Vaak moet ik even mijn bovenbuurvrouw (91) helpen. Een potje bonen opendraaien. Een plant optillen zodat ze eronder kan stoffen. Iets op de computer opzoeken. Maar bellen doet ze zelf. Door de telefoon is ze zelfs op haar best. Toen haar verwarming het niet deed, belde ze een reparateur: „Mijn ketel doet het niet, kunt u iemand sturen?”
…
„Als je 91 bent, heb je geen warmte meer van jezelf.”
…
„Ja, klopt, ik ben al een paar keer jarig geweest.” Dezelfde dag stond een man met gereedschapskoffer op haar stoep.
Bellen doet ze al haar hele leven. Vanaf haar tiende hing er een bij ome Ko in de gang, net om de deur. Zo’n grote zwarte, met een draaischijf en een krulsnoer. Ome Ko gaf berichten door aan haar moeder. Hij woonde naast hen.
Later kreeg ze er zelf een. Toen ze een patatzaak runde, belde ze naar leveranciers. Dagdagelijks, zegt ze. Om aardappelen te bestellen. Later had ze een dierenwinkel. Dat was ook bellen, bellen, bellen. Tegenwoordig belt ze mobiel naar haar zus (89). „We zijn immers nog maar met z’n twee.”
Mij belt ze alleen als het nodig is. Dat hebben we afgesproken.
Nu komt het gekke. Jongeren typen als een razende berichtjes, ze racen over het internet. Maar bellen durven ze vaak niet. Meen je dat? M’n bovenbuurvrouw kijkt verbaasd als ik dat vertel.
Ik vraag rond op de Lijnbaan in Rotterdam. Bellen? Nee, dat vind ik eng hoor, vertelt een giechelend meisje van 16. „Ik ben bang iets verkeerd te zeggen.” Haar vriendin (17) knikt. „Een whatsapp- bericht kun je nog aanpassen.” Veel van hun vrienden bellen liever niet, vertellen ze. Een vriendin vraagt zelfs haar moeder voor haar te bellen als het écht moet.
De eigenaresse van een schoonheidssalon vertelt dat ze een stagiaire wegstuurde omdat die de telefoon niet opnam en de inkomende oproepen vervolgens wiste. Ze wilde niemand terugbellen.
Jongeren leggen de lat hoog, zegt Lindy Bremer. Ze geeft communicatie- en bel-angsttrainingen. Het plaatje moet perfect zijn. Net als op Instagram. Ze voelen zich constant beoordeeld. Direct contact is onvoorspelbaar en dus spannend. Straks weet ik een antwoord niet, hoort Bremer. En, zegt ze, bellen is ook minder nodig; vrijwel alles is online te boeken.
Ze vertelt jongeren hoe plezierig direct contact kan zijn. Het gaat dieper. En je hebt meteen antwoord. En dan is het gewoon vlieguren maken, zegt Bremer. „Begin met oma. Dan de tandarts. En pas daarna die sollicitatiebrief nabellen.”
Priiiing. Mijn bovenbuurvrouw. „Ben je thuis”, roept ze. „De thuiszorg is erg laat en mijn kousen knellen.”
Sheila Kamerman doet wekelijks ergens vanuit Nederland verslag.
Afgelopen week kon je geen nieuwsprogramma aanzetten of het ging over stikstof, met de veehouderij als stralend middelpunt. Besproken werden pies, poep, ammoniak, mest en iets abstracts genaamd veestapel. Over de dieren ging het nauwelijks en dat terwijl wie ooit een betekenisvolle relatie had met een dier of daar zelfs maar oppervlakkig mee is omgegaan, weet dat in elk van hen een individu schuilgaat. Dieren hebben karakter, een eigen wil en angsten. Ze kennen vreugde, liefde en warmte.
De enorme aantallen van deze wezens die je moet opsluiten voordat hun ontlasting een landelijk probleem wordt, moeten van apocalyptische proporties zijn. Toch gaat het in de optocht van stikstof-items nooit over de ethische component: wat niet-menselijke dieren wordt aangedaan voor menselijk genot, en voor geld. Die ongemakkelijke waarheid wordt uit het zicht gehouden met collaboratie van juist diegenen die licht moeten schijnen op wantoestanden: de media.
Bij Eva zag je bij het stikstof-item koeien in weilanden. Het NOS Journaal kwam met koeien in een stal, altijd getoond aan de voederkant. Nooit zie je de mest waar de dieren in staan. Ook Nieuwsuur had koeien in de wei. Dit is Thijs deed daar blauwe lucht, een zonnetje en een kerktoren bij. Buitenhof gebruikte exact hetzelfde beeld. Geen roostervloeren boven mestkelders, geen ontstoken ogen van de ammoniakluchten, geen dieren op harde vloeren besmeurd met poep, laat staan lichamen van hen die in mestkelders verdrinken. Het is alsof bij items over werkkampen beelden van vakantiecampings worden getoond en zowel kijkers als makers en hun hoofdredacties dat acceptabel vinden.
De uitbuiting van dieren romantiseren kan echt niet meer
Zodra de veehouderij ter sprake komt, laat de journalistiek het qua kritische blik afweten. Overal mogen exploitanten van dieren aanschuiven en beweren hoe goed uitgebuite dieren het hebben. Wederhoor bij de dieren wordt niet gehaald. Laatst zakten veertig koeien door een stalvloer. Daar werd over bericht alsof dat iets bijzonders was.
In 2019 zakten dieren zo’n vijf keer per week door stalvloeren. Dit hoorde ik bij Studio Plantaardig, mijn herstelpodcast voor als ik na de Disneyverslaggeving van kwaliteitsmedia toe ben aan realistisch veehouderijnieuws. Hun cijfers kwamen uit een onderzoeksrapport van Varkens in Nood. Kennelijk tasten mestgassen beton nogal aan. Als door vloeren gezakte dieren niet meer te redden zijn, hoeft de brandweer niet uit te rukken. De nieuwswaarde komt dan te vervallen.
Wederhoor halen bij dieren is bewerkelijk, maar dat geldt ook bij politiek gevangenen, doden en baby’s. Dat individuen niet kunnen praten, betekent niet dat je hun verhaal mag wegvagen. Dan laat je belangenbehartigers aan het woord: advocaten, familieleden, vrienden. Bij dieren zijn dat mensen die zich inzetten voor dierenrechten. Toch zie je die in stikstofbesprekingen nooit verschijnen. Dieren als objecten behandelen is zo genormaliseerd, dat zelfs nieuwsredacties niet zien wie in dit verhaal het slachtoffer is. Voor redacteuren en journalisten die zelf nog dieren eten, moet het confronterend zijn om kritisch naar de veehouderij te kijken. Toch zou het hebben van bloed aan je handen geen excuus moeten zijn om ook je journalistieke plicht te verzaken.
Nieuwe regel: voor elke dierenexploitant die aan het woord komt, ook iemand uitnodigen die de belangen van dieren behartigt. Denk aan Ongehoord, Animal Rights of Varkens in Nood. Nieuwe regel twee: bij items over mest, graag beelden van dieren in mestkelders, niet van gezonde grazers in lenteweides. Het is 2025. De uitbuiting van dieren romantiseren kan echt niet meer, niet door kritische media. We hebben daar nu politici voor.
De mondiale macht van techbedrijven vormt een bedreiging voor de democratie én de journalistiek. Nienke Venema beschrijft dat in haar opinie in NRC (27/1) terecht als een serieus en urgent probleem.
Maar dat probleem los je niet op door een ander probleem, de voortschrijdende mediaconcentratie in het Nederlandse taalgebied, dan maar te faciliteren, zoals Venema betoogt.
Lees ook
De overname van RTL door DPG is een goed idee
Laten we beginnen met die terechte zorg over de positie van de Big Tech-bedrijven. Feitelijk zijn dat gigantische mediabedrijven met een enorme impact op de meningsvorming in grote delen van de wereld. Het gemak waarmee de eigenaren van deze bedrijven hun politieke agenda of die van anderen via hun mediabedrijven kunnen doorvoeren is alarmerend.
De enorme berg data, waarmee ze hun gebruikers manipuleren en afhankelijk maken is zorgwekkend. En de monopoliepositie die gebruikers gevangen houdt in hun netwerken, vraagt absoluut om strengere wet- en regelgeving en strikte naleving van Europese regels.
Daarbij zorgen deze bedrijven er ook nog eens voor dat het verdienmodel van de onafhankelijke journalistiek voor een belangrijk deel is uitgehold. Zij hebben namelijk toegang tot het publiek in handen en daarmee een wezenlijk deel van de digitale advertentiegelden. Zelf besteden ze geen cent aan onafhankelijke journalistiek.
Denkfout
Fijn dus dat hier aandacht voor wordt gevraagd. We moeten liever vandaag dan morgen beginnen om deze techbedrijven uit de VS en China aan scherpere regels te binden.
In de eerste plaats moeten ze als mediabedrijven beschouwd worden en ook op diezelfde manier gereguleerd worden. Ze dienen verantwoordelijk te worden gehouden voor de schadelijke en misleidende inhoud die ze verspreiden. En de valse claim die de bedrijven hebben op „de vrijheid van meningsuiting” moet doorgeprikt worden. De wijze waarop deze platforms hun algoritmes inrichten, is wel degelijk zeer sturend.
En hen aanspreken op hun marktmacht, die juist mediabedrijven extra risicovol maakt. Hun invloed op de publieke opinie is immers groot, zo zien we nu aan den lijve met X-eigenaar Elon Musk, die zijn mediamacht inzet voor zijn politieke én economische agenda.
Venema maakt echter een denkfout door te stellen dat verdere mediaconcentratie in het Nederlands taalgebied noodzakelijk zou zijn om de democratie hier te redden van deze mondiale digitale macht.
De aangekondigde overname door DPG van RTL is geen zege voor de democratie. Want net zoals de mondiale techspelers beschikt DPG nu al over een enorme hoeveelheid data van veel gebruikers. Zij kan met de optelsom van haar vele mediatitels nu al meer dan 90 procent van het Nederlandse publiek bereiken.
Als we dit bedrijf toestaan om dit bereik nog verder uit te breiden én hier verder geen stevige voorwaarden aan verbinden, scheppen we een lokaal bedrijf met dezelfde problematische kenmerken als Meta, X of Google. Hoewel DPG nu een vrij politiek kleurloze eigenaar heeft, die zich nagenoeg niet met de inhoud van de DPG-titels bemoeit, kan dat bij een verkoop heel anders uitpakken.
De grote journalistieke titels binnen DPG kunnen nu nog echt onafhankelijk opereren, mede dankzij goede redactiestatuten, die zorgen voor een strikte scheiding tussen de eigenaar van de titel en de redactie. Maar deze onafhankelijkheid kent ook duidelijke grenzen. Als de eigenaar geen financiële toekomst meer ziet in een bepaalde titel, is het snel gedaan met het voortbestaan ervan. Veel tijdschriften binnen het DPG-concern ondervinden dat nu al aan den lijve. Titels worden gemarginaliseerd, kopij wordt gedeeld en van onafhankelijkheid is binnen dit onderdeel van het concern nog maar weinig sprake. De redactiestatuten bieden nauwelijks bescherming tegen dit soort praktijken. Regionaal zien we eenzelfde beweging, waarin veel bovenregionale kopij gedeeld wordt over alle titels.
Onduidelijkheden
En dan is er nog een ander soort macht, die een speler van deze grootte in de mediasector kan uitoefenen; inkoopmacht. De concentratie in de markt heeft er de afgelopen jaren voor gezorgd dat de positie van freelancers in de journalistiek sterk is verzwakt. Een bedrijf als DPG heeft zo’n groot aandeel in de markt, dat zij eenzijdig de tarieven en voorwaarden kon bepalen, waarvoor freelance journalisten en fotografen hun werk moeten doen.
Het samengaan met het RTL-concern zou deze macht nog verder vergroten. We hebben als beroepsvereniging NVJ hier wel enige kentering in kunnen aanbrengen, met afspraken over minimumtarieven, maar gezond is zo’n situatie natuurlijk niet.
Tenslotte is het gebrek aan transparantie van het DPG-concern noemenswaardig. Daar waar de titels binnen het concern – terecht – bedrijven en overheid aanspreken op misstanden en openheid bedingen, blijft de financiële huishouding van het concern zelf grotendeels verborgen voor de buitenwereld. Ook is onduidelijk hoe het bedrijf omgaat met de data van zijn abonnees.
Genoeg redenen dus voor de ACM om kritische vragen te stellen bij deze overname. Over marktmacht en waarborgen voor de langere termijn over pluriformiteit en transparantie. Of dit leidt tot een afwijzing van de fusie is in handen van de ACM. Het lijkt ons een goed idee, in het belang van de democratie en gezonde marktverhoudingen, dat de toezichthouder hier nauwkeurig naar kijkt. En liefst vandaag nog een dossier opent over de positie van de grote social mediaplatforms in Nederland.
Lees ook
Met de overname van RTL door DPG is een voor Nederland ongekende mediareus in de maak
Het huizentekort, de ouderenzorg, de stikstofcrisis, arbeidsmigratie. Je zou willen dat een sterke vrouw of man deze problemen voor eens en altijd oplost met één geniaal plan en het liefst een beetje snel. Maar zo werkt het niet.
Veel actoren en factoren
Hans Vermaak is een bekende auteur op het gebied van verandermanagement. In de vorige eeuw schreef hij samen met Léon de Caluwé de bestseller Leren veranderen. In zijn nieuwe boekDe logica van de lappendeken biedt hij een verfrissende kijk op complexe, hardnekkige problemen. Taaie vraagstukken als armoede of duurzaamheid hebben als kenmerk dat er veel actoren en factoren bij betrokken zijn. Bovendien, denk aan de stikstof- en de wooncrisis, interacteren ze vaak met elkaar. Dit zorgt ervoor dat het probleem niet van één persoon of één instantie is en dat er ook niet één juiste oplossing is.
Lapjes aan elkaar knopen
Volgens Vermaak moeten we niet zoeken naar die ene grote oplossing, maar juist kijken naar lokale, kleine initiatieven die werken (de lapjes) en die onderling trachten te verbinden (de deken). ‘Knotworking’ wordt dat ook wel genoemd: knoopwerk. Het aan elkaar knopen van kleine activiteiten mislukt vaak als je het planmatig en formeel probeert te doen. Maar wanneer betrokken praktijkmensen hun best doen om elkaar goed te begrijpen en bereid zijn om zich een beetje aan te passen waar nodig, kunnen er mooie dingen ontstaan. Vermaak noemt als voorbeeld een onderzoek naar de samenwerking tussen interne begeleiders op basisscholen en ouder-en-kindadviseurs van jeugdhulp. Je kunt proberen om het beleid van beide organisaties op elkaar af te stemmen. Maar beter werkt het wanneer professionals elkaar regelmatig zien en samen per geval bekijken wat er nodig is en hoe ze elkaar kunnen helpen.
Vier implicaties
De lappendeken-aanpak heeft vier implicaties die Vermaak mooi verwoordt.
Iedereen kan wat (op zijn lapje) maar is ook een maatje te klein (de deken). We kunnen wel nadenken over grote problemen, maar ons individuele handelingsvermogen is meestal beperkt. Daarom is samenwerken zo belangrijk.
Breid invloed rondom je uit, op de grens van wat je aankunt. Wie zie je dingen doen die ook te maken hebben met het grotere probleem waar je aan werkt? Wat zou je voor elkaar kunnen betekenen? Zoek elkaar op en praat erover.
Besef dat verbindingswerk deel is van ieders vak en werk. Iedereen die betrokken is bij lokale initiatieven kan contacten leggen en onderhouden met andere plaatselijke doeners. Leg dit niet neer bij één persoon.
Als velen verbindingswerk verrichten, groeien lappendekens en verknopen die zich met elkaar. Een lappendeken is een netwerk dat wordt gedragen door vele mensen. Daarom is het robuust en valt het niet zomaar uit elkaar als een of enkelen ermee stoppen.
Hoop
Twee gedachtes nog. Eén: in het boek van Vermaak gaat het veel over complexe maatschappelijke vraagstukken. Maar ook bij lastige veranderingen in de werkomgeving is de lappendeken vaak nuttiger dan een masterplan. Twee: grote maatschappelijke problemen geven je vaak een machteloos gevoel. Maar na een paar uurtjes lezen in dit boek kreeg ik toch weer wat hoop. Niet omdat ik dacht: nu gaan we het allemaal oplossen. Maar wel: zo kunnen we in elk geval weer een begin maken en binnen onze eigen invloedssfeer relevant werk doen.
Ben Tiggelaar schrijft wekelijks over persoonlijk leiderschap, werk en management.
Het is duidelijk dat de terugkeer van Trump grote consequenties zal hebben voor Europa’s veiligheid. In zijn veelbesproken maidenspeech als NAVO-baas pleitte Mark Rutte dan ook voor fors meer investeringen in onze defensie. Vervolgens heeft dit weer geleid tot een ware stortvloed aan opiniestukken uit progressief-pacifistische hoek, waarin vraagtekens gezet worden bij de noodzaak tot ‘militarisering’ van onze maatschappij.
Om ons te beperken tot enkele representatieve bijdragen in deze krant: Ewald Engelen en Marianne Thieme zien vooral het westen als grote boosdoener en vinden dat Rusland en Oekraïne „beide schuld dragen”; en Hebe Willems wijst erop dat juist „toenadering en samenwerking” lang effectief is geweest, en waarschuwt voor het gevaar dat militarisering vormt voor progressieve waarden.
Het is belangrijk dat er progressieve stemmen zijn in het debat over defensie en veiligheid, en hoe deze zaken zich moeten verhouden tot andere prioriteiten. Maar deze stemmen zullen weinig effectief zijn als ze het bestaan van externe dreigingen ontkennen omdat deze de eigen idealen in de weg zitten.
Het klinkt mooi: simpelweg inzetten op vrede en diplomatie in plaats van te investeren in onze defensie. Maar in de argumenten van veel pacifisten is weinig aandacht voor de reële dreiging die uitgaat van Rusland en China. De vele oproepen tot een vaag gedefinieerde ‘vrede’ hebben dan ook gemeen dat ze meestal gedaan worden door mensen met weinig gespecialiseerde regio-of talenkennis, en getuigen van een beperkt, West-Europees perspectief.
Eeuwenlange geschiedenis
Het pacifistische argument lijkt ervan uit te gaan dat als het Westen maar ‘deëscaleert’, landen als Rusland en China ook automatisch vrede zullen willen nastreven. Dit miskent de aard van deze autoritaire regimes, en versimpelt de oorzaken van het Russisch en Chinees expansionisme. Dit expansionisme heeft een eeuwenlange geschiedenis en kan niet slechts gereduceerd worden tot een defensieve reactie op westerse agressie. Bovendien waren toenadering en samenwerking in recente jaren juist de kern van de Europese buitenlandpolitiek.
Lees ook
Poetin viel Oekraïne binnen in 2014. Maar toen bleef het Westen dagdromen over dialoog en ‘deëscalatie’
Zoals Tom-Jan Meeus heeft laten zien in NRC, was de reactie van Nederland en de EU op het begin van de Russische invasie in Oekraïne in 2014 er een van ‘deëscalatie’ en dialoog met Rusland. Onze coöperatieve houding heeft echter weinig indruk gemaakt, zoals de volledige invasie van Oekraïne vanaf 2022 heeft aangetoond. Ook was openheid jegens, en samenwerking met, China decennialang het westerse devies. Zo is toetreding tot de WTO in 2001 cruciaal geweest voor China’s economische groei. Maar de resulterende economische verstrengeling gebruikt China nu tegen ons, en vormt een steeds groter gevaar voor onze vrije samenlevingen.
Als Engelen en Thieme pleiten voor begrip dat „Rusland en China de vrome praatjes van het westen niet meer geloven”, bezien ze deze complexe geschiedenis paradoxaal genoeg door een wel erg West-Europese bril. „Strategische empathie” (dixit Engelen) met Rusland is immers slechts mogelijk door Oost-Europese perspectieven te marginaliseren. Dit is precies wat de pacifisten dan ook structureel doen; door te pleiten tegen wapensteun voor Oekraïne, en te negeren dat Oost-Europese landen de soevereine keuze hebben gemaakt voor NAVO-lidmaatschap. ‘Strategische empathie’ met de Chinese leiders is slechts mogelijk als we de genocide op de Oeigoeren negeren. Deze genocide kan dan ook op weinig aandacht rekenen uit pacifistische hoek.
Taiwan heeft nooit de optie gehad de eigen defensie en veiligheid te verwaarlozen
Het is terecht kritisch te zijn op het Westen, bijvoorbeeld als het gaat om Amerikaanse buitenlandpolitiek of de erfenis van het kolonialisme. Toch schiet dit perspectief tekort als het gaat om de uitdaging die het autoritair expansionisme vormt voor democratische samenlevingen. Het is belangrijk ons te realiseren hoe Rusland en China vroeger zo groot geworden zijn, en om meer te luisteren naar de stemmen van Oekraïners, Oeigoeren of Tibetanen.
Taiwan als voorbeeld
Progressieve stemmen zijn wel degelijk nodig in het Nederlandse geopolitieke debat. Voor het creëren van een meer democratisch weerbare maatschappij is niet alleen Defensie belangrijk, maar ook zaken als een sterke verzorgingsstaat, goed onderwijs, en respect voor het gelijkheidsbeginsel. Juist hierin schiet de huidige (radicaal-)rechtse regering ernstig tekort, alle aandacht voor defensie ten spijt. Hebe Willems’ waarschuwing dat militarisering de samenleving schade toebrengt, en haaks staat op het realiseren van progressieve idealen, verdient dan ook onze aandacht. Maar nu we steeds minder kunnen leunen op de VS voor onze veiligheid, hebben we helaas niet meer de luxe externe militaire dreigingen simpelweg te negeren.
Bij het vinden van een nieuwe balans kunnen we wellicht te rade gaan bij een land dat als geen ander ervaring heeft met deze dilemma’s. Taiwan heeft, vanwege de constante dreiging van een Chinese invasie, nooit de optie gehad om zoals West-Europa de eigen defensie en veiligheid te verwaarlozen. Onder deze donkere wolk heeft het land zich echter ontwikkeld tot een progressieve modeldemocratie, bekend om het hoge percentage vrouwen in de politiek, en waar als eerste land in Azië het homohuwelijk is gelegaliseerd.
Aandacht voor defensie, en het onder ogen zien van de dreiging van Rusland en China, kan (en moet) dus wel degelijk samengaan met het verwezenlijken van progressieve idealen.
Vorige maand deed Donald Trump ieders oren suizen met zijn uitspraak over het terugveroveren van het Panamakanaal en zijn claims op Groenland en zelfs Canada. In zijn inauguratiespeech deed hij dat nog eens dunnetjes over. Dergelijk expliciet taalgebruik zijn we niet meer gewend van westerse machten, die na de dekolonisatie hun politieke en economische ambities voortaan verhulden in idealistische claims.
Trumps expansionistische drang is echter allesbehalve uniek in de Amerikaanse geschiedenis. Door deze uitspraken wel als uitzonderlijk neer te zetten, dragen we bij aan een ahistorisch en exceptionalistisch beeld. Na de Tweede Wereldoorlog werd weliswaar gekozen voor economische macht en dienden oorlogen niet tot directe uitbreiding van Amerikaans grondgebied, maar het verschil tussen formeel en informeel imperialisme is verre van absoluut.
Onder het mom van de door Trump aangehaalde slogan ‘manifest destiny’ (het idee dat de VS voorbestemd waren een groot en machtig land te worden) werd in de negentiende eeuw een groot deel van het Noord-Amerikaanse continent gekocht van de onrechtmatige eigenaar Frankrijk, buitgemaakt in een oorlog met Mexico, en bovenal veroverd op de inheemse bewoners. Maar het sluiten van de westelijke frontier betekende geenszins het einde van de expansiedrift van de Verenigde Staten.
Rond de vorige eeuwwisseling was een terugkerend thema dat het in de lotsbestemming van de VS lag om de wereldmarkten te overheersen. Zo schreef de vooraanstaande bankier Frank A. Vanderlip in 1903 dat hij een „onbegrensd vertrouwen had in de mogelijkheden om ‘s werelds industriële markten onder onze controle te krijgen.” Maar de competitie van koloniale wereldmachten die de wereld verdeelden in exclusieve handelszones deed sommigen beseffen dat manifest destiny veranderd moest worden in managed destiny, een seculier-liberaal concept dat opriep tot doordacht handelen op rationele gronden.
Informeel imperialisme
Innovatieve pro-imperialistische intellectuelen, zoals econoom en financieel journalist Charles A. Conant, betoogden daarbij – nog voor Hobson en Lenin – dat de Verenigde Staten allerlei snel toenemende economische problemen ondervonden van hun grote nationale kapitaaloverschot en dat er snel uitwegen gevonden moesten worden voor dit surplus. Welke vorm van imperialisme er gekozen werd maakte niet uit volgens Conant, zolang er maar gehandeld werd.
In 1898 wonnen de VS de oorlog met Spanje en kregen ze de controle over Cuba, de Filippijnen, Puerto Rico en Guam, wat zorgde voor felle debatten tussen voor- en tegenstanders van het imperialisme. De Filippijnen werden, na een oorlog die minstens tienduizenden Filippijnen het leven kostte, als formele kolonie bestuurd, maar naderhand werd de voorkeur gegeven aan meer informele vormen van imperialisme.
Door middel van zogenoemde dollardiplomatie experimenteerden de VS vervolgens met een nieuw buitenlands beleid, waarbij veranderingen in de monetaire en fiscale infrastructuur opgelegd werden aan landen die als minder ontwikkeld of instabiel werden gezien, met als doel om zo een gunstiger investeringsklimaat voor Amerikaanse bedrijven te creëren. De rechtvaardiging hiervan was vaak (ook vóór het bestaan van Trump) gestoeld op een racistische ideologie waarin ‘Angelsaksen’ als superieur golden en zij de opgelegde hervormingen als onderdeel zagen van de zogenoemde White Man’s Burden – de veronderstelde morele plicht van de witte mens om niet-witte mensen te ‘civiliseren’.
Alleen in naam soeverein
In Latijns-Amerika wilden de VS bovendien Europese invloeden verdringen en hun eigen macht uitbreiden. Aangezien veel landen in de regio hun staatsschuld hadden uitstaan bij Europese banken, ontwikkelden Amerikaanse ambtenaren samen met prominente bankiers publiek-private partnerschappen waarbij Europese crediteuren werden uitgekocht met nieuwe leningen van Amerikaanse banken.
Daarbij werd dan een deal gesloten waarin het land in naam soeverein bleef maar Amerikaanse ambtenaren de financiële controle overnamen, beginnende in de Dominicaanse Republiek vanaf 1904. Van de douane-inkomsten, de voornaamste bron van inkomsten voor die overheden, werden vervolgens eerst de banken afbetaald; dat wat overbleef mocht de staat naar eigen inzicht uitgeven.
Dit beleid leidde in de praktijk dikwijls tot protesten en politieke instabiliteit, waarop de VS zich genoodzaakt voelden mariniers te sturen om opstanden de kop in te drukken en het land te bezetten. In de drie decennia na de Spaans-Amerikaanse oorlog vielen de Verenigde Staten vierendertig keer landen in de Cariben binnen en bezetten ze over verschillende periodes negen landen in de regio.
In de praktijk waren kogels en dollars, de instrumenten van formeel en informeel imperialisme, onlosmakelijk aan elkaar verbonden
Het idee van dollar diplomacy was om kogels te vervangen door dollars, maar in de praktijk waren kogels en dollars, de instrumenten van respectievelijk formeel en informeel imperialisme, onlosmakelijk aan elkaar verbonden – zo ook in Panama, waar Conant en andere dollardiplomaten hielpen met het invoeren van de gouden standaard.
President Theodore Roosevelt werd in die jaren sterk beïnvloed door de theorieën van militair denker Alfred Mahan over het belang van zeemacht, en het bouwen van het Panamakanaal werd een belangrijk deel van de strategie om militaire bases te openen en vaarroutes te beschermen. De Cariben moest een ‘Amerikaans meer’ worden, onderdeel van een commercieel rijk.
Trump is geen uitzondering
Nadat een deal tussen de VS met Colombia mislukte, steunden de VS in 1903 samen met bankier J.P. Morgan de separatistische opstand in Panama. Zo verwief Amerika de controle over het kanaal. Na tien jaar bouwen onder erbarmelijke omstandigheden, met vele duizenden dode (voornamelijk Caribische) arbeiders tot gevolg, werd het Panamakanaal in 1914 geopend.
Zoals het Panamakanaal ruim honderd jaar geleden, zien Trump en andere geopolitieke denkers nu Groenland als een belangrijke strategische locatie, omdat met het smelten van de poolkappen arctische vaarroutes aan belang winnen. Waar de VS onder Roosevelt bezig waren een dominante positie in de wereld te veroveren op Europese concurrenten, willen de VS nu hun positie aan de top behouden tegenover de toenemende competitie uit China en andere BRICS-landen.
Trumps woorden zijn zeker zorgwekkend, maar formeel en informeel imperialisme liggen dichter bij elkaar dan vaak voorgesteld. Door Trump als uitzondering te omschrijven gaan we mee in de mythe van Amerikaans idealisme en een grootmacht zonder koloniale achtergrond. Amerikaans imperialisme heeft heel wat gezichten gekend, maar dat van Trump is zo Amerikaans als apple pie.
Lees ook
Bezorgd Panama probeert te begrijpen wat Trump wil: gaat het hem echt om het kanaal of speelt er meer?
<dmt-util-bar article="4881413" headline="Het imperialisme van Trump is niet nieuw, maar zo Amerikaans als apple pie” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/01/30/het-imperialisme-van-trump-is-niet-nieuw-maar-zo-amerikaans-als-apple-pie-a4881413″>
De eerste week van de tweede regering-Trump doet veel hoofden tollen. Wie dacht dat we Trump niet letterlijk of serieus moesten nemen komt bedrogen uit. Wie dacht dat het beruchte Project 2025 niet samenvalt met de plannen van Donald Trump, komt bedrogen uit. De tsunami aan controversiële en soms onrechtmatige executive orders, ofwel decreten, bestaat grotendeels uit het wensenlijstje dat al jaren te publiekelijk te lezen was, van de zuivering van het ambtenarenapparaat tot het verlenen van gratie aan alle Capitool-bestormers. Veel decreten op verschillende dossiers lijken één doel gemeen te hebben. Het witwassen van Amerika. Letterlijk en figuurlijk, onder het mom van ‘kleurenblindheid’.
Het streven van de bredere conservatieve beweging is sinds de jaren zeventig gericht op een ‘kleurenblinde’ maatschappij, een maatschappij waarin er niet naar kleur gekeken wordt. In één week is daartoe een flinke aanzet gegeven. De wanhopige pogingen om Amerika in meerderheid letterlijk wit te houden, begon met veel publiciteit rondom daadwerkelijke uitzettingen van ongedocumenteerde migranten, weliswaar in aantallen die niet verschilden van de reguliere uitzettingen onder Trumps voorganger, maar nu met militaire vliegtuigen.
Minder symbolisch was het daadwerkelijk afsluiten van de telefoonapplicatie waarmee migranten aan de Mexicaans-Amerikaanse grens hun afspraak met de Amerikaanse immigratiedienst konden maken en afwachten. Het vluchtelingenprogramma is stopgezet en de tijdelijke status voor groepen zoals Haïtianen en Venezolanen wordt heroverwogen. Het is haast onnodig te zeggen dat het in overweldigende mate gaat om mensen van kleur, met name uit Latijns-Amerika.
Terugkeer meritocratie
Door het hele apparaat zijn de verguisde DEI – Diversity, Equity and Inclusion – programma’s en afdelingen gesloten. Onder het mom van een ‘terugkeer’ naar een meritocratie waarin alleen nog competenties en kwalificaties gelden, mag er niet meer naar de achtergrond van sollicitanten worden gekeken. Er is een heuse e-mailkliklijn geopend voor als het indirect alsnog gebeurd. LHBTI-mensen en vooral mensen van kleur hebben het nakijken. Al helemaal omdat de mensen die op DEI-afdelingen werkten vaak zelf van kleur zijn. Zij zitten nu thuis met betaald verlof. De eerste mensen van kleur zijn uit de federale overheid gezet.
De eerste mensen van kleur zijn uit de federale overheid gezet
En het wordt nog erger. De verworven burgerrechten uit de jaren zestig worden deels teruggedraaid. Positieve discriminatie is als illegaal bestempeld en dus kunnen witte Amerikanen zich nu op die burgerrechten beroepen om te claimen dat zij worden gediscrimineerd. Bedrijven en ondernemers uit minderheidsgroepen die zaken doen met de federale overheid, kunnen zich niet meer beroepen op een decreet uit 1965 dat die groepen de helpende hand wilde toesteken. Het is de omgekeerde wereld in een multiculturele samenleving. Alleen de witte meerderheid kan zich blijkbaar nog op discriminatie beroepen. Als het gaat om de luchtvaart wordt DEI als een veiligheidskwestie gezien en dus ook opgeheven. En omdat DEI als illegaal is bestempeld, worden nu ook bedrijven die aan DEI-programma’s vasthouden, binnenkort onderzocht op mogelijke discriminatie van witte Amerikanen.
Lees ook
Amerikaanse bedrijven schroeven diversiteitsbeleid terug: ‘De impact van de verkiezingen is enorm’
De controverse over het zogenaamd birthright citizenship – automatisch staatsburgerschap door geboorte op Amerikaans grondgebied – heeft het meeste effect op kinderen van kleur. De toenemende weerspiegeling van de Amerikaanse multiculturele werkelijkheid wordt gestopt en bij succes zelfs omgedraaid.
Er is nog meer. Ook de geschiedenisboeken worden witgewassen. Al in 2020 oordeelde de eerste regering-Trump dat sommige concepten verdeeldheid zaaiden. Op basis daarvan mag het racistische verleden van Amerika in de krijgsmacht bijvoorbeeld niet meer worden onderwezen. In een perverse verdraaiing van de geschiedenis wordt het onderwijzen van dat verleden gezien als een verkeerde weergave van wat de grondleggers van het land, de Founding Fathers, bedoelden in de Onafhankelijkheidsverklaring en de Grondwet. Klachten over het verbieden van boeken in staten als Florida vanwege diezelfde ‘concepten’ worden daarom niet meer behandeld door het ministerie van Justitie. Zogenaamde book bans kunnen dus doorgaan. En de nieuwe minister van Defensie gebruikt weer de oude naam voor een legerbasis, Fort Bragg, vernoemt naar een rebellen-generaal uit de Burgeroorlog.
Wensbeeld
De claim – waar of niet – dat Democraten de diversiteitsagenda door de strot van Amerikanen hebben geduwd, rechtvaardigt of verklaart dit vergaande witwassen van de Amerikaanse maatschappij niet. Het was slechts een mooi haakje om de kiezer te overtuigen eindelijk een agenda te kunnen doorvoeren die al zo oud is als Amerika zelf. Want wie gelooft dat de belofte van gelijkheid uit de Onafhankelijkheidsverklaring oprecht was, kent de moeizame geschiedenis van Amerika niet en alle bloed, zweet en tranen die de inlossing van die belofte heeft gekost en nog steeds niet compleet is. Maar het beeld dat deze Make America Great Again-regering zichzelf en de bevolking voor ogen houdt, heeft nooit bestaan. Er is geen verleden om naar terug te gaan. Het is een beeld van het Amerikaanse Wilde Westen uit de 19e eeuw dat alleen in oude cowboyfilms bestaat; een wensbeeld. De regering-Trump voert een wanhopig demografisch achterhoedegevecht en deze pogingen kunnen het land alleen maar tot in de ziel beschadigen.
Een paar weken geleden was ik bij een intiem jazzoptreden van componist en saxofonist Jasmin Myra. Van die muziek die je in één keer raakt. Toch is het concert me niet zozeer bijgebleven vanwege de muziek, maar vooral vanwege het einde. Na het spelen van de laatste track vertrok de band onder luid applaus van het minuscule podium. Ik stond links vooraan en kon recht de coulissen in kijken. Daar zag ik de muzikanten snel een slokje water drinken, om na nog geen twee minuten het podium weer op te stormen. De blikken even stoïcijns als eerst, wel een kleine glimlach van Myra.
Natuurlijk was de toegift een lange versie van hun meest bekende track ‘1000 miles’. Je hoort mij niet klagen – ik ben fan – maar ik vond het wel een vreemd gezicht. De band zou natuurlijk ook het podium weer opgeklommen zijn als het publiek minder hard had geklapt, of juist nog veel harder. Tot mijn verbazing voelde ik wel iets van opluchting, misschien zelfs wel een gevoel van verrassing dat de show nog niet voorbij was. Maar ik was natuurlijk helemaal niet opgelucht of verrast; iedere muzikant eindigt de show tegenwoordig met dit theaterstukje. Waarom vond ik het dan toch leuk?
Betekenis van de toegift
In NRC beschrijft journalist Marnix Bilderbeek de geschiedenis van de toegift, die begint in de Europese operatheaters van de achttiende eeuw. Als een bepaald stuk, een aria, goed werd bevonden, was het gewoon om tijdens de voorstelling al te roepen dat dat stuk nog wel een keertje mocht, bis!. Later werd dit minder gebruikelijk in de opera, maar met de opkomst van de componerende virtuoos in de negentiende eeuw, raakte het ‘bis’-geroep om een bekend, catchy muziekstuk, in concertzalen juist steeds meer zwang.
Lees ook
De toegift is het toetje van de klassieke muziek: waar komt het vandaan? En wanneer krijg je er (g)een?
Die basisetiquette is niet meer verdwenen, maar waar in de klassieke muziek soms wel en soms niet een toegift geboden wordt, is het in modernere genres volstrekt normaal geworden om een encore te doen – of het nu onder daverend gejuich is of na een lauw applausje. Het wordt verwacht.
Op de website setlist.fm, waar setlists van tourende artiesten worden bijgehouden, is de encore bijna altijd al standaard onderdeel van het programma. Op een willekeurige dag (24 januari) stond er bij acht shows in de top tien van meest populaire artiesten die momenteel toeren, de nummers van de encore al in de setlist. Door hits als toegift te spelen eindigt het concert on a high. Maar het is een ingecalculeerde high. Als publiek weten we dat de toegift zal komen, we hoeven er niets voor te doen. . Tegelijkertijd is het ook steeds meer een eis van het publiek geworden, dus zitten artiesten eraan vast: als je al je hits al hebt gespeeld en je wordt teruggeroepen, sta je ook met je band vol tanden. En dus bedenkt iedereen van tevoren al wat de toegift zal worden. Maar dan is de waarde er toch vanaf?
Verlangen naar illusie
Dit lege theaterstukje is een symptoom van een breder fenomeen in onze cultuur: de illusie van spontaniteit is genoeg. Zelfs als we weten dat iets niet spontaan is maar vooraf bedacht, gemaakt en geacteerd, voelen we genot. Let wel: we hebben de illusie niet werkelijk, want we weten dat de encore tegenwoordig net zo goed deel is van de show als de opening en het middenstuk. Maar het verlangen is genoeg: verlangen dat de artiest alles geeft, dat uitgerekend déze avond de bijzonderste was van de tour. Dat de artiest speciaal voor dít publiek nog eens terugkomt, al weten we dat de artiest iedere avond terugkomt, met iedere avond dezelfde hits. We doen dus alsof de toegift een spontane bonus is, een authentieke interactie met het publiek, maar houden onszelf voor de gek. Desondanks houden we het ritueel graag in stand, niet omdat we werkelijke spontaniteit verlangen, maar omdat we genieten van het verlangen naar spontaniteit op zich. De illusie is genoeg.
Dit doet denken aan een these in het boek Surplus-Enjoyment van de Sloveense filosoof Slavoj Žižek, gebaseerd op het werk van de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan: we genieten meer van het verlangen zelf dan van hetgeen dat we verlangen. Het is namelijk dat extraatje, dat mysterieuze van het nog niet vervulde verlangen, het exces, wat Žižek ‘surplus genot’ noemt, waarop onze consumptiemaatschappij gebouwd is.
Als Rupsje Nooitgenoeg willen we altijd meer, meer, meer, omdat we meer van het verlangen zelf genieten dan van het object dat we verlangen. Meer van het nog lege verlangen dan van het vervulde verlangen. In het geval van de encore genieten we dus meer van het verlangen naar spontaniteit en de authentieke interactie dan van de spontaniteit en de authentieke interactie zelf.
Waarde verloren
Werkelijke spontaniteit gooit roet in het eten – dat zou betekenen dat er ook een kans is dat we geen encore krijgen. En dan voelt het alsof we genaaid worden. Want de dynamiek van ‘surplus genot’, altijd meer verlangen dan we daadwerkelijk krijgen, heeft ons zo geconditioneerd dat we denken dat we genot kunnen toe-eigenen, „[t]erwijl genieten vaak onvoorspelbaar is en passief, afhankelijk van factoren die we niet volledig kunnen beheersen”, aldus filosoof Martijn Meijer, die onlangs een boek schreef over genot (De droom van het genot), in een interview met Trouw.
Met de standaardisering, de bij voorbaat inbegrepen bonus-content van de toegift, verliest het ritueel zijn waarde. We genieten niet méér van het concert als er wel een toegift is, we genieten vooral minder van het concert als er géén toegift gespeeld wordt. Ondertussen verliezen we wel degelijk de werkelijke spontaniteit en de authentieke interactie tussen muzikant en publiek. Denk daarom tijdens je volgende concert met theatrale toegift eens aan de poëzie van Dave Grohl, de voorman van The Foo Fighters: „We don’t do encores, we just fucking play ‘till the show is over.”
Lees ook
Nieuwe generatie muzikanten is open over pijnlijke emoties en het publiek voelt graag mee: ‘Cool is uit’
Wéér Trump! Is dit allemaal nodig? vroeg een briefschrijver al; „iedereen weet onderhand wat die man van plan is”. Is dat zo? Ja inderdaad, van alles en nog wat opeisen, van Groenland tot en met het Panamakanaal, en meteen hard terugmeppen als iemand tegenspartelt. En het werkt, zien we aan die dappere president van Colombia die tamelijk snel besloot om toch maar vliegtuigen vol uitgezette migranten te accepteren. Hoe zou de Deense premier zich voelen?
Maar ik schreef vorige keer over die andere kant van Trump, die van de dealmaker en geslaagde zakenman, en het Israël-Saoedi-Arabië-akkoord (met een morsdode mus voor de Palestijnen) dat hem dan die ultieme onderscheiding, de Nobelprijs voor de Vrede zou moeten opleveren. Vandaag die andere potentiële deal, een nieuw akkoord met Iran in plaats van de oorlog die Israël zo graag wil (tip: lees Target Tehran). En ik beloof daarna Trump als onderwerp te mijden- – voorlopig.
Trump I stapte in 2018 uit het drie jaar oude nucleaire akkoord tussen Iran en de wereld, in zijn woorden „het slechtste akkoord aller tijden”, en kwam met „de zwaarste sancties ooit” tegen Iran. Die hebben aan de ene kant geleid tot Iraanse stappen die een atoomwapen, ik zal maar zeggen het dichtstbij ooit brengen – zonder een formeel besluit tot zo’n wapen – en aan de andere kant tot bijna-vernietiging van de Iraanse economie. Omdat Israël ook nog eens Irans voorwaartse verdediging (As van verzet) zo goed als heeft opgerold, begint het regime zich serieus bedreigd te voelen. Anders zou president Pezeshkian heus niet in een interview met een Amerikaanse zender, NBC, hebben gezegd dat Teheran „fundamenteel bereid” is met Trump te praten over zijn nucleaire programma. En zou vicepresident Zarif niet een soortgelijke boodschap hebben gezonden vanuit het World Economic Forum in Davos. Zarif meende dat Trump zich in 2018 had laten overdonderen door oorlogszuchtige figuren om hem heen. Maar zonder hen heeft de nieuwe Amerikaanse regering „een unieke kans om een ander pad te banen”.
Zarif doelde op Trump-I’s nationale veiligheidsadviseur Bolton, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Pompeo en speciaal Irangezant Hook. Nog interessanter dan wat Trump zelf zegt over een nieuw akkoord met Iran – zoals „hopelijk zal Iran een akkoord sluiten, en als ze dat niet doen is het ook okay” – is het feit dat deze drie haviken inderdaad weg zijn. Hij heeft hen ook met onmiddellijke ingang hun beveiliging ontnomen, hoewel ze alle drie worden bedreigd, door Iran kennelijk. Trump: „Ze hebben allemaal een hoop geld verdiend. Ze kunnen hun eigen beveiliging inhuren.” Iran ontkent trouwens dat het zelfs Trump zelf heeft willen elimineren (bij de aanslag in Pennsylvania op 13 juli).
Bolton heeft een explosief boek over zijn tijd in het Witte Huis geschreven, dus die is gewoon gestraft, en het was bekend dat Trump geen zin meer had in Pompeo, maar hij had na zijn verkiezingsoverwinning op 24 november Hook ingehuurd aan het hoofd van de transitieploeg van het State Department. Maar na een aantal interviews waarin Hook Iran opnieuw de wacht had aangezegd, was hem al het zwijgen opgelegd, en vorige week ontsloeg Trump hem omdat hij „niet op een lijn zit met onze visie”.
‘Onze visie’: in een ander teken dat Trump nu voor diplomatie kiest wordt Steve Witkoff, de man van het staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas in de Gazaoorlog, nu genoemd als Irangezant.
Als het tot onderhandelingen komt zit Iran natuurlijk in een heel zwakke positie ook al roept opperste leider Khamenei dat Iran niet moet worden onderschat. Komt die oude eis weer op tafel dat Iran stopt met uranium verrijken? Wil Trump de restjes van Irans As van verzet ook ontmanteld hebben? Moeilijk, moeilijk. Maar intrekking van die moordende sancties zou het regime heel wat waard zijn.
Begin januari maakte het CBS bekend dat de inflatie in Nederland over heel 2024 3,3 procent was. Dat hoge inflatiecijfer maakt duidelijk dat voor de Nederlandse economie rustige tijden nog niet zijn aangebroken; de inflatie ligt ruim boven het gemiddelde voor de eurozone (2,2 procent). Traditioneel volgt dan al sinds decennia de roep om loonmatiging. Dat is deze keer de verkeerde reactie.
Nederland heeft een goede uitgangspositie: de werkloosheid loopt nauwelijks op, het overheidstekort is ogenschijnlijk laag en de overheidsschuld is, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp), lager dan ooit. Ook heeft de koopkracht zich hersteld van de Covid-19-perikelen. Vergeleken met de jaren zeventig van de vorige eeuw, toen er stagflatie was (ook hoge inflatie, maar toen samen met hoge werkeloosheid), is de situatie nu veel beter.
Toch zijn de waarschuwingen niet van de lucht. De Europese Commissie wees in november op de onhoudbaarheid van onze overheidsfinanciën, minister Eelco Heinen van Financiën (VVD) wil de hand op de knip houden en president van De Nederlandsche Bank (DNB) Klaas Knot waarschuwt dat te hoge loonstijgingen de inflatie zouden kunnen aanwakkeren.
Een ander antwoord
Die roep om loonmatiging, het antwoord van de jaren tachtig op de stagflatie van de zeventiger jaren, is deze keer niet het juiste antwoord.
In een evenwichtig groeiende economie mogen lonen structureel harder stijgen dan prijzen – zolang dat verschil de productiviteitsgroei (de toename van de geproduceerde waarde per gewerkt uur) niet te boven gaat is er niks aan de hand. Zo krijgen werknemers hun deel van die productiviteitsgroei.
Maar de Nederlandse economie groeit niet evenwichtig. De arbeidsmarkt is buitengewoon krap: het aantal openstaande vacatures is enorm hoog. Dit zet een opwaartse druk op de lonen. De loonstijging komt dan uit boven de prijsinflatie (de lonen zouden altijd in ieder geval de stijgende prijzen moeten volgen) plus de productiviteitsgroei. Maar zo werken markten: als iets schaars wordt, dan gaat de relatieve prijs omhoog, in dit geval het reële loon.
Daar zijn centrale bankiers voor, altijd in de positie van inflatie- haviken
Natuurlijk waarschuwt DNB-president Klaas Knot voor het risico van een loonprijsspiraal: stijgende lonen die de prijzen laten oplopen, die weer de lonen omhoog jagen, en zo verder. Daar zijn centrale bankiers voor, altijd in de positie van inflatie-haviken.
Maar als er echt te veel wage-push-inflatie zou zijn (die loonprijsspiraal), dan hadden we nu een stijgende werkloosheid en een oplopend aandeel van arbeid in het nationaal inkomen moeten zien, en die zijn er geen van beide. In tegendeel, de krapte op de arbeidsmarkt lijkt structureel, terwijl het aandeel van de factor arbeid in het nationale inkomen teruggevallen is tot onder haar historische laagtepunt van de jaren voor de financiële crisis van 2008. Wat de verklaring ook moge zijn, het past niet in een verhaal van escalerende loondruk.
Als stijgende lonen ons niet helpen bij het verklaren van de relatief hoge inflatie in Nederland ten opzichte van de rest van de eurozone, wat dan wel? Voor een alternatieve verklaring voor de inflatie is een andere invalshoek nodig.
Te veel uitgaven
Macro-economen zijn opgegroeid in het academische economische model van één land met een eigen centrale bank en eigen monetair beleid, en in zo’n omgeving is te hoge inflatie simpelweg een indicatie van te expansief monetair beleid (een beleid van lage rentetarieven en vergroting van de geldhoeveelheid). Maar dat is niet onze situatie: Nederland heeft geen eigen monetair beleid, noch een eigen valuta(koers). Monetair beleid en de gevolgen daarvan voor de euro zijn de verantwoordelijkheid van de Europese Centrale Bank (ECB). Haar rentebeleid wordt afgestemd op de eurozone als geheel, en daarin heeft Nederland maar een klein gewicht.
Inflatieverschillen binnen een monetaire unie vereisen een andere interpretatie van te hoge inflatie in een individueel land (zoals nu Nederland). De koers van de euro is voor elk euroland een gegeven; en bij een gegeven wisselkoers betekent een hogere inflatie in Nederland dat we duurder worden ten opzichte van de andere eurolanden. Dat wijst niet op verkeerd monetair beleid – dat hebben we niet meer – maar op een te expansief begrotingsbeleid van de Nederlandse overheid: die geeft te veel uit. De vraag wordt te veel gestimuleerd, en dat laat de prijzen in Nederland stijgen.
Een tijdelijk omhoog schieten van de inflatie is misschien geen ramp, maar de komende jaren dreigt het erger te worden. De onderuitputting aan de uitgavenkant (wat inhoudt dat de overheid het bedrag dat het begroot heeft niet volledig kan uitgeven) heeft dit jaar nog een rem gezet op de bestedingen. Samen met belastingmeevallers – een echo van het ongebruikelijk snelle economische herstel na de corona-jaren – heeft dat het onderliggende overheidstekort gemaskeerd. Maar structureel is het tekort wel te groot, wat leidt tot te veel druk op de bestedingen.
Geen lagelonenland
Loonstijgingen zijn momenteel gewoon een marktreactie op de krappe arbeidsmarkt. Dat tegenhouden leidt alleen maar tot nog meer overspanning op de arbeidsmarkt. Loonstijging matigen is symptoombestrijding. Nederland is geen lagelonenland.
De bal ligt dan ook bij het kabinet. Minister van Financiën Heinen moet de komende jaren strakker aan de teugels trekken als hij de bovengemiddelde inflatie tot staan wil brengen of om wil keren. En doe dat niet door uitgaven terug te snoeien die toekomstige productiviteit bevorderen; daarmee verschuif je de problemen alleen maar naar de toekomst in plaats van ze op te lossen – we moeten blijven investeren in de toekomst. Heinen kan zijn peilen beter richten op consumptieve overheidsuitgaven of op de wirwar van ineffectieve subsidies en aftrekposten die ons belastingsysteem vervuilen.
Lees ook
De inflatie blijft hoog en de lonen stijgen door. Is dit de gevreesde loonprijsspiraal?