Opinie | Lever de rechtsstaat niet uit aan ChatGPT: verbied AI aan de juridische faculteit

In het rechtenonderwijs aan de universiteit heeft een uiterst problematisch nieuw fenomeen zijn intrede gedaan. Studenten gebruiken het in groten getale; promovendi en academici doen dat steeds vaker. De NWO, die onderzoeksbeurzen verdeelt, staat het gebruik ervan bij aanvragen „op verantwoordelijke wijze” toe. Mogelijk komen er binnenkort nakijkhulpjes die ervan gebruik maken.

We hebben het natuurlijk over ChatGPT en andere vormen van generatieve AI. Dit steeds verder oprukkende gebruik van AI aan rechtenfaculteiten is bedreigend voor de democratische rechtsstaat, die in Nederland en daarbuiten toch al onder druk staat. Hoewel de discussie rond het gebruik van AI op de universiteit soms complex kan zijn, is dit ons duidelijke pleidooi: verban AI van rechtenfaculteiten. Voor studenten én voor academici.

Nu is generatieve AI natuurlijk een verschijnsel dat ook buiten het rechtenonderwijs voor uitdagingen zorgt, bijvoorbeeld op basis- en middelbare scholen. Maar toch is het rechtenonderwijs op een aantal manieren een geval apart.

Ten eerste: recht is taal, in verregaande mate. Juristen moeten kunnen lezen, begrijpen, ontleden, interpreteren, uitleggen, beschrijven, optekenen, beargumenteren, pleiten, en rechtspreken. Een machine die belooft dit werk uit handen te nemen, is natuurlijk heel verleidelijk. De meest gebruikte generatieve AI aan rechtenfaculteiten zijn dan ook taalmodellen.

Zelf nadenken

Maar juristen moeten dit zélf kunnen. Het schrijven van papers, essays en scripties tijdens de rechtenstudie dient ertoe om de studenten zelf te laten nadenken, en om hen, al onderzoekende en schrijvende, argumentatie te laten ontwikkelen. Op die manier leren zij wat de democratisch-rechtsstatelijke regels zijn, hoe ze met elkaar samenhangen, hoe ze werken, hoe ze gebruikt kunnen worden om maatschappelijke problemen op te lossen en hoe ze kunnen worden verbeterd.

Dat is niet eenvoudig. Wezenlijk begrip van een rechtssysteem kost in de regel minstens een paar jaar aan gespecialiseerd onderwijs. Dat begrip komt niet wanneer je het studeren uitbesteedt aan AI. Sterker nog, AI bedreigt het fundament onder een studie én ambacht: zelf iets leren, zelf fouten maken, een eigen stijl ontwikkelen.

Als studenten op de rechtenopleiding niet meer leren hoe zij zich in taal moeten uitdrukken, dan creëert dat ten tweede een maatschappelijk probleem. Rechtenfaculteiten leiden immers de toekomstige hoeders van de rechtsstaat op: rechters, officieren van justitie, wetgevingsjuristen, advocaten, notarissen, deurwaarders en griffiers.

En zeg nu eerlijk: wie zit er op te wachten om middels een AI-gegenereerd vonnis veroordeeld te worden door een rechter die amper iets zelf heeft gelezen en geschreven tijdens de rechtenstudie, na tevergeefs verdedigd te zijn door een advocaat die ook amper iets zelf heeft gelezen en geschreven?

Maar is generatieve AI niet veel beter in het creëren van een overtuigende tekst dan veel van de rechtenstudenten? Nou, nee. De taalmodellen doen namelijk niet heel veel meer dan gokken welk woord op het andere zou moeten volgen. Dat lijkt soms echt en diepzinnig denkwerk, maar is dat helemaal niet.

Het is ook niet efficiënt. AI-gebruik leidt, zeker bij het genereren van tekst, meestal niet tot tijdwinst, maar tot tijdverspilling. Voor de nakijkende docent, die bizarre teksten voorgeschoteld krijgt. Maar evengoed voor de studenten en academici die alle gegenereerde tekst alsnog moeten nalopen en controleren. Want hoewel sommige zinnen indrukwekkend zijn, klopt er nog vaak genoeg weinig tot niets van. En dat laatste is niet snel duidelijk; AI fabuleert er schaamteloos en zelfverzekerd op los. Daar doorheen te kunnen prikken, vereist voldoende kennis en een goede taalvaardigheid.

Behandel AI niet als voldongen feit dat we nu eenmaal ‘moeten’ gebruiken

Geletterdheid is trouwens ook los van het juridische vak heel belangrijk voor de democratische rechtsstaat. Denken is taal, en taal is denken. Autocraten hebben nooit veel opgehad met een bevolking die al te vrijelijk, genuanceerd en diep kan nadenken. Het versimpelen van taal, zoals in Orwells 1984, of het zonder goede democratisch-rechtsstatelijke reden verbieden van bepaalde taal, zoals door bijvoorbeeld Trump en Xi, doen niet voor niets de alarmbellen rinkelen.

Wat we in dat kader ook niet moeten vergeten is dat deze woord-raadmachines, en hun algoritmische instellingen, veelal in handen zijn van Big Tech, dat zoals bekend goede banden heeft met autocratische politici en regeringen. Veel Big Tech-kopstukken vinden dat democratie en rechtsstaat ‘ouderwetse software’ zijn, en zien meer in een techno-monarchie of techno-feodalisme. Daarom verdient ook het Big Tech-product generatieve AI gezond wantrouwen.

Daar komt nog bij: dat AI het vaak mis heeft, maar wel heel zelfverzekerd overkomt, past naadloos in de modus operandi van autocraten. Het is in hun belang dat de waarheid vervaagt en het maatschappelijk wantrouwen groeit. De Amerikaanse historicus Timothy Snyder (nu in zelfgekozen ballingschap in Canada) schreef in zijn boek Over tirannie (2017) twintig lessen op voor de omgang met autocratische dreiging. De eerste: gehoorzaam niet bij voorbaat.

Dit geldt ook voor de omgang van rechtenfaculteiten met dit nieuwste Big Tech-product. We hebben het niet nodig, en het is bovendien schadelijk voor het juridische ambacht. Waarom gaan we er dan toch mee ‘aan de slag’? Waarom kunnen we niet eerst eens tien jaar wachten?

Er zijn nog wel meer zaken die het gebruik van AI op rechtenfaculteiten (en elders in de academie) problematisch maken. Zo bestaat generatieve AI bij de gratie van grootschalige diefstal van intellectueel eigendom: de data waarop de modellen getraind zijn. Waarom zou dat nota bene aan rechtenfaculteiten getolereerd worden? Daarnaast rijst de vraag hoe we bij het gebruik van AI ooit nog het eigen denk- en schrijfwerk kunnen onderscheiden van plagiaat – een academische doodzonde.

Aalgladde machine

We kunnen onze democratie dus niet overleveren aan een aalgladde woord-raadmachine – zelfs wanneer die ook weleens correct raadt. We moeten haar zo veel mogelijk in eigen, menselijke hand houden.

Ja, het zou kunnen dat generatieve AI in bepaalde gevallen wél wezenlijk toegevoegde waarde heeft. Maar dat zou dan pas kunnen nadat een (inter)facultaire AI-commissie het gebruik streng heeft getoetst, rekening houdend met de bovenstaande factoren.

Wat AI betreft, kunnen rechtenfaculteiten een voorbeeld nemen aan het milieurecht. Daar is het voorzorgsbeginsel leidend. Simpel gezegd: bij een bouwproject in een kwetsbaar kustgebied moet eerst aangetoond worden dat het geen schade zal opleveren. De bewijslast ligt dus bij de projectontwikkelaar en niet bij natuurbeschermingsorganisaties. In dubio pro natura, zoals dat in vaktermen heet.

Rechtenfaculteiten moeten zo’n voorzorgsbeginsel ook instellen ten aanzien van AI – in dubio contra machina. Verban ChatGPT en consorten van rechtenfaculteiten. Verbied gebruik van AI voor het genereren en structureren van teksten, maar ook als zoekmachine (die bestonden al), spellingschecker (die ook), en ‘discussie-maatje’ (daar zijn medestudenten en docenten voor). Sta niet toe dat studenten en docenten het ‘verstandig gebruiken’, ‘echt wel onder controle kunnen houden’, of ‘enkel gebruiken om een beetje te kijken hoe ik mijn alinea’s beter kan indelen, verder niks!’.

BioStabil 2000

Behandel AI al helemáál niet als voldongen feit dat we nu eenmaal ‘moeten’ gebruiken. En wees beducht op argumenten over ‘tijdwinst’, ‘efficiëntie’ en de waarschijnlijk niet lang daarna volgende bezuinigingen op academisch personeel. Weersta de verleiding de ‘student van de toekomst op te leiden’. Weersta ook de neiging om dit fonkelnieuwe ‘gereedschap’ te gebruiken ‘omdat het er nu eenmaal is’ of omdat studenten en academici ‘het nu eenmaal gebruiken’. De waterstofbom, de PFAS-pan, en de BioStabil 2000 bestaan ook – maar niet alle nieuwe technologie hoeft gebruikt te worden, en al helemaal niet in iedere context.

Natuurlijk roept zo’n verbod onmiddellijk vragen op over handhaafbaarheid, maar die vragen zijn er nu ook en handhaving is mogelijk juist eenvoudiger wanneer de lijn duidelijk is.

Laten we de democratische rechtsstaat niet uit handen geven aan in zielloze in-flight-magazine-taal geformuleerde onzin, obscure algoritmes, en met autocraten heulende Big Tech-magnaten. Houd hem in handen van mensen die daadwerkelijk hun best moeten doen, die daadwerkelijk iets kunnen, die daadwerkelijk iets weten, die het belang van taal voelen, die al worstelend en zelf nadenkend zinnige gedachten leren vormen en articuleren, en die fouten durven te maken en daarvan willen leren.

Lees ook

Deze boeken werpen een ontluisterend licht op de toekomstfantasieën van de tech-miljardairs

‘Geen ruimte voor Bezos’-sticker in Venetië, waar Jeff Bezos, techmiljardair en oprichter van Amazon, deze week trouwde.  Foto Andrea Pattaro/ AFP


Column | Naar een nieuw, of ander Midden-Oosten?

Staat er een nieuw Midden-Oosten voor de deur? Een Midden-Oosten met een ander gezicht? Een groot Midden-Oosten – en dan bedoel ik niet dat er een paar landen uit de buurt aan worden vastgeplakt maar groot als in een groots verleden. Ik parafraseer uitspraken van de Israëlische premier Netanyahu.Zijn oorlog met president Trump tegen Iran vormt, zolang het staakt-het-vuren duurt, de afronding van Israëls opruiming onder zijn directe vijanden na de bloedige moordpartij door Hamas van 7 oktober 2023. Netanyahu en Trump noemen de zogeheten twaalfdaagse oorlog een overwinning: het omstreden Iraanse nucleaire programma is vernietigd en daarmee is de volgens Netanyahu „existentiële bedreiging” voor Israël van de zijde van de ayatollahs verdwenen. Andere bronnen zien minder schade aan het Iraanse nucleaire programma en voorzien dus een nieuwe oorlog als die uitkomst Israël niet zint. Wat ongetwijfeld het geval zal zijn. Maar dat is straks.

Netanyahu’s nieuwe, grote Midden-Oosten is gebouwd op een in zijn woorden „dramatische uitbreiding” van Israëls normalisering met Midden-Oosterse landen na de ‘Abraham-akkoorden’ met de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Marokko en Soedan (voorzover dat nog meedoet). Trumps duizend-dingen-onderhandelaar, Steven Witkoff, suggereerde vorige week dat er ontwikkelingen aan de gang zijn op Abrahams terrein. In een vraaggesprek met CNBC voorspelde hij „grote aankondigingen over landen die in de Abraham-akkoorden komen”.

Grote aankondigingen! En daarvoor staat Syrië op de nominatie. Nota bene het land van de „jihadist met stropdas”, Ahmed al-Sharaa, die de Israëlische leiders dusdanig wantrouwden dat ze bij Trump lobbyden om Syrië zwak en verdeeld te houden. Maar Trump ontmoette hem in Saoedi-Arabië, vond hem een kekke gozer, en trok zomaar alle Amerikaanse sancties in die wederopstanding van Syrië onmogelijk maakten. In ruil daarvoor moest Sharaa wel Abraham omarmen, wat hij, onder de juiste voorwaarden, bereid was te doen.

Volgens Amerikaanse, Israëlische en Syrische zegslieden zijn directe contacten aan de gang, die volgens een bron al vóór einde 2025 tot resultaat kunnen leiden. Daar geloof ik niks van: eerst de terugtrekking van het Israëlische leger uit het zuiden van Syrië, en dan als letterlijk pièce de résistance de toekomst van het door Israël in 1967 bezette en in 1981 geannexeerde deel van de Golan. Dat gaat Israël nooit teruggeven. Maar het is wel zo dat Sharaa geen kik gaf terwijl de Israëlische luchtmacht twaalf dagen lang zijn luchtruim schond onderweg naar aanvallen op Iran. Ja, Iran was de vriend van Sharaas vijand Assad maar dergelijke overvliegrechten voor Israël gaan wel vér.

Intussen gaat de Israëlische vernietigingsoorlog in Gaza harder dan onverminderd door. En zonder einde van de oorlog komen er geen verdere normaliseringen, ook niet met Syrië en zeker niet met Saoedi-Arabië, de hoofdprijs. Trump heeft er met Netanyahu over gebeld. „MAKE THE DEAL IN GAZA. GET THE HOSTAGES BACK!!!”, blafte hij zondag op zijn Truth Social account. Twee dagen eerder had hij voorspeld dat er binnen een week een akkoord zou kunnen worden bereikt.

Volgens een versie van een Trumpplan dat de ronde doet, zou Hamas de resterende vijftig levende en dode gijzelaars overdragen; vervolgens zouden zijn leiders in ballingschap gaan en vier Arabische landen samen het bestuur over de Gazastrook op zich nemen. Om de wederopbouw te vergemakkelijken zou elke Gazaan die dat wil, kunnen vertrekken (toch weer die Rivièra?). En de vervolging van Netanyahu wegens corruptie , „een Grote Held die zoveel voor de staat heeft gedaan”, moet van Trump metéén worden gestaakt.

Het is me niet duidelijk of dat bij het Trumpplan hoort. Maar ik lees ook dat Netanyahu helemaal geen einde aan de oorlog wil, alleen een nieuw staakt-het-vuren. En geen enkel gebaar naar de Palestijnen. Er is volgens mij nog lang geen nieuw Midden-Oosten, laat staan anders of groots.

Carolien Roelants is Midden-Oostenexpert. Ze schrijft om de week een column.


Opinie | Praat mee: vakantie in de hitte

Het is extreem warm en dat niet alleen bij ons. Zuid-Europa heeft ook te maken met hoge temperaturen. In Spanje is bijvoorbeeld een hitterecord voor de maand juni verbroken, het werd lokaal 46 graden afgelopen zondag. Met zulke temperaturen is kamperen een minder aantrekkelijk idee. Passen Nederlanders daarom al echt hun vakantieplannen aan? Wordt Lapland de nieuwe Rivièra?

De opinieredactie wil van u weten: heeft u uw vakantieplannen aangepast vanwege de steeds extremere hitte of juist niet? En hoe ziet de vakantie er in de toekomst uit? Praat mee!

Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’


Column | De vloek van Cham

Afgelopen weekend was ik uitgenodigd voor een panelgesprek in Apeldoorn. We spraken over het slavernijverleden van de stad, en over religie. Een lieve dame uit het publiek vertelde dat haar moeder eens had gezegd dat zwarte mensen anders zijn dan witte, omdat zij de vloek van Cham met zich meedragen. Ik kende het verhaal, en ik moest er weer aan denken nu 1 juli is aangebroken en duidelijk is dat de politiek geenszins van plan is van Keti Koti – de afschaffing van de slavernij – een nationale vrije dag te maken. Een gemiste kans, want het zou een dag kunnen zijn waarop wij als samenleving breed met elkaar in gesprek gaan over de duizenden manieren waarop dit verleden ons allemaal gevormd heeft.

De vloek van Cham is een interessant verschijnsel. Volgens het boek Genesis was Noach dronken en naakt in slaap gevallen in zijn hut. Zijn zoon Cham zou hem hebben gevonden, en in plaats van hem toe te dekken, zou hij zijn broers Sem en Jafeth erbij gehaald hebben. Omdat Cham niet had weggekeken van zijn vaders naakte lichaam, vervloekte Noach Chams nageslacht; ‘een knecht der knechten zij hij zijn broederen!’

Zwarte mensen, zo werd in de koloniale tijd bedacht, moesten wel kinderen van Cham zijn. Afrikanen hadden het dus aan een erfzonde te danken dat ze de knechten waren van hun broers, de Europese christenen. Opvallend is dat het idee van ‘ras’ geen rol speelt in de bijbel, noch in andere canonieke teksten uit de oudheid. In de loop der tijd werd Cham echter steeds vaker afgebeeld als zwart omdat dit beter paste bij de werkelijkheid van de trans-Atlantische slavenhandel en slavernij: het was een – nogal opzichtige maar desondanks extreem effectieve – manier om de slavernij te rechtvaardigen.

Hoe men beredeneerde dat de kinderen van Cham zwart waren, terwijl Cham net als zijn broers blank als boter was, was een kunststuk op zichzelf. Het was ook niet een overtuiging die eerder, dus vóór de koloniale tijd, heeft geleefd. De fresco van Noachs dronkenschap die Michelangelo rond 1508 op het plafond van de Sixtijnse kapel maakte, bijvoorbeeld, beeldt drie witte zonen en een witte vader af. Om het tóch aannemelijk te maken, bedacht de Franse kosmograaf Guillaume Postel – die de wereld indeelde aan de hand van nakomelingen van Noah’s zonen – dat de verandering van huidskleur een extra straf was voor Chams zondige gedrag. Zo’n zwarte huidskleur moest immers wel een goddelijke straf zijn.

De mythe van Cham is een prachtig, zo niet huiveringwekkend, voorbeeld van hoe lang een verhaal dat op vrij belachelijke aannames berust en eeuwen geleden is verzonnen, nog invloed kan hebben op ons denken. Want niet alleen de moeder van de lieve Apeldoornse dame diste zonder knipperen het verhaal op. In de Nederlandse literatuur vind je het ook eenvoudig terug.

Zo schrijft W.F. Hermans in zijn debuutroman Conserve over Diego, de zwarte jongen waarmee de hoofdpersoon opgroeide; „Diego die de borden placht te wassen. Diego was even oud als Ferdinand maar veel dommer. (…) En zie je, Diego, die stamt nu af van Cham, daardoor is hij zo zwart en dom.’

1 juli zou een prachtig moment kunnen zijn om dit soort verzonnen en vérstrekkende verhalen met elkaar te delen. Dat het nog geen officiële vrije dag is, hoeft dat niet in de weg te staan. Ik wens u dan ook een mooie manspasi dey vol verhalen en vol verbinding.

Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft tweewekelijks een column.


Opinie | Het leedvermaak dat ‘Yo’ heet

De afgelopen dagen keek ik naar de serie over het leven van Yolanthe Cabau. En ik was de enige niet. Yolanthe is al dagenlang een van de best bekeken series op Netflix.

Met het succes zwelt de drek aan, een golf die uiteen spat op de klippen van sociale media. ‘Yo’ moet het hebben geweten, want in een ironische trailer voor haar serie vraagt de ondernemer/presentatrice zelf, verborgen achter een blonde pruik, lukraak aan Amsterdammers wat ze van Yolanthe vinden. „Te veel botox”, zegt een man direct.

In navolging besloot ik een rondvraag te doen in mijn bubbel. En wat ik hoorde, was niet mis. Van haar stem (te hoog) tot haar billen (te nep), van haar auto (te patserig) tot de manier waarop ze haar zoon kust (te seksueel). En dan citeer ik alleen de heteroseksuele vrouwen in mijn omgeving. Ik wil maar zeggen: met zulke ‘vrienden’ (lees: vrouwen) heeft Yolanthe geen ‘vijanden’ (lees: mannen) nodig.

Ik volg de haat rond de reality-ster al een tijdje. Van de dag dat een rancuneuze schoonmoeder haar voor de bus gooide omdat ze haar zoon had verlaten, tot het moment dat een televisiemaker onder het mom van een ‘verkennende documentaire’ misogyne tv over zijn afkeer van haar maakte, uitgezonden door de immer weldenkende VPRO.

Ikzelf zie een vrouw met grote ambities, die ze paart aan een ‘ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk dat ik het kan-mentaliteit’. Een ondernemer die bereid is financiële risico’s te nemen. Een mens die niet van plan is te schuilen, maar vol in de storm van sociale media gaat staat. Kortom, iemand die boven het maaiveld uitsteekt.

Te nep, te patserig. Als het over Yolanthe gaat, valt vaak het woordje ‘te’

Mensen zeggen: ze roept het over zichzelf af, al die aandacht. Waarom laat ze zich een jaar lang volgen? Ik denk het te begrijpen: nadat anderen zich haar leven hebben toegeëigend om daar vervolgens afgunst, leedvermaak en vrouwenhaat op te projecteren, wil ze de controle terug. Daarbij, in deze wereld, waar niet het product maar de mens het merk is, snapt Yolanthe als geen ander het belang van publiciteit. Ik hoop dat haar beauty-lijn de drogisterij uitvliegt.

Toch, één ding. „Mijn verhaal”, zegt Yolanthe over de gelijknamige serie. Maar het is niet haar leven. „Reality-tv”, schrijft Netflix, maar er is weinig echt aan. Daarvoor is de serie te gelikt, te gescript, te geregisseerd. (Altijd maar weer dat woordje ‘te’ als het over Yolanthe gaat).

Ze spreekt over een jeugdtrauma, een ongelukkig huwelijk – maar hoe of wat, dat komt de kijker niet te weten. Ze klaagt over hard werken – maar de kijker ziet haar vooral familie-uitjes organiseren. Haar taille is jaloersmakend, maar nooit ziet de kijker haar sporten of diëten. Maar wie A zegt, moet ook B zeggen.

In een poging om het narratief te sturen, scheert de serie over de oppervlakte. Daar hadden de makers Yolanthe voor moeten behoeden. Want gezamenlijk laten ze een kans liggen; om te vertellen wat mishandeling en moeten vluchten voor een gewelddadige vader met een kind doet. Om te laten zien wat langdurige online haat in de psyche van een (jong) mens aanricht, bijvoorbeeld. Toch, wie weet. Ik heb gehoord dat er een tweede seizoen gemaakt gaat worden.


Column | De grote inconsistentie van onze grondwet

Dit weekend trok ik met vriendin H. baantjes door het IJ en op een zeker moment, het blijft toch Amsterdam, werden we bijna overvaren door een elektrische kano. Terwijl ik vloekte drong H. aan op mildheid omdat de bestuurders waarschijnlijk gewoon dronken waren.

„Je bent weer eens veel te vergevingsgezind”, mopperde ik.

„Dat komt door mijn jeugd”, giechelde H., die opgroeide in een zeer christelijke omgeving. Ik ging vroeger weleens mee naar jongerenbijeenkomsten van haar kerk, dan stond je op zaterdagavond te headbangen op het Onze Vader.

„Die hoge tolerantie voor andermans tekortkomingen is misschien nog wel een van de bewonderenswaardigste aspecten van het geloof”, zei ik.

„Je ergert je inderdaad minder snel”, humde ze. „Maar dat is dan ook meteen een van de weinige goede dingen die ik eraan heb overgehouden.”

„Op haar twintigste verliet ze de club. Een meisje was aangerand door de predikant en bleek door enkele ouderlingen onder druk te zijn gezet om geen aangifte te doen. Ze praatten op haar in, zeiden dat ze het „ongelukkige voorval” als een kans moest zien om iemand te leren vergeven met „heel haar hart”.

„Toen knapte er iets in me”, zei H. Inmiddels lopen er meerdere onderzoeken naar deze predikant.

„Ik moet er niet aan denken”, vervolgde ze, „hoeveel schade er zou zijn voorkomen wanneer de gemeenschap hem niet zo lang de hand boven het hoofd had gehouden.”

Tja. Ik heb de goede en soms zelfs geweldige kanten van religie van nabij meegemaakt: de zorg en steun voor elkaar, de oprechte liefde die mensen voor Jezus kunnen voelen, de structuur en de zingeving die het kan bieden, de verantwoordelijkheid die men neemt voor de zwakkeren.

Maar ik heb ook gezien hoe ze onderdrukking en misbruik faciliteert.

„Zeker”, zei H. toen ik dit met haar deelde. „En dan de slachtoffers er ook nog eens van proberen te overtuigen dat je mond houden een blijk is van nederigheid en dus van deugdzaamheid.”

Ze dobberde op haar rug.

„Dat vind ik het lastige aan onze grondwet”, knarste ze. „Want hoe kan er in hemelsnaam gelijke behandeling zijn wanneer de vrijheid van godsdienst omstandigheden in stand houdt waarin misbruik, onderdrukking en zwijgculturen kunnen floreren?”

Ze leek daar nog wat aan toe te willen voegen maar bedacht zich en dook onder. Het water rimpelde slechts lichtjes waar ze was verdwenen, wat resteerde was een oppervlak dat zich kon sluiten als gelederen en vervolgens kalm glanzen in de avondzon.

Ellen Deckwitz schrijft elke dinsdag een column.


Opinie | Hoe Melkert en Plasterk de woorden aanleverden waarmee Yesilgöz nu Timmermans aanvalt

In 2023 veranderde de electorale kaart drastisch. Sinds WOII stemde doorgaans een kleine meerderheid, 50 tot 55 procent, (centrum)rechts. Twee jaar geleden veranderde die verhouding in, grofweg, twee derde (centrum)rechts en één derde (centrum)links.

Daarna wijzigde ook de oriëntatie van professionele media, waardoor het hele media-politiek-complex naar rechts opschoof. In de televisiewereld, die in campagnes de meeste invloed heeft, vielen bij de commerciëlen SBS6 op, en bij de publieke omroep WNL. Zeker WNL, bestuurd door overwegend VVD’ers, is invloedrijk: de omroep verzorgt deze zomer alle talkshows op NPO 1. En VVD-campagnes waren eerder uiterst bedreven in het vroegtijdig beschadigen van de electorale concurrentie.

Vandaar dat ik eens heb bekeken hoe het „verdeelde”, „radicale” en „elitaire” imago van GroenLinks-PvdA kon ontstaan – want de kritiek op die partij valt nogal op.

De eerste jaren van Mark Rutte als premier, tussen 2010 en 2017, waren GroenLinks en PvdA loyale bondgenoten. Toen in 2011 zijn toenmalige gedoogpartner Geert Wilders niet thuis gaf, was GroenLinks een van de oppositiepartijen die de VVD-premier aan een meerderheid hielpen voor een politiemissie in het Afghaanse Kunduz.

In 2012 – Wilders had Rutte I opgeblazen – was opnieuw GroenLinks een van de oppositiepartijen die de VVD-premier steunden bij vergaande bezuinigingen en hervormingen (verhoging AOW-leeftijd, versoepeling ontslagrecht). GroenLinks moest dat jaar boeten bij de verkiezingen.

De PvdA werd na de VVD de tweede partij, en ook partijleider Diederik Samsom kwam in 2012 vergaande hervormingen met Rutte overeen. De premier hield zich bij de verkiezingen van 2017 staande, maar de PvdA betaalde een historisch hoge prijs.

Tegen die achtergrond is het best interessant dat deze twee partijen, bijna gefuseerd, nu ineens radicaal en elitair zouden zijn.

Decennia wanbeleid

De eerste PvdA-prominent die na de uitslag van 2017 een samengaan bepleitte was, nu niet lachen, Ronald Plasterk. In de formatie ging Rutte dat jaar tot het uiterste voor een akkoord over streng asielbeleid met GroenLinks. Jesse Klaver haakte in een laat stadium af: het bevestigde zijn reputatie onder VVD-kiezers.

Toch bleef Klaver gesprekspartner voor Rutte, wat nog in 2019 leidde tot een akkoord van Rutte III met GroenLinks inzake klimaatbeleid. En toen de Raad van State later dat jaar een totale stop zette op meer stikstofneerslag, was dat in feite een veroordeling van decennia wanbeleid ten gunste van de landbouw.

Toch voelde diezelfde landbouw zich gepakt toen bleek dat Rutte III de gerechtelijke uitspraak in 2019 wilde naleven: er kwamen tegenkrachten los.

In de VVD werd dat jaar werd Klassiek Liberaal opgericht, conservatieven die zich intern roerden. Maar toen Rutte in de formatie van 2021 opnieuw een kabinet met GroenLinks overwoog, trapte oprichter Ad Lagas in Nieuwsuur op de rem.

„Voor ons is GroenLinks een no go’’, zei hij. Op de website van Klassiek Liberaal stond wat er anders dreigde: „We zetten daarmee de deur wijd open naar nieuwe conservatief-populistische partijen rechts van de VVD. Dat is dan het einde van de VVD als brede volkspartij.’’

Rutte koos tegen een coalitie met GroenLinks-PvdA, die inmiddels samen optrokken. Maar om niet ook D66 als coalitiepartner te verliezen moest de VVD inzake stikstof en klimaat concessies doen. De periode van de omgekeerde vlaggen brak aan.

‘Linkse kak’

In zijn Telegraaf-column noemde Plasterk in 2022 de opvattingen van GroenLinks en D66 over klimaatbeleid elitair: „Linkse kak.” En in een Volkskrant-stuk tegen de fusie laakte oud-PvdA-leider Ad Melkert in 2024 het „klimaatradicalisme” van GroenLinks. (Zelf werd Melkert op jonge leeftijd politiek actief in de Politieke Partij Radicalen, PPR, een voorloper van GroenLinks.) 

Zo kwam alles samen: de begrippen die oud-PvdA-prominenten op de fusiepartij plakten – elitair, radicaal – werden eindeloos hergebruikt in het media-politiek-complex. Soms leek oud-PvdA-Kamerlid Rob Oudkerk – de sociaaldemocraat die in 2002 zelfs Pim Fortuyn de loef afstak met de introductie van de term ‘kut-Marokkanen’ – niet weg te slaan bij SBS6 en WNL.

Dus toen VVD-lijsttrekker Dilan Yesilgöz na de val van het kabinet op het VVD-congres laatst sprak over de „radicale” achterban van het „elitaire” GroenLinks-PvdA, putte ze uit het voorwerk van talrijke PvdA-kopstukken.

Ook werd in SBS-talkshows veelvuldig voorspeld dat de fusiepartij aan verdeeldheid ten onder zou gaan. „GroenLinks en PvdA – dat zal nooit een eenheid worden”, oordeelde Johan Derksen in het najaar van 2024 in Vandaag Inside.

Een andere kenner, voetbalcommentator Jack van Gelder, kwam maart 2025 in Oranjezomer (ook SBS6) tot dezelfde analyse: „Je hebt de socialisten bij de PvdA en radicaal-links bij GroenLinks. Dan krijg je gewoon een probleem, want dat botst met elkaar.”

Het herinnerde aan de tactiek die de PvdA, destijds de grootste, in de jaren zeventig hanteerde tegen de ophanden zijnde fusie van het CDA: tamboereren op interne verdeeldheid om te beletten dat de fusiepartij de grootste werd. Feit is dat de uitslag van 2023 bij VVD’ers een zelfde vrees over GroenLinks-PvdA aanwakkert.

Tegelijk is de VVD zelf ook opzichtig verdeeld. Twee dagen voordat Yesilgöz de PVV formeel uitsloot als coalitiepartner, bepleitte Klassiek Liberaal in Wynia’s Week het uitsluiten van Timmermans. Vijf dagen nadat Yesilgöz op dat VVD-congres had gepolariseerd met GroenLinks-PvdA, richtte oud-VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff een vereniging tegen polarisatie op die „de milde meerderheid” wil aanspreken.

En nadat het kabinet in een eerste reactie de Israëlische aanval op Iran „betreurde”, reageerde oud-VVD-minister Uri Rosenthal (Buitenlandse Zaken) gebeten op – onder meer – zijn partijgenoot Ruben Brekelmans, minister van Defensie: „Twee keer goed mis. Israël verdedigt zich niet alleen ten behoeve van de eigen bevolking maar ook van alle landen, waaronder ons land.”

Minder belangstelling

Verdeeld over coalitievorming, de eigen politieke houding, het Midden-Oosten: relevante thema’s, zou je denken, maar misschien hebben ze daar bij SBS6 en WNL minder belangstelling voor.

Ook is de vraag hoe raak de analyses van de voormalige PvdA-helden zijn. Is bijvoorbeeld het klimaatbeleid inderdaad het werk van een radicale linkse elite? Het gaat om uitvoering van het Parijsakkoord uit 2015, reden waarom Rutte III in 2019 besloot een nationale CO2-heffing in te voeren. Bedrijven waren daar altijd al tegen. En deze week hielp de VVD, die de heffing jaren verdedigde, voorstanders van afschaffing alsnog aan een Kamermeerderheid.

Alleen: de VVD-vicepremier, minister van Klimaat en Groene groei Sophie Hermans, probeerde de VVD-fractie tot het allerlaatst op andere gedachten te brengen, noteerde het AD, ook omdat goede alternatieven ontbreken. Zo elitair of radicaal is dit klimaatbeleid volgens dit VVD-kopstuk blijkbaar nou ook weer niet.

Premier Mark Rutte tijdens een bezoek aan Kamp Holland in Afghanistan in 2013.

Foto Evert-Jan Daniels/ANP

En dan is er de kwestie Israël/Hamas/Iran. Verbolgen VVD’ers verspreiden al weken het bericht dat twee oud-GroenLinks-Kamerleden steun uitspreken aan een oproep – Geen woorden maar daden – die Palestijnen het recht toekent zich gewapend te verzetten tegen bezettingen door kolonisten, die naar internationaal recht illegaal zijn.

In De Telegraaf bepleitte columnist Nausicaa Marbe dat GroenLinks-PvdA hiervoor alsnog door de VVD wordt uitgesloten, aangezien de linkse partij „sociaal ontwrichtend radicalisme en extremistisch geweld” zou „promoten”.

Twee oud-Kamerleden zijn ‘dé partij’? En dan: tussen de ondertekenaars zag ik ook Erik Tilanus staan, secretaris van het CDA-Ledenberaad Midden-Oosten en telg uit het CHU-geslacht Tilanus. Ik belde hem even en hij stuurde me de inbreng van het Ledenberaad voor het CDA-verkiezingsprogramma, waaronder „opschorting van militaire samenwerking en wapenhandel”. Moet de VVD dan nu ook het CDA uitsluiten?

Vorige week noemde ik hier de motie-Piri ondoordacht, omdat ontzegging van verdedigingswapens aan onschuldige burgers in oorlogstijd nooit te rechtvaardigen is. Niettemin waren de leden van de fusiepartij er op het congres niet enorm verdeeld over (misschien iets voor SBS6).

Wel zegden allerlei PvdA-prominenten hun lidmaatschap op, onder wie de beledigde oud-Kamervoorzitter Gerdi Verbeet. In de VVD hoopten ze openlijk op een nieuw DS70, dat zich uit verzet tegen Nieuw Links afsplitste van de PvdA. VVD-kopstuk Uri Rosenthal beloofde uitgetreden PvdA’ers zelfs „een donatie” als ze een nieuwe partij oprichten.

Alleen: DS70 had de jonge Drees, de zoon van de oud-premier, en een jonge Melkert of jonge Verbeet heb ik nog niet gezien. Een recent Ipsos I&O-onderzoek toont bovendien aan dat de steun voor het Nederlandse Israël-beleid bij het hele electoraat daalt, zeker onder GroenLinks-PvdA-aanhangers.

Uiteraard zijn ze in de VVD niet vergeten dat je met GroenLinks-PvdA prima kunt samenwerken. Maar de kiezer is opgeschoven naar rechts, en dat schept retorische verplichtingen: vandaar dat GroenLinks-PvdA een ideaal doelwit voor heel rechts is geworden.

Het biedt de fusiepartij ook ruimte een campagne zonder handrem te voeren. Voluit voor het eigen geluid, controverse creëren, de andere partijen dwingen op jou te reageren. Zo won Den Uyl driemaal in de jaren zeventig en tachtig, Fortuyn in 2002, en Wilders in 2010 en 2023.

Verheffend wil ik het niet noemen. Maar kansloos ook niet. Het is wat ontstaat als één partij te lang een te gemakkelijk doelwit voor de anderen is.


Opinie | De oorlogen in het Midden-Oosten snap je alleen als je apocalyptisch geloof snapt

Je weet dat je in een ander universum bent aangekomen als je Tucker Carlson als de stem van de rede gaat zien. Precies dat gebeurde vorige week in het podcastgesprek van Carlson met de Texaanse senator Ted Cruz. Cruz verdedigde vol vuur het besluit om Iran te bombarderen, want „de Bijbel zegt dat wie Israël steunt gezegend zal worden en wie Israël niet steunt, wordt vervloekt”. Carlson, ook een christen, veegde vervolgens de vloer met Cruz’ misleide bijbeluitleg aan.

Welkom in het universum van de apocalyptisch geïnspireerde geopolitiek. In alle verslagen en berichten over de oorlog in het Midden-Oosten wordt te weinig aandacht besteed aan de doorwerking van eindtijdvoorstellingen in de escalatie.

Waarom dat is? Misschien wel omdat het conflict zó complex is, zo gelaagd en diepgeworteld, dat het heel verleidelijk is om het dan maar plat te slaan. Het zijn de kolonisatoren versus de onderdrukten. Het is Iran tegen Amerika. Het gaat om macht. Om geld. Om olie. Of, altijd goed in situaties waar religie en ideologie een rol spelen: ze zijn gek geworden.

Als coping-mechanismes voor commentatoren en lezers in tijden van onzekerheid mag dit werken. Als geopolitieke leidraad niet. De seculiere knip tussen ‘geloof en politiek’ is een misvatting die in het overgrote deel van de wereld niet opgaat. Al helemaal niet in het Midden-Oosten.

Kortom, het is tijd om de religieuze narratieven in de oorlog in het Midden-Oosten serieus te nemen: religie geeft met behulp van verhalen, boeken, rituelen, handelingen, preken en gezangen vorm en richting aan ontwikkelingen die al gaande zijn. Vooral verhalen over de Eindtijd, over de laatste strijd die op handen zou zijn, en die de Apocalyps, (de onthulling) zou inluiden, doen het goed als het gaat om het verder mobiliseren van mensen die al boos, bang, arm, onderdrukt zijn.

‘Verlost’ Palestijns volk

En laat dat nu net gaande zijn in Israël, in het bijzonder rondom de Tempelberg. Toen Israëlische politiemensen in mei 2021 Palestijnse gelovigen verhinderden om in de Al-Aqsamoskee te gaan bidden, brak er een opstand uit. Hamas verklaarde dat de Palestijnen niet zouden rusten voordat ze het heiligdom hadden veroverd op de Joden. Want ‘alleen dan zal het Palestijnse volk verlost zijn’. Ook na de aanval van Hamas op Israël, op 7 oktober 2023, verklaarde de Palestijnse leider Haniyeh met Koranteksten dat de Eindtijd in vervulling zou gaan, en dat Palestijnen zich bij de strijd moesten voegen en als martelaren naar de hemel zouden gaan

Omgekeerd hadden Israëlische ministers zoals Itamar ben Gvir en Bezalel Smotrich niet nagelaten te eisen dat het joodse volk „Judea en Samaria” weer in handen zou krijgen, de oudtestamentische benaming voor de Westbank, en dat de Palestijnen sowieso voorgoed en helemaal van de Tempelberg verdreven zouden moeten worden. Sterker nog, het was tijd, Eindtijd, om de ‘Derde Tempel’ te bouwen: de tempel die na verwoesting van de eerste, oorspronkelijke door de Babyloniërs, en van de tweede door de Romeinen, zou herrijzen als teken van de naderende komst van de Messias. De plaats waar dat moest gebeuren: bij de Klaagmuur, precies op de plek van de Al-Aqsamoskee, wat volgens moslims juist het derde heiligdom van de Islam is, omdat de profeet Mohammed daar ten hemel zou zijn gevaren (Mi’raj).

En om de opeenstapeling van territoriale eindtijdverwachtingen af te maken: de Al Aqsamoskee is ook voor veel sjiieten (Hamas is soennitisch) de plaats waar de Twaalfde Imam mogelijk zal terugkeren om recht en vrede te herstellen en het begin van de eeuwigheid (en het einde der tijden dus ook) in te luiden. Voor Iran is Israël bovendien de ‘kleine Satan’ en zijn moslims wereldwijd geroepen om hun ‘ticket to heaven’ via de strijd tegen Israël te winnen, en zo het einde van de ‘occultatie’ (de verhulling) van die Twaalfde Imam te bespoedigen.

Verkeersplein van goden

Maar nu zijn we er nog niet. Als een waar apocalyptisch verkeersplein van goden, maar dan zonder vangrails of stoplichten, is Jeruzalem, en in het bijzonder de Tempelberg, ook het projectiescherm voor christelijke zionisten. Voor veel Amerikaanse (en in mindere mate Europese) christenen zoals Ted Cruz gaat de leer van het ‘dispensationalisme’, ofwel de bedelingenleer op. Die houdt in dat de eindtijd zich zal voltrekken volgens een dienstregeling. De Messias zal terugkomen op de wolken, maar dan moet eerst het volk Israël in zijn oorspronkelijke land, en dus ook met zijn tempel, hersteld worden. Ook moet er volgens die leer nog een massabekering van joden volgen, maar dan breekt ook het rijk van recht en vrede aan.

De tragiek is dat op dit verkeersplein elke religieuze stroming put uit gedeelde tradities, maar dat elk zijn eigen eindtijds-route rijdt, op ramkoers met de andere. Allemaal verwachten ze een eindstrijd en één god die wint, die van henzelf.

Wanneer nu buitenstaanders gaan roepen dat één verhaal wel heel bijzonder slecht is, en tot genocide leidt, dan maakt dat de aanhangers van dat verhaal niet milder. Ze zullen harder gaan razen. Sterker nog, ze raken er alleen maar nog meer van overtuigd dat die ander bezig is hun verhaal, en henzelf, uit te roeien. De ander is een trawant van de Antichrist, een onwetende collaborateur van Gog en Magog (de apocalyptische monsters uit het Bijbelboek Ezechiël). Vijftigduizend doden is een sterk argument daarvoor. Net zo goed als dat meer Israëli’s dan vóór 7 oktober van mening zijn dat Hamas nooit zal stoppen met de terreur.

Noch het roepen van ‘genocide’ richting Israel (hoe terecht ook), noch het vergoelijken van Hamas als een antikoloniale verzetsbeweging, laat staan de Trumpiaanse Gaza Resort-illusies, doen recht aan deze grondgebonden religieuze verlangens. Het laat ook zien dat Israël en de Palestijnen hier niet zelfstandig uit kunnen komen. Daarom is het tijd om eerst goed te begrijpen hoe diep veel deelnemers aan het conflict in zo’n eschatologische mindset zitten. Daarna, maar pas echt daarna, is het tijd om de massaradicalisering te bevriezen en een andere, meer inclusieve route naar recht en vrede te vinden.

Het haalt weinig uit als we hier aan de zijlijn schreeuwen en radicaal partij voor één van beide kiezen. Daarentegen moeten EU en VS, samen met de landen in de regio, artikel 194 van de VN eindelijk serieus nemen, waarin onder meer staat dat Palestijnse vluchtelingen recht hebben op terugkeer. Wat hielp in het verleden in situaties van ideologische massaradicalisering waren grootschalige vredesconferenties in de regio, mét internationale troepenmachten die vrede afdwongen en handhaafden. Niet omdat de we eschatologie niet serieus nemen, maar omdat we het juist zo serieus nemen, dat we ook erkennen dat er met al die rondrazende profeten in afwachting van die Eindtijd maar beter wat extra verkeersborden en regelaars kunnen worden neergezet.


Opinie | Ook liberalen hebben een morele en maatschappelijke opdracht

‘Je bent echt vrij wanneer je ongedwongen/ naar eigen keuze doen kunt wat je moet.” In deze dichtregel van Jan Terlouw, die in mei 2025 overleed, schuilt een idee van vrijheid dat ons vandaag vreemd in de oren klinkt. Want ben je niet pas echt vrij als je doen kunt wat je wilt? Hoezo moeten?

Toch is dat woord geen vergissing. Voor D66-politicus en schrijver Terlouw was de vrijheid niet vrijblijvend, maar behelsde het de plicht om het goede te doen. Vrijheid, moraliteit en de vraag naar het goede leven waren in zijn denken onlosmakelijk met elkaar verbonden. Met zijn inzet voor het klimaat, zijn betrokkenheid bij talloze maatschappelijke organisaties en zijn warme woorden op tv over het touwtje uit de brievenbus, liet hij tot op hoge leeftijd zien dat liberale overtuigingen niet alleen beslag krijgen in de inrichting van de staat, maar óók in hoe we ons tot anderen verhouden en wat we bijdragen aan de samenleving. Liberalisme is ook een levenswijze.

Juist nu liberale waarden grootscheeps onder vuur liggen en de maatschappelijke kwesties van deze tijd óók morele kwesties zijn, hebben we dít liberalisme nodig: een liberalisme dat inspireert het goede te doen.

Hedendaagse liberalen spreken weliswaar graag over vrijheid; ze zwijgen over wat je ermee moet. Het liberalisme staat te boek als een ideologie die zich richt op het doen en laten van de staat, als een „systeem om diverse samenlevingen te besturen”, in de definitie van politiek filosoof Francis Fukuyama. Het is aan de staat om de rechten en vrijheden van het individu te beschermen en te garanderen dat iedereen hier in gelijke mate gebruik van kan maken; het is aan het individu om hiermee, binnen de grenzen van de wet, te doen wat hij wil.

Wie door deze bril van het ‘liberalisme als bestuurssysteem’ kijkt naar het wereldwijde democratische verval (de liberale democratie is vandaag de zeldzaamste staatsvorm ter wereld), ziet vooral hoe rechtsstatelijke instituties eroderen en individuele rechten en vrijheden onder druk staan. De vereiste tegenaanval is vanuit dit perspectief: we moeten alles op alles zetten om die instituties – onafhankelijke rechtspraak, vrije verkiezingen, checks and balances – te verdedigen tegen illiberale en autocratische tendensen.

Liberalisme als waardensysteem

Dit is juist, en tegelijkertijd is dit slechts een kant van het verhaal. De opmars van illiberale regimes is niet alleen een aanval op een politiek en juridisch systeem, maar ook op een liberaal waardensysteem. De institutionele afbraak die we in landen als de Verenigde Staten of Hongarije zien, gaat gepaard met een offensief van waarden die haaks staan op het vrijheidsstreven van het liberalisme. En hier heeft de rechtsstatelijke verdediging van het liberalisme weinig grip op. Je kunt nog zo veel rechten, procedures en instituties versterken, maar als die onderliggende waarden verdwijnen, resteert een lege huls.  

Waar liberalen hun eigen ideologie vooral begrijpen als bestuurssysteem, daar zien de conservatieve en christelijke critici primair een cultureel fenomeen. Zij menen dat het individuele vrijheidsstreven van het liberalisme tot in de haarvaten van de samenleving is doorgedrongen: van de media, het onderwijs en familie tot seksualiteit, popcultuur en het werkzame leven. Deze liberale cultuur zou de traditionele kaders van het gezin, het geloof en de natiestaat ondermijnen en morele leegte, sociale desintegratie en een collectieve identiteitscrisis tot gevolg hebben. 

Liberalen negeren deze cultuurkritiek het liefst. Tegen een karikatuur van het liberalisme, als oorzaak van alle vermeende kwalen van de moderniteit, valt ook weinig te beginnen. Maar dat laat onverlet dat de critici inspelen op reële gevoelens. De vele crises die op ons afkomen, creëren voor steeds meer mensen een gevoel van onbehagen. De emancipatie van het individu heeft ongekende ruimte gecreëerd om het leven vorm te geven, maar laat ook een keerzijde zien: in een neoliberale cultuur die de zin van het leven zoekt in prestatie, zelfoptimalisatie en eindeloze keuzevrijheid, vinden velen vooral uitputting, teleurstelling en eenzaamheid.

Mensen zoeken houvast. Voor sommigen betekent dat een terugkeer naar de kerk, voor anderen een zoektocht naar nieuwe spiritualiteit. Ook zoeken steeds meer mensen hun heil in reactionaire en illiberale ideologieën, die klip en klaar voorschrijven hoe het leven geleefd moet worden. Illiberale denkers en influencers voorzien in de  vraag naar zingeving en zekerheid met een morele blauwdruk van in steen gehouwen normen, identiteiten en sociale structuren die geen ruimte overlaat voor twijfel, laat staan verscheidenheid: de man als leider, het gezin als fundament, de natie als cultuurgemeenschap en een samenleving waar individuele vrijheid ondergeschikt is aan de sociale, seksuele of culturele positie die je ‘van nature’ is toebedeeld.

De Canadese politiek filosoof Alexandre Lefebvre beschrijft dit project als een beweging van ‘statecraft’ naar ‘soulcraft: hij voorziet een toekomst waarin de politiek niet alleen draait om beheer en bestuur van de publieke zaak, maar zich ook richt op cultivatie van een gemeenschappelijke moraal.

Kortstondige zelfreflectie

Tegen deze achtergrond kan het liberalisme de vraag naar waarden, moraliteit en het goede leven niet langer mijden. Het kan het zich niet veroorloven om de antwoorden over te laten aan de illiberalen.  

Maar wat is de moraal van de liberaal? Op zoek naar een ‘bezielend verband’ wierp VVD-leider Frits Bolkestein deze vraag al eens op, in de jaren negentig. Het resulteerde in een kortstondig moment van zelfreflectie bij de klassiek-liberalen: mogen wij wel moraliseren? In klare taal maakte Bolkestein het duivelse dilemma duidelijk: een liberale samenleving gedijt alleen bij breed gedeelde normen en waarden; tegelijkertijd is het liberalisme als politieke theorie ‘moreel agnostisch’. Bolkestein concludeerde: „Het uitdenken van een kader waarbinnen de deugden de nadruk kunnen krijgen die zij verdienen, is een grote uitdaging voor het hedendaagse liberalisme.”

Dat een liberale staat zichzelf ondermijnt zodra hij een morele heropvoeding van zijn burgers overweegt, is evident. Maar de premisse dat het liberalisme geen opvatting van het goede leven heeft, vergeet dat het liberalisme van oudsher zoveel méér is dan een staatsinrichting die zoveel mogelijk vrijheid verschaft. Het idee dat het liberalisme zich alleen bekommert om individuele rechten en vrijheden ontstond pas in de loop van de twintigste eeuw, als reactie op de totalitaire dreiging van de Koude Oorlog. Wie verder terug kijkt, ziet een traditie die bol staat van liberale deugden en morele idealen die het individu juist moesten helpen zijn nieuwverworven vrijheid op verantwoorde wijze te gebruiken.

Een liberale levenswijze vraagt van ons veel meer dan elkaar lijdzaam tolereren

De historicus Helena Rosenblatt bracht deze „vergeten geschiedenis” van het liberalisme voortreffelijk in kaart. Liberalen van het eerste uur, zo laat ze zien, pleitten „onvermoeibaar voor vrijgevigheid, morele integriteit en publieke deugden”. Negentiende-eeuwse liberalen als Tocqueville, John Stuart Mill en Thomas Hill Green ontwikkelden hun ideeën in een tijd van grote maatschappelijke veranderingen, waarin democratie, kapitalisme en nationalisme in rap tempo een nieuwe sociale werkelijkheid creëerden. Ze omarmden de vrijheden die deze modernisering voorbracht, maar waarschuwden ook voor de keerzijde: de mogelijkheid dat deze vrijheid omslaat in egoïsme, hebzucht, materialisme en andere ondeugden. Zij zagen ook dat die vrijheden ongelijk verdeeld bleven: schrijnende armoede en uitbuiting golden voor hen niet alleen als politiek falen, maar ook als morele tekortkoming van een samenleving die zichzelf vrij noemde.

Het liberalisme van die tijd was dus óók een ethisch project, dat geen moeite had een liberale levenswijze te bepleiten. Vrijheid werd gezien als iets dat geleerd, beoefend en gedeeld moest worden. En wat je met die vrijheid deed, moest worden geleid door morele kwaliteiten als verdraagzaamheid, vrijgevigheid, zelfbeheersing, empathie en solidariteit. Van oudsher hechten liberalen veel belang aan onderwijs, verenigingen en het publieke debat. Het zijn de oefenruimtes bij uitstek waar maatschappelijke betrokkenheid, sociale verantwoordelijkheid en moreel oordeelsvermogen worden gestimuleerd, zonder dat dit van bovenaf wordt opgelegd.

Liberale rolmodellen

Veel vroege liberalen leefden hun idealen voor en fungeerden als rolmodellen. Denk aan Aletta Jacobs, de eerste vrouw die in Nederland ging studeren, promoveerde en een artsenpraktijk opende. Ze leerde vrouwen het belang van anticonceptie, streed onvermoeibaar voor het vrouwenkiesrecht en wist als een influencer avant la lettre de harten en geesten van veel vrouwen te raken.

Neem de natuurkundige, filosoof en pedagoog Philip Kohnstamm, ruim tien jaar voorzitter van de Vrijzinnig-Democratische Bond: hij schreef niet alleen uitgebreid over het belang van educatie voor de democratie, maar was ook medeoprichter van de ‘Middenstands-Credietbank’, het Amsterdams Lyceum en het Nutsseminarium voor Pedagogiek, dat zich richtte op de opleiding van docenten.

Of denk aan de Bouwonderneming Jordaan, dat mede op initiatief van de liberalen Helena Mercier en Arnold Kerdijk werd opgericht om de verkrotting in die wijk tegen te gaan en de volkshuisvesting voor arbeiders te verbeteren, wat uiteindelijk zou inspireren tot de eerste woningwet uit 1901. 

Het zijn slechts een paar voorbeelden van sociaal-liberalen voor wie het liberalisme heel duidelijk een morele dimensie kende en een maatschappelijke opdracht behelsde. Zij lieten zien wat een liberale levenswijze vermag – niet door te beleren, maar door zelf het goede voorbeeld te geven.

De kracht van het liberalisme blijft de erkenning dat vrijheid verscheidenheid voortbrengt, en dat pluralisme moeten we hoog in het vaandel houden. Tegelijkertijd gaat liberalisme „er ook om een bepaald soort persoon te zijn”, zoals Josette Daemen eerder al in deze serie stelde. Deze existentiële dimensie van het liberalisme moeten we nieuw leven inblazen.

Een liberale levenswijze vraagt van ons veel meer dan elkaar lijdzaam tolereren. In een tijd van grote ongelijkheid, ecologische afbraak en democratisch verval, vraagt vrijheid om verantwoordelijkheid, betrokkenheid en zorgzaamheid – voor elkaar, voor de aarde, voor toekomstige generaties. Gelukkig zijn er talloze mensen die zich hier iedere dag voor inzetten en met moed en verbeeldingskracht laten zien dat morgen beter kan zijn dan vandaag. Niet met vingerwijzen en grote woorden, maar in de keuzes die ze maken, het voorbeeld dat ze geven en de inspiratie die ze daarmee bieden. Jan Terlouw liet zien dat dit geen abstract ideaal hoeft te zijn, maar een praktische levenshouding – zichtbaar in wat je doet, hoe je leeft en wat je nalaat.


Opinie | De Iraniërs kunnen wel wat morele steun gebruiken

De afgelopen dagen waren onze schermen weer gevuld met beelden van vuur, sirenes en luchtafweer. Er waren raketbeschietingen, luchtaanvallen en paniekberichten over de oorlog tussen Iran en Israël. En zoals vaak in tijden van escalatie, verschenen in de media de bekendste gezichten uit de Iraanse diaspora: fel, strijdbaar, vaak getekend door persoonlijke verliezen, marteling, ballingschap. Hun woede is begrijpelijk, hun strijd legitiem. Maar is deze stem de juiste weerspiegeling van een land dat jong, gelaagd en niet in één identiteit te vatten is?

Iran is een land van meer dan negentig miljoen mensen, van wie meer dan de helft onder de dertig is. Een samenleving vol contradicties: conservatief en hypermodern, religieus en seculier, hoogopgeleid en economisch gemarginaliseerd.

Het is een land waar vrouwen met doctorstitel ’s avonds zonder hoofddoek over straat lopen en daarom de volgende ochtend op het politiebureau belanden. Waar jongeren naar podcasts luisteren over Nietzsche, Spinoza en John Locke, waarvoor ze met vpn’s de censuur omzeilen. Die complexiteit is niet samen te vatten in protestleuzen of geopolitieke analyses.

Ruimte creëren

Onder deze zichtbare tegenstellingen stroomt iets anders: een burgerbeweging die zich, ondanks alles, al decennia staande weet te houden. Anders dan de politiek georganiseerde oppositie, die vaak verdeeld, verbannen en ideologisch verstard is, weet deze civiele onderstroom ruimte te creëren waar geen ruimte is.

In de jaren 90 waren het studenten en journalisten. In de jaren 2000 de vrouwenrechtenactivisten en vakbonden. En vandaag zijn het moeders wier kinderen vermoord zijn, leraren, filmmakers, verpleegkundigen en gepensioneerden die via brieven, petities en sit-ins de legitimiteit van het regime ondermijnen. Hun middelen zijn bescheiden, maar hun invloed is reëel.

Neem de open brief van 16 juni 2025, ondertekend door prominente figuren als Nobelprijswinnaars Narges Mohammadi en Shirin Ebadi. In deze brief roepen zij niet alleen op tot het onmiddellijke stoppen van uraniumverrijking door de Islamitische Republiek, maar ook tot het beëindigen van het militaire conflict met Israël en het beschermen van burgerlevens aan beide zijden.

Hun pleidooi gaat verder dan politieke eisen: het is een morele interventie, gericht op het doorbreken van de dodelijke logica waarin macht en slachtofferschap met elkaar worden verward. Ze verzetten zich tegen de offerbereidheid van het regime, dat het voortbestaan van de staat boven het welzijn van de bevolking stelt, en wijzen op het fundamentele onvermogen van de machthebbers om de interne én externe crises van het land onder ogen te zien.

Iran is niet zijn leiders; het is zijn mensen

Zulke stemmen kiezen niet voor spektakel, maar voor verantwoordelijkheid. Ze spreken vanuit de haarvaten van de Iraanse samenleving, met moed én mildheid, en verwoorden een verlangen naar een vreedzame, democratische toekomst. In het Westen raken zulke oproepen vaak ondergesneeuwd door analyses die Iran vooral zien als een onvermijdelijke vijand, of door berichtgeving waarin het volk slechts figureert als slachtoffer of pion op het geopolitieke speelveld. Maar juist deze stemmen verdienen het om gehoord te worden.

Lees ook

De vraag dringt zich op: wat kán het Iraanse regime nog?

Inwoners van Teheran gaan zondag de straat op in protest tegen de Amerikaanse bombardementen.

Dat deze oproep uitgerekend op dit moment klinkt, is geen toeval. De Islamitische Republiek bevindt zich in een fase van sluipende interne desintegratie. De ideologische fundamenten waarop het regime rustte, – de revolutionaire mythologie van verzet, martelaarschap en islamitische eenheid – hebben hun samenbindende kracht verloren.

Stil protest

De generatie die na 1979 aan de macht kwam, spreekt nog wel in dat vocabulaire, maar de samenleving luistert niet meer. De angstcultuur brokkelt af, met name onder jongeren die opgroeien met het internet, met wereldliteratuur, met satire, en die het regime niet langer als legitiem beschouwen maar als een hindernis. Zelfs in conservatieve regio’s wordt de loyaliteit met het systeem ingeruild voor stil protest of morele distantie, bijvoorbeeld door lage opkomst bij verkiezingen of het weigeren van deelname aan staatsrituelen.

Binnen de macht woedt een strijd tussen pragmatici die zoeken naar behoud via hervorming, en hardliners die juist inzetten op ideologische verharding. De opvolgingskwestie van de Opperste Leider werpt daarbij een schaduw over alle strategische besluitvorming. En extern verschuiven de allianties: de afhankelijkheid van Rusland en China groeit, terwijl banden met traditionele bondgenoten onder druk staan. Regionale spanningen, zoals met Saoedi-Arabië of in Irak en Syrië, worden niet langer gedomineerd door ideologie, maar door strategisch wantrouwen.

Opperste leider ayatollah Khamenei weet dat wat tot nu toe werkte – repressie, retoriek, ideologische bezwering – niet meer voldoet in een samenleving die steeds minder bang is, en steeds minder gelooft. Iran isverworden tot een „zombie-regime”, schreef analist Karim Sadjadpour recent in The New York Times: ideologisch dood, maar institutioneel nog in staat tot brute repressie.

De machthebbers regeren niet meer vanuit overtuiging, maar vanuit behoudzucht. De officiële slogans – ‘Dood aan Amerika’, ‘Dood aan Israël’ – maskeren vooral de afwezigheid van een visie op het eigen volk. Het regime definieert zichzelf door wat het bestrijdt, niet door wat het opbouwt. Dat maakt het niet per se kwetsbaar op korte termijn, maar des te holler op lange termijn. Het morele vacuüm dat hierdoor ontstaat, wordt niet langer slechts gevoeld, maar ook benoemd – door mensen van binnenuit.

Ondergrondse netwerken

Deze onderstroom is geen revolutionaire storm die door de straten raast, maar uit zich in open brieven, in stakingen van verpleegkundigen en leraren, in ondergrondse netwerken van vrouwen die elkaar beschermen, en in de vaders en moeders die foto’s dragen van hun vermoorde kinderen. Het is een beweging zonder leiders, maar niet zonder richting. Zonder wapens, maar niet zonder kracht. Zonder partij, maar niet zonder gemeenschap.

Juist deze vorm van verzet is moeilijk te vangen in het westerse politieke discours, dat vaak zoekt naar vertegenwoordiging en directe effectiviteit. Maar in Iran voltrekt verandering zich traag. De roep is niet om snelle interventie van buitenaf, maar om erkenning van binnenuit: erkenning van hun waardigheid, hun rede, hun recht op een toekomst die niet wordt bepaald door de ideologieën van het verleden.

De internationale gemeenschap zou zich dan ook minder moeten richten op abstracte scenario’s van regime change met bombardementen, en meer op de vraag: hoe versterken we deze civiele onderstroom? Dat vraagt om fijnmazige diplomatie, niet om grote woorden. Het vraagt om investeringen in onafhankelijke journalistiek, uitwisselingsprogramma’s met Iraanse academici en kunstenaars, technische ondersteuning van mensenrechtenorganisaties, en het bieden van veilige netwerken voor dissidenten.

En het vraagt, bovenal, om een geopolitieke verbeelding waarin het volk niet langer wordt gezien als decor bij het conflict tussen staten, maar als drager van een andere orde. Want Iran is niet zijn leiders. Het is zijn mensen. En tussen de stemmen die roepen om wraak, en de stilte van onderdrukking, klinken andere tonen. Zij verdienen het om gehoord te worden.

Lees ook

‘Iran bevindt zich in een gigantische strategische crisis’

De opperste leider van Iran, ayatollah Ali Khamenei, donderdag op een beeld uit een videoboodschap waarmee hij een dagenlange stilte doorbrak. Foto vrijgegeven door Iraanse regering via AFP