Opinie | Laat de EU wat leiderschap betreft een voorbeeld nemen aan het oude Rome

Wanneer neemt er eens iemand de leiding? Na weer zo’n week met veel gedoe in de regering zonder zichtbaar resultaat vraag ik me telkens af wanneer ons kabinet de grote issues van vandaag en morgen serieus gaat aanpakken. Wanneer de regering het aandurft verantwoordelijkheid te nemen, keuzes te maken en verantwoording af te leggen.

Diezelfde vraag komt bij me op als ik zie hoe Europa zich probeert te verhouden tot de rest van de wereld, terwijl het erop lijkt dat de Verenigde Staten in korte tijd een onbetrouwbare bondgenoot zijn geworden.

We zijn met zo’n 450 miljoen Europeanen en het Europees bruto nationaal product bedraagt meer dan 17.000 miljard euro. Voldoende lijkt me om stevig positie in te kunnen nemen. Maar de rauwe werkelijkheid is dat Europa zonder de Verenigde Staten nauwelijks een vuist kan maken tegen een niet te onderschatten tegenstander als Rusland. Of tegen anderen die onze democratische rechtsorde ondermijnen.

Maar ja, Europa heeft in een situatie die zo zonder precedent is als huidige weinig houvast aan beleid of protocollen. En Europa heeft evenmin een voor de hand liggend leider. Toch?

Weimar-driehoek

De nieuwe Duitse bondskanselier Friedrich Merz lijkt wel wat voor zo’n leidersrol te voelen. Langs de lijnen van de Weimar-driehoek, het alweer ruim dertig jaar oude samenwerkingsverband tussen Duitsland, Frankrijk en Polen, ging Merz daags na zijn aantreden eerst op bezoek in Parijs en nog diezelfde dag naar Warschau. In Parijs kondigden Merz en de Franse president Emmanuel Macron aan een gezamenlijke defensie- en veiligheidsraad op te richten. In Warschau ging het vooral over de treinverbinding tussen beide landen, maar je zou kunnen zeggen dat Merz wel op het juiste spoor zit door Polen serieus te nemen. Polen grenst immers aan Rusland, vanwege de exclave Kaliningrad, en aan Wit-Rusland, wat door Poetin toch al als deel van zijn Russische rijk wordt beschouwd. Polen investeert ook enorm in zijn defensie en daarmee feitelijk ook in de defensie van het westelijker gelegen deel van Europa.

Eén enkel land als leider van Europa lijkt echter niet haalbaar. Dat is in de geschiedenis al meerdere malen en op verschillende manieren geprobeerd, tot nu toe gelukkig altijd zonder blijvend succes. Zou de Weimar-driehoek onder aanvoering van Merz dan gezamenlijk kunnen voorzien in het zo gewenste Europese leiderschap? Waarschijnlijk ook niet.

De wat ongelukkige start van Merz en de tanende interne macht van Macron tonen aan dat zij niet direct een safe pair of hands zijn. En in alle eerlijkheid: Frankrijk en Duitsland zijn eigenlijk nooit elkaars gedroomde partner geweest. Tegelijkertijd kun je niet om ze heen. Vanwege hun grootte en hun ligging, hun economische macht, hun militaire industrie en, niet in de laatste plaats, vanwege de Franse kernwapens.

De Britten hebben kernwapens en zijn permanent lid van de VN Veiligheidsraad

De kracht van de Poolse premier Donald Tusk daarentegen zal sterk afhangen van de komende presidentsverkiezingen. Daarnaast is het de vraag of Europa een leiderschapsrol van Polen zonder meer zou willen accepteren. De recente democratische ontsporing van Polen ligt daarvoor nog iets te vers in het geheugen.

Toch hebben we zo’n gedeeld leiderschap nodig om Europa veilig door deze moeilijke tijden te navigeren – en ook om over een ‘Europa nieuwe stijl’ na te denken. Als de NAVO geen zekerheid meer biedt; een gebrek aan gedeeld veiligheidsbeleid en unanieme besluitvorming effectieve crisisbesluitvorming voor de EU haast onmogelijk maken; en één enkel land als leider niet acceptabel is, dan is een andere oplossing nodig. Dan moeten we alsnog op zoek naar een verbond van gelijkgestemden dat Europa kan leiden.

Er is een voor de hand liggende kandidaat die in zo’n verbond de plaats naast Frankrijk en Duitsland kan innemen: het Verenigd Koninkrijk. Dat land heeft immers een lange historie als veiligheidspartner in Europa. De Britten weten strategisch doorgaans behendig te opereren, ze deinzen niet snel terug en, al moet ook bij hun fors worden geïnvesteerd, ze beschikken nog altijd over een behoorlijk sterke krijgsmacht. Bovendien hebben ze net als Frankrijk kernwapens en zijn ze net als Frankrijk een van de vijf permanente leden van de VN Veiligheidsraad. Last but not least blijft het nut van hun nét iets andere relatie met de Verenigde Staten ook nu nog overeind.

Triumviraat

Zo’n zestig jaar voor het begin van onze jaartelling sloten Julius Caesar, Pompeius de Grote, en Marcus Crassus, drie van de invloedrijkste figuren in het Rome van die tijd, een verbond waarin zij autoriteit en besluitvorming verdeelden: het zogenoemde Triumviraat of driemanschap. Zowel hun eigen als hun gezamenlijke belangen zouden daar het best mee gediend zijn. En ook al bleek het succes van het driemanschap op de lange termijn niet blijvend; op de korte en middellange termijn bleek het wél effectief.

Geen slecht idee voor de huidige tijd. Het driemanschap van Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk dat gezamenlijk richting geeft aan een verbond van gelijkgestemden. Of zelfs een viermanschap met Polen, als de terugkeer naar de democratie in dat land bestendig blijkt.

En Nederland? Dat kan zich maar beter bezighouden met de vraag hoe het serieus kan worden genomen als volger in een dergelijk gezelschap.

Lees ook

Waarom heel Europa nu naar Merz en Macron kijkt

Waarom heel Europa nu naar Merz en Macron kijkt


Opinie | Zonder tegenmacht verandert Amerika in een autocratie

Autocratische regeringen zijn tegenwoordig moeilijker te herkennen dan vroeger. De meeste autocraten van deze eeuw zijn gekozen. In plaats van oppositie met geweld de kop in te drukken, zoals Castro en Pinochet deden, maken zij de openbare instituties tot een wapen en gebruiken ze politie en justitie, de fiscus en andere instanties om tegenstanders af te straffen en de media en maatschappelijke organisaties te intimideren. Wij noemen dit ‘concurrerend autoritarisme’, een systeem waarin partijen het wel tegen elkaar opnemen in verkiezingen, maar de oppositie geen kans meer maakt vanwege systematisch machtsmisbruik door de zittende regering. Zo blijven autocraten aan de macht in Hongarije, India, Servië en Turkije, en zo deed Hugo Chávez het al die tijd in Venezuela.

Bij het afglijden naar deze vorm van autoritarisme gaan de alarmbellen niet altijd af. Doordat regeringen gebruikmaken van op zichzelf wettige instrumenten zoals politiek gemotiveerde smaadprocessen, belastingcontroles en strafrechtelijke onderzoeken, hebben burgers niet meteen door dat ze zich aan een autoritair regime onderwerpen. Na ruim tien jaar onder Chávez dachten de meeste Venezolanen nog steeds dat ze in een democratie leefden.

Vreedzaam verzet

Hoe kunnen wij dan bepalen of Amerika de grens tussen democratie en autoritair regime heeft overschreden? Ons criterium is simpel: de prijs van verzet tegen de overheid. In een democratie wordt vreedzaam verzet tegen de zittende macht niet bestraft. Burgers kunnen met een gerust hart kritiek uiten, een oppositiekandidaat steunen of meedoen aan vreedzame betogingen, omdat ze weten dat de overheid hun dit niet betaald zal zetten. De hele gedachte van legitieme oppositie – dat burgers het recht hebben om kritiek te leveren, oppositie te voeren en de regering via verkiezingen naar huis te sturen – is een grondbeginsel van de democratie.

Maar onder een autoritair bewind kleeft er een prijs aan oppositie. Wie dan met de regering botst, wordt slachtoffer van een keur aan strafmaatregelen. Politici kunnen worden vervolgd voor onbenullige of onbewezen feiten, media krijgen te maken met vergezochte smaadzaken of strenge toezichthouders, bedrijven met belastinginspecties en het verlies van opdrachten of vergunningen, universiteiten met het dichtdraaien van de geldkraan of het wegvallen van belastingvrijstellingen, en journalisten, activisten en andere critici met intimidatie, bedreiging of zelfs fysieke mishandeling door regeringsaanhangers.

Onder een autoritair bewind kleeft er een prijs aan oppositie

Als burgers moeten oppassen omdat hun kritiek of verzet door de autoriteiten kan worden afgestraft, leven ze niet langer in een volwaardige democratie. Volgens dat criterium heeft Amerika de stap naar autocratie al gezet. Met de inzet van overheidsinstanties tegen burgers en een hoos aan sancties tegen critici heeft de regering-Trump de tol van oppositie verhoogd. Zo worden politie en justitie nu selectief ingezet tegen critici, worden grote advocatenkantoren geboycot en gedwarsboomd en moeten ook donateurs van de Democratische partij en andere progressieve organisaties het ontgelden.

Daarnaast richt de regering, zoals zoveel autocratische regimes, haar pijlen op de media. Trump heeft rechtszaken aangespannen tegen ABC News, CBS News, Meta, uitgeverij Simon & Schuster en de regionale krant The Des Moines Register. Bovendien is de mediatoezichthouder gepolitiseerd om vooral onafhankelijke media op de korrel te nemen. En opmerkelijk genoeg zijn deze aanvallen op de media en politieke tegenstanders sneller en harder uitgevoerd dan vergelijkbare maatregelen in de eerste jaren van het bewind van verkozen autocraten in Hongarije, India, Turkije en Venezuela.

Ook in zijn aanval op universiteiten volgt Trump het draaiboek van andere autocraten. Zoals Jonathan Friedman van PEN America, een organisatie die opkomt voor mensenrechten en vrijheid van meningsuiting, zegt: „Het is alsof op alle universiteiten bij de geringste misstap de geldkraan kan worden dichtgedraaid.” Tot slot worden zelfs Republikeinse politici fysiek bedreigd als ze zich tegen Trump uitspreken. De Republikeinse senator Thom Tillis zegt dat hij door de FBI is gewaarschuwd over „serieus te nemen doodsbedreigingen” toen hij overwoog om tegen de benoeming van Pete Hegseth als minister van Defensie te stemmen. Voor veel Amerikaanse burgers en organisaties is de prijs van oppositie dus sterk gestegen. Het is nog niet zo erg als in een dictatuur zoals Rusland, waar critici simpelweg in de cel belanden of worden verbannen of vermoord, maar Amerika is met verbluffende snelheid afgegleden naar een situatie waarin tegenstanders van de regering moeten vrezen voor strafvervolging, civiele rechtszaken, belastingcontroles en andere sancties.

Het is niet de eerste keer dat critici van de Amerikaanse regering te maken krijgen met intimidatie, dreigementen en strafmaatregelen. In de communistenjacht van vlak na de Eerste Wereldoorlog en tijdens het McCarthy-tijdperk werden kopstukken van de burgerrechtenbeweging en linkse activisten decennialang door de FBI op de huid gezeten, en ook Nixon zette de fiscus en andere instanties in tegen politieke tegenstanders. Dat was natuurlijk ondemocratisch, maar het ging niet zover als wat we nu zien. En Nixons pogingen om het staatsapparaat voor zijn politieke karretje te spannen leidden uiteindelijk tot zijn aftreden en tot een reeks hervormingen die zulk machtsmisbruik na 1974 aan banden legde.

Na Watergate kende Amerika de meest democratische halve eeuw van zijn bestaan. Met het aantreden van Trump kwam er niet alleen een abrupt einde aan dat tijdperk: het is ook de eerste keer – althans sinds de vervolging van de Jefferson-Democraten onder president Adams eind achttiende eeuw – dat de regering niet alleen de rivaliserende politieke partij, maar een heel segment van de samenleving op de korrel neemt.

‘We zijn allemaal bang’

Het autoritair offensief sorteert duidelijk effect. Burgers denken nu wel twee keer na voordat ze gebruikmaken van hun grondwettelijke recht op het voeren van oppositie. Veel politici en maatschappelijke organisaties die als waakhond en controleur van de zittende macht zouden moeten fungeren, doen er het zwijgen toe. De angst voor vergelding zet een rem op donaties aan de Democratische partij en andere progressieve organisaties. En na Trumps aanval op prominente advocatenkantoren is het voor critici van de regering moeilijker om een advocaat te vinden, want de rijke en gerenommeerde kantoren die vroeger de strijd met de regering wel aandurfden, zijn nu huiverig om Trumps toorn over zich af te roepen. Columbia University is gezwicht voor de eis om de vrije meningsuiting van studenten in te perken. Zoals Trump zei: „Je ziet wat we met de universiteiten doen, en ze buigen allemaal en zeggen: Dank u wel, meneer.”

Nu wij Amerikanen dus onder een nieuw bewind leven is de vraag of we toelaten dat dit ook wortel schiet

Bij de media zie je verontrustende signalen van zelfcensuur. Paramount, het moederbedrijf van CBS, dat toestemming van de overheid wil voor een fusie met Skydance Media, heeft het journalistieke programma 60 Minutes onder verscherpt toezicht gesteld. En ook Republikeinse politici verzaken hun taak als controleur van de macht. In de woorden van senator Lisa Murkowski: „We zijn allemaal bang. Dat is nogal een statement. Maar we zitten nu in een situatie die voor mij ongekend is. En ik moet zeggen dat ik vaak bang ben om me uit te spreken, want het wordt echt afgestraft. En dat is niet goed.”

Wij Amerikanen leven dus onder een nieuw bewind. Nu is de vraag of we toelaten dat dit ook wortel schiet.

De reactie van de samenleving houdt nog niet over – het blijft angstwekkend stil. Maatschappelijke kopstukken komen moeilijk tot collectief optreden. De overgrote meerderheid leeft liever in een democratie en zou graag een eind maken aan dit machtsmisbruik. Maar op individueel niveau hebben ze eerder reden om de regering-Trump tegemoet te komen dan er de strijd mee aan te binden. Ze willen hun eigen organisatie immers tegen aanvallen van de overheid beschermen.

Voor ieder afzonderlijk kan de tol van verzet te hoog lijken. Ze zien ook wel in dat iedereen beter af zou zijn als iemand vooropging in de strijd tegen Trump, maar slechts weinigen zijn bereid daarvoor zelf de tol te betalen. Met als gevolg dat enkele van de meest invloedrijke Amerikanen aan de zijlijn blijven staan en hopen dat iemand anders de kastanjes uit het vuur haalt. Een klein beetje meewerken uit zelfbehoud lijkt hen het beste. Maar dat is de fatale fout van het appeasement-denken: het geloof dat stilletjes meebuigen op ondergeschikte, ogenschijnlijk tijdelijke punten uiteindelijk minder schade op de lange termijn zal opleveren.

Meestal werkt het niet zo. En daden van individueel zelfbehoud hebben een hoge collectieve prijs. Meebuigen zal de regering waarschijnlijk alleen maar moed geven en stimuleren haar aanvallen te verhevigen. Autocraten bestendigen hun macht meestal niet alleen met geweld: ze worden geholpen door de meegaandheid en passiviteit van mensen die verzet hadden kunnen bieden. De neiging om de lieve vrede te bewaren is, zoals Churchill al waarschuwde, als het voeren van een krokodil in de hoop dat hij jou als laatste opvreet.

Meebuigen is demoraliserend

Individuele meegaandheid verzwakt ook de weerbaarheid van de Amerikaanse democratie als geheel. Als één partijdonateur of één advocatenkantoor zich drukt, maakt dat misschien niet veel verschil, maar als ze zich collectief terugtrekken ontbreekt het tegenstanders van de regering straks aan afdoende financiële en juridische middelen om zich te verweren. Alle nieuwsberichten die niet gepubliceerd worden, alle toespraken of preken die niet gehouden worden en alle persconferenties die niet gegeven worden, kunnen een aanzienlijk cumulatief effect hebben op de publieke opinie. Zolang de oppositie stommetje speelt, trekt de regering aan het langste eind.

Het meebuigen van vooraanstaande burgers geeft een intens demoraliserend signaal af aan de samenleving. De boodschap die eruit spreekt, is dat de Amerikaanse democratie het verdedigen niet waard is, of dat verzet zinloos is. Als de meest bevoorrechte mensen en organisaties niet willen of kunnen opkomen voor de democratie, wat verwachten we dan van de gewone burger?

De tol van verzet is wel te dragen. En het afglijden naar autoritarisme is niet onomkeerbaar. In Brazilië, Polen, Slowakije, Zuid-Korea en elders hebben democratische krachten het tij van de democratische neergang weten te keren. De Amerikaanse rechtspraak is nog steeds onafhankelijk en zal ongetwijfeld een aantal van de meest onrechtmatige regeringsmaatregelen tegenhouden. Maar rechters – nu ook zelf doelwit van dreigementen, intimidatie en zelfs arrestatie – kunnen de democratie niet in hun eentje redden. Bredere maatschappelijke oppositie is geboden.

Het Amerikaanse maatschappelijk middenveld heeft genoeg financiële en organisatorische slagkracht om Trumps autoritaire offensief te weerstaan. Het telt honderden miljardairs, tientallen advocatenkantoren met een jaaromzet van een miljard, meer dan zeventienhonderd universiteiten en hogescholen, een enorm netwerk van kerken, vakbonden, particuliere stichtingen en non-profitorganisaties en een goed georganiseerde en goed gefinancierde oppositiepartij. Maar dan moeten die wel samen optrekken. Als ze zich samen inzetten voor de collectieve verdediging van de democratische rechtsstaat, dragen ze ook samen de tol van hun verzet. De regering kan niet iedereen tegelijk aanvallen.

De meest uitgesproken oppositie komt momenteel niet van prominenten, maar van gewone burgers die zich roeren op bijeenkomsten van hun volksvertegenwoordigers of op de Hands Off-demonstraties die overal in het land plaatsvinden. Onze leiders moeten hun voorbeeld volgen. De collectieve verdediging van de democratie heeft de meeste kans van slagen als prominente en bemiddelde mensen en organisaties, zij die het best bestand zijn tegen de klappen van de regering, ook meedoen aan de strijd.

Er zijn tekenen dat ze wakker worden. Harvard weigert te voldoen aan eisen die de academische vrijheid ondermijnen. Microsoft heeft gebroken met een advocatenkantoor dat aan de regering toegeeft en in plaats daarvan een kantoor in de arm genomen dat het er juist tegen opneemt. En een nieuw advocatenkantoor in Washington zegt te willen opkomen voor burgers die onterecht slachtoffer zijn geworden van het regeringsbeleid. Als de invloedrijkste leden van een samenleving in verzet komen, geven zij anderen politieke rugdekking. En dat stimuleert gewone burgers ook weer om mee te vechten.

Het afglijden van Amerika naar autoritarisme is niet onomkeerbaar. Maar niemand heeft ooit een autocratie verslagen vanaf de zijlijn.

Dit artikel verscheen eerder in de The New York Times en werd geselecteerd en vertaald in samenwerking met 360 Magazine.

Lees ook

Hitserie Andor laat zien: fictie is belangrijke inspiratie voor verzet

Beeld uit de hit-serie Andor.


Opinie | Maak een einde aan deze Middeleeuwse gevangenhouding

Het capaciteitsgebrek in de rechtspraak is meer dan ooit voelbaar. De afgelopen week schreef ik in drie strafzaken een noodkreet aan het Openbaar Ministerie; haast wanhopige verzoeken om zaken voorrang te geven die voor onbepaalde tijd op de plank liggen. Zaken waarin cliënten soms al jaren wachten op de planning. Of het nu gaat om verdachten die in onzekerheid leven of nabestaanden die op antwoorden wachten, het is moeilijk uit te leggen wanneer de behandeling van moord of doodslag ineens geen prioriteit lijkt te hebben.

In de meeste gevallen treedt vertraging op wanneer verdachten op vrije voeten komen in afwachting van de inhoudelijke behandeling van hun zaak. Verdachten in voorarrest krijgen voorrang in de zittingsplanning en daarvan gaat een perverse prikkel uit. Moeten zaken niet gepland worden op basis van ernst en maatschappelijk belang? Op dit moment speelt de processuele status van de verdachte een te belangrijke rol. Dat strafzaken over het algemeen te lang duren erkent ook het Openbaar Ministerie nu in het jaarverslag 2024. Toch vorderen officieren van justitie steevast de gevangenhouding van verdachten en zo dragen ze zelf bij aan het vastlopen van de keten.

Ontmaskering

Strafrechter Jacco Janssen schreef in het Nederlands Juristenblad in oktober vorig jaar een treffend stuk getiteld: ‘De ontmaskering van de zittingsagenda als grond voor voorlopige hechtenis’. Hij bevestigt dat verdachten in feite vast móeten zitten om in aanmerking te komen voor een plekje op het zittingsrooster. Als verdachten vrij komen, raakt de zaak al snel uit beeld. Ik denk dan aan nabestaanden van een slachtoffer van een dodelijk verkeersongeval. Zij komen pas aan de beurt nadat een stapel woningexplosies en steekincidenten is afgehandeld. In die zaken zitten verdachten immers vaak wel in voorlopige hechtenis.

Hoe paradoxaal is het feit dat de toepassing van gevangenhouding enerzijds van belang is om zaken efficiënter af te kunnen doen, terwijl het gevangeniswezen anderzijds volledig vastloopt? Staatssecretaris Ingrid Coenradie (Justitie en Veiligheid, PVV) zoekt wanhopig naar oplossingen om de druk bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van de ketel te halen, zoals het eerder naar huis sturen van gevangenen. Zou het niet zinvoller zijn om de toestroom van gedetineerden in te perken?

Lees ook

Rechtspraak keert zich tegen nieuw bestraffingsbeleid Openbaar Ministerie. ‘Dit gaat rol van OM te boven’

Personen met een taakstraf aan het werk in Amsterdam.

Voor de rechtspraak is de toepassing van voorlopige hechtenis een vicieuze cirkel: de gevangenhouding moet periodiek worden getoetst tijdens (pro forma) zittingen die uitsluitend gaan over het voorarrest, wat weer leidt tot een verder verlies aan kostbare zittingscapaciteit. Rechter Janssen constateert dat „per jaar 450 strafzaken extra inhoudelijk kunnen worden afgedaan als er geen pro forma strafzaken zouden zijn.” Hij pleit voor het ruimer toepassen van de schorsing van voorlopige hechtenis.

In het verlengde hiervan meen ik dat met urgentie moet worden begonnen met ‘slimmer straffen’. Tweede Kamerlid Joost Sneller (D66) heeft dit meermaals bepleit. De cijfers in de motie Sneller c.s. uit 2022 zijn veelzeggend: 52 procent van alle detenties duurt korter dan een maand en 74 procent korter dan drie maanden, terwijl onderzoek aantoont dat korte gevangenisstraffen weinig effectief zijn in het bestrijden van recidive maar wel detentieschade veroorzaken. Janssen beaamt dit: „De kans op recidive (…) is in onze ogen niet kleiner, maar juist groter dan in een zaak zonder voorlopige hechtenis.” Dit druist volledig in tegen het doel waarvoor voorlopige hechtenis eigenlijk is bedoeld.

Gedragsinterventies en taakstraffen zijn effectiever dan detentie

Naast de menselijke kant zijn er financiële argumenten voor hervorming. Zoals Sneller tijdens een recent wetgevingsoverleg aanhaalde, kost een gedetineerde 438 euro per dag. Bovendien leidt onterechte voorlopige hechtenis jaarlijks tot zo’n zeven miljoen euro aan schadevergoedingen die worden uitgekeerd. Dit geld kan veel beter worden besteed. Laten we ook niet vergeten dat er een crisis op de woningmarkt heerst – en dat er voor mensen die uit detentie komen vaak opnieuw woningen moeten worden gevonden.

Cynisch

Om de rechtspraak te ontlasten moet het mes wat mij betreft allereerst in de Middeleeuwse detentiepraktijk worden gezet. Elektronische hulpmiddelen maken een veel efficiënter systeem mogelijk. Met de toepassing van elektronische detentie als uitgangspunt bij voorlopige hechtenis zou de beschikbare zittingscapaciteit veel beter kunnen worden benut. Een andere toepassing van het strafrechtelijk sanctiestelsel is ook wenselijk. Gedragsinterventies en taakstraffen zijn aantoonbaar effectiever dan detentie. Dit moet worden erkend in wetgeving én de praktijk.

Het huidige systeem is niet alleen inefficiënt, het tast ook het vertrouwen in de rechtsstaat aan. Slachtoffers die jarenlang moeten wachten op behandeling van hun zaak verliezen vertrouwen in de rechtsstaat. Verdachten die langer in voorlopige hechtenis zitten dan hun uiteindelijke straf worden cynisch. De maatschappij betaalt dubbel: eerst voor detentie en vervolgens voor de sociaal-economische schade die dat oplevert.

De invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering in 2029 biedt kansen voor een omslag, maar de crisis is nú. We kunnen niet nog vier jaar kunnen wachten op verbetering.


Column | Onze eeuw heeft zijn eigen monsters

Brandweerhumor. Mijn vader, toen bijna dertig, stond op de ladder tijdens de grote brand van Schiedam, maart 1943. Amerikaanse bommenwerpers legden bij een aanval op de haven per abuis halve woonwijken in Rotterdam-West in puin. Honderden doden. Tijdens het blussen van de brandende puinhopen werd vader ineens toegeroepen door een aantal breed lachende collega’s onderaan de ladder. Ze hadden een collegiale suggestie. „Zou je niet eerst je eigen huis gaan blussen, De Jong?”

Inderdaad, ook dat was eraan. Moeder was uit voorzorg – er viel vaker een bom – al vertrokken naar familie. Hij stuurde haar een telegram: „Ons huis in puin. Zelf ongedeerd.”

Goed, zo heb ik ook mijn kleine persoonlijke herdenking alsnog gehad. Uit de talloze andere van de afgelopen tijd – en nu nog die van het bombardement op Rotterdam in 1940 – spreekt een bijna wanhopige behoefte aan ‘verbinding’. En toch maakte de stroom vrome woorden en moraliserende opinies over de mens en zijn geschiedenis alles bij elkaar een onzekere, obligate en stuurloze indruk.

Geen wonder, want onze eeuw kent in zijn twintiger jaren zijn eigen monsters. We staren ze dagelijks in de bek. Genocide in Gaza, oorlog en verschroeide aarde in Oekraïne,oorlogszuchtige parades in Moskou, en een Amerika dat in de greep is van autoritair-revolutionaire zeloten.

Genocide? Ja, aan die weemakende conclusie kan zelfs het prudente NIOD niet echt meer ontkomen (de directeur spreekt van „genocidaal geweld”).

Een lompe tegenwerping, populair bij luidkeels-rechts, is dat er bij genocide allang geen Gazanen meer over zouden zijn. Het is vileine kletskoek, het gaat niet alleen om aantallen. Ook in de omschrijvingen van de Pools-Joodse jurist Raphael Lemkin (1900-1959), die de term bedacht, is uitroeiing geen sine qua non. Inheemse Amerikanen, Armeniërs, Bosnische moslims – ze werden niet volledig uitgemoord. Dat was ook zelden zwart op wit de ‘bedoeling’, en toch spreken we van genocide.

Kern van het begrip is dat met een combinatie van geweldsmiddelen – massamoord, vernietiging van politiek, economisch en cultureel leven, uithongering – het voortbestaan van een volk of groep onmogelijk wordt gemaakt. Volgens kenners gaat dat inmiddels op voor de bloedige wurggreep van Israël op Gaza – tot en met openlijke plannen voor etnische zuivering. Het begint nu kennelijk zelfs door te dringen tot het manisch-introverte Catshuis van marathon-man annex dagvoorzitter Schoof.

Jodenhaat? Ja, ook dat is er. Natuurlijk is kritiek op Israël niet per se antisemitisch, zoals Netanyahu de wereld wil aanpraten, maar dat betekent niet dat zulke kritiek het nóóit is. Het blijft lastig om in een leus als ‘Palestina Arabiyya’ louter oecumenisch rechtsgevoel te horen en niet de roep om vernietiging van de ‘zionistische entiteit’. Zoals het pijn aan je ogen doet om leden van uiterst rechtse partijen met antisemitische antecedenten naar Israël te zien reizen voor een conferentie over: antisemitisme. Nietzsche zou nog opkijken van zo’n omwenteling van waarden.

Avishai Margalit noemde de Shoah ooit uniek omdat Joden voor de nazi’s niet eens laag in de raciale hiërarchie stonden, maar er geheel buiten vielen. Ze hadden geen Rassengestalt maar nestelden zich als parasieten in ‘echte’ volken. Daarom was het niet genoeg hen eronder te houden, maar moesten ze van de planeet verdwijnen. De gekte valt te herkennen in allerhande complottheoriëen.

De apocalyps? Ook die is terug van weggeweest, in de koortsdromen van christelijke nationalisten en tech-miljardairs rond Trump die smachten naar het einde van de seculier-humanistische orde. Een euforisch ondergangsdenken dat Naomi Klein treffend „Eindtijdfascisme” noemt.

Met zulke monsters gaan we dieper de eeuw in. Niets te lachen dus onderaan de ladder – wel blijven blussen, en niet alleen – of eerst – je eigen huis.

Sjoerd de Jong is redacteur van NRC. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.


Opinie | Maak van het Vredespaleis dan ook maar een resort

In 1978 verliet ik de Militaire Academie en werd geplaatst in West-Duitsland. Het was de Koude Oorlog. Mijn onbewuste kijk op de wereld was summier: uit het Oosten komt de vijand, Israël moet ondersteund worden en in Afrika moeten we onderwijzen. Ik keek niet verder. Ik had het te druk met mijn dienstplichtigen en mezelf.

Tijdens een oefening (1989) in Duitsland waren er koeien losgebroken. In het kader van de hearts and minds waarschuwde ik de boer. Es tut sich etwas im Osten, zei hij. Terug van oefening was de Muur gevallen. We waren onze vijand kwijt.

We gingen (vredes)missies doen. Ons systeem had gewonnen en we gingen voor een betere wereld. Het criterium was niet meer ‘ben je voor ons dan ben je onze vriend en kijken we waar nodig de andere kant op’, maar het werd: ‘doe je aan goed bestuur en mensenrechten?’. De inhoud van mijn beroep veranderde en ik ging vrijwillig naar Angola (1992). Daar zag ik verzamelplaatsen van wapens van over heel de wereld. Ik realiseerde me dat de Koude Oorlog hier niet zo koud was geweest. Ik begon erover te lezen.

De IFOR-missie volgde (1996). Rondom de VN-compound in Zagreb was een muur van bakstenen gestapeld, met op elke baksteen de naam van een gedode Kroaat – het was een lange muur. Het drama van Srebrenica dreunde nog na. Ik kon het niet bevatten en twijfelde aan de oprechtheid van internationale politiek.

In Irak (2003) droeg ik bij aan civiel-militaire samenwerking en coördinatie. Er was geen plan hoe Irak weer op te bouwen. Massavernietigingswapens werden niet gevonden. De aanval op Irak was volgens internationaal recht niet wettelijk en ons parlement was onvoldoende ingelicht.

Geef het goede voorbeeld

Defensie stuurde me in 2004 naar Burundi, één van de armste landen van de wereld. Ik wist niet waar Burundi lag. Eén jaar uitgezonden als enige Nederlander in de hele missie. Geen buddy. Er was geen compound, ik woonde in een normale wijk. Een dagelijkse confrontatie met diepe armoe, ellende, uitzichtloosheid, geweld en broodmagere met huidaandoeningen bedekte straatkinderen. Ben je daar geboren en kun je weg, dan vertrek je.

Ik bleef uiteindelijk acht jaar in Burundi en moest me gaan verdiepen in zaken als transparantie, democratische controle en doelmatigheid. Toen begreep ik het: normen en waarden zijn de spil waarom het draait. Een regering kan veel vragen, als ze zelf maar het goede voorbeeld geeft. Bedenkingen die ik vroeger had over civiel toezicht op de krijgsmacht verdwenen. Ik verslond boeken over Afrika, goed bestuur, rechtstaat, ontwikkelingssamenwerking en veranderprocessen. Mijn beeld over het ‘goede Westen’ begon te kantelen.

In 2014 ging ik met pensioen en keerde terug naar Europa. Ik probeerde mijn draai weer te vinden, maar dat is nooit compleet gelukt. De beelden van de armoede in Burundi, de straatkinderen, de zieken, de ondervoeden – ze zijn een deel van mij geworden. Weg is de vierkante Koude Oorlog-militair. Ik heb te veel gezien. Mijn wereldbeeld is gekanteld. In Afrika zijn we niet de oplossing, maar misschien kunnen we eraan bijdragen? Uit het Oosten komt nog steeds de vijand maar hebben we niet in de jaren negentig nagelaten een stevige veiligheidsstructuur neer te zetten?

Ik volg de politiek. Dan begint het: de toeslagenaffaire, de commissie-fraudebestrijding, functie elders, het gebrek aan actieve herinnering (ook bij tientallen doden), wankelende instituties, opeens opduikende filmpjes van Hawija. Het knaagt: de politici die me op missie stuurden voor Goed Bestuur, waar haalden die het morele recht vandaan om dat van mij te vragen?

Toen kwam de aanslag op Israël in oktober 2023. Ik snap dat een zekere hypocrisie nodig is op een bepaald politiek niveau. Maar er zijn absoluut grenzen. Je hebt de plicht om je te verdedigen tegen laffe en onmenselijke aanvallen zoals die van Hamas, maar wat er nu gebeurt staat daar los van. Dit is geen zelfverdediging meer. Ik zie foto’s van hologige baby’s in Gaza en het doet me denken aan de moeders met aids en hun baby’s in een centrum voor ondervoeden in Burundi. Ik kan het niet meer aanzien en de tv gaat uit. Maar dan nog, ik zou toch iets moeten, dat ben ik aan mijn missies verplicht. Boos en verdrietig ga ik maar wandelen.

De regering zou een lichtbaken moeten zijn als het gaat om mensenrechten en goed bestuur. Je hoopt erop dat Nederland iets doet om Gazaans lijden te verminderen. Dan lees je dat de minister van Buitenlandse Zaken rond de recente moord op hulpverleners het ‘op het matje’ roepen van de ambassadeur van Israël maar overlaat aan een ambtenaar. Russisch onmenselijk optreden wordt anders gekwalificeerd en behandeld. Mensenrechten zijn blijkbaar niet universeel.

Onze Koning zei ooit: “onwetendheid is geen excuus”. Maar we zijn niet meer onwetend. We kijken er naar en kijken ’s morgens vrolijk weer in de spiegel.

Moreel kompas kapot

Hoe sterker de positie van vrouwen en jonge meisjes in zwakkere staten is, des te sterker wordt de staat. Maar onze vrouwelijke minister van Ontwikkelingshulp zet projecten die de positie van vrouwen steunt bewust stop. Bewust blokkeren we dus vooruitgang. In de VS wordt intussen de rechtstaat uitgehold. Niet alleen in Guantanamo Bay, maar nu overal. If they go low, we go high is ook daar voorbij. Gaza wordt gepresenteerd als een mogelijk resort; je koude biertje drinken op de plek waar gedode hulpverleners begraven waren.

Vergelijk ik 1978 met nu, dan zijn we terug bij af. In 1978 spraken we niet over mensenrechten. Bij misstappen van partnerlanden zeiden we meestal niets of weinig – we zijn weer op hetzelfde niveau aanbeland. Ons moreel kompas is kapot, zo ook onze geloofwaardigheid. Misschien is het een optie om ook van het Vredespaleis maar een resort te maken?


Zelfoverschatting en naïviteit: het eindeloze Nederlandse geloof in dialoog met Netanyahu

Als Benjamin ‘Bibi’ Netanyahu nog geen drie weken premier is, op 8 juli 1996, maakt hij onderweg naar Washington een tussenstop op Schiphol. Minister Hans van Mierlo (Buitenlandse Zaken, D66) is een van de eerste buitenlandse politici die hij als premier spreekt: Israël en Nederland hebben, heet het, een bijzondere relatie.

In de campagne heeft Netanyahu als Likud-leider beloofd dat hij geen land aan Palestijnen zal afstaan. Maar nu verzekert hij dat Israël het vredesproces in het Midden-Oosten voortzet. Van Mierlo reageert opgetogen.

Maar als Netanyahu binnen drie jaar ten val komt, is duidelijk dat zijn belofte loos was. In een Kamerbrief uit 1999 noteert Van Mierlo’s opvolger Jozias van Aartsen (BuZa, VVD): „Het vredesproces is ten tijde van de regeringsperiode van Netanyahu vrijwel volledig tot stilstand gekomen.”

Het is achteraf een aankondiging. Bijna alle Nederlandse ministers zullen later ervaren dat Netanyahu toezeggingen niet nakomt.

In het archief vallen vooral de Israëlische schofferingen op als Nederlandse ministers hun pleidooien voor de tweestatenoplossing braaf herhalen. Hun optimisme over de dialoog als instrument van invloed. De zelfoverschatting waarmee ze waarschuwingen van voorgangers negeren, om daarna de fouten van die voorgangers te herhalen. 

Ongeïnteresseerd

In 2009 herovert Netanyahu de macht, na tien jaar oppositie. Sindsdien is hij met een onderbreking van anderhalf jaar premier. Minister Maxime Verhagen (BuZa, CDA) bezoekt Netanyahu in 2009, enkele maanden na zijn terugkeer. Hij wil heropening van het vredesproces en dus stopzetting van de nederzettingen, die strijdig zijn met het internationaal recht.

Volgens Verhagens verslag zegt Netanyahu „dat Israël niet uit is op een land grab en dus ook geen nieuwe Palestijnse grond zal onteigenen voor nederzettingenbouw”. Maar als Netanyahu’s minister van Buitenlandse Zaken Avigdor Lieberman, zelf kolonist, Verhagen later dat jaar in Den Haag bezoekt, is deze ongeïnteresseerd in vrede. Hij is „pessimistisch en cynisch over elke Palestijn”, aldus NRC op basis van een ambtelijk verslag uit WikiLeaks. Een week later hoort een woedende Verhagen dat Israël 900 nieuwe woningen in bezet Oost-Jeruzalem gaat bouwen. 

Verhagens opvolger Uri Rosenthal (BuZa, VVD) pleit tegen „Israël-bashing”. Evengoed moet ook Rosenthal erkennen dat „mijn collega van Buitenlandse Zaken Lieberman een reeks standpunten inneemt die diametraal staan tegenover het standpunt van de Nederlandse regering”.

Rosenthal zet zijn kaarten daarom op Netanyahu, zegt hij destijds. Maar toenmalig VVD-Kamerlid Nicolaï reageert in 2011 ontzet als de Israëlische premier na een aanslag op een Joodse familie in een nederzetting reageert met de bouw van 500 extra woningen in bezet gebied: „Ik maak mij grote zorgen over deze […] escalatie.”

Incidenten waardoor Rosenthals opvolger Frans Timmermans (Buza, PvdA) in het najaar van 2011 – hij is dan nog Kamerlid – uitroept dat het vredesproces „wordt gegijzeld door Netanyahu die gewoon geen vrede wil”. Timmermans heeft het geweten. Wanneer hij twee jaar later als minister de stad Hebron in bezet Palestijns gebied wil bezoeken, stelt de regering zodanige eisen dat hij moet afzeggen.

Toch krijgt het optimisme tijdelijk vat op Timmermans. Begin 2014 zegt hij over een vredesinitiatief van de Amerikaanse buitenlandminister John Kerry: „Netanyahu steekt zijn nek heel ver uit in dit proces.” Drie maanden later is het mislukt: Europese diplomaten concluderen dat Israël vrede blokkeert. Die zomer volgt alweer een militaire confrontatie met Hamas in Gaza.

‘Kleine resultaten’

Achteraf valt vooral het optimisme van VVD’ers op. De fractie spreekt zomer 2013 van „een plicht tot optimisme”. VVD-Kamerlid Han ten Broeke, eind 2013: „Netanyahu is bereid een historische stap te zetten.” In het voorjaar van 2018 prijst VVD-Kamerlid Bente Becker de positieve invloed van Nederland op Gaza, dankzij „rechtstreekse gesprekken tussen Israël en de Palestijnen na een succesvolle ontmoeting tussen Netanyahu en Rutte.”

Dit laatste keert geregeld in de stukken terug. Rutte praat, belt en bemiddelt eindeloos tussen Netanyahu en de Palestijnse president Mahmoud Abbas. Maar wanneer toenmalig Denk-Kamerlid Kuzu in 2021 – de vrede raakt uit beeld – bij Rutte doorvraagt wat hij nou heeft bereikt, beaamt de premier dat het „kleine resultaten” zijn: „Als ik bij de heer Kuzu de indruk heb gewekt dat wij als Nederland een probleem hebben opgelost, dan zou dat niet terecht zijn.”

Al sinds 2011 zet Nederland op initiatief van Rosenthal in op intensievere samenwerking met Israël en de Palestijnse Autoriteit. Het doel is bedrijven, kennisinstituten en overheden uit Israël en Palestina bij elkaar te brengen. Meer onderlinge uitwisseling brengt meer onderling begrip, is het idee, ook tussen Nederland en Israël. Naast Rutte werken Timmermans en zijn opvolgers Bert Koenders (BuZa, PvdA) en Stef Blok (BuZa, VVD) eraan mee.

Maar of het iets oplevert? Elke Nederlandse minister bepleit een tweestatenoplossing, elke Nederlandse minister ontraadt daarom bouwen in bezet gebied.

Koenders krijgt in 2015 Kamervragen: hoeveel woningen heeft Israël in bezet Palestijns gebied gebouwd sinds Nederland investeert in intensievere samenwerking? Alleen in 2014, antwoordt Koenders, begon Israël met de bouw van 3.100 wooneenheden in bezet gebied en werden daar 4.485 wooneenheden aanbesteed. 

In de verkiezingscampagne van 2015 zegt Netanyahu dat een Palestijnse staat ondenkbaar is gezien „de dreiging van de radicale islam”, schrijft Koenders de Kamer. De premier wint overtuigend. De tweestatenoplossing is dood.

Lieberman zegt in de campagne: „Israëlische Arabieren die niet loyaal aan Israël zijn, moeten met een bijl onthoofd worden.” Hij wordt Netanyahu’s nieuwe minister van Defensie.

Het PVV-Kamerlid Raymond de Roon meent dat „Lieberman begrijpt dat de Palestijnse terroristen alleen respect hebben voor een ijzeren vuist”. Sjoerd Sjoerdsma (D66) vreest dat Israël afglijdt „naar een staat waarin de nachtmerrie op de loer ligt”. 

Opzichtige voorzichtigheid

Toch houdt Nederland tot en met het kabinet-Schoof in 2024 vast aan de tweestatenoplossing, samen met opzichtige voorzichtigheid richting Netanyahu. Zo steunt de Kamer al in 2016 een motie van Michiel Servaes (PvdA) die sancties stelt op landen die niet constructief meedoen aan vredesberaad in het Midden-Oosten. Zijn partijgenoot minister Koenders loopt er in 2017 van weg: hij voert de kern van de motie niet uit. In 2019 intimideert Israëls VN-ambassadeur een mensenrechtenorganisatie.

En eind 2022 keert Netanyahu na anderhalf jaar afwezigheid terug als premier, in een uitzonderlijke coalitie met vooral ultrarechts. In april 2023 beschrijft Foreign Affairs ‘Israel’s One State Reality’. Die periode klinkt er zelfs bij Rutte soms twijfel door. In een Kamerdebat zegt hij: „Ik weet niet wat ik méér moet doen.” Sancties? „Daar ben ik dus tegen, want dan is het helemáál klaar met de dialoog.”

Kamerlid Tunahan Kuzu weigert Netanyahu de hand te schudden tijdens diens bezoek aan Nederland in 2016.
Foto Bart Maat/ANP

Verzet tegen Netanyahu komt van vooral voormalig politici. Oud-premier Dries van Agt (CDA) is al in 2009 kritisch omdat het kabinet een VN-rapport inzake oorlogsmisdaden in Gaza negeert. Als Netanyahu in 2016 met alle égards in Den Haag wordt ontvangen, noemt Van Agt hem „een oorlogsmisdadiger”. In 2019 laken Europese oud-politici en -diplomaten, onder wie oud-VVD-leider Van Aartsen, in The Guardian de behandeling van de Palestijnen. Dit voorjaar waarschuwen oud-ministers van VVD, CDA, D66 en PvdA in Trouw dat het kabinet inzake Gaza aan de verkeerde kant van de geschiedenis terecht dreigt te komen.

Maar minister van Buitenlandse Zaken Caspar Veldkamp (NSC), oud-ambassadeur in Israël, handhaaft de lijn-Rutte: „Invloed achter de schermen.”

Pas na Israëls plan deze week – volledige controle over Gaza, verdrijving van de Palestijnen – beweegt hij: hij vraagt de Europese Commissie onderzoek te doen naar de Israëlische naleving van het Associatieverdrag met de EU. Een pact voor economische en politieke samenwerking dat respect voor democratie en mensenrechten vereist. 

Het onderstreept hoelang dit debat op slot heeft gezeten door de aanhoudende Nederlandse dialoog met Netanyahu.

‘Invloed beperkt’

Want Veldkamps uitweg is een stokoud idee. De Kamer vraagt er in maart om in een motie (die Veldkamp ontraadde). Vorig najaar adviseert de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) het (AIV-voorzitter is, jawel, oud-minister Koenders). In 2017 vraagt Sadet Karabulut (SP) de toenmalige minister (jawel, ook Koenders) om naleving van het Associatieverdrag; hij past. In 2013 wijst de AIV, geleid door oud-VVD-kopstuk Frits Korthals Altes, er al op dat het Associatieverdrag respect voor democratie en mensenrechten van Israël eist.

Zelfs in 2009 – zestien jaar geleden – vragen Kamerleden Harry van Bommel (SP) en Mariko Peters (GroenLinks) al vergeefs om opschorting van het Associatieverdrag omdat Israël het niet naleeft. 

„We moeten realistisch zijn: de Nederlandse invloed is beperkt”, zegt Rutte na de terroristische aanvallen het Hamas-terrorisme op 7 oktober 2023.

Netanyahu is er open over sinds medio 2021, als hij in de oppositie belandt. The Jerusalem Post beschrijft wat hij achter gesloten deuren in het parlement bepleit: géén Palestijnse staat en een Palestijnse Autoriteit onder gezag van Israël. „De Palestijnse hoop op een soevereine staat moet worden geëlimineerd”, zegt hij volgens de krant.

En nadat hij eind 2022 weer premier is met steun van ultrarechts, verklaart hij wat sinds de jaren negentig zijn doelstelling was. In The Times of Israel, 21 februari 2024: „Iedereen weet dat ik degene was die decennia een Palestijnse staat, een gevaar voor ons bestaan, heeft weten te voorkomen.” 


Column | Crowdfunding als moreel sneldrogendcement

Het is hartverwarmend, en tegelijkertijd maakt het bedrag me wat ongemakkelijk: 163.775 euro. Minstens vierduizend Eftelingkaartjes kun je kopen van het bedrag dat op GoFundMe is opgehaald om asielzoekerskinderen alsnog de „onvergetelijke dag” te bezorgen die asielminister Faber (PVV) saboteerde met één tweet.

Crowdfunding is wel vaker het plamuurmiddel voor de morele barsten en scheuren in het overheidsbeleid. Niet-vergoede medische behandelingen, een speeltuintje of nieuwe theatertribune waar geen gemeentelijk budget voor is. Maar hier komt een hele betonwagen met snelcement aanrijden om in de morele krater te storten waar Fabers haar beleidsterrein in heeft veranderd.

Ik snap het. En toch sta ik met mijn ogen te knipperen bij die wervingspagina. Er komt hier zoveel samen aan goede bedoelingen, misvattingen, en verdraaide beeldvorming dat het lastig is om alles uit elkaar te peuteren.

Waar te beginnen? Misschien bij de twee foto’s die erbij staan. De fondsenwerver heeft AI opdracht gegeven om asielzoekerskindjes met een betoverde twinkeling in de ogen in een attractiekarretje te zetten. Twee jongens, twee meisjes, eentje met capuchon, eentje met hoofddoek.

Ze zouden het perfecte plaatje vormen, ware het niet dat het niet klopt. Deze virtuele kindjes zijn tussen de zes en de elf jaar. De groep waar het om gaat is tussen de twaalf en de achttien. Maakt dat uit?

Voor de fondsenwerver kennelijk wel, anders had hij wel een echte foto geplaatst van de echte pubers die eruitzien als alle pubers, met hun hoodies en telefoons, hun petjes op en oortjes in. Het morele gat is meteen verpakt als marketing, waarbij het gaat om een groep die „het liefst zorgeloos kind wil zijn”.

Hier wordt de werkelijkheid op z’n minst een tikje geretoucheerd. En juist omdat beeldvorming bijna alles rond dit thema is gaan beheersen zou je daar terughoudend in moeten zijn. Dat het Eftelinguitje bij Geert Wilders diepe deportatiefantasieën aanwakkert (hij stelde een alternatief uitje voor: „met zijn allen in een bus het land uit”) hoeft nog niet te betekenen dat wij ons kritisch vermogen hoeven in te ruilen voor een emotionele tegenreactie.

Want je kunt best vragen stellen bij die keuze in Sint Annaparochie. Het Eftelinguitje was niet primair bedoeld om die kinderen een onvergetelijk uitje te bezorgen, het was bedoeld om te voorkomen dat er weer vechtpartijen zouden uitbreken tussen de lokale jongeren en die van het azc op de kermis van het dorpsfeest. Vorig jaar leidde dat tot een steekincident. Drie gewonden, drie aanhoudingen, waarvan twee minderjarige asielzoekers.

Het pretpark als buurtpreventie, Pardoes als jongerenwerker. Wonderlijk is het wel. Stuur de harde-kern-aanhang maar naar het Tikibad bij een risicowedstrijd. Relschoppers op weg naar Scheveningen? Hop, daar komt het toeristentreintje naar Drievliet al.

Het pretpark als buurtpreventie, Pardoes als jongerenwerker

De onderliggende vraag in het Eftelingrelletje is: wie mogen er op welke manier van hun vrije tijd genieten? De PVV en haar aanhang vindt dat een asielzoeker zich hoort te gedragen als het beeld dat zij van de asielzoeker hebben. Arm, lijdzaam en teruggetrokken zijn tijd uitzittend. De asielzoeker die zich op een terrasje waagt, is niet aan het recreëren maar aan het provoceren.

Minderjarige asielzoekers in Den Haag raakten laatst ook slaags met lokale jongeren, nadat sommigen van die laatste groep hun fatbikes hadden gestolen. Diep verontwaardigd was de lokale VVD: hoe kwamen die asielzoekers in hemelsnaam aan zulke dure fietsen?

Nu minister Faber geen beleid kan maken, vult ze die leegte met rellen die inspelen op emotie en beeldvorming: eerst de lintjes, nu de Efteling. Het is symbolisch ressentiment, dat nu beantwoord wordt met symbolisch mededogen: een donatie voor asielkindjes die in het progressieve plaatje passen – zielig, in sobere tweedehands kleding, en met twinkelende oogjes van verbazing en dankbaarheid voor onze barmhartige giften.

Je moet er niet aan denken dat ze daar rondhangen, een beetje klierend, een tikje baldadig, met hun hagelwitte Nikes en hun luidruchtigheid – dat ze, zich, kortom, als gedragen als alle pubers. Tot ze dat privilege hebben verdiend, moeten ze zich schikken naar de rol waarvoor ze in dit sprookje zijn gecast. Faber en de fondsenwervers: ze maken allebei een ritje in de Symbolica, alleen in een ander kleur karretje.

Christiaan Weijts is schrijver.


Opinie | Zó vindt de thuiswonende jongere nooit een eigen huis

Stel je wilt uit huis, weg bij je ouders. Je hebt een lager inkomen, dus iets kopen gaat niet lukken. Voor sociale huur zijn jarenlange wachtlijsten. Dus kom je, net zoals de meeste lage inkomens die direct een woning nodig hebben, terecht op de private huurmarkt. Daar betaal je waarschijnlijk veel huur, in een huis dat je met anderen moet delen.

Het vorige kabinet vond de huren te hoog en voerde de Wet betaalbare huur in, waardoor voor veel private huurwoningen een maximumhuurbedrag ging gelden. Maar, zoals tal van onderzoeken naar deze vorm van huurregulering hebben aangetoond: het maakt de problemen groter.

Om te beginnen leidt de regulering tot de verkoop van huurwoningen. Beleggers kunnen door de verplicht lagere huur minder rendement maken en besluiten te cashen. Zo mist de wet zijn doel: de huur wordt niet betaalbaarder. Hugo de Jonge, in het vorige kabinet als minister van Volkshuisvesting verantwoordelijk voor de huurwet, probeerde de verkoop van voormalige huurwoningen recent nog goed te praten door te stellen dat starters dan wel meer kans hebben een woning te kopen. Dat mag zo zijn, maar daar was de wet niet voor bedoeld. Bovendien zijn de koopstarters over het algemeen rijker dan de huurders. Het stel met de goedbetaalde baan profiteert, de uit huis gaande jongere is de dupe.

Prijzen verder opgestuwd

Ook neemt de woningschaarste door de wet toe. Mensen die een voormalig huurpand hebben gekocht, gaan er met minder mensen wonen. Een woning in het centrum van Amsterdam met zes studenten wordt bijvoorbeeld na verkoop een woning met twee starters. Dan zijn er onder de streep dus vier extra mensen op zoek naar een woning – wat de prijzen nog verder opstuwt. Recente cijfers van Pararius laten zien dat huren voor het eerst sinds 2021 harder stijgen dan de inflatie.

Maar maken verhuurders niet zulke hoge rendementen dat ze de woning na een gereguleerde huurverlaging gewoon aanhouden? Dat zou kunnen als de huurregulering vooral betrekking had op woningen met hoge rendementen. Maar dat doet de Wet betaalbare huur niet, zo blijkt uit onderzoek van Instituut voor Publieke Economie. Het rendement is namelijk niet het hoogst in steden als Amsterdam en Utrecht, waar de huurregulering het hardst ingrijpt. Maar juist op plekken als Oost-Groningen en Zuid-Limburg, waar de regulering amper bijt.

Het huidige kabinet heeft besloten de huurregulering gedeeltelijk terug te draaien. Dat is verdedigbaar, maar levert ook een hoop onzekerheid op. Het roept de vraag op: wat moet de politiek wél doen met de private sector? Er liggen drie duidelijke opdrachten.

Huurders die enkel in de private sector terecht kunnen, zijn kwetsbaar voor uitbuiting

Allereerst is het noodzakelijk te erkennen dat de private huursector een onmisbaar onderdeel is van de woningmarkt. De sociale sector zal, zolang de woningen daarin onder de markthuur worden aangeboden, altijd wachtlijsten kennen. De koopsector zal voor velen onbetaalbaar blijven, of niet passend voor wie tijdelijk een woning nodig heeft. Wil je bijvoorbeeld de uit huis gaande jongere een kans geven op een woning, dan kan je niet om de private sector heen.

Daarnaast is gerichte bescherming van huurders essentieel, vooral tegen verhuurders die buitensporige rendementen nastreven. Juist de huurders die enkel in de private sector terecht kunnen, zijn vatbaar voor dit soort uitbuiting. Dat vraagt om huurregulering die, anders dan de Wet betaalbare huur, wél extreme rendementen aanpakt.

Aanzienlijke kosten

Tot slot is het noodzakelijk dat de overheid investeert in de private huursector. Op dit moment stroomt publiek geld voornamelijk naar de sociale sector en de koopmarkt. Via fiscale regelingen als de hypotheekrenteaftrek wordt het kopen van woningen gestimuleerd – tegen aanzienlijke kosten voor de schatkist. Tegelijkertijd worden particuliere verhuurders door recente wijzigingen in box 3 juist zwaarder belast.

Om het voor investeerders aantrekkelijk te maken zich in de particuliere verhuur te begeven, is een duidelijke, stabiele langetermijnvisie op de sector nodig. Zigzagbeleid – nu reguleren, straks weer terugdraaien – creëert onzekerheid en schrikt investeerders af. Jongeren die dringend een plek zoeken om op zichzelf te wonen, blijven daardoor vaker vastzitten in hun oude slaapkamer. Alleen met consistent, voorspelbaar beleid kan de politiek hen een kans bieden op een woning – en daarmee op een zelfstandige toekomst.

Lees ook

De aanpak van misstanden op de woningmarkt treft soms juist huurders: ‘Niemand verlengt nog een aflopend huurcontract’

Alexander Visser verhuurt woonruimte in Rotterdam. „Door al die regels duiken de huren straks naar een punt waarop ik verlies draai.”


Opinie | Wij Nederlanders moeten anders gaan denken over water

‘Goddank, het regent!” De jongen die de supermarkt uitkomt, heft de handen ten hemel als een dankbare gelovige. Druppels spatten op zijn samengebonden haar, hij lacht opgelucht. Hij ziet eruit alsof hij weet dat er in maart 2025 een nieuw record gevestigd is: er viel bijna negen keer minder neerslag dan normaal in die maand. Hij kijkt naar de regen alsof hij de KNMI-grafiek van neerslagtekort voor ogen heeft. Een grafiek die begint in april en al meteen omhoogschiet. Want niet alleen maart was extreem droog, maar ook in februari viel minder dan de helft van de langjarig gemiddelde hoeveelheid regen.

Het is verontrustend een jongen van rond de twintig zo opgelucht te zien omdat het eindelijk weer regent. Zelf ben ik van de generatie die blij was met zoveel mogelijk droge weken. Van neerslagtekort – het verschil tussen de hoeveelheid gevallen neerslag en de hoeveelheid verdampt vocht – had ik op zijn leeftijd geen weet. Dat speelde eenvoudigweg niet. De zorg gold eerder een, alweer, verdronken vakantie wanneer je in eigen land bleef. Toch hebben de natgeregende jongen en ik vermoedelijk dezelfde vraag. Hoe kan het toch dat het zo droog is, terwijl het vorig najaar zolang zoveel geregend heeft? Dat er al begin april een beregeningsverbod geldt in Brabant?

Het antwoord daarop is dat er een disbalans zit in het watersysteem. Simpel gezegd: een kwestie van ongelijkheid in vraag en aanbod. Het aanbod is het grondwater dat stijgt bij regen en daalt bij droogte. De vraag in het voorjaar wordt groter als bomen en planten weer gaan groeien, terwijl de aanvoer van het water vermindert omdat het niet regent.

Daarbij speelt verdamping een grote rol. In het meteorologische droogteseizoen, van april tot en met september, is die meestal groter dan de neerslag, waardoor de bodem uitdroogt. Dat is normaal. Maar nu de temperatuur stijgt en er meer zonnestraling is, neemt de verdamping toe. De vraag naar water wordt groter, terwijl het aanbod in voorjaar en zomer juist afneemt. Er mag dan voldoende neerslag vallen op jaarbasis, het is niet altijd genoeg op elk moment. Of op iedere plaats.

Water, weg ermee

De oplossing lijkt zo simpel. Bufferen dat water. Vasthouden en oppotten – past prima bij onze spaarzame Nederlandse aard. Maar dat lukt niet. De opslagmogelijkheden zijn beperkt, waardoor natte maanden niets opleveren voor de droge die erop volgen. Het overgrote deel van het overtollige water stroomt de zee in. Zo gaat dat al eeuwen, we zijn het gewend. Want we mogen dan een zuinig volk zijn, op watergebied geldt een ander motto: weg ermee.

We hebben ons land naar die leidraad ingericht. De zee houden we buiten met hoge dijken, het zoete water helpen we naar zee door de loop van rivieren zo efficiënt mogelijk te maken. Wij Nederlanders zijn trots op onze kunde: wij winnen land uit water. Hoe verwarrend is het om andersom te moeten denken. Om water te winnen vóór het land. Om het water te koesteren.

Toch zullen we wel moeten. KNMI-klimaatscenario’s tonen dat wateroverlast én droogte zullen toenemen. Het gemiddelde neerslagtekort kan in 2050 met 35 procent zijn gegroeid. Ook dit jaar is de uitgangssituatie voor het droogteseizoen volgens de droogtemonitor van Rijkswaterstaat al minder gunstig dan voorgaande jaren. Niet alleen viel er zeer weinig neerslag in februari en maart, ook de afvoer van de Rijn is flink gedaald. De waterstanden zijn bijna twee meter lager dan gemiddeld. De sneeuwvoorraad in de Alpen is 30 tot 60 procent lager, wat betekent dat er aanzienlijk minder smeltwater ons land instroomt. Rijkswaterstaat moet daarom maatregelen nemen die, volgens de organisatie, niet altijd op een breed draagvlak kunnen rekenen. Zo zijn er vanaf 1 april lokaal onttrekkingsverboden ingesteld.

Foto Getty Images

Nu al wordt er meer water vastgehouden, zodat er voldoende beschikbaar is wanneer de droogte doorzet. De waterschappen zetten de peilen omhoog in de regionale wateren. Normaal is het zomerpeil 20 centimeter hoger dan het winterpeil, maar met de huidige droogte zet Rijkswaterstaat er nog 5 centimeter extra bij. Beken, sloten en kanalen zwellen aan en voeren, waar mogelijk, hun overtollig water af naar het IJsselmeer en het Markermeer, die samen de zogenoemde regenton van Nederland vormen. Dat bufferen gebeurt door de spuisluizen bij de Afsluitdijk minder vaak open te zetten.

Maar bufferen is één ding, verdelen is iets anders. Het opgeslagen water in het IJsselmeer kan met pompen en gemalen naar andere plekken worden gedirigeerd, maar dat geldt niet voor heel ons land. Waterschap Brabantse Delta is er duidelijk over: de beperkte opslagcapaciteit van water toont de zwakte van ons watersysteem zoals het nu is. Ons land zou beter moeten worden ingericht op het behouden van water. De Veluwe, delen van Zeeland en de Waddeneilanden bijvoorbeeld, die hebben er niets aan – zij zijn volledig afhankelijk van neerslag.

Situaties simuleren

Verdelen dus. Geen sinecure in een land dat bestaat uit liefst 21 waterschappen met evenzoveel beheergrenzen. Gelukkig is daar Slim Watermanagement. Daarin werken al deze waterschappen sinds 2016 samen met Rijkswaterstaat om het waterbeheer in het hele land te optimaliseren, zónder de belemmering van die beheergrenzen. In de strijd tegen wateroverlast én watertekort zoeken ze naar de voortdurend wisselende balans tussen water afvoeren en water vasthouden. ‘Beheergrensoverschrijdend waterbeheer’, zo noemen ze dat bij Slim Watermanagament.

De partijen simuleren situaties van wateroverlast of -tekort om te oefenen hoe ze in zo’n geval de minst schadelijke verdeling kunnen maken. Bepaald geen kinderspelletje: ze moeten niet alleen rekening houden met de landbouw, het drinkwater en de scheepvaart, maar ook met het energiegebruik van alle benodigde gemalen en pompen. Én met het zoutgehalte van het water, zodat het land niet verzilt.

Het is geruststellend om te zien hoeveel losse initiatieven er al zijn

Slim Watermanagement is succesvol. Zo succesvol dat de waterschappen na 2027 zelfstandig de werkwijze van Slim Watermanagement moeten voorzetten. Zodat het moment waarop regulier waterbeheer overgaat in crisismanagement, steeds verder weg komt te liggen.

Opslaan en verdelen, in plaats van buitenhouden en afvoeren: nieuwe begrippen voor een nieuwe tijd. Maar er hoort er nog eentje bij: hergebruiken. Ook hier gaat het over vraag en aanbod, ditmaal van bruikbaar restwater. Daarvoor koppelt de WaterBank, een samenwerking van gemeenten, waterschappen en het bedrijfsleven, restwaterbronnen aan restwatervragers. Hemelwater op grote dakoppervlakken, grondwater uit bouwputten, overgebleven drinkwater bij evenementen: het wordt hergebruikt voor de schoonmaak van gebouwen, als bluswater voor de brandweer, bij het besproeien van sportvelden.

Jenever

Het is geruststellend om te zien hoeveel losse initiatieven er al zijn om regenwater op te vangen, te bewaren én te gebruiken. Regenwater dat via een staldak in putten loopt, zodat de paarden op een stoeterij ervan kunnen drinken. Jenever die uit overtollig water op een bedrijventerrein wordt gedestilleerd. Met regenwater gespoelde toiletten op Schiphol. Toch kunnen het er, met het oog op de toekomst, niet genoeg zijn.

Het is belangrijk dat ook de burgers in gaan zien dat hun bijdrage, hoe klein ook, van waarde is. Hoe kunnen we dat bereiken? Niet door dwang of een belerend vingertje, al zouden landelijke campagnes ter bewustwording een goed initiatief zijn.

Maar zelf zou ik liever inzetten op ons Nederlands eergevoel. Waren wij Hollanders eeuwenlang in staat om het water buiten de deur te houden, en land te winnen uit het water; nu zijn wij in staat het omgekeerde te doen. Om water te winnen vóór het land. Om water te koesteren.

Laat ik bij mijzelf beginnen. Ik ga een regenton kopen en een tuinbankje maken waarin neerslag kan worden bewaard. Maar allereerst ga ik mijn mentaliteit veranderen: ik zal nooit meer klagen als mijn Hollandse vakantie in het water valt.

Lees ook

Lees ook: Een waterbuffer voor de zomer is cruciaal, hier is het nu al droger dan in het extreme 2018

De pont Steeds Voorwaarts tussen Dieren en Olburgen heeft moeite met aanlanden door de lage waterstand in de rivier de IJssel.


Opinie | Yesilgöz had niemand nodig om te overtreffen, zij wás de overtreffende trap

Er is weinig zo saai als een gesprek waarin iedereen verontwaardigd is. De dynamiek komt dan op z’n hoogst van de overtreffende trap waarin de verontwaardiging wordt geformuleerd: jij vindt het niet goed te praten, maar ik vind het van de pot gerukt!

Bij talkshow Renze kregen we op Bevrijdingsdag ruim 25 minuten verontwaardiging voorgeschoteld. Zo ging het over de Vlaamse acteur Tom Waes die in november dronken met zijn Porsche op een pijlwagen was geknald, waarbij de bestuurder licht gewond was geraakt. Toen Waes eenmaal uit z’n coma was ontwaakt, vond-ie het zelf ook niet goed te praten. Zo’n rechtszaak is totaal oninteressant; er is geen bewijsprobleem, zelfs de verdachte oordeelt dat hij schuldig is, het is alleen nog even de vraag hoe de rechter zijn verontwaardiging formuleert en welke straf daar dan uit rolt. Hoef je niet per se een voorspelling over te doen, kun je gewoon op wachten.

Maar Waes is heel populair, dus rechtbankverslaggever Saskia Belleman was in België bij de eerste zitting waarin weinig gebeurde, maar waardoor we nu wel weten dat Waes, een professioneel acteur, oprecht overkwam.

En dat terwijl Angela de Jong juist kritisch was geweest op de eerste spijtbetuiging van Waes, in de woorden van Renze had ze er een ‘zeer stevige’ column over geschreven. Geluk bij een ongeluk voor Waes is dat iedereen aan tafel ook wel een zwak heeft voor Waes. Hij is knap, stoer en Vlaams, ik zou ook best vrienden met ‘m willen zijn.

Het oordeel blijft hard, maar omdat het Waes is, blijft de overtreffende trap van verontwaardiging uit. Als dit straks allemaal achter de rug is, mag hij best weer voor de VPRO met een knapzak over zijn schouders alle 22 Nederlandse Hanzesteden bezoeken of iets dergelijks.

Misschien waren de verontwaardigde hyperbolen op na het eerste gesprek van de uitzending, waarin protesten tijdens Bevrijdingsdag in Wageningen werden besproken. Een spandoek, een rookbom, en iemand die er niet eens aan toekwam te beginnen met z’n protest. Iedereen aan tafel vond het een schande, maar VVD-leider Dilan Yesilgöz was er alles aan gelegen om ons duidelijk te maken dat zij het écht het ergste vond van iedereen. Ze had niemand nodig om te overtreffen, zij wás de overtreffende trap.

Yesilgöz vond het écht het ergste van iedereen

Echt bizar, écht bizar; dat je dan echt nul respect kunt opbrengen; dan denk ik, wat bezielt je?; hoe kun je zo weinig fatsoen hebben, ik snap dat niet; ik snap ook niet dat je het in je hoofd haalt, dat het je thuis niet geleerd is, dat je dit oké vindt, dat je dit stoer vindt, dat je nu al waarschijnlijk plannen maakt om het een volgende keer weer te doen, met alle respect, dan ben je gewoon echt niet goed bij je hoofd; ik denk echt als je je zaak echt kapot wil maken, dan moet je dit doen; als je dit niet respecteert, wat heb je dan begrepen van vrijheid en veiligheid, waarvoor je zegt te zijn, wat heb je daar dan van begrepen, volgens mij heel weinig; zo weinig fatsoen, dat kan ik me gewoon niet voorstellen.

De verontwaardiging werd losgeknipt en nog diezelfde 5 mei netjes verspreid via haar sociale media. En ze was niet de enige, haar collega’s stonden in de rij om hun afkeuring over de schermutselingen te uiten. Premier Schoof had „op meer waardigheid” gehoopt, staatssecretaris Jurgen Nobel verzon bij Bar Laat dat „dat soort lui” ook de twee minuten stilte hadden verstoord, Caroline van der Plas riep via X op tot keihard aanpakken van „dit soort gasten”.

De kritiek op demonstranten is steevast dat ze op de verkeerde plek en de verkeerde tijd aandacht vragen; het moest nu gaan om het herdenken van oorlogsslachtoffers en om het vieren van onze vrijheid.

Maar als je juist in deze week voortdurend in de media verschijnt om schande te spreken van die paar incidenten op 4 en 5 mei, dan wil je dat het over die incidenten gaat, dan wil je dat het gaat over jouw verontwaardiging, dan gaat het je niet om de veteranen, niet om de oorlogsslachtoffers, dan wil je dat het gaat over jou.