Opinie | De wereld ten onder? Nee. Alles komt goed? Ook niet

Laatst was ik bij een bijeenkomst over demografie. De overheersende mening was dat het teruglopen van het vruchtbaarheidscijfer in Nederland een doemscenario betekent. Door de scheve verhouding oud-jong wordt welvaart onbetaalbaar. Het huidige woningtekort betekent dat jongeren nog minder kinderen krijgen. Kunstmatige intelligentie (AI) maakt velen, ook hoogopgeleiden, overbodig, dus: nog minder belastinginkomsten.

In deze redenering zitten logische elementen, maar er wordt tegelijk aangenomen dat er verder niets verandert. Alsof ouderen niet langer en anders kunnen werken, alsof het milieu geen baat heeft bij minder mensen, alsof betere zorg en kinderopvang inclusief robotisering niet ook de demografie positief kunnen beïnvloeden.

Het is een klassiek misverstand van pessimisten, het uitvergroten van één dimensie en verder uitgaan van business as usual. En pessimisme is nogal bon ton. De intellectuele teneur is er een waarin de wereld naar de ondergang drijft, voorbij de befaamde omslagpunten, zonder uitzicht op herstel. Alleen nog een catastrofe zou de mensheid van zichzelf kunnen redden.

Permanente crisis, zelfs „zonder hoop” (Tommy Wieringa), nee, zelfs een polycrisis: van broeikasgasemissies, energieverbruik, inflatie, woningtekort, consumptie, mobiliteit, biodiversiteit, vergrijzing en oorlogen. De voedselvoorziening zou in gevaar zou zijn door biodiversiteitsverlies, alle gemeten PFAS bedreigt de gezondheid. Pessimisten extrapoleren gretig vanuit wetenschappelijke feiten en modellen die over deelonderwerpen gaan en komen dan, zonder nuance, tot de conclusie dat het niet meer goed kan komen „met de diersoort mens” (Stefan Brijs).

Maar het is niet mijn bedoeling om pessimisme als fatalistische karikatuur neer te zetten. Pessimisme is wijd verspreid en juist daarom wil ik het serieus ter discussie te stellen.

Niet statistisch onderbouwd

Veel van de brede pessimistische generalisaties die worden gemaakt, worden niet door statistiek onderbouwd. De honingbij bedreigt wilde bijen maar bewijst niet de neergang van álle insecten, net zomin als minder insecten op de autovoorruit (wat eerder wijst op betere vogelbescherming en meer beton langs de snelweg). Zelfs de biodiversiteit in een dichtbevolkt land als Nederland (dat je dus niet zomaar kunt vergelijken met de rest van Europa) loopt niet op alle fronten mis: de Living Planet Index is sinds 1990 met 13 procent toegenomen (vooral zoetwater- en moerassoorten). En ook koraalriffen weten zich te herstellen.

Iedere statistische maat, verzameld door de onvolprezen website Our World in Data, wijst uit dat wij mensen, nu tweeënhalf keer zo talrijk als een halve eeuw geleden, veel beter af zijn wat betreft voeding, scholing, levensverwachting en keuzevrijheid. De verklaring schuilt in een combinatie van innovatie, wereldhandel en democratische regelgeving.

Wetenschapper Steven Pinker illustreert die vooruitgang door te wijzen op de 50 miljoen doden door de Spaanse griep, een eeuw geleden – vergelijk dat met de snelheid en effectiviteit waarmee we Covid-19 overwonnen. Journalist Simon Rozendaal laat zien dat in Nederland de vervuiling door zwaveldioxide, ooit de grote boosdoener, in veertig jaar met 90 procent is afgenomen.

Helaas, resultaten uit het verleden zijn onvoldoende voor de pessimisten. Dat komt omdat pessimisme niet zomaar een oppervlakkige somberheid is. Veel pessimisten zijn oprecht begaan met de wereld, en voelen zich machteloos. Pessimisme gaat vaak gepaard met een afwijzing van kapitalisme, buitenlandse handel, grote bedrijven en supermarkten, boosdoeners die ons onhoudbare consumptiepatronen opdringen.

Aantrekkelijke grondhouding

Tegelijk is een pessimistische grondhouding aantrekkelijk voor welvoorziene westerse burgers, een manier om hun eigen leven relevantie te geven door het te verbinden aan grote vraagstukken. Mogelijk zit er ook een zekere zelfkastijding achter: we hebben deze uitzonderlijke welvaart niet verdiend en ze kan niet blijven voorbestaan. Pessimisme kan dan positieve gevoelens oproepen, over de eigen moreel hoogstaande houding die gedeeld wordt met een selecte groep die het ook ‘ziet’.

De basis voor pessimisme is onzekerheid, die risicomijdend maakt. Soms kan pessimisme ook een manier zijn om ons op het ergste voor te bereiden en dat zo beladen mogelijk onder woorden te brengen, als een bezwering. Mogelijk is dit een evolutionair bepaalde reactie: als de spreekwoordelijke leeuw op de savanne opdoemt, kun je beter van een worst case-scenario uitgaan en niet optimistisch op het dier wachten.

Gen-Z’ers en millennials lijken somberder over vooruitgang dan hun voorgangers. Hun ouders zijn nu rijker, en ze hebben zelf aanzienlijk meer vrijheid. Maar oudere generaties waren gewend aan fluctuaties in de levensstandaard. Je kon in de middenklasse geboren worden, maar ook weer arm worden. Je moest doorzetten na tegenslagen en materiële en persoonlijke wensen uitstellen.

De eigen situatie – nog geen huis, geen carrière, geen levensdoel, moeizame relaties – wordt nu de spiegel voor de wereld. Ondanks de illusie van overvloed en saamhorigheid maken sociale media onzeker en eenzaam.

Met filosoof Maarten Boudry zou je kunnen zeggen dat juist links, ooit voorstander van vooruitgang en technologie, de somberheid vleugels heeft gegeven. Ook Steven Pinker hekelt de linkse nadruk op uitsluiting en woke, ten koste van de nadruk op armoede. Vooral linkse wetenschappers nemen, in hun verlangen naar aandacht, graag ideologische en apocalyptische trekjes over van activisten.

Immers, pessimisme kan een verdienmodel zijn, omdat er altijd wel weer een onderzoek nodig is naar hoe erg het met de wereld gesteld is. Pessimisme heeft theatrale getallen en gebaren nodig, van actievoerders geplakt aan schilderijen tot het ten grave dragen van gletsjers. De ingenieurs, medici en bèta’s bieden niet vaak een tegengeluid tegen de nadruk op de achteruitgang. Zelden wordt de vooruitgang gevierd, of het moet zijn door het bejubelen van futuristische plannen voor tijdreizen of onuitputtelijke energiebronnen.

Zo blijft de roep op een antikapitalistische omwenteling klinken, al is er geen idee van hoe dat werkt, behalve via vage autarkische utopieën. Dergelijk radicaal pessimisme leidt ook tot een gemakzuchtige houding waarbij je niet hoeft na te denken over concrete oplossingen. Erger, het kan een voedingsbodem voor ondemocratische krachten bieden. In dat gedachtengoed floreert het ideaal van de sterke man die een nieuwe orde afdwingt.

Slome bureaucratie

Ook optimisme kent sterke en zwakke varianten: er is een makkelijk laisser faire, een blind geloof in technologie, en er is eco-modernisme dat technologie een ecologische basis geeft. Waar pessimisten zichzelf kunnen verlammen in passiviteit, omhelzen optimisten technologisch oplossingen als AI, menselijk en klonen, en expedities naar Mars. Techno-optimisten hebben haast: we moeten „de race” winnen tegen klimaatverandering (Diederik Samsom). Daarin schuilt een zekere dwang. Sommige optimisten zijn in hun hart pessimisten.

Het ongeduld van de optimisten en de neerslachtigheid van de pessimisten worden gevoed door een slome bureaucratische overheid. In vergelijking met bijvoorbeeld de uitvoeringskracht die na de watersnoodramp van 1953 tentoon werd gespreid, leven we nu in de verlamming van trage besluitvorming, fragmentatie van uitvoeringsdiensten en langdurige bezwaarprocedures. Het is nu ondenkbaar dat iets als het Deltaplan in korte tijd zelfs maar goedgekeurd zou worden.

Bij dat relatief snelle Deltaplan zijn uiteraard dingen over het hoofd gezien, zoals de ecologische effecten op afgesloten waterlichamen, maar er bestond ook ruimte voor vele correcties. En dát is precies het belangrijkste inzicht. Vooruitgang is geen rechte lijn van perfecte oplossingen, maar een schaatsbeweging die telkens om correctie vraagt. Wie pessimisme en optimisme tegenover elkaar zet maakt een denkfout: het is niet óf maar én. Menselijke ontwikkeling is een voortdurende cyclus van kleine en grote, snelle en langzame veranderingen. Iedere uitdaging vraagt om oplossingen, die zelf weer een uitdaging worden omdat er immers altijd sprake is van negatieve of onvoorziene neveneffecten.

Voortschrijdend inzicht is de kern. Je bouwt dijken tegen toekomstig hoogwater en ontdekt gaandeweg dat doorlatende waterkeringen nodig zijn om eutrofiëring van oppervlaktewater te voorkomen. Internationale verdragen op het gebied van handel helpen de uitwassen van de wereldmarkt, zoals kinderhandel, te dempen. De maatregelen zijn niet perfect, maar worden steeds beter. Het ontkennen van vooruitgang voedt verongelijktheid en gevaarlijke utopieën.

Botsende wereldbeelden

Pessimisme en optimisme zijn geen tegenpolen, maar corrigeren in combinatie botsende wereldbeelden. Verzwakking van een van beide leidt tot polarisatie. Een regering moet een verhaal hebben dat optimisten én pessimisten overtuigt. Dat betekent duidelijk afwegen wat de beste keuze is met de kennis van dat moment, en accepteren dat risico’s inherent zijn aan keuzes.

Dystoptisch pessimisme kunnen we ons niet veroorloven, noch euforisch optimisme. Het is niet óf maar én: alleen een gezonde dosis optimisme, gelardeerd met kritisch pessimisme over mogelijke neveneffecten, kan leiden tot verstandige afwegingen en keuzes.Dat geldt bij uitstek voor duurzame ontwikkeling. Duurzaamheid is geen eenmalige staat van verlichting die we al of niet bereiken, maar een voortdurend streven met vallen en opstaan. Er zullen altijd nieuwe problemen opduiken.

Laten we de komende verkiezingen gebruiken om partijen te dwingen afwegingen, onzekerheden en kosten scherp en met zelfkritiek verwoorden, dwars over de beleidsterreinen heen. Trade-offs uit de weg gaan, doen alsof we niet hoeven te kiezen, vooruitschuiven of sturen op een risicovrije oplossing is het recept voor stagnatie.

De juiste gedachte is niet dat alles goed afloopt, noch dat we ten onder gaan, maar de zekerheid dat ons zoeken zinvol is. Verlies en onverwachte verrijking staan naast elkaar. Business as usual bestaat niet. We moeten voorwaarts, met nieuwsgierigheid en vertrouwen in ons collectieve lerende vermogen. Ook voor een afnemende wereldbevolking en vergrijzing vinden we oplossingen, net als voor al die nog onbekende uitdagingen.

Lees ook

Het geluid van pacifisten is in tijden van onzekerheid niet populair, zeggen ze zelf

Het geluid van pacifisten is in tijden van onzekerheid niet populair, zeggen ze zelf


Column | Mentaal dakloos

Het was een warme nacht en ik lag met een goede vriend in het gras toen er opeens een flits door de hemel schoot. „Een vallende ster, nu mogen we een wens doen!”, riep hij.

„Het kan ook een satelliet zijn”, humde ik, maar hij keek daarop zo beteuterd dat ik er snel aan toevoegde dat je dan óók een wens mag doen.

„Ik hoop gewoon dat ik de afgelopen periode snel kan vergeten”, zei hij. Anderhalf jaar geleden strandde zijn relatie en vanwege de woningcrisis bleef hij met zijn ex in hetzelfde huis wonen tot ze elk een nieuwe stek hadden gevonden. Maar goed, ze hadden natuurlijk niet zomaar die verbintenis verbroken en binnen enkele weken veranderde hun appartement in een oorlogsgebied.

„Overdag zette ik me al schrap waar we ’s avonds ruzie over zouden krijgen. Het was vreselijk om aan elkaar overgeleverd te zijn”, vertrouwde hij me toe.

Hij is niet de enige. Een voormalig student van me is achter in de twintig en heeft ondanks een goedbetaalde baan nog steeds geen eigen plek. Ze woont bij haar moeder die in de avonduren, als de wijn tevoorschijn komt, roept dat haar dochter af moet vallen omdat ze anders nooit een relatie krijgt. Ik heb twee kennissen die in de dertig zijn en in een woongemeenschap leven met iemand die op de hospiteeravond nog hartstikke gezellig en stabiel leek maar, eenmaal deel van de club, zijn werkdag begon af te reageren op zijn huisgenoten, waardoor iedereen de gemeenschappelijke ruimtes is gaan mijden.

En dan zijn er ook nog de veertigers, vijftigers en zestigers die vanwege de krapte op de woningmarkt onder een dak leven met iemand die hun het bloed onder de nagels vandaag haalt.

„Ik ben zo blij dat ik daar nu weg ben. Dat ik niet meer bang hoef te zijn voor het humeur dat thuis wacht”, zuchtte de vriend, „dat ik niet meer voortdurend sorry zeg voor dingen die ik niet fout deed, simpelweg omdat ik niet meer de puf heb om nog voor mezelf op te komen.”

Ik ken inmiddels zoveel mensen die, hoewel financieel zelfredzaam, alsnog in een afhankelijkheidsrelatie zitten met vervelende, moeilijke of zelfs gevaarlijke mensen vanwege het tekort van woningen, of omdat ze het niet aandurven om nu een belachelijk bedrag neer te moeten leggen voor een huis dat over twintig jaar hetzij letterlijk, hetzij figuurlijk onder water staat.

Dus blijven ze maar. Op een plek waar vrije tijd niet meer draait om ontspannen, maar om overleven. Zo deel uitmakend van de groeiende groep die mentaal dakloos is, en achter de eigen voordeur leeft in ballingschap.


Column | Is er nou niemand bij de VVD die dit gênant vindt?

Het hoge woord is eruit: Dilan Yesilgöz wil niet meer met de PVV regeren. Maar, let op: ze vindt GroenLinks-PvdA óók heel vervelend. De PvdA is door GroenLinks „uit het midden van de Nederlandse politiek gerukt”, aldus Yesilgöz maandag in een stuk op de VVD-site. Een krasse uitspraak, want is niet juist de VVD door de PVV uit het midden van de Nederlandse politiek gerukt? Had Yesilgöz vorige week niet gezegd het „helemaal eens” te zijn met het ‘tienpuntenplan’ van Geert Wilders, waaronder het denaturaliseren van mensen die al hun hele leven in Nederland wonen?

Goed, terug naar het stuk. Op die krasse uitspraak volgt een alinea over GroenLinks-PvdA: „Zo zien we bij radicaal-links steun voor campusbezettingen met alle vernielingen en kosten van dien, wordt door sommigen gezegd dat 7 oktober een daad van verzet was, en wordt geweld dus genuanceerd wanneer het in het ideologische straatje past. Er wordt geëist dat gewone, hardwerkende Nederlanders hun leven aanpassen naar hoe de radicalen het willen. Dit is niet de beweging die het in Nederland voor het zeggen moet krijgen.”

Een verwarrende tekst. Welke mensen binnen GroenLinks-PvdA steunen de vernielingen op campussen, en hoeveel invloed hebben zij? Wie zeggen dat 7 oktober een daad van verzet was? Niet de partijleiding, in elk geval. En wie eist dat gewone, hardwerkende Nederlanders hun leven aanpassen? Op welk vlak? Gaat het hier nog steeds over steun voor Hamas, of is Yesilgöz afgedwaald naar andere ‘radicale’ eisen zoals vegetarisch eten en minder vliegen? En hoe wordt dat dan precies geëist? Rationeel gezien valt er aan deze alinea geen touw vast te knopen: ze is een belediging voor iedereen met een IQ boven de 70. Het roept de vraag op wat er aan de hand is met de liberale partij, die zich altijd heeft gepresenteerd als een kind van de Verlichting.

Even voor de duidelijkheid: ik ben geen VVD-hater. Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in het liberalisme, en heb ooit voor mijn bachelorscriptie vijfentwintig jaargangen van Liberaal Reveil doorgeploegd, het tijdschrift van het wetenschappelijk bureau van de VVD. Juist daarom ben ik extra verbaasd over het dédain voor denken dat blijkt uit teksten als deze.

Dinsdagochtend werd duidelijk wat er aan de hand was: sinds 2016 mikt de VVD niet meer op de ratio, maar op het intuïtieve deel van ons brein. Voormalig campagnestrateeg Bas Erlings vertelde in NRC over deze strategie, gebaseerd op het werk van de gedragspsycholoog Daniel Kahneman. Volgens Kahneman zijn er in onze hersenen twee systemen actief, het snelle en het trage. Verreweg de meeste beslissingen worden genomen door Systeem 1, het terrein van de emoties, intuïtie en automatische piloot. Systeem 2, dat van de ratio, wordt pas ingeschakeld als Systeem 1 er niet uitkomt. Vaak zoekt het trage systeem achteraf argumenten bij wat het snelle al besloten heeft.

Op basis van deze bevindingen ontwierp Erlings de ‘Pleur op’-campagne, met als hoogtepunt de brief ‘Aan alle Nederlanders’, die begin 2017 werd afgedrukt in verschillende kranten. „Soms lijkt het wel alsof niemand meer normaal doet”, schreef Mark Rutte, waarna hij vaag hintte naar nieuwkomers die hier de sfeer verpesten. Er stond verder niks concreets in, maar daarvoor was de brief ook niet bedoeld, schrijft Erlings in zijn deze week verschenen boek Het spel van de populist: Rutte wilde zich een weg banen naar het snelle brein. „Bewust kozen we voor een scherpe tweedeling, wij versus zij.” Door vaag te verwijzen naar een bedreiging van het ‘wij’, wist Rutte emoties als angst te activeren en zichzelf op de kaart te zetten als leider bij wie het land in goede handen was.

Rutte won de verkiezingen in 2017 glansrijk. Achteraf heeft Erlings dubbele gevoelens over de polariserende campagne, zei hij in NRC, „omdat nu veel duidelijker is wat de gevolgen zijn van polarisatie, en hoe snel het kan gaan”. Toch blijft hij erbij dat je niet van populisten als Wilders wint zonder inzet van de gedragspsychologie. In zijn boek adviseert hij de campagneleiders van nu om niet emoties als angst te activeren, maar positieve emoties zoals hoop en optimisme. Als lichtend voorbeeld noemt hij Obama en, hou je vast, Jesse Klaver.

Het zou hilarisch zijn als het niet zo treurig was: de man die in 2017 alles op alles zette om de kiezer bang te maken, begint acht jaar later, als het hele debat draait om angst, over de kracht van hoop. Een beetje laat, en aan dovemansoren gericht, afgaande op het laatste schrijfsel van Yesilgöz.

Er is één vraag die Erlings niet behandelt. Kan een campagne ook op beide denksystemen gericht zijn? Oftewel, is er een strategie mogelijk die de emoties bespeelt, maar geen middelvinger opsteekt naar de ratio? Dat zou een liberale partij, die zich ziet als verdediger van de rede en het vrije individu, toch moeten nastreven. Yesilgöz zou haar afkeer van links kunnen verwoorden op een manier die zowel rationeel als emotioneel hout snijdt. In plaats daarvan neemt ze zo’n lompe shortcut naar het snelle brein dat zelfs dat snelle brein hopelijk denkt: hier trap ik niet in. Is er nou niemand bij de VVD die dit gênant vindt?

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC


Opinie | Amsterdam wordt een hotel

Wie een beeld wil krijgen van het toekomstige Amsterdam moet een kijkje nemen in het zuidoosten van de stad. In een straal van zo’n honderd meter bewegen daar momenteel acht hijskranen door de lucht. Ter hoogte van metrostation Bullewijk, even ten zuiden van de Johan Cruijff Arena, steken ze uit boven een bedrijvengebied, waar enkele verouderde kantoren al hebben plaatsgemaakt voor nieuwe woontorens. Voor je ogen kun je de woonblokken de lucht in zien schieten, soms meer dan 120 meter of dertig verdiepingen hoog. Ongetwijfeld comfortabel wonen straks, als je tenminste een klein huishouden hebt.

Dat laatste is haast een voorwaarde. De meeste nieuwe woningen zijn namelijk kleine appartementen, van 30 tot 40 vierkante meter, soms 60 of 70. Dat geldt ook voor nieuwbouw op andere plekken in de stad. De projectontwikkelaars kampen met opgelopen kosten. Ze moeten hun rendement zien te behouden binnen de opgelegde eisen, voornamelijk 40 procent sociale huur en 40 procent ‘middenhuur’. Het gevolg is dat deze 80 procent – voor zover gehaald – vooral uit kleine appartementen bestaat, want die leveren meer op per vierkante meter. De resterende 20 procent: peperdure penthouses en lofts.

Nieuwbouw in Amsterdam: of heel klein of heel duur.

‘Kippenhokken’ of ‘duiventilletjes’, zo noemen bewoners en omwonenden deze kleine onderkomens, noteerde de Rekenkamer Amsterdam-Zaanstad. Ze worden bevolkt door (internationale) studenten die hooguit enkele jaren blijven, Amsterdamse jongeren met een tijdelijk huurcontract, en young professionals die er snel uitgroeien. De grotere koopappartementen gaan naar goedbetaalde kenniswerkers, meestal expats. Het nieuwe gebied in Zuidoost, concludeerde de Rekenkamer na uitgebreide studie, dreigt een „eenzijdige doorstroomwijk” te worden.

Het is een beeld dat je voor de hele stad kunt gebruiken. Sociaal-geograaf en onderzoeker Jaap Draaisma heeft Amsterdam een hotel genoemd, waar een groeiend deel van de bewoners veeleer bezoeker is. Ze benaderen de stad als een plek om te consumeren of maximaal te benutten, en vervolgens weer te vertrekken. Sommigen komen bewust maar enkele jaren, om te studeren, een partner te vinden of een start met hun carrière te maken. Anderen zouden graag langer willen blijven, maar dat is eigenlijk alleen weggelegd voor welvarende tweeverdieners, mede omdat er nauwelijks gezinswoningen zijn.

Nieuwkomers

In een normaal jaar vestigen zich 90.000 nieuwelingen in de stad, terwijl 80.000 Amsterdammers vertrekken. Daardoor groeit Amsterdam met 10.000 inwoners per jaar. Al kun je ook zeggen: de bevolking verandert met 10 procent. In een jaar tijd.

Omdat veel nieuwkomers (twintigers vooral) enkele jaren later vaak zelf tot de vertrekkers behoren (voor hun 35ste meestal, als ze gezinnen vormen), is het zinvol om over een langere periode te kijken. Dat is een hele klus, omdat mensen ook binnen de stad verhuizen. Maar de gemeentelijke afdeling Onderzoek en Statistiek deed dat voor me. Uitkomst: de helft van de stadsbevolking is de afgelopen tien jaar veranderd. 47 procent van de mensen die in 2024 in Amsterdam woonde, woonde er in 2014 nog niet.

Ik schrok. Ik dacht aan het gemeentebestuur dat plannen maakt voor de stad, terwijl het in wezen slechts de helft betreft – de andere helft is er over tien jaar niet meer.

Binnenkort viert Amsterdam zijn 750ste verjaardag met onder meer een groot festival op ringweg A10. Eigenlijk draait het hele jubileumjaar Amsterdam 750 vooral om entertainment. Terwijl een bestaan van driekwart millennium ook een ideaal moment is voor reflectie. Hoe gaat het met de stad? Waar komt Amsterdam vandaan? En vooral: waar willen we naartoe?

Thuisgevoel

Amsterdam kampt met grote uitdagingen, die het lokale niveau overstijgen, zoals klimaatverandering, geopolitieke onrust en technologische omwentelingen. Ik richt me hier op drie ontwikkelingen – doorstroom, ongelijkheid en drukte – waarop de stad zelf invloed heeft. Ze hangen met elkaar samen omdat ze afbreuk doen aan iets fundamenteels, dat ik verbondenheid met de stad wil noemen, of thuisgevoel. Dat gevoel is geen luxe of nostalgie. Het vormt de basis van individueel welzijn en gevoel van veiligheid, van stedelijke samenhang ook: zorg voor je omgeving, betrokkenheid bij anderen, een reden om te blijven.

De geschetste hoge doorstroom levert een tweedeling op van een vluchtige en een langer wonende helft. Een andere tweedeling van Amsterdam is die van sociale huur versus vrije markt. In dit tweede schema woont 47 procent van de huishoudens in een sociale huurwoning, en de rest in een huur- of koopwoning in de vrije sector. Deze helften zijn sterk uit elkaar gegroeid. Sociale huurwoningen die vrijkomen gaan in de praktijk alleen nog naar mensen met een urgentieverklaring of een voorrangsregeling – vaak de allerkwetsbaarste huishoudens, met lage inkomens, een achtergrond als vluchteling of een psychiatrische aandoening. Vrije huurwoningen en koophuizen zijn juist extreem duur geworden. Een midden is er nauwelijks.

Deze ‘polen’ wonen steeds dichter bij elkaar. Waar vroeger wijken of buurten qua sociaal-economische status redelijk homogeen waren, staan de dure appartementen nu naast of tussen de – soms verwaarloosde – sociale huurwoningen. Sociale menging is een mooi ideaal, maar middenstand en horeca richten zich op degenen die veel te besteden hebben. Kleine fitnessstudio’s, natuurwijnzaken en koffiebars met matcha duiken op. Oudere winkels en buurthuizen verdwijnen. Veel Amsterdammers die al langer in de stad wonen voelen zich vervreemd, alsof de stad er niet meer voor hen is. Je hoort het op straat, leest het in interviews met bekende en minder bekende Amsterdammers, en ziet het scherp terugkomen in allerlei onderzoeken, zoals in een recent rapport van het Verwey-Jonker instituut over Nieuw-West.

Overtoerisme

In de binnenstad en aanpalende buurten speelt nog een derde probleem: drukte en overtoerisme. Bewoners gaan naar de rechter, omdat de gemeente niet écht zijn best doet om zich te houden aan zijn eigen gestelde limiet van 20 miljoen toeristenovernachtingen per jaar – we zijn op weg naar de 25 miljoen. Ook dat draagt bij aan het gevoel dat de stad niet meer van zijn bewoners is.

Natuurlijk horen doorstroom, economische verschillen en drukte bij een stad, zeker bij een open en internationaal georiënteerde stad als Amsterdam. Bovendien mag een vergrijzende samenleving dankbaar zijn voor een instroom van jonge productieve mensen vanuit de hele wereld. Maar de laatste tien jaar, vanaf ongeveer 2014, gaan de ontwikkelingen zo hard dat het stadsbestuur de grip is verloren en Amsterdam iets wezenlijks dreigt kwijt te raken. Zijn ziel, zo je wilt. Ook het idee dat gezinnen maar naar de randen moeten trekken, terwijl het centrum een dynamisch, druk en gepolariseerd doorstroomgebied mag worden, gaat voorbij aan wat een stad is: een samenhangend geheel. Geef je het hart op, dan verlies je de hele stad.

Nog altijd is Amsterdam een voor velen aangename, relatief sociaal-gemengde stad met veel betrokken inwoners. Maar laatstgenoemde groep is vergrijzend, zoals de sociaal-economische menging ‘binnen de ring’ een erfenis is uit het verleden, die snel verdwijnt.

Ideaalbeeld

Het heeft iets gemakzuchtigs om meteen naar het stadsbestuur te wijzen. Veel ontwikkelingen, wetten en regels liggen boven zijn macht. Tegelijk, als ergens visie en daadkracht vandaan moeten komen, dan toch echt uit de stad zelf. In politiek Den Haag staan de geschetste verwikkelingen niet op de agenda. Het stadsbestuur moet durven zien wat er gaande is, zijn ideaalbeeld nog eens oppoetsen, en daar met overtuiging naar handelen. Nu is het beleid weinig meer dan meebewegen met de omstandigheden en vasthouden aan de 40-40-20-verdeling, gebaseerd op inkomen, en niet op huishoudsamenstelling, levensfase of verwachte verblijfsduur. De politieke aandacht gaat uit naar achterstandsgebieden in Zuidoost, Nieuw-West en Noord. Gerechtvaardigd, maar het zicht op de stad als geheel lijkt afwezig.

Kritische ambtenaren van de gemeente namen onder de titel Mooi Mokum vorig jaar 19 nieuwbouwprojecten onder de loep die sinds 2013 zijn gerealiseerd. Zij formuleerden hun bevindingen voorzichtig. Mijn samenvatting: zo moet het niet. Het werden anonieme complexen met kleine hokjes, concludeerden ze. Gebouwen waar je je als bewoner niet snel thuis voelt, en die soms het idee oproepen van, inderdaad, een hotel.

En deze nieuwe woningbouw zal in de komende decennia een belangrijke, blijvende invloed hebben op de sfeer in de stad.

Historische les

Er zijn geen eenvoudige oplossingen. Er zijn wel veel slimme mensen in de stad, met veel denkkracht, die voor nieuwe richtingen kan zorgen. Er moet toch een manier zijn te vinden om middengroepen en gezinnen een plek te geven? En waarom blijft het toerismebeleid steken in papieren limieten, zonder gevolgen?

Een historische les in dit jubileumjaar is dat Amsterdam niet vanzelf zo’n aantrekkelijke, gemengde en welvarende stad is geworden. Die is zo gemaakt, door betrokken bewoners en bestuurders. Nog in de jaren tachtig werden onder regie van een nieuw, dwars stadsbestuur oude vervallen wijken opgekocht. Ze werden niet alleen opgeknapt, maar ook overgedragen aan het Gemeentelijk Woningbedrijf en corporaties. Dat is een van de redenen waarom de oude buurten nog altijd sociaal-economisch gemengd zijn, al staat dat dus stevig onder druk.

En wie weet nog wat de plannen waren in de jaren zestig met het stadshart? Dat moest een City worden, een zakencentrum naar Amerikaans voorbeeld, met kantoren, hotels, parkeergarages en nieuwe autowegen ernaartoe, dwars door de binnenstad. Ook toen dreigde de binnenstad verloren te gaan voor bewoners. Het was een onverwachte coalitie van deftige monumentenbeschermers en een activistische voorhoede van een nieuwe generatie die zich daartegen verzette. Ze redden centrale delen als de Jordaan en de Nieuwmarktbuurt als woonbuurt. De activisten zetten Amsterdam op het spoor naar wat het nu is geworden.

Zij hadden het gevoel dat de stad van hen was. 


Opinie | Het liberalisme is het water waarin we zwemmen

Zijn de Verenigde Staten onder Donald Trump bezig weg te glijden richting een dictatuur? Het is een vraag die sinds enige tijd steeds openlijker wordt gesteld. Bij Nieuwsuur zei een in Washington werkzame politicoloog onlangs dat Amerika weliswaar nog geen China of Noord-Korea was, maar dat „je met recht zou kunnen beweren dat we ons al in een autocratie bevinden”.

Ondertussen trakteert Trump de wereld op een destructieve tarievenpolitiek, patrouilleert het leger in de straten van Los Angeles en verschijnen er zorgwekkende stukken over het ‘eindtijdfascisme’ van tech-bro’s die in Silicon Valley de dienst uitmaken en met de komst van Trump invloedrijk zijn in kringen rond het Witte Huis. De invloedrijke historicus en fascisme-expert Timothy Snyder kondigde aan dat hij zijn post aan de Yale-universiteit opgeeft en uitwijkt naar Canada.

In Europa kijken we er met een combinatie van fascinatie en huiver naar. Hoe heeft dit kunnen gebeuren in het land dat de liberale internationale wereldorde van na de Tweede Wereldoorlog vormgaf? Ondertussen treffen we onze maatregelen. Europese leiders trekken naar elkaar toe; vage plannen over een gemeenschappelijke Europese defensie worden plotseling concreet. Bij ons in Nederland klinkt de roep tot meer grondwettelijke waarborgen van de rechtspraak.

Begrijp me niet verkeerd: de zorgen over onze veiligheidspositie, over tarieven en democratische backsliding zijn terecht. Maar die zorgen gaan voorbij aan wat eraan ten grondslag ligt. Dat is de illiberale contrarevolutie die momenteel door de Verenigde Staten raast en die de motor van de huidige Trump-regering is.

‘Je kunt het ‘anti-woke’ noemen, een ‘backlash’ of een ‘conservatieve contrarevolutie’”, stelde Christopher Rufo onlangs. Rufo is een Amerikaanse documentairefilmmaker en een leidende conservatieve activist. Samen met Stephen Miller, de drijvende kracht achter Trumps deportatiebeleid, vormt Rufo de tweekoppige adelaar van deze contrarevolutie in de Verenigde Staten.

Gedurende de transitieperiode, dus tussen het moment dat Trump voor de tweede keer gekozen was en de inauguratie op 20 januari, legde Rufo de president en zijn team een ‘contrarevolutionaire blauwdruk’ met zes aanbevelingen voor. Vijf ervan werden overgenomen en uitgevoerd. De meest prominente was die tegen zogeheten ‘DEI’, het diversiteitsbeleid bij Amerikaanse hogeronderwijsinstellingen, maar ook in het bedrijfsleven.

Het bruuske optreden van Trump en de zijnen dreef radicaal-rechtse kiezers in Europa terug naar het midden. Maar wie denkt dat we er daarmee zijn of dat de regels en normen van de EU ons wel zullen beschutten vergist zich. De illiberale contrarevolutie woedt evengoed bij ons – met alle risico’s van dien.

Wie de liberale democratie, de scheiding der machten, het idee van het verlichte Westen wil beschermen zal in de aanval moeten. Het is zaak om een liberaal-progressief tegenoffensief te beginnen, een contra-contrarevolutie te ontketenen – in de Verenigde Staten én in Europa. Maar dan moet je eerst wel weten waar het die contrarevolutionairen om te doen is, wat hun wereldbeeld is.

Zelf leerde ik daar veel over in het Hongarije van Viktor Orbán, waar ik onderzoek deed voor Opstand, het boek dat ik schreef over de illiberale denkwereld.

Boedapest bleek het kloppend hart van de contrarevolutionaire beweging, een plaats waar niet alleen veel Europeanen, maar ook Amerikanen zijn neergestreken. Afgelopen jaren kreeg er zo een conservatief ecosysteem gestalte met denktankjes en grote internationale conferenties, waar politici als Giorgia Meloni, Marine Le Pen of Geert Wilders samenkomen en tekeergaan tegen de veronderstelde ‘decadentie’ van Europa, de ‘gender-ideologie’, de ‘invasie van moslimmigranten’, de verstikkende regelzucht van de EU, etc.

Ik leerde er veel van Rod Dreher, een invloedrijke blogger die destijds de publieke carrière van JD Vance lanceerde – de huidige Amerikaanse vice-president (en waar deze Dreher onlangs nog uitvoerig voor bedankte). In 2021 vestigde Dreher zich in Boedapest. Hij maakte er geen geheim van dat hij Orbán zag als model, als een leider waar Trump een voorbeeld aan kon nemen.

Ondertussen zag Dreher ook heus wel dat Orbán een loopje met de rechtsstaat nam en dat hij corrupt was. Maar dat nam hij voor lief. Niet omdat hij tegen de liberale democratie was, of graag corrupte leiders zag, maar omdat de nood aan de man was.

Zelf was ik geneigd om iemand als Orbán te zien als bedreiging van de waarden van de Verlichting en alles waar die wat betreft gelijkheid, mensenrechten, individuele vrijheden voor stond. Maar waar ik ‘woke’ zag als een gerechtvaardigde correctie op de structurele en vaak verborgen achterstelling van minderheden en vrouwen, zag Dreher een totalitaire dictatuur opdoemen. Hij was werkelijk doodsbang. Orbán had zich opgeworpen om het tij van de moderniteit te keren en verdiende lof en steun – diens autoritarisme was een noodzakelijk kwaad. Immers: niet minder dan de westerse identiteit, cultuur en beschaving stonden op het spel.

Wandelend langs de Donau trok Dreher een parallel met de Spaanse burgeroorlog, destijds hét ijkpunt van politiek goed en kwaad . „Als ik toen een Spanjaard was geweest, had ik het liefst in een normale liberale democratie geleefd”, zei hij. „Maar die mogelijkheid was er niet. De keuze was tussen onaangename nationalisten en links, dat zwoer bij Stalin, kerken platbrandde en priesters in waterputten smeet.”

Orbán is geen Francisco Franco, onderstreepte Dreher. En de Hongaarse oppositieleden zijn niet de Spaanse communisten, maar de dynamiek is dezelfde, óók in Amerika. Dreher zag een zero sum game en zíjn keuze was daarin snel gemaakt. Het was een zaak van eten of gegeten worden.

Bij ons in Nederland wordt dit geluid vertolkt door een rechts-conservatieve activist als Wierd Duk. Zo sprak Duk bij YouTubekanaal De Nieuwe Wereld over het „links-liberale kartel van politiek, media, bestuur, kunst en universiteit, waar niet doorheen te breken is”. Dit had ‘een monster’ gecreëerd. „Van open grenzen, massa-immigratie, islam, woke, klimaatgekte.”

Dat de illiberale contrarevolutie anders dan in Hongarije of Amerika in ons land tot dusver niet echt van de grond komt, heeft meer te maken met het gebrek aan doortastendheid van het inmiddels gevangen kabinet dan wat anders. Iemand als Duk, die wil wel.

Wie wil begrijpen wat radicaalrechts drijft, moet begrijpen dat het geen provocatie is of een troll-actie. Het is bittere ernst. Radicaal-rechts wordt voortgedreven door een diepe, existentiële angst voor verlies van wat zij ziet als de westerse beschaving, de cultuur, de natie, de christelijkheid – van een ‘natuurlijke orde’, waarin een man nog een man kan zijn en een vrouw een vrouw.

Vanuit die angst is gekozen niet om te vluchten maar om te vechten, en het kan niet anders gezegd worden dan dat radicaal-rechts dit de afgelopen jaren uiterst succesvol heeft gedaan. Sociale media en podcasts speelden daar een voorname rol bij – de dominantie van radicaal-rechtse influencers en podcasters getuigt daarvan. Het resulteerde in een vrijwel onafgebroken stroom van verkiezingsoverwinningen in Europa en de Verenigde Staten.

Nog altijd wordt gezegd dat dit allemaal de schuld van ‘het establishment’ of van ‘de linkse elite’ zou zijn. Die zou geen oog hebben gehad voor de noden van de ‘gewone man’ – overwoekerd door de regels van ‘Brussel’, of ‘Washington’, betutteld door woke-professoren en klimaatactivisten, overspoeld door moslimmigranten. We zouden slechts getuige zijn van een broodnodige correctie.

Maar dit miskent hoezeer er sprake is van een zelfstandig wereldbeeld met een eigen aantrekkingskracht. Met diepe wortels in de westerse ideeëngeschiedenis bovendien. Het is gebaseerd op de mythe van een onveranderlijke gemeenschap, door God gegeven, hiërarchisch gestructureerd en waar witte, heteroseksuele mannen de dienst uitmaken. Deze gemeenschap wordt permanent bedreigd: door krachten van buiten, in casu niet-witte migranten, moslims, en nog veel meer door de vijand van binnen, de ennemi intérieur.

Joseph de Maistre (1753-1821), oervader van het reactionaire denken, wees in dat verband naar iedereen die zich beriep op verlichtingswaarden als gelijkheid en vrijheid, het individuele bewustzijn of die een rationele ordening van de samenleving voorstond. Het was „de sekte, en ze slaapt nooit”.

Het is niet moeilijk om dit te vertalen naar het nu, naar de journalisten, de kunstenaars, de academici en de ambtenaren die volgens radicaal-rechts ‘de instituties’ zouden hebben ‘gekaapt’ en de massale aanval die de Trump-regering op hen heeft ingezet (en die in een land als Hongarije al jaren staande praktijk is).

De illiberale contrarevolutie heeft het gemunt op degenen die het Westen verder zouden ontzielen en verzwakken: linkse academici, antiracisten, feministen, transgenders en klimaatactivisten. Het is een monster dat steeds van vorm en kleur verandert. Wat in de tijd van Maistre doorging voor ‘de sekte’ heette in onze tijd eerst ‘politieke correctheid’, vervolgens ‘cultuurmarxisme’ en tenslotte simpelweg ‘woke’.

We zijn getuige van een backlash tegen de moderniteit zoals we die sinds de anti-verlichting van de late 18e eeuw en de restauratie na de Franse Revolutie op gezette tijden zien. Denk aan de aanval op abortus in de Verenigde Staten of de achterstelling van transgenders, óók in Europa.

Heeft deze backclash kans van slagen? Die vraag behoeft een stuk op zich, maar ik denk dat het goed is te beseffen dat de vloer van de moderniteit steviger is dan we geneigd zijn te denken. Natuurlijk zijn er verschillen tussen de VS en Europa, vooral ingegeven door de aanhoudende invloed van de christelijke religie in de VS. Secularisering, een belangrijke, zo niet dé belangrijkste motor van de moderniteit, heeft bij ons in West-Europa veel diepere sporen getrokken.

Maar over de bank genomen voeren christelijke conservatieven en andersoortige reactionairen een achterhoedegevecht. Waar contrarevolutionairen in de tijd van De Maistre ijverden voor de herinvoering van het patriarchaat en de doodstraf op heiligschennis hebben ze het nu gemunt op de inperking van transgenderrechten.

Toch een verschil.

Dat betekent niet dat we de huidige contrarevolutie niet serieus moet nemen, integendeel. Maar wie op de wat langere termijn kijkt, ziet dat de strijd van liberalen en progressieven loont, dat er daadwerkelijk sprake van vooruitgang is. Daarbij: de emancipatie vanaf met name de jaren zestig van de vorige eeuw en de individualisering die deze bracht, heeft veranderd wie wij als mensen zijn.

Er heeft zich, in de woorden van de Franse filosoof Olivier Roy, een „antropologische transformatie” voltrokken. Niet de gemeenschap, maar het individu geldt daarbij als voornaamste bron van autoriteit.

Zo’n diepgravende mentaliteitsverandering maak je niet met een paar executive orders ongedaan. Dat contrarevolutionairen dat desondanks blijven proberen, is zuur voor de mensen die het betreft. Maar het is geen onontkoombaar noodlot.

Het liberaal-progressivisme is het water waarin we zwemmen, stelde de Canadese politiek-filosoof Alexandre Lefebvre in zijn vorig jaar verschenen Liberalism as a way of life. Het is zaak om dat weer te leren zien, dat expliciet te maken en er de goede en waardevolle kanten van te benadrukken.

And to fight like hell.


Opinie | Moet de natuur rechten krijgen?

Het is een idee waarover al een tijd wordt gediscussieerd: rechten toekennen aan de natuur, zodat deze bijvoorbeeld het recht krijgt niet vervuild te worden. Meester Internationaal milieurecht Jessica den Outer en promovendus Staats- en bestuursrecht Julian Boer gaan in gesprek over de volgende stelling: rechten voor de natuur moeten worden verankerd in het Nederlandse rechtssysteem.

Jessica den Outer is JdO, Julian Boer is JB.

JdO: „Ik vind het als jurist enorm pijnlijk dat de natuur in Nederland in een crisis verkeert, ondanks talloze wetten en regels. De bestuivers verdwijnen, wateren worden continu vergiftigd, en natuurdoelen raken steeds verder uit het zicht. Dat wijst op het falen van een rechtssysteem dat gebaseerd is op een verouderd wereldbeeld. Daarin is de mens heerser over de natuur, en is die natuur vooral een gebruiksobject. Bedrijven kunnen wél rechtspersonen zijn, met vertegenwoordigers die voor economische belangen pleiten, maar rivieren, bossen en andere natuur worden slechts gezien als objecten wier stemmen nauwelijks gehoord worden. Door de rechten van de natuur te erkennen, draaien we het uitgangspunt om: natuur wordt een rechtssubject met eigen rechten en vertegenwoordiging. Hoe zou het zijn als de Waddenzee het recht heeft om vrij te zijn van vervuiling? De oude bomen van Amelisweerd het recht hebben op leven? Ik zie rechten van de natuur niet als een silver bullet voor de huidige crisis, maar wel als een belangrijke stap.”

JB: „Dat de natuur beter beschermd moet worden, staat als een paal boven water. Het toekennen van rechten aan de natuur als oplossing klinkt sympathiek, maar wetgeving moet niet alleen goed klinken – ze moet ook werken. Daar heb ik mijn bedenkingen bij. Het recht geven aan een rivier om te ‘floreren’ klinkt wellicht aantrekkelijk, maar is in de praktijk moeilijk toepasbaar en juridisch onduidelijk. We moeten alsnog zelf bepalen welke plichten voor mensen uit zulke rechten voortvloeien. Als bestaande plichten ten opzichte van de natuur, zoals natuurbeschermingswetten en stikstofregels, al structureel worden geschonden, waarom zouden rechten voor rivieren, bossen of heuvels dan beter worden gerespecteerd?

„We kunnen beter investeren in de handhaving van de plichten die al in de wet vastliggen, scherpere normen stellen en harde doch noodzakelijke politieke keuzes durven maken die de natuur écht beschermen. Stilzitten is geen optie – experimenteren evenmin.”

Zij vindt: Rechten zijn geen silver bullet, maar wel een belangrijke stap

JdO: „Het staat buiten kijf dat er haast is. Dat we actie moeten ondernemen ook. Er zijn nog veel juridische vragen over rechten van de natuur. Maar dat we nog niet elke vraag kunnen beantwoorden, is wat mij betreft geen excuus. Het recht is historisch altijd reactief geweest en loopt achter op maatschappelijke ontwikkelingen. Vind je niet dat we een nieuwe juridische ontwikkeling, die bottom-up door burgers wordt aangedragen, dan juist heel serieus moeten nemen? Over de hele wereld zijn landen ons al voor. Zo winnen bossen in Ecuador het van verwoestende mijnbouw en heeft de Whanganui-rivier in Nieuw-Zeeland middels vertegenwoordigers een stem in de besluitvorming. Rechten gevan aan de natuur lost niet gelijk alles op, maar is wel eerlijker.”

JB: „Vanzelfsprekend juich ik ieder initiatief toe om de natuur te beschermen, maar ik vind juist wél dat de belangrijkste juridische vragen op voorhand moeten kunnen worden beantwoord. Dat de bossen in Ecuador het dankzij natuurrechten zouden winnen van de mijnbouw is te eenvoudig gesteld: het afgelopen decennium nam de ontbossing voor mijnbouw in de Ecuadoriaanse Amazone nu juist met 300 procent toe. U doet het recht tekort met de implicatie dat de natuur nu geen plek aan tafel heeft. De Omgevingswet erkent bijvoorbeeld de intrinsieke waarde van de natuur. Milieuorganisaties en burgers kunnen de natuur ook nu al vertegenwoordigen in de politiek, het maatschappelijk debat, en in de rechtszaal.”

JdO: „Rechten van de natuur hoeven niets af te doen aan bestaande bescherming, zoals die via het Natura 2000-stelsel. Integendeel: ze kunnen die versterken – via een kader voor toezicht, handhaving en participatie van onafhankelijke vertegenwoordigers van de natuur in besluitvorming. Rechtsgeleerden concludeerden bovendien in 2022 in een rapport van de Waddenacademie dat er geen juridische obstakels bestaan om natuur als rechtspersoon aan te wijzen. In landen als Ecuador zien we daadwerkelijk een verschuiving in het juridische denken en worden dankzij rechten van de natuur steeds meer zaken gewonnen. Waar rechters voorheen enkel toetsten aan technische normen, stellen ze nu vragen als: hoe beschermen we het recht van een rivier op een gezond ecosysteem?”

Hij vindt: Wetgeving moet niet alleen goed klinken, ze moet ook werken

„Ook in Nederland zien we zo’n trend: na Eijsden-Margraten onderzoekt nu ook de gemeente Groningen de rechten van de natuur. Het recht ontwikkelt zich voortdurend. Vrouwenrechten werden ooit ook als ‘te abstract’ neergezet. Nu zijn ze vanzelfsprekend. Als je ieder initiatief voor betere natuurbescherming toejuicht, waarom zou je hier dan een drempel opwerpen?”

JB: „Milieuorganisaties winnen in Nederland veelvuldig rechtszaken zónder rechten voor de natuur – denk aan Urgenda en de stikstofprocedures. Daarnaast meen ik ook niet dat het onmogelijk is om de natuur als rechtspersoon aan te wijzen. Mijn zorg betreft de implementatie en de gevolgen na invoering. Moeten op basis van rechten van de natuur invasieve diersoorten worden gedood, of hebben ook die recht op leven? Heeft het bos enkel het recht om te bestaan, of ook het recht om te branden? Heeft een rivier enkel het recht om schoon te zijn, of ook het recht om te overstromen? En meer juridisch: wat moeten we met bestaande gebruiksrechten, en wat verandert er aan de bevoegdheden van de autoriteiten die gaan over een natuurgebied? Zulke belangrijke vragen kunnen niet achteraf worden beantwoord, maar behoeven vooraf een zo helder mogelijk antwoord. We moeten voorkomen dat het uiteindelijk slechts om symboliek draait, en er in de praktijk geen winst is. Het is niet de schuld van het natuurbeschermingsrecht dat het zo slecht gaat met de natuur, maar van politieke keuzes. Wat voor instrumenten voegen rechten van de natuur nu echt toe aan ons natuurbeschermingsrecht, en waarom zou naar deze plichten wel geluisterd worden? Met alleen beloftes en een symbolische opsteker komen we er niet. Begin bij het begin: handhaaf natuurbeschermingsplichten, respecteer mensenrechten. Dat blijkt al lastig genoeg.”


Opinie | Dit weekend weten we of het Westen nog bestaat

Aanstaande zondag begint in het Canadese Kananaskis de G7-top, en iedereen houdt zijn adem in: hoe zal Trump zich gedragen? Er staat veel op het spel. De G7 geldt als de cockpit van ‘het Westen’: de democratische wereld, waar de vrije markt en de rechtsorde, zowel binnenlands als internationaal, het hoogste goed zijn. Maar met Trump zitten de VS op ramkoers. Van Oekraïne tot vrije handel, van het bestrijden van de klimaatcrisis of belastingontduiking: de VS haken af. Of erger, ze zetten hun bondgenoten onder druk met dreigementen. En daarmee lijkt de zon het zonnestelsel te verlaten. Want wat is ‘het Westen’ zonder Amerika?

Even terug naar het begin: sinds de oprichting in 1975 (aanvankelijk de G6, zonder Canada) is de G7 een plek geweest waar leiders samen komen, zonder een leger aan adviseurs, ‘met de benen op tafel’. Die informele sfeer en de relatief lange duur van zo’n G7-top (drie dagen), zorgt ervoor dat men de tijd neemt om tot elkaar te komen.

Oorspronkelijk ging het om economische problemen: de ineenstorting van het Bretton Woods-systeem (de basis voor het internationale monetaire stelsel), de oliecrises, de stagflatie van de jaren zeventig. Maar de G7 groeide al snel uit tot een forum voor bredere, strategische coördinatie. Met Canada erbij in 1976 werd het de G7 (sinds 1977 schuift ook de Europese Commissie standaard aan maar niet als officieel lid, want het is een club van landen).

In de jaren tachtig speelde de G7 een sleutelrol in het stabiliseren van de dollar. Denk aan de Plaza- en Louvre-akkoorden, en diverse schuldencrises. Na het einde van de Koude Oorlog was de dominantie van het Westen, en de rol van de G7 daarbinnen, zo groot dat Rusland vroeg of het mocht toetreden tot het inner sanctum van het Westen. En aldus geschiedde in 1998.

Achteraf bezien was dit het hoogtepunt voor de dominantie van het Westen. Want die uitbreiding met Rusland tot G8 was van korte duur. Poetin draaide de democratie in Rusland de nek om. En na de illegale annexatie van de Krim in 2014 werd Rusland uit de groep gezet. De G7 moest een club blijven van democratische landen, die zich houden aan de meest basale internationale spelregels.

Machtsverschuiving

Tegelijkertijd veranderde de wereld buiten de G7 snel, met als belangrijkste trend de machtsverschuiving van het Westen naar de opkomende landen. En die kwamen steeds meer in opstand: de leidende rol die het Westen zichzelf toedichtte in het internationaal systeem, met de G7 die de lakens uitdeelt, leidde tot steeds meer frustratie en een tegenreactie. De BRICS (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) kwamen in 2009 voor het eerst bijeen op het niveau van leiders – en het was geen toeval dat dat in het Rusische Jekaterinenburg gebeurde.

Wat de BRICS bindt is geen gemeenschappelijk ideologie, à la het Westen, maar de overtuiging dat het internationale systeem oneerlijk en onrepresentatief is. Voor China en Rusland gaat het verder: zij zien de BRICS als instrument van machtsvorming tegen het Westen. Aanvankelijk werd de groep door velen niet echt serieus genomen: te veel interne tegenstellingen, te weinig conrete samenwerking. The BRICS lack mortar, hoorde je wel.

Maar de realiteit is natuurlijk dat in het politieke leven de wil om er samen uit te komen vaak belangrijker is dan ‘objectieve’ meningsverschillen. Die wil is er bij de BRICS. Hun samenwerking krijgt steeds meer vorm: een eigen ontwikkelingsbank, afspraken over valutatransacties buiten de dollar om, plannen voor een eigen kredietbeoordelaar, en zelfs een BRICS-televisiekanaal en andere mediaplatforms. In 2024 kwam er een forse uitbreiding met zes nieuwe leden (Iran, Egypte, Ethiopië, de VAE en Saoedi-Arabië) en dit jaar kwam grote speler Indonesië erbij. Voor veel landen in de global south is BRICS+ dus een serieus alternatief voor de klassieke internationale orde waarin de G7 zo lang centraal stond.

Concurrentie van BRICS

Mede vanwege die concurrentie van de BRICS is de G7 de laatste jaren steeds actiever geworden. Vooral na de inval van Rusland in Oekraïne van februari 2022, werd de G7 hét coördinatieplatform voor de Westerse sanctiepolitiek: uitsluiting van Russische banken uit het internationale betalingssysteem SWIFT, een olieprijsplafond van 60 dollar per vat, bevriezing van Russische tegoeden en het gebruik van de renteopbrengsten voor een lening van 50 miljard dollar aan Oekraïne. Stuk voor stuk beslissingen die in G7-verband zijn gedaan. Ook de aanpak van sanctie-ontwijking – met name via Chinese bedrijven – kreeg hoofdzakelijk vorm binnen de context van de G7.

Daarnaast is de G7 in diezelfde periode de plek geworden waar westerse landen een gezamenlijke China-strategie hebben gevormd. Omdat de VS onder Biden maar ook Japan zeer geïnteresseerd waren om wat betreft China samen op te trekken met Europa, kwam het de afgelopen jaren tot een hele reeks gemeenschappelijke stappen: exportbeperkingen op geavanceerde technologie, screening van investeringen en samenwerking rond kritieke grondstoffen.

Kort en goed: de laatste paar jaren deed de G7 echt zijn werk als zenuwcentrum van het Westen. Maar het fundament daaronder wankelt, en dat komt door de Trump-tornado. Toen de G7-ministers van buitenlandse zaken in maart samen kwamen wilde Washington al niet langer spreken van ‘Russische agressie’ tegen Oekraïne. De gebruikelijke gezamenlijke verklaring werd een slap aftreksel van de eerdere heldere taal. De Canadese premier Carney heeft nu zelfs besloten om voor de top dit weekend helemaal niet meer te proberen tot een gezamenlijke verklaring te komen: de meningsverschillen zijn simpelweg te groot en de wil om eruit te komen ontbreekt. Dat is echt een unicum.

En daarmee staat de zaak op scherp. Trump heeft eerder dit jaar laten doorschemeren dat hij Rusland graag weer bij de G7 wil. Als de VS in 2027 voorzitter zijn van de G7, zou hij Poetin zomaar kunnen uitnodigen. De andere landen moeten dan kiezen: meegaan met Trump, of de G7 voortzetten als G6, zonder de VS.

Wat dit weekend gebeurt in Kananaskis, kan daarom een kantelpunt zijn. De vraag is simpel: bestaat het Westen als politieke eenheid nog – of zijn we getuige van het einde van een mooi idee?


Opinie | Hoe moet de energietransitie slagen als de uitvoerders ervan geen stage kunnen vinden?

Aan de ene kant duizenden jongeren die lasser, programmeur of installateur willen worden. Aan de andere kant een arbeidsmarkt die smacht naar vakmensen, maar geen tijd vindt om hen te begeleiden. Het gevolg: een file van gemotiveerd talent, stilstaand voor een muur van discriminatie en gebrekkige begeleiding. Die muur blokkeert hun toekomst én die van de energietransitie.

Hoe jongeren vastlopen bij het zoeken naar een stageplek hoor ik van Els Struiving, projectleider bij FIXbrigade Groningen, een samenwerkingsproject waarin mbo-studenten onder begeleiding energiebesparende klussen uitvoeren bij mensen in energiearmoede. De jongeren in kwestie zijn vaak mbo-studenten op niveau 1 en 2, veelal met een migratieachtergrond, die huizen willen verduurzamen: isoleren, zonnepanelen leggen, warmtepompen aansluiten. Maar telkens stuiten ze op gesloten deuren. Hun achternaam werkt tegen hen bij sollicitaties, de begeleider is ‘te druk’, of ze zijn nog ‘niet ervaren genoeg’. Zonder stage geen diploma, zonder diploma geen instroom. Zo loopt precies het talent vast dat we keihard nodig hebben om onze klimaatdoelen te halen.

De Nederlandse arbeidsmarkt is structureel krap, met name in de techniek, ict en beroepen die cruciaal zijn voor de energietransitie. De overheid investeert miljarden in klimaatmaatregelen, waaronder een geplande 195 miljard euro voor het versterken van het stroomnet. Maar zonder voldoende monteurs, elektriciens en installateurs blijven die investeringen onbenut.

Scheefgroei

Terwijl Den Haag plannen lanceert, zaten er 3.279 mbo-studenten zonder stage op 1 november 2024, volgens de Stagebarometer van belangenorganisatie SBB. Dat lijkt weinig op het totaal van 276.800 studenten, maar juist die schijn verhult een scheefgroei. In sectoren als de entree-techniek – de startopleidingen van het mbo – struikelen jongeren over de drempel van gebrekkige begeleiding. Op sommige scholen, zoals het ROC Mondriaan in Den Haag, is het beeld schrijnend: halverwege het jaar zit bijna één op de zes studenten nog zonder plek.

Kleine leerbedrijven willen wel begeleiden, maar hebben geen tijd of ruimte. Grote bedrijven, die deze ruimte wél hebben, kiezen liever een stagiair van een ander niveau. Veel van die jongeren kampen met studievertraging, schulden en het gevoel dat de arbeidsmarkt een besloten club is waarvoor zij geen pasje bezitten.

Elke geschrapte begeleider betekent op termijn minder vakmensen

Els, projectleider bij FIXbrigade, kreeg een appje van Cem: „Hallo mevrouw, kan ik weer bij u stage lopen?” Het bedrijf waar zijn stage zou starten, had hem toch afgewezen – er was ‘geen geschikte begeleider’.

Cem volgt de mbo-opleiding Elektrotechniek voor anderstaligen aan het Alfa-college. Hij zit in een klas vol gemotiveerde, maar nog onervaren studenten – jongeren die naast vakkennis ook de Nederlandse taal en werkcultuur leren. Precies daarvoor is de opleiding bedoeld.

Toch worden ze door leerbedrijven gezien als lastig plaatsbaar. Daar komt ook discriminatie bij kijken. Onderzoek toont aan dat mbo-studenten met een niet-westerse migratieachtergrond na drie sollicitaties twee keer zo vaak nog zonder stageplek zitten als studenten zonder migratieachtergrond. Een werkgever leest een niet-Nederlandse achternaam en zegt dat de stage al vergeven is – tot een docent belt en er ineens wél plek blijkt te zijn.

De schade blijft niet beperkt tot persoonlijke teleurstelling. Elke ongeplaatst technisch student betekent een warmtepomp die later wordt geïnstalleerd, een datacenter dat nóg langer wacht op een programmeur. Netcongestie krijgt op dit moment veel aandacht – maar de menselijke congestie in het mbo is misschien nog wel nijpender: al liggen de kabels klaar, dan nog zijn er mensen nodig om ze in de grond te krijgen.

Duidelijke taken

Gelukkig zijn er initiatieven die het anders doen. In Groningen werkt de FIXbrigade met mbo-studenten en leermeesters aan energiebesparende klussen bij huishoudens in energiearmoede. Dankzij persoonlijke begeleiding, samenwerking met de wijk en training on the job, worden leerbedrijven onderdeel van de buurt.

Begeleiders werken samen, de studenten krijgen duidelijke taken en voelen zich nuttig. Iedereen wint: van huurder tot gemeente – met lagere energierekeningen, gediplomeerde studenten en concrete klimaatwinst. Maar dergelijke initiatieven draaien vaak op projectgeld en vrijwilligers. Zonder structurele financiering blijven het inspirerende uitzonderingen.

De oplossing is binnen handbereik – als we haar niet wegbezuinigen. Het Stagefonds bewijst in de zorg al jaren zijn waarde: instellingen krijgen compensatie voor de tijd die begeleiding kost. Toch hangt daar nu een bezuiniging boven. En elke geschrapte begeleider betekent op termijn minder vakmensen – precies het tegenovergestelde van wat we nodig hebben.

Lees ook

Uitbreiding stroomnet loopt opnieuw vertraging op. Komt dat nog goed?

Robot Sparky wordt ingezet voor controles en het verzamelen van data bij het hoogspanningsstation van TenneT bij Wateringen. Foto Bart Maat


Column | De kunstdetective in Stine Jensen is klaarwakker

Ik was al op weg naar de Friese oranjekoek, toen mijn zus me aan mijn jasje trok. Of ik wist wat L’Origine du monde was? Ik sprong in mijn slimste-mens-stand en somde op: ‘Courbet. Schilderij. Vagina. Vrouw. Vernield door boze man.’ Meekomen, dirigeerde mijn zus.

We waren in Belvédère, een klein museum in Oranjewoud, vlak bij Heerenveen. Ik had een tijdje tevreden naar een stil sneeuwlandschap van Jan Mankes gestaard, en de tentoonstelling ernaast, Fluisteringen – Oscar Voch, gescand. Maar nu keek ik opnieuw naar het fotografische schilderij L’Origine du monde, gecorrigeerd voor de mens van onze tijd van Oscar Voch, een vlakverdeling met daarop een witte veeg. „Dit is raar”, constateerde mijn zus. We bogen ons daarna nader over het tweeluik Oscar burgert zich in, twee zelfportretten van de kunstenaar als blackface tegen de achtergrond van een Nederlandse vlag, met over het ene portret een sticker „Dit kunstwerk is gezuiverd – Ontaard”. Kritiek op cancelcultuur? Door naar de verstilde glazen vitrine met daarin retro-zelfportretjes, en de mededeling dat iedereen spoedig „een VOCH” in huis had hangen. Zag ik het goed, een hakenkruis als je de vierkante O en de C kantelde?

Bij de ingang hing een bord met de toelichting bij de tentoonstelling. De kunstwerken waren met een computer tot stand gekomen, las ik. „Het van weemoed vervulde werk laat zich het best omschrijven als een sluimerend bewustzijn van vergankelijkheid, verlies en onvervulde verlangens. ‘Het is de sfeer van de vergeelde kinderfoto, van een regenachtige dag, van het late licht op een namiddag of van de verwaarloosde achtertuin met daarin oude fietsbanden en glasscherven’, verklaart de kunstenaar.”

Ik rook onraad. Googlen op ‘Oscar Voch’. „Geboren in Hondsbosch”. „Hondsbosch bestaat niet”, fluisterde ik tegen mijn zus. Filmpje kijken van het museum. Een kalende man in zwart pak draagt een leidersband met VOCH erop; de interviewer vraagt daar niet naar, beiden kramen clichématige teksten over kunst uit als „ook hier is een kunstenaar die het zoekt in verstilling”.

Een man met führerband kunstclichés laten uitbraken

De kunstdetective in mij was nu klaarwakker. Het was lang geleden dat ik dit type opwinding had gevoeld. Om precies te zijn in 2000, toen ik probeerde te achterhalen wie Marek van der Jagt was. Ik had gescrabbeld met de letters en de tekst ‘j-e-m-a-a-k-t-e-r-a-g-v-a-n’ gelegd. Arnon Grunberg! Ik ontving daarop een ansichtkaartje uit New York met ‘good scrabbling’, A.G.

Mijn zus zat er ook lekker in, zij had het in eigen beheer uitgegeven koffietafelboek opgeduikeld in de museumshop. Neerlandicus en kunstverzamelaar Lex van de Haterd schreef dat Oscar Voch „van mystificaties houdt”. Voch had de boutade De Kunstenaar en de Jood gepubliceerd, waarin hij zich keert tegen de vulgarisatie, onderbetaling en uitverkoop van de kunstenaar. Lex onthulde dat Voch een pseudoniem was van Igor Wesdorp. Dat leverde online een Facebookaccount én een opvallende naamgenoot op, kunstenaar Marcel Wesdorp. Ik zocht op eerdere tentoonstellingen van Voch, het merendeel van de galeries bleek opgeheven.

Zou het kunnen dat Lex, aardig op leeftijd, zijn ambities eindelijk had uitgeleefd, dat Igor zijn acteur van dienst was, en dat AI de naam Oscar Voch had uitgebraakt? Of was Igor het alterego van verstillingsliefhebber Marcel Wesdorp? Wel vreemd dat het prestigieuze Museumtijdschrift en het AD zo achteloos schreven over „het werk van de kunstenaar Oscar Voch”. Was dit misschien de vraag die boven de tentoonstelling hing: of alle kunst door AI gemaakt kan worden, inclusief de kunstenaar zelf, zonder dat wij het opmerken omdat we ons door kunstclichés laten verdoven?

Ik begon het steeds sympathieker te vinden dat dit kleine museum het experiment had aangedurfd zonder opheldering te verschaffen. Je kunt je immers afvragen wat de kracht van kunst in deze tijd is. Geëngageerde kunst? Ja graag, maar als de kunstenaar voor jou gaat denken (pas op voor het fascisme!) verliest het ook zijn spanning en dubbelzinnigheid. Als kunst verwarring schept, voegt het iets toe, houdt het je alert, dwingt het mij goed te kijken. Want het kan zomaar dat je een man met führerband kunstclichés laat uitbraken, zonder dat iemand ernaar kraait. Of iets zó esthetisch („verstild”) kan inlijsten („de vier seizoenen”) dat je de afgebeelde soldaten niet eens opmerkt.

Eén ding wist ik zeker. Het oplossen van het kunstraadsel zou een desillusie betekenen, ik staakte mijn zoeken. Het gaat om de verwarring, de ambivalentie, het spel en de zoektocht zelf, dat is de kracht van kunst. Al geef ik eerlijk toe dat ik het heerlijk zou vinden als zou blijken dat Arnon Grunberg erachter zit

Stine Jensen is filosoof en schrijver. Ze schrijft om de week een column op deze plek.


Opinie | Nederland versimpelen is niet zo simpel

Nederland is vastgelopen. Steeds meer mensen voelen dit en steeds meer feiten bewijzen het. We geven onze kinderen niet het onderwijs dat ze nodig hebben, we bouwen onvoldoende huizen voor lagere inkomensgroepen en jonge generaties, we laten mentale en fysieke zorgbehoevenden steeds langer op hulp wachten, we investeren te weinig in technologie en infrastructuur voor het digitale tijdperk, we smoren maatschappelijk initiatief en ondernemerschap in regelzucht.

De stapel hoofdpijndossiers is hoog en de overheid weet geen doorbraken meer te creëren. Neem de verlammende stikstofcrisis. De mensonterende vluchtelingenopvang. Het overbelaste stroomnet. Het wankelende pensioenstelsel. Het naderende drinkwatertekort. De hoofdcontroleur van de overheid, de Algemene Rekenkamer, uitte dan ook scherpe kritiek op de prestaties van het (inmiddels gevallen) kabinet: er zijn te weinig resultaten en beloften worden onvoldoende waargemaakt.

Tijdens de jaarlijkse Dag van de Publieke Dienstverlening op 4 juni in Den Haag waren de aanwezige politici, beleidsmakers en uitvoerders het over één ding roerend eens: we hebben het allemaal veel te ingewikkeld gemaakt. De complexiteit doet ons simpelweg de das om.

Dat is ook het pijnpunt waar de Denktank 2040 recent in NRC op wees (Nederland snakt naar De Grote Vereenvoudiging, 22/5). Deze groep betrokken deskundigen lanceerde ‘De Grote Vereenvoudiging’, waarover initiatiefnemers Leonard Geluk en Kees Kraaijeveld schreven: „Het belangrijkste is dat Nederland weer ademruimte heeft. Dat ambtenaren en professionals verlost zijn van het bureaucratisch juk. Dat burgers en ondernemers weer vooruit kunnen en dat Nederland weer wendbaar en slagvaardig is. De Grote Vereenvoudiging klinkt misschien als een droom, maar met overtuigend politiek leiderschap kunnen we dit de komende vijftien jaar voor elkaar krijgen.”

De Denktank wil Nederland weer in beweging krijgen met vereenvoudigde sociale zekerheid en belastingen, een begrijpelijke overheid en ingrijpende ontregeling. De inhoud van hun plannen is gedegen en de timing is uitstekend: nu het kabinet-Schoof gevallen is, kan een nieuwe coalitie hier serieus werk van maken.

Toch vrees ik dat De Grote Vereenvoudiging een illusie zal blijken. De veel beklaagde beleidslawine, stroperigheid en regeldruk zijn namelijk symptomen. Evenals het vaak genoemde gebrek aan visie, samenhang en langetermijndenken. Met als diepere oorzaak twee krachten waar de Denktank grotendeels aan voorbijgaat, namelijk de maatschappelijke emotie en de politieke cultuur.

Samenhang werd eigenbelang

Allereerst de maatschappelijke emotie. Door de samenloop van globalisering, digitalisering en de dominantie van het liberalisme is afgelopen vijftig jaar een systeem ontstaan dat draait om persoonlijke vrijheid en economische groei.

Het leven in de global village kent grenzeloze mogelijkheden, maar ging ook ten koste van lokale verbanden en nam een groeiend gevoel van onbehagen met zich mee. Het verlies aan solidariteit veranderde daarbij de organisatie van ons land: samenhang werd eigenbelang, rentmeesterschap werd winstgevendheid en het informele werd geformaliseerd.

Het optuigen van overheidsvangnetten, het professionaliseren van zorgtaken, het vastleggen en verzekeren van individuele rechten en het controleren van assertieve bedrijfsmodellen brachten een hoop papier- en formulierwerk met zich mee.

Zo gingen we van samenleving naar regelgeving. Aanvankelijk leek deze verzakelijking nog efficiënt, totdat uit de maatschappelijke onvrede een politieke cultuur ontstond die alles steeds ingewikkelder maakte.

Zoals Philipp Blom in deze krant constateerde (Het overmoedige Westen is in zijn eigen sprookje gaan geloven, 23/5) was de in de vorige eeuw ingezette beweging vooral een overwinning van de elites. Intussen zagen grote groepen Nederlanders hun wijk verslechteren, hun werk verschralen en hun koopkracht verminderen.

Toenemende emoties van moedeloosheid en uitzichtloosheid – in stand gehouden door de gevestigde politieke partijen en aangejaagd door socialemediaplatforms – hebben steeds meer kiezers in de armen geworpen van populisten met hun herkenbare taal, tastbare zondebokken en simplistische oplossingen.

Hieruit kwam een politieke cultuur voort van incident-gedreven scoringsdrang en angst-gedreven controledrift waar inmiddels alle partijen aan meedoen. Dit is een uiterst vruchtbare bodem voor het onkruid van contraproductief beleid, remmende regelgeving en administratieve lasten.

Voor elk onrecht compensatie

Onder het luide mom van ‘dit mag nooit meer gebeuren’ en ‘het kan toch niet zo zijn dat’ leidt ieder ongeluk tot regulering en eist de Tweede Kamer voor elk onrecht compensatie. Daarbij verzint ons versplinterde parlement voor specifieke doelgroepen allerlei fiscale douceurtjes en uitzonderingen. Al decennia pleiten partijen voor een versimpeld belastingstelsel maar het tegenovergestelde gebeurt. Ook heeft de vervijfvoudiging van het aantal ingediende Kamermoties in twintig jaar tijd de boel niet eenvoudiger gemaakt.

De drang naar maakbaarheid en maatwerk hebben tot gevolg dat situaties in steeds meer categorieën worden ingedeeld. Armoede bestaat tegenwoordig uit onder meer menstruatie-armoede, energiearmoede, sportarmoede en kerstarmoede. Het maken van onderscheid is vaak goed bedoeld, maar leidt ook tot krampachtig micromanagement en praktische onuitvoerbaarheid. In plaats van een stabiel basisinkomen of gratis kinderopvang is een woud aan voorwaardelijke regelingen, bewerkelijke overheidspotjes en inkomensafhankelijke toeslagen opgetuigd. Het heilig verklaren van de hardwerkende Nederlander en de angst voor ‘luie profiteurs’ werken een bureaucratische overheidsfabriek in de hand.

Het versimpelen van Nederland is allesbehalve simpel. Omdat regelzucht voortkomt uit wantrouwen is een inhoudelijk plan niet genoeg. En de roep om politiek leiderschap gaat voorbij aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid die een gezonde maatschappij kenmerkt. Aan De Grote Vereenvoudiging wil ik daarom een dimensie toevoegen: Nieuwe Menselijkheid. Uiteindelijk kan alleen een samenleving met voldoende zelfrelativering, onderling vertrouwen en gemeenschapszin zich bevrijden uit de wurggreep van bureaucratische controle.