwaarder wegen dan morele overwegingen. We kunnen er nu eenmaal niet op vertrouwen dat mensen altijd ethisch handelen en bedrijven hun eigenbelang opzij zetten.

Maar juist daarin zit ook de kracht van een goede ethische infrastructuur. Want wat ze wél doet, is ethische aspecten zichtbaar en bespreekbaar maken, en de mogelijkheid geven aan medewerkers, klanten, maatschappelijke organisaties en toezichthouders om mee te denken vragen te stellen en invloed uit te oefenen op de richting die organisaties inslaan met AI. Zo kunnen we van de kunstmatige toekomst ook een menswaardige toekomst maken.

Lees ook

Behandel je chatbot eens als mens, maar vergeet hem niet weer uit te zetten

Foto: Patricia Marroquin


De tijd van gratis bier moet nu voorbij zijn

Is de tijd van gratis bier beloven nu voorbij? Stoppen politieke partijen nu met moeilijke vraagstukken voor zich uit schuiven? Komen de koppen uit het zand om die wijsheid van oud-premier Willem Drees recht in het gezicht te kijken: niet alles kan en zeker niet alles tegelijk?

Of gaat ook een nieuwe coalitie vrolijk door met cadeautjes uitdelen en beloven dat alles wél tegelijk kan: gratis kinderopvang, meer woningen bouwen, goedkopere zorg, een snelle verzwaring van het stroomnet, meer defensie, betere natuur. Echt, zónder dat ook maar één sector hoeft in te schikken of één Nederlander het voelt in de portemonnee.

Nee toch?

Ongeveer elk Nederlands en internationaal adviesorgaan heeft het al gezegd: het gevallen kabinet was vooral bezig met de koopkracht en de belastingdruk voor bedrijven in het hier en nu, maar investeerde te weinig in ‘later’.

Zo hol je langzaam de grote veerkracht van de Nederlandse economie uit. Bedrijven investeren minder in een land dat overduidelijke problemen niet oplost, zoals de hoge uitstoot van stikstof. We zitten in een verdringingseconomie waarin meer ruimte voor de één minder ruimte voor de ander betekent. Nederland loopt vast in patstellingen en rechtszaken, het vermolmt en het vernieuwt minder. Dat is erg, want zo bereiden we ons onvoldoende voor op de toekomst, die waarschijnlijk minder vriendelijk is voor een open handelsland als Nederland. Landen zetten hun economie immers vaker in als wapen.

Een dikke stapel dossiers wacht al jaren op het doorhakken van knopen: de landbouw hervormen, de strijd om ruimte beslechten, de kans op een woning eerlijker maken, het belastingstelsel opschonen, het land klaarmaken voor grillig weer (natter, droger én warmer), het oerwoud aan armoedesteun toegankelijker maken, de gezondheidszorg betaalbaar en bemanbaar houden, de bedrijvigheid en consumptie klimaatvriendelijker maken, kinderen weer goed leren lezen, de beschamende omgang met arbeidsmigranten stoppen (dáár zit de grip op migratie), het stroomnet verzwaren, de regels rond werk eerlijker maken. Jongens, wat een lijst!

Natuurvergunning

Je zou verwachten dat een nieuwe coalitie en een nieuw kabinet dus wel keuzes móeten maken. Het stikstofprobleem moet toch een keer worden aangepakt, want nu houdt het bouw en bedrijvigheid tegen. Deze week nog vernietigde de rechtbank in Den Haag de natuurvergunning van Schiphol. Zo hoort het niet. De keuze wie moet inschikken of mag groeien, is een politiek gevecht dat via verkiezingen en het parlement moet worden uitgevochten. Maar omdat de politiek te weinig doet, komen zaken voor de rechter.

Je zou verwachten dat ook de veel hogere uitgaven aan defensie een nieuwe coalitie tot keuzes dwingen. Er moet waarschijnlijk tenminste 16 tot 19 miljard euro per jaar extra heen om de nieuwe afspraken tussen NAVO-landen na te komen. Dat is een immens bedrag.

Er lijkt brede consensus te zijn onder politieke partijen om meer uit te geven aan defensie. Maar over waar dat geld vandaan moet komen is geen overeenstemming. En daar zit altijd de angel. Bij de vraag wie betaalt. Rechts zal willen bezuinigen, links zal bedrijven en vermogenden zwaarder willen belasten.

Goedkope tijd

We leefden tot voor kort in een uitzonderlijk goedkope tijd. De energie was goedkoop, we gaven weinig uit aan defensie en profiteerden van de mondialisering. Maar het leven wordt duurder en je zou dus verwachten: kiezen moet. Toch betwijfelt econoom Jasper Lukkezen of dat zal gebeuren. Als directeur van de beroepsopleiding tot financieel economisch beleidsambtenaar (Bofeb) is hij een kenner van overheidsfinanciën. „Ik ben niet zo optimistisch dat er een kabinet komt dat wel problemen oplost. Er is nog veel ruimte om keuzes vooruit te schuiven.”

De tijd van gratis bier zou voorbij moeten zijn, zegt Lukkezen. „Maar er is geen acute economische of financiële dwang. Er is in de begroting nog steeds veel ruimte om domme dingen te doen. Kijk maar naar de VS!”

De komende jaren staan de overheidsfinanciën er prima voor. „Pas op de lange termijn slaat de begroting uit het lood, doordat er nu lastenverlichting wordt gegeven aan mensen en bedrijven die het niet nodig hebben. En doordat er te weinig wordt gedaan om problemen als stikstof op te lossen.”

De hogere uitgaven aan defensie hebben bovendien een minder groot effect op de begroting dan we denken, zegt Lukkezen. De NAVO spreekt waarschijnlijk af de uitgaven te verhogen van 2 naar 5 procent van het bbp „Maar daar hoeven we pas in 2032 aan te voldoen.” Bovendien mag 1,5 procent worden uitgegeven aan randvoorwaarden als weerbaarheid en infrastructuur. „Dat kan grotendeels door bestaande uitgaven een andere naam te geven.”

Nederland loopt vast in patstellingen, het vermolmt

Voor het overige bedrag zou een nieuw kabinet deels kunnen lenen, zegt Lukkezen. „En er is echt nog wel geld te vinden in de begroting. Rutte zei dat er bezuinigd moet worden op de verzorgingsstaat, maar dat klopt niet. Als je het eigen risico niet halveert, heb je bijvoorbeeld al 4,5 miljard euro per jaar aan inkomsten extra.”

De discipline om te kiezen moet dus uit politieke partijen zelf komen. Politici die veel beloven maar niet leveren – bijvoorbeeld als het gaat om de woningnood – zorgen voor onvrede. En zetten de deur wagenwijd open voor politieke partijen die floreren op het benoemen van die onvrede zonder zich ooit te branden aan moeilijke oplossingen met vervelende prijskaartjes.

Dat betekent voor serieuze partijen: geen sprookjes verkopen. Uitleggen dat keuzes consequenties hebben. Welke consequenties – meer schuld, bezuinigen of meer belasting heffen – is onderwerp van politieke strijd. Het vraagt ook wat van kiezers: dat die zich niet laten hypnotiseren. En bij mooie verhalen tijdens de aankomende verkiezingscampagne denken: als het bier gratis is, dan blief ik het niet.


Opinie | Voorkom dat verkiezingen onze democratie gaan ondermijnen

In oktober mogen we voor de derde keer in vier jaar naar de stembus om een nieuwe regering te kiezen. De derde keer. Dat zou goed nieuws zijn als méér verkiezingen voor meer democratie zorgden. Dan zou Nederland een superdemocratie zijn. Het tegendeel is waar.

In een tijd dat onze democratie juist sterk zou moeten zijn om vrede en welvaart te beschermen tegen geopolitieke grilligheid, antidemocratische bewegingen en technologische dreigingen, wordt zij door die vele verkiezingen juist verzwakt.

Zelfs onder normale omstandigheden hebben verkiezingen democratische nadelen. Ze dwingen politici tot kortetermijnpolitiek, waardoor lange termijn problemen – klimaat, stikstof, woningbouw, cyberveiligheid of de vergrijzing – op de lange baan worden geschoven, vaak uit angst voor electorale afstraffing. Zo veranderen problemen vanzelf in crises.

Een ander nadeel: verkiezingen vergroten verschillen uit. Om herkozen te worden moet je je onderscheiden. Niet alleen in campagnetijd, maar ook in het dagelijkse politieke debat. Die profileringsdrang gaat ten koste van het zoeken naar gedeelde oplossingen. Dat laatste gebeurt hooguit achter de schermen, maar inwoners (beter bekend als kiezers) krijgen alleen het conflictmodel voorgeschoteld. Die manier van doen sijpelt door naar de samenleving.

Die effecten zijn al erg genoeg als verkiezingen eens in de vier jaar plaatsvinden. Maar in Nederland zitten we nu continu in verkiezingstijd. Drie verkiezingen, ellenlange formaties, ultrakorte regeerperiodes, constant geruzie, weer een kabinetsval. Is er straks nog iemand die vertrouwen heeft in de democratie?

Natuurlijk, eerlijke en vrije verkiezingen zijn belangrijk, maar ze bieden geen garantie voor een weerbare democratie. Die bestaat namelijk niet alleen bij de gratie van politici en instituties. Een weerbare democratie vereist ook inwoners met democratisch zelfvertrouwen. Dat zijn mensen die beseffen dat ze niet slechts kiezer of consument zijn, maar burger. Mensen die meer moeite willen doen voor de democratie dan een vakje rood kleuren of vanaf de zijlijn mopperen op politici – bijvoorbeeld door via een burgerberaad de politiek helpen met besluiten over heikele onderwerpen.

Vindingrijke oplossingen

Gelukkig gebeurt dat al incidenteel in Nederland. Een burgerberaad bestaat uit circa honderd gelote inwoners die samen een afspiegeling vormen van de samenleving. Gedurende een aantal weekends gaan zij met elkaar en deskundigen in gesprek over een onderwerp waar de politiek niet uitkomt – van energietransitie (Houten) tot vergrijzing (Den Bosch) en van klimaat (Rotterdam) tot leefbaarheid (Heerlen) en vuurwerk (Utrecht). Gezamenlijk komen ze tot vindingrijke oplossingen, waar de politiek vervolgens mee aan de slag gaat. Momenteel vindt in Nederland zelfs een landelijk burgerberaad plaats: het Nationaal Burgerberaad Klimaat.

Dat stemt hoopvol, maar incidentele burgerberaden zijn niet voldoende. Pas als burgerberaden een regulier en permanent onderdeel zijn van de democratie, kunnen we haar bevrijden uit het toxische huwelijk van eindeloze verkiezingen en hypergemediatiseerde partijpolitiek.

Een weerbare democratie vereist ook inwoners met democratisch zelfvertrouwen

Dat klinkt misschien utopisch, maar dat is het niet. In onder meer Brussel, Parijs, Marseille, Aken en Duitstalig België bestaat al zo’n permanent burgerberaad. Ze laten zien dat inwoners de democratie versterken door structureel onderdeel te zijn van de besluitvorming. Dat levert niet alleen beter beleid op, het blaast ook de democratische cultuur nieuw leven in – zowel bij inwoners als politici.

Burgerberaden zijn geen vervanging van de representatieve democratie, maar een aanvulling. Ze overbruggen verschillen, vergoten het onderling vertrouwen, en laten inwoners en politiek samenwerken in het belang van de samenleving. Dat is het fundament van een sterke democratie. Democratie is tenslotte te belangrijk om alleen aan politici over te laten.