Toekomstige generaties zullen te maken krijgen met meer hittegolven en overstromingen, met watertekorten en voedselschaarste, met luchtwegproblemen, allergieën en infectieziektes. Ze zullen wellicht ook het opiniestuk van Louise Fresco over het pessimisme (17/6) voorgeschoteld krijgen in hun examen Nederlands met de opdracht er drogredenen uit te vissen.
De meest in het oog springende is de klassieke stropopredenering. Hoewel Fresco expliciet stelt geen karikatuur te maken van het pessimisme („het is niet mijn bedoeling om pessimisme als fatalistische karikatuur neer te zetten”) doet ze dat alsnog („Pessimisten extrapoleren gretig vanuit wetenschappelijke feiten en modellen die over deelonderwerpen gaan en komen dan, zonder nuance, tot de conclusie dat het niet meer goed kan komen”) en vervolgens valt ze die karikatuur aan („Veel van de brede pessimistische generalisaties die worden gemaakt, worden niet door statistiek onderbouwd”).
Wat het allemaal extra verwarrend maakt is dat het stuk grossiert in wat ik dan maar „optimistische generalisaties” noem. Dat het met bepaalde soorten goed gaat, neemt niet weg dat er sterke aanwijzingen zijn dat we midden in de zesde massa-extinctie zitten. Dat er koraalriffen zijn die zich herstellen neemt niet weg dat tachtig procent van de koraalriffen wereldwijd is verbleekt en dat het maar zeer de vraag is of die zich daarvan kunnen herstellen.
Aan het einde van haar betoog blijkt bovendien dat ze het belang van pessimisme wel degelijk inziet, omdat het tegenwicht biedt aan de optimist, die geneigd is een oogje te sluiten voor neveneffecten van diens handelen.
In het verleden behaalde resultaten
In het opiniestuk wordt hoog opgegeven van de website Our World in Data (OWID). Uit de daar gepresenteerde statistieken blijkt dat het supergoed gaat allemaal. Gezonder, rijker, meer keuzevrijheid. Fresco verzucht dat resultaten uit het verleden blijkbaar onvoldoende zijn voor pessimisten. Inderdaad. Die beseffen namelijk dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Zij vragen zich bovendien af: waarom vinden we er vooral geruststellende data? Zo lees ik er niets over het feit dat er tegenwoordig zes keer meer plastic in de oceaan te vinden is dan plankton of het feit dat het gewicht van antropogene massa (gebouwen, wegen, et cetera) sinds 2020 het gewicht van biomassa overstijgt.
Pessimistische generalisaties worden wellicht niet onderbouwd door de statistieken van OWID, maar wetenschappelijk onderzoek geeft wel degelijk aanleiding voor het niet al te zonnig inzien van de toekomst.
Mijn grootste probleem met het opiniestuk is overigens niet het geworstel met pessimisme, maar het feit dat in het streven om „de vooruitgang te vieren” de wetenschap zelf voor de bus wordt gegooid. De wetenschap wordt niet alleen geschaad met optimistische generalisaties en door te opperen dat „linkse wetenschappers” domweg naar aandacht verlangen, maar vooral door het belang van wetenschappelijk onderzoek zélf te ondergraven met de suggestie dat de kennis die we hebben over de insectensterfte gebaseerd is op de ervaringskennis van automobilisten. Dat die opeens dachten: waar zijn die insecten eigenlijk gebleven? Natuurlijk niet. Die kennis komt voort uit jarenlang insectenonderzoek, hier en elders, waaruit blijkt dat insectenpopulaties met twee procent per jaar afnemen.
Het belang van de wetenschap is nu juist om dat soort informatie boven tafel te krijgen. Pas achteraf beseften automobilisten die over dit onderzoek hoorden: verdomd, er vlogen zich inderdaad al jaren nauwelijks nog insecten te pletter op mijn voorruit.
Fresco schoffelt zo het wezenlijke belang van haar eigen beroepsgroep onderuit.
Lees ook
De wereld ten onder? Nee. Alles komt goed? Ook niet
Een paar weken terug was ik voor een panel over de NAVO in Litouwen. Je hoefde niet lang in de oude binnenstad van Vilnius rond te lopen om te zien hoeveel belang ze er aan het bondgenootschap hechten: aan bijna alle regeringsgebouwen wapperde de vlag van de militaire alliantie.
Op de voorgevel van het oude stadhuis, rechts onderaan, hing een bronzen gedenkplaat. George W. Bush was hier in november 2002 geweest, ruim een jaar na 9/11. Hij bezocht Vilnius, twaalf jaar nadat Litouwen zich als eerste staat had afgescheiden van de Sovjet-Unie, om het land het NAVO-lidmaatschap aan te bieden.
Het was blijkbaar memorabel geweest. „Elk land dat Litouwen als vijand kiest, krijgt er de Verenigde Staten als vijand bij”, zei Bush volgens de gedenkplaat.
Passerende Litouwers die ik erop aansprak, reageerden zoals bedrogen bondgenoten dat doen: zwijgzaam, berustend, bozig. Vorig jaar al hoorden ze Donald Trump zeggen dat Vladimir Poetin wat hem betreft „zijn gang kan gaan” in Europese lidstaten die onvoldoende aan de NAVO betalen. Ze zagen dat Trump de Oekraïense president Volodymyr Zelensky bruuskeerde in het Witte Huis. Ze kenden zijn schappelijke omgang met Poetin.
Ze woonden hier op een uur of drie rijden van Poetins satellietstaat Wit-Rusland. Ze moesten met elke afloop rekening houden. Ook met de slechtste.
Peperduur programma
Toen dit voorjaar tot Nederland doordrong dat de nieuwe Amerikaanse regering neerkijkt op Europa en Poetin bewondert, doken de bedrogen bondgenoten ook hier overal op. Politici, generaals, veiligheidskenners, journalisten: ze spraken onthutst over het einde van de Amerikaanse solidariteit met de Europese veiligheid.
Ik begreep ze wel. Medio jaren negentig was ik zelf zo’n Nederlander die in een Europees gezelschap van jonge politici, diplomaten en verslaggevers (de andere Nederlander in mijn groep was Ahmed Aboutaleb) zes weken in een peperduur programma door de VS reisde. De Amerikanen lieten zich van hun beste kant zien – hun veelzijdigheid, hun kracht, hun zachte macht. Ze betaalden alles: zozeer was het land gehecht aan goede Atlantische verhoudingen.
Dus dat ze nu ineens heulden met de vijand was nogal een overgang. Ze omarmden het recht van de sterkste, in maximale lompheid verwoord: de Europese klaplopers, die de VS decennia lieten opdraaien voor hun veiligheid, moesten het zelf maar uitzoeken.
Regeringsleiders van Europese NAVO-lidstaten voelden zich door de VS in de rug aangevallen: leden van de regering-Trump mengden zich onaangekondigd in hun binnenlandse politiek. Steun aan de rechtsextremistische AfD in Duitsland, de radicaal-rechtse PiS in Polen, de radicaal-rechtse Marine Le Pen in Frankrijk, de radicaal-rechtse Geert Wilders hier. Met zo’n bondgenoot had je verder geen vijanden nodig.
Het gaf het verschijnsel van de bedrogen bondgenoot ook een culturele lading. Al decennia was in Europa een gevoel van verlies, veroorzaakt door migratie en mondialisering, de motor achter de steun voor radicaal-rechts bij vooral kiezers met lage inkomens en een lage opleiding. Nu kroop een vergelijkbaar gevoel van verlies in de hoofden van welgestelden die moesten toezien dat ook hun wereld – hun veiligheid, hun culturele geborgenheid – op instorten stond. De dader: Amerika, de onbetrouwbare bondgenoot.
Verzekeringsgedachte
De NAVO is altijd een onvolmaakt bondgenootschap geweest. Met Nederland als een van de meer onberekenbare leden.
Van oudsher is de solidariteit binnen de alliantie gebaseerd op de verzekeringsgedachte. De Amerikaanse defensie-economen Charles Hitch en Roland MacKean introduceerden in 1960 het idee dat lidstaten een vast percentage van hun totale economie aan defensie uitgeven. Hun redenering: hoe groter een economie, hoe meer een land moet spenderen aan de verdediging daarvan. Defensie-uitgaven als verzekeringspremie.
De defensie-uitgaven daalden in 2015 naar 1,1 procent van het bbp, een naoorlogs dieptepunt
Het verklaart de afspraken die de NAVO later ging maken: elke lidstaat geeft een bepaald percentage van zijn totale economie uit aan zijn landsverdediging. Politici, ook Nederlandse, smalen er graag over. Zit een economie in een recessie, dan dalen de defensie-uitgaven. Groeit een economie onverwacht, dan groeit de krijgsmacht mee. Ongeacht de veiligheidssituatie van dat moment.
Tegelijk bepalen lidstaten zelf hoever hun solidariteit met de NAVO reikt. In 2014 committeerden de NAVO-landen zich in Wales aan defensie-uitgaven van 2 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Een bevestiging van de afspraak die de NAVO-ministers van Defensie al in 2006 maakten. Bijna geen Europese lidstaat kwam die na.
Lees ook
‘We moeten onze nationale verdediging verbeteren, de wereld staat in brand’
Ook Nederland niet – en zelfs de NAVO-top van 2014 veranderde daar niets aan. Toenmalig premier Mark Rutte (VVD) zei in kleine kring dat de nieuwe afspraken voor zijn kabinet geen verandering inhielden. De nationale defensie-uitgaven stonden op 1,2 procent van het bbp – en daalden in 2015 naar 1,1 procent van het bbp, een naoorlogs dieptepunt.
Verder terug in het verleden was de Nederlandse relatie met de NAVO niet minder dubbelzinnig. In de jaren zeventig koos het land tweemaal de PvdA als grootste partij, die in haar verkiezingsprogramma’s zinspeelde op ‘uittreden’ (1972) dan wel ‘opheffen’ (1977) van de NAVO.
En in de jaren tachtig gingen honderdduizenden burgers de straat op tegen een NAVO-besluit dat voorzag in de plaatsing van nieuwe Amerikaanse kernwapens, gericht op de Sovjet-Unie. Nederland werd de trotse naamgever van de afkeer tegen de wapenwedloop: hollanditis. Een klein land dat zich gretig presenteerde als een morele grootmacht.
Nationaal belang
Na de val van de Muur veranderde Nederland zijn internationale opstelling. Het profiteerde van de internationale rechtsorde die na de oorlog ontstond, van de NAVO en de EU, maar Den Haag stuurde op initiatief van Frits Bolkestein aan op nieuwe assertiviteit. Het land moest het nationale belang openlijk als uitgangspunt van zijn buitenlandse politiek nemen, schreef de VVD-leider in het voorjaar van 1995 in NRC Handelsblad.
Bondgenootschappelijke solidariteit verdween uit beeld. In de NAVO zou Nederland uiteindelijk een slordige dertig jaar, van 1994 tot 2024, zijn verplichtingen niet nakomen. Binnen de EU streefde het voortaan agressief naar lagere afdrachten. Er ontstond een nieuw nationalisme – eigen volk eerst – en de kiezer steunde het. Pim Fortuyn, de eerste politieke verlosser in de nieuwe eeuw, bepleitte in De puinhopen van acht jaar Paars (2002) „heronderhandeling […] van de Nederlandse contributie aan de EU” alsmede „opheffing van de landmacht en de luchtmacht”.
In 2005 wees Nederland in een referendum de nieuwe Europese Grondwet af. In 2016 gebeurde hetzelfde met het EU-associatieverdrag met Oekraïne, hoewel dat land toen al gebukt ging onder Russische militaire agressie.
Zelensky en Rutte begroeten elkaar tijdens hun ontmoeting in Vilnius.Foto AFP
Fortuyns opvolger als politieke verlosser, Geert Wilders, in de jaren negentig medewerker van Bolkestein, vergeleek de EU in zijn verkiezingsprogramma van 2010 met de Sovjet-Unie. Hij wilde geen Europees bondgenootschap meer, hij wilde een Nexit, zoals de Britten een Brexit wilden. En als gedoogpartner van Rutte I (2010-2012) weigerde hij steun aan een Nederlandse politiemissie van de NAVO in het Afghaanse Kunduz. Ook na de Russische invasie van 2022 positioneerde hij zich in debatten over militaire hulp aan Oekraïne op de sceptische flank van de Tweede Kamer.
In 2023 werd hij met de PVV de grootste: „Nederland weer op 1”. Typerend genoeg kreeg Wilders tijdens zijn winnende campagne niet één keer de vraag of dat überhaupt kon: het eigen land op één zetten en bondgenoot van andere landen zijn.
Hierna kwam ook de Haagse variant van een bondgenootschap, de coalitie, onder druk te staan. De nieuwe regeringspartners – PVV, VVD, NSC en BBB – maakten afspraken maar droegen ieder vooral het eigenbelang uit: elke dag ruzie. De afloop paste bij het begin. De partijleider die in de campagne Nederland weer op één zette, eiste afspraken bovenop de afspraken waarmee hij de samenwerking eerder was aangegaan. Toen zijn coalitiegenoten dit niet ogenblikkelijk accepteerden, blies hij de samenwerking met voorbedachten rade op. Hij zette zichzelf weer op één.
Dat hij zich zo liet gelden als een onbetrouwbare, bedriegende bondgenoot, vond hij duidelijk van geen betekenis. Zijn voornaamste minister, Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) had zich de week daarvoor al minachtend over politieke bondgenootschappen uitgelaten. „Ik zeg altijd maar: een allemansvriend is geen vriend.”
Op de luchthaven in Vilnius spraken veel mensen Russisch
Zo vond het nieuwe nationalisme uit de jaren negentig, ontwikkeld voor buitenlands gebruik, uiteindelijk ook zijn plaats in de binnenlandse politiek. Wat begon met ‘eigen volk eerst’, eindigde in ‘eigen partij eerst’. In de onuitgesproken conclusie dat bondgenootschappen – coalities – in feite geen waarde meer hebben.
Dus Nederland mocht zich internationaal misschien tot de bedrogen bondgenoten rekenen; evengoed had het land zelf bij de laatste verkiezingen de meeste stemmen toegekend aan een bedriegende bondgenoot.
Tegenstrijdig evenement
Je kon beredeneren dat de brede scepsis over bondgenootschappen een belangrijk signaal was. Dat mensen naar een kleinere omgeving terug wilden om de greep op hun leven te herstellen. Nationale soevereiniteit. Net zo goed kon je beredeneren dat de verzwakking van het ene bondgenootschap, de NAVO, leidde tot versterking van het andere, de EU. In reactie op het nieuwe Amerika ontwikkelde de EU immers razendsnel de aspiratie zelf een defensiegrootmacht te worden.
De NAVO-top was zo bezien nogal een tegenstrijdig evenement: bedrogen bondgenoten die overeenstemming willen bereiken over gezamenlijke veiligheid met een Amerikaan die hun binnenlandse opponenten steunt en hun buitenlandse tegenstander waardeert.
In dat NAVO-panel in Vilnius trof ik de diplomatiek redacteur van de Litouwse publieke omroep. Een scherpzinnige man die als tiener toekeek hoe de leiding van zijn land in 1990 brak met Moskou terwijl de Sovjet-Russische tanks onderweg waren. Nu volgde hij elk detail over de aanstaande NAVO-top. Hij begreep wel dat er een besluit tot hogere defensie-uitgaven op komst was. Maar zouden NAVO-lidstaten hun beloften dit keer wél nakomen? Hij was erg sceptisch.
Bij vertrek uit Vilnius hoorde ik op de luchthaven veel mensen Russisch spreken. Ik kreeg uitgelegd dat voor inwoners van vijf van de zes Wit-Russische regio’s Vilnius het dichtstbijzijnde vliegveld is, zodat het in Litouwen doodnormaal is dat Wit-Russen door dit NAVO-gebied naar huis reizen. Potentiële kwartiermakers van Poetin rijden hier kortom alle dagen over de snelweg. Dan begrijp je wel hoe hard het aankwam dat die belofte van Bush een lege huls bleek te zijn.
Lees ook
Premier Schoof kan met ruim mandaat van Tweede Kamer naar komende NAVO-top
‘Mijn hemel hoe heb ik deze man ooit kunnen voordragen als premier”, twitterde PVV-leider Geert Wilders dit weekend over demissionair premier Dick Schoof. „Lafjes meehuilen met de linkse wolven en antisemieten in het bos.” Hij eindigde met: „De man had nooit gezag en zal het ook nooit meer krijgen”.
Aanleiding van die tweet was het begrip dat Schoof had voor de Gaza-demonstratie op het Malieveld. Nu zou ik zelf ook nooit aan een demonstratie meedoen waar met Iraanse vlaggen wordt gezwaaid, waar moeders met kinderen „From the river to sea” scanderen en waar „Hands off from Iran”, „Fuck you Israel” en „Yalla, yalla Intifada” wordt geroepen. Bij de mars was ook het in een aantal landen verboden Volksfront voor de Bevrijding van Palestina aanwezig, een marxistisch-leninistische organisatie opgericht in 1967 met als doel opheffing van de staat Israël. Inhoudelijk kan ik Wilders geen ongelijk geven.
Toch vind ik Wilders’ tweet een vorm van ondermijning van de rechtsstaat. Je bent het niet eens met de exacte formulering van Schoof en gaat hem daarom in het openbaar schofferen. Dat is natuurlijk opruiend en nodigt gekken uit om nog feller tekeer te gaan tegen de demissionair premier, met alle risico’s van dien.
Woensdag stond in deze krant een ingezonden stuk van Klaas Dijkhoff, oud-fractievoorzitter van de VVD. Dijkhoff stelt dat de traditionele politieke tegenstellingen achterhaald zijn. Hij constateert een nieuwe politiek scheidslijn: die tussen democratisch versus antidemocratisch. Ik ben het hartgrondig met hem eens. Zowel Iraanse vlaggen op het Malieveld als de tweets van Wilders zijn antidemocratisch en ondermijnend.
Dijkhoff refereert in zijn stuk aan de aanvallen op ‘de elite’ door de antidemocraten. Door zichzelf te presenteren als vertolkers van ‘de wil van het volk’ delegitimeren ze de overige democratisch gekozen politici, die de wil van het volk zouden negeren. „Democratie sterft zelden met een knal, ze kwijnt weg” stellen Dijkhoff en zijn mede-auteur Mark Thiessen.
Het politieke midden afdoen als een ‘kudde’ is een gevaarlijke opvatting
De politieke flanken in Nederland bieden doorgaans geen oplossingen. In een samenleving, bij een organisatie of zelfs in een gezin kom je tot de beste oplossingen door via inhoudelijke discussie uiteindelijk op één lijn te komen. Consensusvorming is moeilijk, maar leidt uiteindelijk tot draagvlak.
Dijkhoff heeft de actiegroep Voor Ons Nederland opgericht, voor de stille milde meerderheid die zich volgens hem moet laten horen. De actiegroep wil ideeën koppelen aan politieke oplossingen, daar draagvlak voor organiseren en dat de politiek aanbieden. Nu weet ik niet precies hoe dat eruit gaat zien, maar het lijkt me zeker een zinvolle weg.
Redelijkheid en haalbaarheid leveren uiteindelijk oplossingen, die de extremisten op de linker- en rechterzijde nooit voor elkaar zullen krijgen. Het politieke midden wordt door de flanken wel eens afgedaan als volgers van de „kudde” en „politics as usual” (een Extinction Rebellion-activist laatst in NRC) maar dat is een gevaarlijke opvatting die onze stabiliteit en vooruitgang bedreigt. Er is een waanzinnig grote groep in Nederland die door het politieke midden wordt vertegenwoordigd. Mensen die dagelijks naar hun werk gaan, een gezin runnen, bedrijven helpen maar zelden zichtbaar zijn in (sociale) media, omdat ze daar de tijd niet voor hebben.
In het Westen mogen we laten zien dat het beschermen van de rechtsstaat en de democratie werkbare oplossingen kan opleveren: door ferm tegen antidemocratische bewegingen te zijn en pal achter ideeën te staan die oplossingen voor de samenleving mogelijk maken. Het beschaafde politieke midden vinden we niet terug bij delen van GroenLinks die tolerant zijn voor de intolerantie van Extinction Rebellion en de terroristische organisatie Hamas. En bij populistisch rechts evenmin. De oplossing moet uit het midden komen. Ik steun Dijkhoff en zijn beweging van harte.
Trump heeft de wetenschap de oorlog verklaard, China gaat er juist nog meer in investeren. Trump verjaagt het talent, China trekt het juist aan. Daarmee begaat de Amerikaanse president dezelfde vergissing die de Chinezen in het verleden zwaar heeft opgebroken. Door zich te isoleren raakte China, land van uitvinders bij uitstek, zijn technologische voorsprong kwijt en werd het een prooi van buitenlandse grootmachten. Wil Trump dat voorbeeld soms volgen?
De Vier Grote Uitvindingen – kompas, papier, buskruit en boekdrukkunst – zijn het symbool van de hoogontwikkelde cultuur van het oude China, waar de Chinezen terecht trots op zijn. Ook tal van andere uitvindingen zijn te danken aan China, van paraplu tot wateruurwerk, van vlieger tot telraam, van kruiwagen tot zonnewijzer. Een ruim tweeduizend jaar geleden aangelegd irrigatie- en waterkeringssysteem in de provincie Sichuan functioneert nog steeds.
Veel Chinese uitvindingen veroverden al vroeg de wereld. China was immers eeuwenlang allesbehalve het geïsoleerde land waarvoor het in het Westen vaak is aangezien. Het had volop internationale handelsrelaties, eerst via de Zijderoute, later vooral over zee. In de eerste helft van de vijftiende eeuw maakte admiraal Zheng He, China’s beroemdste eunuch, met een enorme vloot van negenmasters zeven reizen naar verre kusten, tot die van Oost-Afrika toe.
Barbaren
Maar na Zheng He’s zevende reis besloot het superieure Hemelse Rijk zich voor het buitenland af te sluiten. Buitenlandse handel werd verboden, want de keizer vond dat China de barbaren en hun producten niet nodig had. Een latere keizer maakte een uitzondering voor de wetenschappelijke en astronomische kennis van de jezuïeten die tot China waren toegelaten. Op hun beurt brachten de jezuïeten Chinese kennis naar Europa – totdat het christendom in China verboden werd. Het land keerde zich steeds meer naar binnen en had steeds meer genoeg aan zichzelf.
Terwijl China stagneerde begon in Engeland de industriële revolutie. Koning George III stuurde een gezant naar Beijing, die de keizer moest overreden China te openen voor Britse producten. Maar de keizer was niet onder de indruk van de geschenken vol technologische snufjes die de gezant had meegebracht: „Ik hecht geen waarde aan vreemde of ingenieuze voorwerpen en zie geen nut in de maaksels van uw land.” Die zelfgenoegzaamheid is China zwaar komen te staan. Engeland nam in de negentiende eeuw wraak in de Opiumoorlogen. Het was het begin van de ‘eeuw van vernederingen’, waarin China de speelbal werd van buitenlandse grootmachten.
Lees ook
De kleine keizer; Deng Xiaoping bracht China welvaart maar geen vrijheid
Mao Zedong verjoeg de buitenlanders na zijn machtsovername in 1949, maar onder zijn schrikbewind raakte het eertijds glorieuze China nog verder achterop. Met de economische revolutie van Deng Xiaoping begon 45 jaar geleden een economische inhaalslag van een omvang en snelheid zoals de wereld nog nooit had gezien. De benodigde technologie werd meestal gestolen, overigens een voor opkomende economieën vrij normale praktijk. Dat wekte veel westerse protesten, maar er ging tegelijk de geruststellende boodschap vanuit dat China zelf niet tot technologische innovaties in staat was en daardoor economisch een westerse aanhangwagen zou blijven. Dat misverstand heeft een hardnekkig leven geleid.
China maakte graag gebruik van de onder president Jimmy Carter begonnen academische uitwisseling. Jarenlang heeft China verreweg het grootste contingent buitenlandse studenten in de Verenigde Staten geleverd. Onder hen waren opvallend veel kinderen van de Chinese elite. Zo studeerde de dochter van president Xi Jinping aan Harvard, onder een schuilnaam. De uitwisseling had een staaltje van Amerikaanse soft power moeten zijn: de Chinezen zouden vertrouwd moeten raken met de Amerikaanse liberale waarden, om die na hun afstuderen uit te dragen in China. Maar veel jonge Chinese geleerden keerden niet naar China terug, en degenen die dat wel deden droegen niet de democratie maar de partijlijn uit.
Het heeft onbegrijpelijk lang geduurd voordat het goed tot Washington doordrong dat China niet van plan was met zijn goedkope, laagwaardige producten eeuwig de werkplaats van de wereld te blijven. Om een supermacht te worden moest het een eind maken aan zijn technologische afhankelijkheid van het Westen en zelf hightech producten en diensten ontwikkelen. In 2015 lanceerde Xi Jinping daarom het industriële plan Made in China 2025, dat het land in tien jaar tijd een leidende rol moest geven in strategische technologieën en zo veel mogelijk zelfvoorzienend moest maken. Daarvoor zijn reusachtige investeringen gedaan in research en development. De overheidssteun aan nationale hightech bedrijven (‘nationale kampioenen’) werd verveelvoudigd, terwijl buitenlandse multinationals die de Chinese markt op wilden, gedwongen werden hun productie en hun R&D in China onder te brengen.
Het heeft lang geduurd voordat het tot de VS doordrong dat China niet eeuwig de werkplaats van de wereld wilde blijven
In 2025 zijn de doelstellingen van Made in China 2025 grotendeels gehaald en is de wereld in strategische sectoren als zonne-energie en elektrische auto’s afhankelijk geworden van China. De Amerikaanse heffingen en sancties hebben deze ontwikkeling niet tot staan gebracht. Ze hebben China juist aangemoedigd om nog meer te innoveren en nog harder te werken aan technologische onafhankelijkheid. Nergens ter wereld worden zo veel fabrieken van halfgeleiders gebouwd als in China. De stichter van de techgigant Huawei is er zeker van dat het Amerikaanse verbod op de leverantie aan China van geavanceerde chips niet het beoogde verlammende effect zal hebben, integendeel: Huawei is druk bezig de Chinese achterstand op het gebied van halfgeleiders weg te werken.
AI-wereldhegemonie
Langjarige planning is in China regel. Made in China 2025 wordt verlengd tot 2035. Dankzij China’s ‘nieuwe productieve krachten’ zoals Xi de hightech bedrijven heeft gedoopt, denkt China de wedloop met de VS om de AI-wereldhegemonie te winnen. Daarvoor heeft het hulp gekregen uit de minst verwachte hoek: die van Trump.
De Amerikaanse president valt universiteiten en onderzoeksinstituten aan, hij heeft diep gesneden in hun financiering, de visa van Chinese studenten worden ingetrokken, Chinese wetenschappers vervolgd. Die oorlogsverklaring aan de wetenschap is een godsgeschenk aan China. Chinese topgeleerden verlaten de VS en keren terug naar hun vaderland, studenten uit de hele wereld zijn welkom in China. Het totalitaire China is hard op weg de hightech leider van de wereld te worden.
Lees ook
China is essentieel voor de hoge winsten van Apple, maar Donald Trump is de kip met gouden eieren aan het slachten
Aan de meeste strafzaken die ik voor de maandagrubriek ‘de Zitting’ in NRCbijwoon, hou ik hooguit indrukken over. Dat in doorsneezaken het gros van de verdachten impulsief handelde, uit hebzucht, uit agressie, onder invloed of uit lust. Zelden is er nagedacht. Hooguit was er een vluchtige gedachte over straf- of pakkans. De veronderstelling er wel ‘mee weg te komen’ of het foutieve idee dat ‘dit wel kon’.
Verontrustend veel verdachten blijken laag begaafd, analfabeet of anderszins maatschappelijk over het randje gevallen. Ooit zag ik een psychiatrische patiënt berecht worden, die om de paar minuten aan de rechter vroeg of ze „nu naar huis mocht”, zijnde een kamer in een inrichting.
Wat meer blijvende indruk maakt zijn verkeersmisdrijven met dodelijke afloop. Daar gaat het over roekeloosheid versus onvoorzichtigheid en zit de verdachte vaak even diep in de put als de nabestaanden. Sterven in het verkeer is zo’n beetje de rauwste overrompeling die het leven voor de oppassende burger in petto kan hebben. En werkelijk iedereen met een autosleutel in z’n zak kan ermee voor de strafrechter komen, weet je dan na afloop. Schuld zit hier in een heel klein hoekje.
In de lijsten voor de pers met zittingsinformatie van de elf rechtbanken kies ik bij voorkeur voor cybercrime (in opkomst), ‘witte boorden’ (zeldzaam) en ‘beroeps’ (idem). Die zijn meestal te herkennen aan de lijsten met te laste gelegde delicten, in tijd en locatie verspreid. Kennelijk kozen die bewust voor het ‘verkeerde pad’. Het etiket ‘criminelen’ past daar beter bij dan bij de doorsnee sukkelaar in het strafbankje. Wie pleegt er nou koelbloedig zes inbraken achter elkaar? Omdat het loonde, makkelijk was, niemand je achterna ging? Waar verpats je de opbrengst, wie vertelt je waar je moet zijn?
Zo belandde ik dus bij een zaak met een ‘beroeps’ die me onverwacht niet losliet. De meervoudige strafkamer in Utrecht gaf vorige maand een medepleger van viermaal ‘oplichting met babbeltrucs’ her en der in Nederland zestien maanden cel, waarvan vier voorwaardelijk. Ik betrapte me er op dat ik dat weinig vond. Wat het overigens niet is – op rechtspraak.nl komt deze categorie ruimschoots voor. Dit vonnis past helemaal in de bandbreedte. De strafrechter heeft het keurig gedaan.
Ik had dat dus niet gekund. Destijds was ik na de zitting inwendig scheldend naar huis gegaan. Deze **** bleek gespecialiseerd in het beroven van 80-plussers. Die werden in soms uren durende telefonades met een nepmedewerker van ‘de politie’ of ‘de bank’ over acute dreiging van woningoverval, inbraak of bankfraude aangeraden om hun sieraden, elektronica of bankpas aan de deur af te geven. De verdachte kwam dan behulpzaam aan de deur. Zodat ‘de autoriteiten’ ze in veiligheid konden brengen, ‘in een kluis’ of ze ‘snel kon laten taxeren’ voor de verzekering. Etc.
Op de zitting had een medewerker van Slachtofferhulp uitgelegd hoe de slachtoffers er nu aan toe waren – en dat was niet best. Er was voor tienduizenden euro’s schade geleden, wat eigenlijk wegviel tegen de emotionele en psychologische klap die was uitgedeeld.
Daar ging het bij mij dus mis. Iedereen die ook mantelzorger voor een hoogbejaarde is geweest, ziet hoe een sterk en dierbaar familielid verandert in een hulpeloze, angstige en kwetsbare schim van vroeger. Zeker als de jaren écht vorderen. De afhankelijkheid wordt enorm, spullen van vroeger zijn een houvast, sieraden krijgen extra emotionele waarde, zeker als ze bij half vergeten hoogtij momenten horen. De paniek als er dan iets ‘kwijt’ is, is hartverscheurend. En er is dus voortdurend iets kwijt. Oude mensen verdwalen langzaam in zichzelf. Het naaste familielid is dan het laatste houvast. En die krijgt daar een tik van mee.
Dat maakte me ongeschikt om onbevooroordeeld deze strafzitting bij te wonen. En om iets van redelijkheid op te brengen voor de 22-jarige dader, die nieuw in Nederland is, nu ruzie met z’n vader heeft, schulden bij de ziektekostenverzekeraar en natuurlijk verkeerde vrienden, op Snapchat vooral, waar ze met geld zwaaien. Ook naar hem. Strafrechters en officieren zorgen er voor dat dit type jongens/klootzakken ongeveer hetzelfde wordt gestraft. De reclassering houdt ze daarna nog een poos in de peiling.
Misschien is deze jongen nog op het rechte pad te brengen, wat ik zou toejuichen. En voor iedereen ook het beste zou zijn. Maar aan vergeving ben ik nog niet toe. Dat kan ook nog wel even duren.
In de nacht van zaterdag op zondag voerden Israëlische gevechtsvliegtuigen een aanval uit op een topcommandant van Jemens Houthirebellen. De Israëlische luchtmacht was er nogal trots op. „Afgelopen nacht, terwijl de aanvallen in Iran voortduurden, vlogen straaljagers van de luchtmacht meer dan tweeduizend kilometer vanuit Israël en sloegen toe in Sana’a in Jemen”, aldus een woordvoerder. Of het raak was, is onduidelijk.
Bij aanvallen tijdens Israëls bloedige afrekening in de Gazastrook vielen zaterdag zeker 57 doden en zondag nog eens 41; waarmee het totale dodental aan Palestijnse kant ruim boven de vijfduizend kwam sinds Israël half maart weer in het offensief ging na een soort staakt-het-vuren van twee maanden. In Zuid-Libanon vielen zeven gewonden bij Israëlische drone-aanvallen. In Syrië bombardeert Israël ook alles wat vijandig wordt geacht.
Ik wilde even aandacht voor die andere doorgaande Israëlische oorlogen, die door het grotere en nieuwere conflict met Iran buiten het nieuws en de aandacht terechtkomen. Die gaan ongehinderd door terwijl premier Netanyahu met nog meer geweld zijn doelen in Iran probeert te verwezenlijken: de kop van de octopus eraf hakken. De octopusdoctrine, uit 2018, is niet van Netanyahu maar van de toenmalige rijzende ster Naftali Bennett, maar dat geeft niet. Eerst de tentakels eraf, Hamas, Hezbollah, de shi’itische milities in Irak en de Houthi’s, en dan de kop, het brein, Iran.
De tentakels zijn (nog) niet allemaal afgehakt, en voor zover wél, groeien ze, zoals tentakels wel doen, misschien terug. Maar in elk geval is Iran vandaag dusdanig verzwakt – de tentakels vormden in Iraanse termen zijn voorwaartse verdediging tegen Israël – dat de verleiding om toe te slaan Netanyahu te machtig werd.
Meer dan twintig jaar al hamert hij op het „existentiële gevaar” van het Iraanse nucleaire programma voor Israël omdat het niet civiele doeleinden zou dienen maar een atoombom moest opleveren. Iran zweert van niet, al heeft zijn drukke nucleaire verrijkingsactiviteit het wel tot op de drempel van een bom gebracht. Maar noch de internationale atoominspectie IAEA noch de Amerikaanse inlichtingendiensten zien bewijs dat Iran feitelijk een bom in elkaar sleutelt. Die Israël overigens wél bezit; een stuk of honderd wordt geschat.
De aanvallen van vrijdag op Iraanse nucleaire installaties werden begeleid door de liquidatie van de top van leger en revolutionaire garde en kerngeleerden, en later gevolgd door bombardementen op civiele doelen: olie- en gasinstallaties en instituties van het regime, het gebouw van de staatsradio- en tv en het hoofdbureau van politie in Teheran onder andere. Dat weerspiegelt ook het dubbele doel: vernietiging van het nucleaire programma en omverwerping van het regime, zoals ook afleidbaar is uit Netanyahu’s oproepen aan het Iraanse volk in opstand te komen. Net als in zijn andere oorlogen schendt Israël trouwens in vele opzichten het internationaal recht, maar dat doet er tegenwoordig niet meer toe.
Over het eerste doel kan ik kort zijn: daarvoor heeft Israël Trump en zijn bunkerbusters nodig en die wil als het éven kan niet in zo’n potentiële forever war terechtkomen. En een nieuwe Iraanse revolutie? Al die protesten van de afgelopen jaren – u herinnert zich het Vrouw, Leven, Vrijheid protest na de dood van Mahsa Amini in handen van de zedenpolitie – maken duidelijk hoe weinig het volk nog met zijn leiders opheeft. Aan de andere kant is er nauwelijks georganiseerde oppositie, en een charismatische oppositieleider ontbreekt.
Uit de doorgaande vergeldingsaanvallen op Israël blijkt dat het gewapende deel van het regime gehavend is maar verder overeind blijft. Mij zou het niet verbazen als een of andere ambitieuze generaal zich vandaag of morgen aan de macht meldt. Voor een autoritair regime maar dan zonder ayatollahs. Iemand daar blij mee?
Carolien Roelants is Midden-Oostenexpert. Ze schrijft om de week een column.
De traditionele politieke kaart van Nederland is achterhaald. Terwijl we nog steeds praten in termen van links versus rechts, conservatief versus progressief, tekent zich een veel fundamentelere scheidslijn af: democratisch versus anti-democratisch. Het is noodzakelijk dat we dit erkennen en ernaar handelen. Niet omdat de oude verschillen er niet meer toe doen – natuurlijk blijven er stevige meningsverschillen bestaan over belastingen, sociale zekerheid of klimaatbeleid. Maar omdat er iets veel wezenlijkers op het spel staat: onze democratie en hoe we met elkaar omgaan.
Het gevaarlijke van anti-democratische bewegingen is dat ze zelden openlijk de democratie aanvallen. Dat zou te transparant zijn en zou onmiddellijk weerstand oproepen. In plaats daarvan hanteren ze een veel slimmere strategie: ze vallen iets aan dat breed bekritiseerd wordt, terwijl ze ondertussen iets heel anders kapotmaken.
Neem de aanvallen op ‘de elite’ of ‘het establishment’. Weinig mensen verdedigen graag een establishment dat als zelfgenoegzaam of wereldvreemd wordt gezien. Dus wanneer populistische partijen fulmineren tegen ‘de politieke elite’ of ‘Brussel’, zal menigeen instemmend mompelen dat ze ergens wel een punt hebben. Wat de populisten intussen kapotmaken is echter iets heel anders: het vertrouwen in democratische instituties, de legitimiteit van expertise, en de bereidheid om compromissen te sluiten.
Wil van ‘het volk’
Hetzelfde geldt voor aanvallen op de media. Anti-democraten beweren alleen maar te vechten tegen partijdige berichtgeving, maar ondermijnen tegelijkertijd de gedeelde feitenbasis die nodig is voor democratisch debat. Door berichtgeving die hen niet zint af te doen als ‘fake news’ en niet te reageren op de inhoud, maar de intenties van de journalist in diskrediet te brengen, zorgen ze ervoor dat feiten vervangbaar worden door meningen en uiteindelijk de eigen gevoelens belangrijker zijn dan feiten.
Anti-democraten claimen, ook met een minderheid van de stemmen, de enige vertolkers te zijn van de ware wil van ‘het volk’. Wat ze in werkelijkheid doen is het principe van democratische representatie uithollen. Door te beweren dat alleen zij het echte volk vertegenwoordigen, delegitimeren ze alle andere democratisch gekozen politici.
Lees ook
Nederland als bestuurlijke woestijn
Dat is de strategie van de anti-democraten. Wanneer het vertrouwen in democratische instituties eenmaal geërodeerd is, wanneer expertise systematisch wordt ondermijnd en weggezet als ‘ook maar een mening’, en wanneer de legitimiteit van verkiezingen in twijfel wordt getrokken, dan is de democratische cultuur al ernstig beschadigd.
In Hongarije en de VS zien we hoe democratie sluipenderwijs afglijdt: via aanvallen op verkiezingen, rechters en media. Democratie sterft zelden met een knal – ze kwijnt weg. Nederland is hier niet immuun voor. De anti-democratische verleiding laat ook in Nederland haar sirenenzang sterk horen. Niet alleen in de extreme hoeken, maar over de volle breedte van de politieke cultuur waar compromis en gematigdheid met minder aandacht en stemmen beloond worden dan polarisatie en populistische reflexen. De oplossing ligt niet in het negeren van de zorgen die populisten uitbuiten. De oplossing ligt in het aanpakken van de grote problemen waar ons land tegenaan loopt en in het bieden van een verhaal waar de grote groep kiezers vanuit het midden in kan geloven.
Democratie sterft zelden met een knal – ze kwijnt weg
Een democratie moet leveren. Een huis voor iedereen, je gezin ook kunnen verzorgen met één inkomen, goed onderwijs voor onze kinderen, genoeg beschikbare zorg voor iedereen en een sterke economie die bouwt aan de toekomst. Dit alles in een weerbare samenleving die zich in een sterk Europa kan verdedigen tegen dreigingen.
Wat we nodig hebben is een nieuwe beweging van democratische krachten die de traditionele scheidslijnen overstijgt. Een actiegroep voor het algemeen belang die de stille milde meerderheid – die momenteel ondersneeuwt in het gepolariseerde debat – een megafoon geeft. Die oplossingen en draagvlak aanreikt aan de politiek. Zodat onze democratie beter levert en de strijd aankan met de antidemocraten.
Toen David Cameron moest besluiten over het uitroepen van een EU-referendum, noemde hij een reeks voordelen en één groot nadeel: „You could unleash demons of which ye know not.” Dat was 2013. In 2017 konden we bij de eerste keer Trump wellicht nog denken: geef het een kans. Zelfs na onze Nederlandse verkiezingen in 2023 zou je met veel goede wil nog kunnen denken dat ‘onze’ radicaal Geert Wilders toch milder was en een kans moest krijgen. Al bleek de milde pose een masker dat daags na de verkiezingen af afgeworpen werd. Inmiddels weten we precies wat er loskomt. Terecht sluiten VVD en NSC nu uiteindelijk de anti-democraten uit. Het zou goed zijn als BBB dat ook doet. Want we kennen de krachten die ontketende anti-democraten op onze samenleving loslaten. Die zijn vernietigend voor democratie en samenleving. Aan ons allemaal nu de taak ze te beteugelen.
Wat dan wél?
Maar enkel tegen iets zijn is niet genoeg. Het blijft dan de vraag wat dan wel te doen. In zijn boek De Kremlinfluisteraar schrijft Giuliano da Empoli over Russen in de jaren negentig klaar waren om Boris Yeltsin – die hen van het communisme verloste – in te ruilen voor andere politici „because they offer the prospect of a new beginning”. Dat is wat de anti-democraten hun kiezers aanbieden. En het is wat de democraten ook moeten doen.
Een nieuw begin ligt voor het oprapen, als we erin geloven. We kunnen de slimste wetenschappers laten werken aan de beste oplossingen voor de problemen van nu. We kunnen technologie maken die ons laat groeien en mogelijkheden geeft om dingen samen beter te doen. We kunnen ervoor zorgen dat mensen weer gaan zien dat het beste nog moet komen. We kunnen laten zien dat vooruitgang normaal is, in plaats van iets om mensen bang voor te maken. We kunnen weer groot denken en bouwen aan een land van overvloed. Als wij ons tot doel stellen om over vijftien jaar de goedkoopste duurzame energie van de wereld te hebben, dan kan dat. Dit vereist alleen wel dat we politieke partijen helpen om heldere keuzes te maken en daaraan durven vasthouden.
Lees ook
Progressieven, zet weer vol in op een overheid met power
We hoeven ons niet te verstoppen voor de veranderende wereld. In een land met de kennis, de kunde en de rijkdom van ons Nederland kunnen we zelf kiezen hoe onze toekomst eruitziet. Dat is de luxe die ons door vorige generaties is gegeven. En het is aan ons om daar wat mee te doen.
En er is nog iets nodig om ervoor te zorgen dat onze politiek daarmee verder kan. Een les die wij leerden toen we zelf in de politiek werkten en die we nog beter zagen toen we eenmaal eruit waren: de ideeën en de verhalen die ons land veranderen komen uit de samenleving. Het is vervolgens aan de politiek om er wat mee te doen. Hoe groter de kloof tussen politiek en samenleving, hoe minder ideeën doorstromen. En die kloof kan niet alleen door de politiek gedicht worden. De verantwoordelijkheid daarvoor dragen wij allemaal.
Want, vrij naar Brandeis, het belangrijkste ambt in een democratie is dat van burger. Daarom richten wij Voor Ons Nederland op. Een actiegroep voor het algemeen belang die de stille, milde meerderheid luid en duidelijk wil laten horen. Die de veelheid aan ideeën verbindt, koppelt aan draagvlak en aanreikt aan de politiek. Hoffelijk waar het kan en luidruchtig als het moet.
Politiek en democratie zijn te belangrijk om alleen aan politieke partijen over te laten. Wij, de stille milde meerderheid, moeten de partijen voeden met oplossingen waar draagvlak voor is. We moeten in de media van ons laten horen zodat niet de schreeuwende minderheden aan de flanken de toon zetten voor deelbelangen en meer politieke invloed hebben dan ze verdienen. We moeten weer geloven dat een betere toekomst mogelijk is. De vraag is niet of we de democratie kunnen vernieuwen voor de 21e eeuw, maar of we de moed hebben om daaraan te beginnen. Het antwoord daarop geeft u zelf.
Weet u nog, toen Barack Obama een beige pak droeg tijdens een persconferentie? Het was augustus 2014. Op Fox werd gezegd dat de keuze heel veel mensen had geshockeerd, want het was absoluut ongepast, een Amerikaanse president onwaardig. Een Republikeins Congreslid zei dat er geen enkel excuus was voor de president om een pak te dragen dat lichtgekleurd was. „Ik bedoel, de hele wereld kijkt toe.”
Obama is een politiek verschijnsel dat mij inmiddels bijna onvoorstelbaar voorkomt. Als zwarte man moest hij opvallend intelligent, bijzonder welbespraakt en extreem diplomatiek zijn om ook maar een kans te maken op het presidentschap. Hij was zo smetteloos, dat zijn tegenstanders niets anders konden dan de kleinste details tegen hem te gebruiken. Een sterkere tegenpool dan de huidige Amerikaanse president is bijna niet te verzinnen: Trump hoeft niets, en mag alles. Dat talloze vrouwen hem hebben beticht van seksueel misbruik en verkrachting was geen probleem. Dat zijn leiderschap wordt gekenmerkt door een gebrek aan begrip van de meest basale politieke zaken, en door emotionele uitbarstingen wanneer zijn ego gekrenkt is, ook niet.
Ik zoek al jaren naar een verklaring voor het gegeven dat iemand als Trump tot twee keer aan toe president kon worden, in een land dat ook Obama voortbracht. En ik denk dat mij die verklaring lang geleden al is aangedragen – ik geloofde hem alleen niet.
Het was tijdens een conferentie in Oxford, najaar 2016, georganiseerd door het literair-wetenschappelijke tijdschrift Callaloo, dat werk van schrijvers uit de Afrikaanse diaspora bestudeert. Donald Trump was nog in de race voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen. We bespraken zijn kansen tegen Hillary Clinton. De meeste mensen in het gezelschap – overwegend Amerikaanse academici met een progressieve politieke overtuiging – konden zich niet voorstellen dat iemand die overduidelijk niet het verstand en ook niet de vereiste gewiekstheid had, de verkiezingen kon winnen. Een wat oudere man, een Afro-Amerikaan met een aristocratische uitstraling, schudde kalm zijn hoofd. Hij nam het woord: „Donald Trump gaat winnen, juist omdat hij zichtbaar minder slim en minder beschaafd is dan Obama. Dat iemand als Trump de machtigste man van de wereld kan worden, is het ultieme bewijs van de superioriteit van de witte man.”
Ik vond het nogal vergezocht, destijds. Maar nu is Trump voor de tweede keer aan de macht, en ik begin te denken dat die professor in Oxford misschien wel gelijk had. Alles wat Trump doet, is een uiting van de overtuiging dat witte mensen gevaar lopen door bruine en zwarte mensen. Hij biedt witte Afrikaners asiel aan omdat hij denkt dat Zuid-Afrika een genocide op hen pleegt. Tegelijkertijd laat hij razzia’s uitvoeren op alles wat er buitenlands uitziet: latino’s, zwarte en Aziatische mensen, die zonder vorm van proces worden vastgezet. De criminalisering van donkere mensen hangt nauw samen met het beeld van hun inferioriteit: het zijn overbodige mensen die ‘ons’ tot last zijn. Dat ongedocumenteerde immigranten juist bijdragen aan de Amerikaanse economie (zij dragen jaarlijks bijna 90 miljard dollar aan belasting af) is een zoveelste waarheid die uit het zicht wordt gehouden.
Dus, als het niet om werkelijk gevaar gaat, en ook niet om werkelijke financiële lasten, wat is het dan? Misschien, uiteindelijk toch, een zoveelste poging tot krachtpatsen, tot bewijs van hoe machtig de witte man is. In dat licht begrijp ik opeens ook Trumps pompeuze verjaardagsoptocht vol militaire spierballentaal. Hij is de belichaming van hoe ver de witte, heteroseksuele norm kan gaan – maar ook voor hoe ver hij wil gaan. Zo ver dat hij onaantastbaar is.
God, wat verlang ik naar vroeger. Toen controverse niet veel heftiger was dan een beige pak, en racisme nog een halfslachtige poging deed zich te verstoppen achter gedragsregels.
Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.
Laatst was ik bij een bijeenkomst over demografie. De overheersende mening was dat het teruglopen van het vruchtbaarheidscijfer in Nederland een doemscenario betekent. Door de scheve verhouding oud-jong wordt welvaart onbetaalbaar. Het huidige woningtekort betekent dat jongeren nog minder kinderen krijgen. Kunstmatige intelligentie (AI) maakt velen, ook hoogopgeleiden, overbodig, dus: nog minder belastinginkomsten.
In deze redenering zitten logische elementen, maar er wordt tegelijk aangenomen dat er verder niets verandert. Alsof ouderen niet langer en anders kunnen werken, alsof het milieu geen baat heeft bij minder mensen, alsof betere zorg en kinderopvang inclusief robotisering niet ook de demografie positief kunnen beïnvloeden.
Het is een klassiek misverstand van pessimisten, het uitvergroten van één dimensie en verder uitgaan van business as usual. En pessimisme is nogal bon ton. De intellectuele teneur is er een waarin de wereld naar de ondergang drijft, voorbij de befaamde omslagpunten, zonder uitzicht op herstel. Alleen nog een catastrofe zou de mensheid van zichzelf kunnen redden.
Permanente crisis, zelfs „zonder hoop” (Tommy Wieringa), nee, zelfs een polycrisis: van broeikasgasemissies, energieverbruik, inflatie, woningtekort, consumptie, mobiliteit, biodiversiteit, vergrijzing en oorlogen. De voedselvoorziening zou in gevaar zou zijn door biodiversiteitsverlies, alle gemeten PFAS bedreigt de gezondheid. Pessimisten extrapoleren gretig vanuit wetenschappelijke feiten en modellen die over deelonderwerpen gaan en komen dan, zonder nuance, tot de conclusie dat het niet meer goed kan komen „met de diersoort mens” (Stefan Brijs).
Maar het is niet mijn bedoeling om pessimisme als fatalistische karikatuur neer te zetten. Pessimisme is wijd verspreid en juist daarom wil ik het serieus ter discussie te stellen.
Niet statistisch onderbouwd
Veel van de brede pessimistische generalisaties die worden gemaakt, worden niet door statistiek onderbouwd. De honingbij bedreigt wilde bijen maar bewijst niet de neergang van álle insecten, net zomin als minder insecten op de autovoorruit (wat eerder wijst op betere vogelbescherming en meer beton langs de snelweg). Zelfs de biodiversiteit in een dichtbevolkt land als Nederland (dat je dus niet zomaar kunt vergelijken met de rest van Europa) loopt niet op alle fronten mis: de Living Planet Index is sinds 1990 met 13 procent toegenomen (vooral zoetwater- en moerassoorten). En ook koraalriffen weten zich te herstellen.
Iedere statistische maat, verzameld door de onvolprezen website Our World in Data, wijst uit dat wij mensen, nu tweeënhalf keer zo talrijk als een halve eeuw geleden, veel beter af zijn wat betreft voeding, scholing, levensverwachting en keuzevrijheid. De verklaring schuilt in een combinatie van innovatie, wereldhandel en democratische regelgeving.
Wetenschapper Steven Pinker illustreert die vooruitgang door te wijzen op de 50 miljoen doden door de Spaanse griep, een eeuw geleden – vergelijk dat met de snelheid en effectiviteit waarmee we Covid-19 overwonnen. Journalist Simon Rozendaal laat zien dat in Nederland de vervuiling door zwaveldioxide, ooit de grote boosdoener, in veertig jaar met 90 procent is afgenomen.
Helaas, resultaten uit het verleden zijn onvoldoende voor de pessimisten. Dat komt omdat pessimisme niet zomaar een oppervlakkige somberheid is. Veel pessimisten zijn oprecht begaan met de wereld, en voelen zich machteloos. Pessimisme gaat vaak gepaard met een afwijzing van kapitalisme, buitenlandse handel, grote bedrijven en supermarkten, boosdoeners die ons onhoudbare consumptiepatronen opdringen.
Aantrekkelijke grondhouding
Tegelijk is een pessimistische grondhouding aantrekkelijk voor welvoorziene westerse burgers, een manier om hun eigen leven relevantie te geven door het te verbinden aan grote vraagstukken. Mogelijk zit er ook een zekere zelfkastijding achter: we hebben deze uitzonderlijke welvaart niet verdiend en ze kan niet blijven voorbestaan. Pessimisme kan dan positieve gevoelens oproepen, over de eigen moreel hoogstaande houding die gedeeld wordt met een selecte groep die het ook ‘ziet’.
De basis voor pessimisme is onzekerheid, die risicomijdend maakt. Soms kan pessimisme ook een manier zijn om ons op het ergste voor te bereiden en dat zo beladen mogelijk onder woorden te brengen, als een bezwering. Mogelijk is dit een evolutionair bepaalde reactie: als de spreekwoordelijke leeuw op de savanne opdoemt, kun je beter van een worst case-scenario uitgaan en niet optimistisch op het dier wachten.
Gen-Z’ers en millennials lijken somberder over vooruitgang dan hun voorgangers. Hun ouders zijn nu rijker, en ze hebben zelf aanzienlijk meer vrijheid. Maar oudere generaties waren gewend aan fluctuaties in de levensstandaard. Je kon in de middenklasse geboren worden, maar ook weer arm worden. Je moest doorzetten na tegenslagen en materiële en persoonlijke wensen uitstellen.
De eigen situatie – nog geen huis, geen carrière, geen levensdoel, moeizame relaties – wordt nu de spiegel voor de wereld. Ondanks de illusie van overvloed en saamhorigheid maken sociale media onzeker en eenzaam.
Met filosoof Maarten Boudry zou je kunnen zeggen dat juist links, ooit voorstander van vooruitgang en technologie, de somberheid vleugels heeft gegeven. Ook Steven Pinker hekelt de linkse nadruk op uitsluiting en woke, ten koste van de nadruk op armoede. Vooral linkse wetenschappers nemen, in hun verlangen naar aandacht, graag ideologische en apocalyptische trekjes over van activisten.
Immers, pessimisme kan een verdienmodel zijn, omdat er altijd wel weer een onderzoek nodig is naar hoe erg het met de wereld gesteld is. Pessimisme heeft theatrale getallen en gebaren nodig, van actievoerders geplakt aan schilderijen tot het ten grave dragen van gletsjers. De ingenieurs, medici en bèta’s bieden niet vaak een tegengeluid tegen de nadruk op de achteruitgang. Zelden wordt de vooruitgang gevierd, of het moet zijn door het bejubelen van futuristische plannen voor tijdreizen of onuitputtelijke energiebronnen.
Zo blijft de roep op een antikapitalistische omwenteling klinken, al is er geen idee van hoe dat werkt, behalve via vage autarkische utopieën. Dergelijk radicaal pessimisme leidt ook tot een gemakzuchtige houding waarbij je niet hoeft na te denken over concrete oplossingen. Erger, het kan een voedingsbodem voor ondemocratische krachten bieden. In dat gedachtengoed floreert het ideaal van de sterke man die een nieuwe orde afdwingt.
Slome bureaucratie
Ook optimisme kent sterke en zwakke varianten: er is een makkelijk laisser faire, een blind geloof in technologie, en er is eco-modernisme dat technologie een ecologische basis geeft. Waar pessimisten zichzelf kunnen verlammen in passiviteit, omhelzen optimisten technologisch oplossingen als AI, menselijk en klonen, en expedities naar Mars. Techno-optimisten hebben haast: we moeten „de race” winnen tegen klimaatverandering (Diederik Samsom). Daarin schuilt een zekere dwang. Sommige optimisten zijn in hun hart pessimisten.
Het ongeduld van de optimisten en de neerslachtigheid van de pessimisten worden gevoed door een slome bureaucratische overheid. In vergelijking met bijvoorbeeld de uitvoeringskracht die na de watersnoodramp van 1953 tentoon werd gespreid, leven we nu in de verlamming van trage besluitvorming, fragmentatie van uitvoeringsdiensten en langdurige bezwaarprocedures. Het is nu ondenkbaar dat iets als het Deltaplan in korte tijd zelfs maar goedgekeurd zou worden.
Bij dat relatief snelle Deltaplan zijn uiteraard dingen over het hoofd gezien, zoals de ecologische effecten op afgesloten waterlichamen, maar er bestond ook ruimte voor vele correcties. En dát is precies het belangrijkste inzicht. Vooruitgang is geen rechte lijn van perfecte oplossingen, maar een schaatsbeweging die telkens om correctie vraagt. Wie pessimisme en optimisme tegenover elkaar zet maakt een denkfout: het is niet óf maar én. Menselijke ontwikkeling is een voortdurende cyclus van kleine en grote, snelle en langzame veranderingen. Iedere uitdaging vraagt om oplossingen, die zelf weer een uitdaging worden omdat er immers altijd sprake is van negatieve of onvoorziene neveneffecten.
Voortschrijdend inzicht is de kern. Je bouwt dijken tegen toekomstig hoogwater en ontdekt gaandeweg dat doorlatende waterkeringen nodig zijn om eutrofiëring van oppervlaktewater te voorkomen. Internationale verdragen op het gebied van handel helpen de uitwassen van de wereldmarkt, zoals kinderhandel, te dempen. De maatregelen zijn niet perfect, maar worden steeds beter. Het ontkennen van vooruitgang voedt verongelijktheid en gevaarlijke utopieën.
Botsende wereldbeelden
Pessimisme en optimisme zijn geen tegenpolen, maar corrigeren in combinatie botsende wereldbeelden. Verzwakking van een van beide leidt tot polarisatie. Een regering moet een verhaal hebben dat optimisten én pessimisten overtuigt. Dat betekent duidelijk afwegen wat de beste keuze is met de kennis van dat moment, en accepteren dat risico’s inherent zijn aan keuzes.
Dystoptisch pessimisme kunnen we ons niet veroorloven, noch euforisch optimisme. Het is niet óf maar én: alleen een gezonde dosis optimisme, gelardeerd met kritisch pessimisme over mogelijke neveneffecten, kan leiden tot verstandige afwegingen en keuzes.Dat geldt bij uitstek voor duurzame ontwikkeling. Duurzaamheid is geen eenmalige staat van verlichting die we al of niet bereiken, maar een voortdurend streven met vallen en opstaan. Er zullen altijd nieuwe problemen opduiken.
Laten we de komende verkiezingen gebruiken om partijen te dwingen afwegingen, onzekerheden en kosten scherp en met zelfkritiek verwoorden, dwars over de beleidsterreinen heen. Trade-offs uit de weg gaan, doen alsof we niet hoeven te kiezen, vooruitschuiven of sturen op een risicovrije oplossing is het recept voor stagnatie.
De juiste gedachte is niet dat alles goed afloopt, noch dat we ten onder gaan, maar de zekerheid dat ons zoeken zinvol is. Verlies en onverwachte verrijking staan naast elkaar. Business as usual bestaat niet. We moeten voorwaarts, met nieuwsgierigheid en vertrouwen in ons collectieve lerende vermogen. Ook voor een afnemende wereldbevolking en vergrijzing vinden we oplossingen, net als voor al die nog onbekende uitdagingen.
Lees ook
Het geluid van pacifisten is in tijden van onzekerheid niet populair, zeggen ze zelf
Het was een warme nacht en ik lag met een goede vriend in het gras toen er opeens een flits door de hemel schoot. „Een vallende ster, nu mogen we een wens doen!”, riep hij.
„Het kan ook een satelliet zijn”, humde ik, maar hij keek daarop zo beteuterd dat ik er snel aan toevoegde dat je dan óók een wens mag doen.
„Ik hoop gewoon dat ik de afgelopen periode snel kan vergeten”, zei hij. Anderhalf jaar geleden strandde zijn relatie en vanwege de woningcrisis bleef hij met zijn ex in hetzelfde huis wonen tot ze elk een nieuwe stek hadden gevonden. Maar goed, ze hadden natuurlijk niet zomaar die verbintenis verbroken en binnen enkele weken veranderde hun appartement in een oorlogsgebied.
„Overdag zette ik me al schrap waar we ’s avonds ruzie over zouden krijgen. Het was vreselijk om aan elkaar overgeleverd te zijn”, vertrouwde hij me toe.
Hij is niet de enige. Een voormalig student van me is achter in de twintig en heeft ondanks een goedbetaalde baan nog steeds geen eigen plek. Ze woont bij haar moeder die in de avonduren, als de wijn tevoorschijn komt, roept dat haar dochter af moet vallen omdat ze anders nooit een relatie krijgt. Ik heb twee kennissen die in de dertig zijn en in een woongemeenschap leven met iemand die op de hospiteeravond nog hartstikke gezellig en stabiel leek maar, eenmaal deel van de club, zijn werkdag begon af te reageren op zijn huisgenoten, waardoor iedereen de gemeenschappelijke ruimtes is gaan mijden.
En dan zijn er ook nog de veertigers, vijftigers en zestigers die vanwege de krapte op de woningmarkt onder een dak leven met iemand die hun het bloed onder de nagels vandaag haalt.
„Ik ben zo blij dat ik daar nu weg ben. Dat ik niet meer bang hoef te zijn voor het humeur dat thuis wacht”, zuchtte de vriend, „dat ik niet meer voortdurend sorry zeg voor dingen die ik niet fout deed, simpelweg omdat ik niet meer de puf heb om nog voor mezelf op te komen.”
Ik ken inmiddels zoveel mensen die, hoewel financieel zelfredzaam, alsnog in een afhankelijkheidsrelatie zitten met vervelende, moeilijke of zelfs gevaarlijke mensen vanwege het tekort van woningen, of omdat ze het niet aandurven om nu een belachelijk bedrag neer te moeten leggen voor een huis dat over twintig jaar hetzij letterlijk, hetzij figuurlijk onder water staat.
Dus blijven ze maar. Op een plek waar vrije tijd niet meer draait om ontspannen, maar om overleven. Zo deel uitmakend van de groeiende groep die mentaal dakloos is, en achter de eigen voordeur leeft in ballingschap.