Column | Lachwekkend lijden

De ziekte van mijn moeder kreeg steeds meer grip op haar. Als ze opstond sloot ze haar ogen en pufte hoorbaar de pijn weg. Het was moeilijk om naar te kijken.

Intussen kreeg ik de zoveelste update van een vriend die een appgroep had aangemaakt over zijn lijdensweg: een – naar wat het leek – ontstoken evenwichtsorgaan. „Jaspers updates”.

In eerste instantie was ik ongerust geweest toen ik hoorde dat de artsen een MRI-scan voorstelden, maar toen die in orde bleek, leek het me gewoon een kwestie van uitrusten. André Rieu had het ook gehad, net als de schoonzus van een vriendin. Allemaal workaholics.

Ik had de appgroep lachwekkend gevonden. En ook al zei de beheerder dat je eruit mocht stappen, het voelde niet alsof je dat ook echt kon doen. Ook had ik de illusie gehad dat ik een van de weinigen was die zich betrokken toonde – ik had voor 25 euro aan vitamine D en C gekocht en langsgebracht – maar ook zijn ouders, broers, zussen, vriendin, en elf vrienden bleken geïnteresseerd in zijn kwaal. Onderaan elke update stond een berisping. „Vragen als ‘kan het onderzoek niet sneller?’ zijn lief bedoeld, maar helpen me niet.”

Of: „Vraag a.u.b. niet steeds ‘kan ik wat doen’, is superlief bedoeld, maar ik red me prima!!”

Reageren kon enkel door middel van een emoji, onderaan de chat stond: „Alleen de beheerder kan berichten sturen in deze groep.”

Op elke update werden meerdere hartjes met een verbandje gegeven.

Ik vertelde een vriendin over de appgroep, maar die zei: „Ach, hij is alleen.”

Gelukkig vond ik een medestander in mijn vriend, M., die zich verkneukelde bij iedere update. We kregen een dwarsdoorsnede van Jaspers hoofd van de MRI-scan te zien, waarbij Jaspers oog eruitzag zoals bij stripfiguren. Een witte oogbol die uit de kas puilde. Ook stuurde hij linkjes naar wetenschappelijke artikelen over het evenwichtsorgaan.

Afgelopen maandag bleek dat ik veel vanuit Amsterdam naar Limburg zou moeten reizen.

Ik zocht naar huurauto’s: allemaal rond de 400 euro voor een week, met een beperkt aantal kilometers. Bovendien was ik er niet aan toegekomen mijn rijbewijs te verlengen, dus die auto zou ik niet meekrijgen.

Toen Jasper na twee maanden radiostilte weer een update stuurde, dacht ik ineens hoe mooi de dingen nu samen kwamen: had hij me niet een paar maanden geleden geappt dat ik ‘altijd’ zijn auto mocht lenen om naar mijn moeder te rijden?

Ik appte hem dat ik het vervelend vond dat hij al zo lang in de lappenmand lag en dat ik hoopte dat hij zijn vitamines nog slikte. „Zou ik misschien je auto een week kunnen lenen?”, vroeg ik. Ik verduidelijkte de ernst van de situatie. „Mijn moeder ligt inmiddels in een hospice.”

Zeven uur later kreeg ik een app terug. „Jeetje, superheftig joh! Wat moet dit verdrietig zijn!”

Zijn auto kon hij echter niet uitlenen, want dat was momenteel zijn „lifeline”, daarmee kon hij op dagen dat wandelen te zwaar was, toch vijf minuten een ritje maken.

Ik vroeg me af waar een ritje van vijf minuten naartoe ging. Ging hij met de auto een blokje om?

„Ik wil je echt graag helpen, want ik kan me zo goed voorstellen hoe moeilijk dit voor je is.” Daarom had hij aan alle vrienden met twee auto’s gevraagd of zij hun auto wilden afstaan.

„Wie leent er nu een auto uit aan een vreemde?”, vroeg ik M.

Onderaan zijn bericht stond de genadeklap. „Man, wat moeilijk, dit relativeert mijn eigen ellende weer enigszins.”

De volgende ochtend begon ik aan een tweeënhalf uur durende treinreis naar huis. M. ontving een app van Jasper. Hij had zijn nummer via vriendin Janneke gekregen. Jasper wilde graag geld voor me inzamelen bij mijn vrienden, zodat ik me toch enigszins ontlast voelde.

M. had een rode kleur op zijn wangen van vermaak, en appte terug dat het een lief aanbod was, „maar echt niet nodig.”

Op station Eindhoven bleek de machinist zoek, we moesten met een stoptrein verder naar Weert. Vanaf Weert reden er bussen door een aanrijding met een persoon.

Was er maar geld ingezameld voor een taxi.

Stéphanie Hoogenberk is schrijver en podcastmaker.


Zonder politieke wil stokt de omslag naar groene energie

Was het een korte groene droom? Sinds Donald – drill, baby, drill – Trump de presidentsverkiezingen won, lijkt de steun voor ambitieus klimaatbeleid ook elders in de wereld af te nemen. Investeerders trekken zich terug, Europese regeringen slaan een andere toon aan. Geen regering gaat uiteraard zo ver als Trump, die zelfs stappen terug zet: hij wil meer fossiele energie verbranden, het klimaatbeleid schrappen en vergunningen voor windparken op zee bevriezen. Maar op allerlei plekken lijken financiële belangen het weer vaker te winnen van het tegengaan van klimaatverandering.

Staan we dus nu stil? Vallen we terug naar een fossiele tijd? Of loopt het zo’n vaart niet omdat de beweging naar klimaatvriendelijke energie al onomkeerbaar is ingezet? Hernieuwbare energiebronnen zijn immers verrassend snel veel goedkoper geworden. Windparken op de Noordzee hebben al jaren geen subsidie meer nodig. Zonnepanelen, batterijen en windmolens werden krachtiger én daalden in prijs. Telkens opnieuw onderschatten wetenschappers de snelheid waarmee burgers en bedrijven zonnepanelen installeerden. Het maakte optimisme los: hernieuwbare energie was zó aantrekkelijk dat het bijna als vanzelf fossiele energie zou vervangen. Er was economisch momentum.

Nu de politieke energie wegsijpelt, is de vraag of we dat kantelpunt inderdaad al hebben bereikt. Zijn ‘zon’ en ‘wind’ inmiddels zo aantrekkelijk dat ze fossiele energie ook zonder overheidssteun kunnen verslaan?

Nee, zo mooi is het niet, zegt Sanne de Boer, energie-expert van RaboResearch. De overheid is zelfs cruciaal. Want de omslag naar hernieuwbare energie draait om zoveel meer dan alleen de prijs van zonnepanelen, batterijen en windmolens. Er moet ruimte worden gemaakt, het stroomnet moet verzwaard, er moet opslag komen voor overtollige energie. „Daar is de overheid bij nodig. Verouderde wetten moeten aangepast, vergunningsprocedures versneld, mankracht gevonden. Het volle stroomnet vertraagt de verandering nu.”

De omslag naar hernieuwbare energie draait om zoveel meer dan alleen de prijs van zonnepanelen, batterijen en windmolens

Bovendien wordt het financiële voordeel van nieuwe windparken en zonnepanelen kleiner. Er is inmiddels zoveel hernieuwbare energie dat er op zonnige en winderige dagen te veel elektriciteit is. De prijs van elektriciteit is dan negatief. De Boer: „Investeringen in zon en wind worden daardoor minder rendabel. Heel leuk dat zonnepanelen en windmolens steeds goedkoper worden maar daar red je het niet mee als je het hele energiesysteem wil verduurzamen.”

De overheid kan dit probleem oplossen, bijvoorbeeld door het aantrekkelijk te maken voor bedrijven om grote batterijpakketten neer te zetten die het teveel aan windenergie kunnen opslaan. „In Californië stabiliseert dat de elektriciteitsprijzen al. Nederland loopt achter: we hebben hoge nettarieven die dat nu tegenhouden.” Wat ook helpt: dikke kabels naar andere landen, zodat landen elkaars energie kunnen afnemen. „Dat vergt grote investeringen.”

Overgang

Er is nóg een reden dat de overgang naar hernieuwbare energie zonder overheidshulp zal stokken. Er zat tot nu toe in Nederland best vaart in de bouw van zonne- en windenergie, in het aanbod dus, maar de vraag naar elektriciteit groeit niet hard genoeg. Er rijden nog te weinig elektrische auto’s, veel huizen worden nog steeds verwarmd met gas en industriebedrijven elektrificeren hun productie niet snel genoeg.

Daarom aarzelen bedrijven die windparken op zee bouwen nu. Is er straks wel genoeg vraag naar hun elektriciteit? „De windbedrijven nemen een enorme gok op de elektriciteitsprijs door te blijven bouwen. Dat doen ze natuurlijk niet,” zegt Pieter Boot van het Centre for International Energy Policy.

En juist aan die vraagkant duwt de overheid minder hard. Subsidies voor elektrische auto’s zijn teruggeschroefd. Het huidige en het vorige kabinet wilden de industrie helpen te vergroenen, maar die ‘maatwerkafspraken’ komen niet van de grond. Boot: „Met hernieuwbare energie gaat het in Europa tot nu toe hard. Maar als de overheid niks meer doet, stopt het morgen.”

Energiecrisis

Toch denken De Boer en Boot dat Europese overheden door zullen gaan met het stimuleren van hernieuwbare energie. Niet zozeer om klimaatverandering tegen te gaan, maar om onafhankelijker te worden van energie uit Rusland, Qatar en de Verenigde Staten. „Hoe harder Trump landen intimideert, hoe sneller Europese politici onafhankelijk willen worden,” zegt Louise van Schaik van Instituut Clingendael. „Ze weten hoeveel geld ze tijdens de energiecrisis aan het buitenland moesten betalen.”

Maar ook hier staat de EU voor een dilemma. Energie-onafhankelijk worden gaat sneller met goedkope Chinese stekkerauto’s, elektrolysers, batterijen, windmolens en zonnepanelen. Maar juist op die producten overweegt de EU importheffingen om de Europese industrie een kans te geven hierin groot te worden. En om te voorkomen dat Europa te afhankelijk wordt van China.

Klimaatvriendelijke energie zal ondanks alle hindernissen blijven groeien, denken de drie, zij het minder snel. Er is nog steeds politiek, maatschappelijk en economisch momentum en niet alleen in Europa.

Maar betekent dat ook minder gebruik van fossiele brandstoffen? Van Schaik: „De vraag naar energie zou wel eens enorm kunnen toenemen door AI waarvoor veel meer datacenters moeten draaien.” Hernieuwbare energie verzorgt dan vooral de extra vraag naar energie. Boot: „Toen we kolen ontdekten, bleven we evenveel hout gebruiken. Toen we olie ontdekten, bleven we veel kolen verbruiken.”

Wie echt van fossiele brandstoffen af wil, moet harder beleid voeren dan lui leunen op het historisch onjuiste idee van een zichzelf voortstuwende energietransitie, betoogt de Franse historicus Jean-Baptiste Fressoz in zijn boek More and more and more. Fossiele energie uitbannen is niet minder dan een amputatie. En zonder ferme politieke wil kneitermoeilijk.


Opinie | Nederland is niet voorbereid op de risico’s van de rap naderende AI-revolutie

De AI-revolutie kent een nieuwe opleving. Hoewel het voor het grote publiek leek alsof er sinds de lancering van ChatGPT weinig veranderde, draaide de innovatiemotor op volle toeren. Het resultaat: een golf aan krachtigere AI-modellen in het afgelopen halfjaar. De recente doorbraak van het Chinese DeepSeek bewijst bovendien dat de Verenigde Staten niet langer het monopolie hebben op baanbrekende AI-technologie. Deze ontwikkelingen blazen de wedloop naar kunstmatige intelligentie van menselijk niveau nieuw leven in – een ontwikkeling die ook voor Nederland enorme consequenties heeft.

AI van menselijk niveau, ook wel AGI genoemd (artificial general intelligence), is AI die een breed spectrum aan cognitieve taken minstens zo goed kan uitvoeren als wijzelf. Lang leek dit toekomstmuziek, maar dankzij exponentiële groei in rekenkracht en innovatieve doorbraken sneuvelt de ene na de andere mijlpaal. Zo behoort AI-model o3 van OpenAI inmiddels tot de beste 1 procent van programmeerplatform Codeforces. Steeds weer blijken large language models (LLM’s), of varianten hierop, in staat tot dingen die door sceptici voor onmogelijk werden gehouden. Vanwege al deze ontwikkelingen verwacht voorspellingsplatform Metaculus dat AGI al eind volgend jaar werkelijkheid kan worden.

AGI brengt zowel ongekende mogelijkheden als enorme risico’s met zich mee. Als AGI bijna alle cognitieve taken minstens zo goed kan als wij, geldt dat ook voor bijna al het bureauwerk. Waarom zouden werkgevers dan nog werknemers in dienst houden? Tech-directeuren bagatelliseren graag de gevolgen van AGI voor de arbeidsmarkt, maar massaontslagen zijn een reëel risico. En hoewel er zeker nieuwe functies zullen ontstaan, zal AGI ook deze taken, voor zover het bureauwerk betreft, efficiënter en goedkoper kunnen uitvoeren dan mensen. Dit onderscheidt de AI-revolutie van eerdere automatiseringsgolven: waar die netto vaak meer banen creëerden, dreigt nu voor het eerst grootschalige werkloosheid een serieus scenario te worden.

Een mogelijke toekomst zou kunnen zijn: een handvol AI-bedrijven, voornamelijk gevestigd in Silicon Valley, die alle macht en rijkdom naar zich toe trekken, terwijl een wereldwijde groep voormalige kantoormedewerkers zonder werk en inkomen achterblijft.

Daarnaast zal AGI waarschijnlijk ook gemilitariseerd gaan worden. Landen kunnen AGI inzetten om bijvoorbeeld cruciale infrastructuur van een vijand plat te leggen, of om toegang te krijgen tot wapens van de vijand en deze tegen hem te gebruiken. Dat kan leiden tot een geopolitieke machtsverschuiving – en Europa lijkt daarbij niet aan de winnende hand.

Alleen AI-projecten die kunnen aantonen dat ze existentieel veilig zijn, moeten een vergunning krijgen

Toch is dit alles nog niet eens wat experts het meest verontrust. Twee jaar geleden sloegen 162 AI-onderzoekers, onder wie Nobelprijswinnaar en ‘vader van de AI’ Geoffrey Hinton, alarm over een nog fundamenteler risico: het verlies van menselijke controle over de wereld wanneer AI ons intellect overtreft, met potentieel catastrofale gevolgen voor de mensheid. Deze waarschuwing werd door sommigen weggewuifd als een marketingtruc van AI-bedrijven. Dit was ondanks het feit dat Hinton zijn positie bij Google juist opgaf om zich hierover te kunnen uitspreken. Het voornaamste argument van sceptici was dat AGI nog ver weg was, maar dit argument heeft de laatste maanden sterk aan overtuigingskracht ingeboet.

Strategische troefkaart

AGI staat voor de deur, en we zijn er allerminst op voorbereid. Nederland moet in actie komen. We moeten niet naïef zijn: hoe meer chips een land heeft, des te meer het straks AI kan gaan inzetten, en des te groter wordt de economie. Met ASML, een onmisbare schakel in de mondiale chipproductie, heeft Nederland een strategische troefkaart in handen. Deze positie kunnen we uitspelen om vooraan in de rij te komen staan.

Naast economische en geopolitieke belangen verdient AI-veiligheid onze volle aandacht. Alleen AI-ontwikkelingsprojecten die kunnen aantonen dat ze existentieel veilig zijn, en waar we dus de controle niet over kunnen kwijtraken, moeten een vergunning krijgen van het Europese AI Office. Europa en Nederland moeten wereldwijd hun diplomatieke en economische invloed aanwenden om een AI-veiligheidsverdrag te realiseren. Dit verdrag moet garanderen dat ook AI-ontwikkeling buiten Europa geen bedreiging vormt voor Europese burgers. Op de aanstaande AI Action Summit in Parijs kan dit proces in gang worden gezet.

In eigen land moeten we zorgen dat de AI-gegenereerde welvaart straks eerlijk verdeeld wordt. Een basisinkomen lijkt een logische stap in een wereld waar werk niet langer hoofdzakelijk nog door mensen gedaan wordt. Daarnaast moeten we waarborgen dat zowel AGI zelf als de daaruit voortvloeiende economische groei binnen onze planetaire grenzen blijft.

De kracht van AI van menselijk niveau is moeilijk te overschatten, en dat biedt zeker enorme kansen. Deze revolutie kunnen we echter alleen succesvol doorstaan als we de risico’s tijdig onderkennen en beheersen. 

Lees ook

De Europese AI Act is van kracht. Wat mag niet meer?

Ook de Chinese chatbot DeepSeek moet zich in Europa aan nieuwe regels gaan houden.


Opinie | We weten niet of de huidige wedloop leidt tot AI van menselijk niveau

Nog even en de computers zijn ons definitief voorbij. Dat is althans het verhaal dat nu hard vanuit Silicon Valley de wereld in schalt: de ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie gaan zo snel, dat het een kwestie van tijd is voor het haast mythische AGI (artificial general intelligence) een feit is. Binnen luttele jaren of zelfs maanden zou superintelligente AI die de mensheid op alle fronten overtreft, klaarstaan om de wereld voorgoed te veranderen.

Bij die aanname zijn echter wel wat kanttekeningen te plaatsen. Om te beginnen: hoe weten we wanneer we AGI hebben? We zitten in een fase waarin verschillende definities van het begrip de discussie bepalen. Eén duidelijke, vastomlijnde definitie bestaat er niet.

Maar zelfs als we het erover eens zouden worden wat AGI is en hoe wij het als zodanig zouden herkennen, dan is er nog het probleem hoe we tot AGI moeten kómen. Wie weet hebben LLM’s, de grote taalmodellen achter AI-systemen als ChatGPT, de capaciteit voor superintelligentie, en moet die simpelweg nog ontgrendeld worden. ChatGPT is zo goed geworden door RLHF (reinforcement learning from human feedback). Het algoritme is verfijnd doordat mensen aangeven of ze een antwoord goed vinden of niet. Met die terugkoppeling leert het systeem het meest waarschijnlijke volgende woord in de zin die het aan het schrijven is. Daarom kan ChatGPT zulke goede teksten produceren. Misschien kan een systeem zoals ChatGPT met RLHF en tal van andere slimme technische trucs ongelooflijk goed worden in nog veel meer, en zo AGI bereiken.

Maar nu kunnen LLM’s vooral nog heel veel niet. Vooraanstaande wetenschappers zoals taalkundige Noam Chomsky en computerwetenschapper Fei-Fei Li zijn sceptisch over de mogelijkheid dat LLM’s tot AGI kunnen leiden. Zij wijzen erop dat grote taalmodellen niet begrijpen wat ze zeggen en geen werkelijke creativiteit of bewustzijn hebben. LLM’s zullen volgens Chomsky nooit het niveau van menselijke creativiteit en begrip bereiken, omdat de manier waarop AI leert en redeneert fundamenteel verschilt van de diepere zoektocht van de menselijke geest naar betekenis en inzicht.

Techno-optimisten dromen van fabrieken waarin robots al het werk doen, terwijl wij op het strand liggen

Nota bene Sam Altman, de baas van ChatGPT-bouwer OpenAI, zei in 2023 dat een systeem dat „niet significant kan bijdragen aan het totaal van wetenschappelijke kennis” niet superintelligent genoemd kan worden. Maar om LLM’s zover te krijgen dat ze dat kunnen, moet het hele paradigma – alle theorieën, modellen en opvattingen – achter de technologie ingrijpend veranderen. En niemand weet op dit moment hoe.

Daar komt bij dat AI meestal alleen optimaal kan functioneren in samenwerking met de mens. Techno-optimisten dromen van ‘mensloze’ fabrieken, waarin robots het hele arbeidsproces uitvoeren terwijl wij op het strand liggen met een margarita. Maar in de praktijk kunnen er duizend-en-één dingen gebeuren waar de computer geen rekening mee houdt. Een papiertje dwarrelt neer bij een productielijn, blokkeert een machine en het hele proces stokt. Mensen moeten het probleem vervolgens komen oplossen. Het blijkt beter om de technologie om mensen heen te ontwerpen, zodat iemand dat papiertje snel kan pakken en de boel door kan blijven draaien.

Robots

Een mogelijke manier waarop AI de wereld wél beter kan leren begrijpen, is door die te ervaren via een eigen lichaam. Ik werk zelf aan AI met een fysieke vorm, zoals robots, auto’s, melkrobots en stofzuigers. Deze technologie kan handelingen verrichten in, en reageren op, de echte wereld. Onderzoekers zoals Akshara Rai van Meta – maar ook techmiljardair Elon Musk – zetten in op robots, omdat ze denken dat AI-systemen die geen lichaam hebben nooit echt intelligent zullen zijn. Om AGI te bereiken en de wereld volledig te begrijpen, zo stellen zij, is het essentieel om ermee te interacteren en de resultaten van die interacties te observeren. AI met een lichaam zou kunnen leren zoals baby’s dat doen. Die pakken dingen vast en stoppen ze in hun mond, en ze observeren hun ouders. Zo leren ze razendsnel hoe de wereld in elkaar zit.

Hoewel je logisch kunt beredeneren dat AGI uiteindelijk mogelijk zou moeten zijn, moeten we AGI niet zien als een soort ongrijpbaar en onontkoombaar resultaat van AI-onderzoek. De ratrace naar AGI mag niet het zicht ontnemen op de veiligheid van de AI-systemen die er nu al zijn, of die nog gebouwd gaan worden. De kans dat iemand (of een staat) verschrikkelijke dingen doet met AI voordat we AGI hebben, is volgens mij veel groter dan dat AGI bij haar ontstaan dat zelf doet.

Lees ook

AI in de muziek gaan we niet tegenhoud

AI in de muziek gaan we niet tegenhouden


Opinie | Zonder de verpleegkundigen krijgen we de ggz niet op de rit

‘Het is revolutionair om met deze partijen te gaan werken aan een betere ggz”, zo sprak voorzitter Ruth Peetoom van branchevereniging de Nederlandse ggz. Om vervolgens een toekomstplan te presenteren dat, lekker ouderwets, tot stand is gekomen zonder de grootste beroepsgroep binnen de ggz: de verpleegkundigen.

De ggz heeft het zwaar: personeelstekorten, uitdijende wachtlijsten en een forse toename van de werkdruk. Dit vraagt om een verandering.

Met die gedachte kwamen afvaardigingen van patiënten, psychiaters, psychologen en de ggz-branchevereniging samen. Zij schreven het plan Een perspectief op een mentaal gezonder 2035, dat onlangs is gepresenteerd. In het plan staat welke thema’s de komende tien jaar het belangrijkst zijn voor de ggz.

De schrijvers van het plan zijn alleen één groep vergeten: de 20.000 verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten die de ggz elke dag draaiende houden. Geen was uitgenodigd om mee te denken en te schrijven aan het plan. Een gemiste kans, omdat de kernpunten van het plan juist zo raken aan het verpleegkundige vak.

Een kleine greep: in het plan gaat het over vroegsignalering en preventie, zorg voor chronisch en/of langdurig zieke patiënten en zorg voor alle facetten van het leven (zoals huisvesting en werk). Laten deze zaken nou precies centraal staan in het beroep dat mijn 20.000 collega’s en ik elke dag uitvoeren. Wij zijn degenen die de chronisch ziekte patiënt begeleiden naar dagbesteding en het gesprek met de buren aanknopen als er onrust ontstaat. Doordat we zo dicht bij de patiënt en de maatschappij staan, zien we het als eerste als het dreigt mis te gaan.

In het plan staan zijn ideeën over herstelgerichte zorg (waarin het draait om alles wat ná de behandeling van de acute klachten komt) en netwerkzorg (waarin de mensen om de patiënt heen worden betrokken), disciplines waarin wij altijd de spil zijn geweest. Kortom: wij zijn de perfecte zorgverleners om aan tafel te hebben als het over deze onderwerpen gaat.

De kernpunten van het plan raken juist aan het vak van verpleegkundige

De partijen die aan het plan werkten, spraken ook over het verbeteren van de salarissen, arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en de taakverdeling. Dat is wrang, omdat de loonkloof tussen de zorg en andere sectoren het grootste is voor verpleegkundigen, die dus niet mee mochten praten. En hoe kun je spreken over een andere taakverdeling, zonder hierin zo ongeveer de helft van al het ggz-zorgpersoneel mee te nemen?

Zo kan ik wel even doorgaan. Het ggz-plan bevat nauwelijks onderdelen die direct het werk van psychiaters en psychologen raken. Maar des te meer de andere beroepen in de ggz. Dat is exact wat er al tientallen jaren gebeurt in de ggz, en deels ook de oorzaak van de huidige problemen. Het toekomstplan is erg top down geschreven: een kleine beroepsgroep (de psychiaters) zegt hoe anderen hun werk moeten uitvoeren. Het is goed om te zien dat het toekomstplan zich richt op preventie, herstel en bredere kijk op gezondheid, maar dit zijn verpleegkundige domeinen, waarbij het dus logisch zou zijn om de verpleegkundigen te betrekken.

Onuitvoerbaar

De beschreven problemen en voorgestelde oplossingen zijn herkenbaar en tonen ambitie. Maar de oplossingen zijn onuitvoerbaar zonder de verpleegkundigen. Zij moeten de plannen immers voor het overgrote deel gaan uitvoeren. Door hen niet direct te betrekken bij de totstandkoming verlies je draagvlak, maar ook hun specialistische input.

Mensen denken nog te vaak dat een verpleegkundige een verlengstuk is van de arts, maar dit is absoluut niet waar. We zijn een hoogopgeleide, deskundige en specialistische beroepsgroep in de ggz, die prima kunnen meedenken over hoe we de enorme problemen in de ggz moeten aanpakken.

De ggz moet veranderen, de uitdagingen die op ons afkomen zijn enorm. Er is geen verpleegkundige die dit niet erkent. De oplossing moet echter van ons allemaal komen. Als we de Nederlandse ggz écht revolutionair willen veranderen, moeten we gebruik maken van het perspectief van de verpleegkundigen. Ik of een van mijn 20.000 vakgenoten zien de uitnodiging graag tegemoet.

Lees ook

Eindelijk durfde L. weer iemand te vertrouwen. En toen moest de kliniek dicht

Eindelijk durfde L. weer iemand te vertrouwen. En toen moest de kliniek dicht


Opinie | Controle EU-geld moet ingrijpend veranderen

Kunnen inwoners van Nederland en andere EU-landen erop vertrouwen dat de Europese Commissie het EU-geld correct en volgens de regels uitgeeft? Het antwoord op deze vraag wordt steeds belangrijker omdat, zeker met de vele miljarden van het coronaherstelfonds, er steeds meer geld door ‘Brussel’ wordt verdeeld.

Uit het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2023 blijkt dat er te veel fouten zijn gemaakt bij de EU-uitgaven. De Europese Rekenkamer heeft daarom een afkeurende verklaring afgegeven. Medio februari komen de ministers van Financiën bijeen in Brussel in de Raad Economische en Financiële Zaken. Op de agenda staat onder meer het advies van de Raad aan het Europees Parlement over de decharge van de Europese Commissie voor de uitvoering van de EU-begroting in 2023. Met het verlenen van decharge zegt het parlement dat de begroting naar behoren is uitgevoerd.

De Tweede Kamer debatteert binnenkort met de minister van Financiën over wat zijn inzet in de Raad moet zijn. Ik ben van mening dat het systeem van verantwoording en controle op de schop moet.

Wat is er aan de hand?

De Europese Rekenkamer, de financiële waakhond van de EU, heeft nog nooit de uitgaven van de EU goedgekeurd. Elk jaar concludeert deze rekenkamer dat er te veel fouten worden gemaakt. In 2023 waren er fouten bij bijna 6 procent van de EU-uitgaven. Dat gaat om serieus geld: circa 9 miljard euro. Wat trouwens niet wil zeggen dat er geen resultaten zijn behaald; in veel gevallen zijn de regels daarbij niet correct toegepast. Soms is bijvoorbeeld EU-geld uitgegeven, terwijl het niet binnen de subsidievoorwaarden paste.

Toch verleent het Europees Parlement jaar in jaar uit decharge aan de Europese Commissie voor de uitgevoerde EU-begroting. De Raad – in feite de lidstaten – adviseert daartoe ook altijd positief. Nederland vindt al jarenlang dat negatief geadviseerd moet worden aan het Europees Parlement, maar dat is een minderheidsstandpunt.

Dit jaarlijkse ritueel is bijna gewoon geworden, maar dat is het natuurlijk niet. De burgers van de EU moeten erop kunnen vertrouwen dat het EU-geld op de juiste manier wordt besteed. Veel fouten bij de uitvoering is funest voor dat vertrouwen. In de loop van 2025 beginnen de onderhandelingen over de volgende EU-meerjarenbegroting voor de periode na 2027. Dat is een goed moment om ook aandacht te vragen voor de correcte uitvoering van de begroting en voor een beter systeem van verantwoording en controle.

In Nederland verantwoorden de ministers zich voor de EU-uitgaven aan het Nederlandse parlement

Het huidige systeem van verantwoording en controle van EU-geld voldoet niet. Die conclusie kun je na al die jaren wel trekken. Er worden te veel fouten gemaakt in en door de lidstaten. Denk daarbij aan fouten bij de aanbesteding van projecten, het overtreden van staatssteunregels, of het verstrekken van subsidies voor activiteiten die niet passen bij de subsidiedoelstelling.

Hoe het per lidstaat precies zit met de fouten weten we niet, en dat vormt de kern van het probleem. De Europese Rekenkamer controleert de uitgaven van de EU steekproefsgewijs. Die steekproef maakt het mogelijk om iets te zeggen over de EU-uitgaven als geheel, maar niet over de situatie in de afzonderlijke lidstaten.

Ministers

De Europese Rekenkamer velt geen oordeel per lidstaat. Lidstaten kunnen daarom niet in het openbaar, door het nationale of Europese Parlement aangesproken worden op gemaakte fouten bij het uitgeven van EU-geld. En het is ook niet duidelijk welke verbeteringen er nodig zijn in de afzonderlijke lidstaten.

In Nederland verantwoorden de ministers zich voor de EU-uitgaven aan het Nederlandse parlement. Dat valt te lezen in bijlagen bij hun jaarverslag. De Algemene Rekenkamer toetst de totstandkoming van deze informatie in die bijlagen. In de meeste andere EU-landen is geen sprake van verantwoording door de nationale overheid aan het nationale parlement, en speelt de nationale rekenkamer ook geen rol bij de controle van de uitgaven van EU-middelen.

Als nationale parlementen op basis van informatie van nationale rekenkamers de verantwoordelijke ministers kunnen aanspreken op gemaakte fouten is de kans groot, of in elk geval groter, dat de verantwoordelijke ministers zich zullen (proberen te) verbeteren. Maar daarvoor is wel inzicht nodig in wat er waar fout gaat.

Ik zal daarom bij mijn collega’s in EU-landen pleiten voor meer aandacht door nationale rekenkamers voor EU-geldstromen, zodat er inzicht komt in de fouten bij de lidstaten. Zo kunnen nationale parlementen in staat worden gesteld zich een beeld te vormen over de nationale uitvoering en kunnen zij de verantwoordelijke ministers aanspreken.

Ik ben ervan overtuigd dat alleen een gezamenlijke inspanning van de rekenkamers op Europees én nationaal niveau ervoor kan zorgen dat het aantal gemaakte fouten bij de uitvoering van de EU-begroting teruggedrongen wordt en Europees geld zo meer kan bijdragen aan het bereiken van doelen en het vertrouwen van burgers en bedrijven in de EU.


Opinie | Bij een concert staan musici onder hoogspanning – die toegift is een uitlaatklep

De kers op de taart, schreef Marnix Bilderbeek onlangs in NRC (Het toetje van de klassieke muziek, 23/1), over het fenomeen van de toegift bij een klassiek concert. Met één terecht voorbehoud: soms is de kers meer een goedmaker, pleister op de wonde van een minder succesvol optreden.

Het zegt iets over het concertritueel dat het die uitlaatklep nodig heeft. De strijd is gestreden, de prestatiedruk van de ketel, het succes wordt verzilverd of de schuld vereffend. De toegift is ongeacht haar voorgeschiedenis vaak ook een zucht van verlichting.

Het concert is een weldaad, maar niet per definitie voor de speler. Ze zijn er, de podiumbeesten voor wie optreden de bevrijdende verlossing is van een stressvrije en ongelimiteerde speeldrang. Maar voor veel musici is de gang naar het podium een hel, ook en misschien juist voor grootheden die ver boven de stof staan. Zij vinden met hun uitzonderlijke inzicht en techniek in grote muziek vaak de verborgen uithoeken die voor mindere goden onzichtbaar blijven, en staan voor de navenant gecompliceerde opgave met alle afbreekrisico’s van dien hun voorstellingsvermogen nieuw licht te laten werpen op alle technisch-spirituele facetten van het meesterwerk.

Daarom sloopt faalangst soms de besten. De bloednerveuze Vladimir Horowitz, een van de grootste pianovirtuozen van zijn eeuw, betreedt in 1965 na een concertpauze van twaalf jaar lijkbleek de New Yorkse Carnegie Hall. Zijn recital wordt een triomf, de kunst wint van de angst, maar bij een paar geduchte misslagen in het eerste deel van Bachs ‘Toccata, Adagio en Fuga’ (BWV 564) en een kleine catastrofe in het middendeel van Schumanns ‘Fantasie in C’ houdt een zaal vol prominente vakbroeders de adem in. Later zal Horowitz over zijn comeback zeggen: „Ik dacht: misschien zak ik op het podium wel in elkaar.” Achttien jaar later raakt de psychisch kwetsbare pianist tijdens een recital in Japan onthutsend langdurig de weg kwijt. De bewaarde beelden zijn te erg voor woorden.

Dan dirigenten, de onaantastbare maestro’s op de bok. Bij zijn late debuut bij de Berliner Philharmoniker in 1989 zien orkestmusici Carlos Kleiber, een van de begaafdste dirigenten ooit, ongebruikelijk met links slaan; zijn obligate rechterhand siddert zo heftig dat hij hem in een soort kramp tegen zijn lichaam drukt. Kleibers podiumvrees en extreme perfectionisme fnuiken de staart van een unieke carrière. De angst niet aan zijn eigen normen te voldoen neemt de overhand.

Lees ook

De toegift is het toetje van de klassieke muziek: waar komt het vandaan? En wanneer krijg je er (g)een?

De toegift is het toetje van de klassieke muziek: waar komt het vandaan? En wanneer krijg je er (g)een?

Podiumvrees

Voor de ‘gewone’ orkestspeler is de druk niet minder, al lijkt zijn taak nog zo bescheiden. Eén slecht getimede bekkenslag kan een Mahlersymfonie vernietigen, niets zo kwetsbaar als pathos. En na zo’n voor iedereen hoorbare catastrofe kan de boosdoener zich niet achter het collectief verschuilen. Zijn fout, het klinkt wreder dan bedoeld, wordt niet veroorzaakt door terreur van buitenaf maar door zijn eigen angst. Die wordt wellicht bevorderd door de spanningen van medespelers, een dwingende dirigent of de gevoelde verwachtingen van publiek en media, hij doet het zichzelf aan.

De klassieke muziekcultuur is een angstcultuur waarin het slachtoffer ook dader is. Het taboe-beladen gebruik van stressverlagende bètablokkers is in de klassieke-muziekwereld zowel onder solisten en dirigenten als orkestmusici dan ook geen uitzondering. Volgens onderzoek lijdt meer dan 40 procent van de musici aan meer of minder ernstige vormen van podiumvrees.

Dat is niet gek. De uitvoering van Chopins ‘Etudes’, het ‘Vioolconcert’ van Tsjaikovski of een symfonie van Mahler vergt enorme technische en mentale vaardigheden waarop solisten sinds hun vroegste jeugd hebben geoefend met een discipline en een zelfbeheersing die alleen een kleine minderheid opbrengen. Ook voor die groep uitverkorenen blijft het concert een examen, de beproeving die je voor de kunst wilt ondergaan. De opdracht is voor je publiek met gepaste soevereiniteit de spreekbuis van het hogere te zijn. Noblesse oblige: wie zich op de grote podia manifesteert als duurbetaalde buikspreker van goden wil en mag niet falen.

Anderzijds is ook een feilloos uitgevoerde exercitie geen garantie voor succes. Het publiek bejubelt luide middelmaat zo vurig als het eenmalige. „Das Publikum ist wie ein Schwein”, zei de pianist Arthur Schnabel, „es frisst alles, sogar das Gute.”

Perverse druk

Juist daarom waagt de virtuoos de gok. Hij wil de onverschilligheid van zijn gehoor breken. Hij is een pleaser tot in het diepst van zijn ziel, en pleasers zijn kwetsbaar. Ze vragen een gunst, omhelzen om omhelsd te worden.

Maar dan komt het publiek, dat wikt en beschikt, de criticus die het gehoorde toetst aan courante technische en muzikale maatstaven, of aan de concurrentie in zijn platenkast. De luisteraar wil waar voor zijn geld, de pers een foutloze vertoning. Wie faalt, wordt niet teruggevraagd.

Logisch. Maar wat een ongezonde toestand, wat een perverse druk, een glasharde survival of the fittest met het valse patina van onbegrensde toewijding en liefde. Muziek zou niet de wedstrijd moeten zijn die het muziekleven ervan gemaakt heeft, een concourscultuur waarin musici pas tellen met een volle prijzenkast en een cd-rek vol wereldwijd geprezen heldendaden. Op zo’n competitief speelveld ontstaat bovendien snel eenvormigheid als uitvoerenden op safe gaan spelen om aan algemene verwachtingen te voldoen.

Een muur van weerstand

In elke tijd bestaat een soort consensus over hoe muziek moet klinken. Die verandert met de jaren omdat alles in beweging is, maar heeft voor zolang het duurt een uniformerende impact op de global village van de klassieke muziekcultuur. Meer of minder vibrato, grotere of kleinere bezettingen in barokmuziek, langzamere of snellere tempi, meer of minder pathos in romantisch orkestrepertoire.

In die evolutie speelt de musicus een half actieve, half passieve rol. Terwijl hij officieel de toon van de muziek bepaalt, is hij in de praktijk de speelbal van een expressieconjunctuur die ongeschreven voorschrijft waar de grenzen liggen. Een dissident moet van staal zijn. Eigenheimers als Glenn Gould en Nikolaus Harnoncourt moesten eerst door een muur van weerstand heen voor ze erkenning vonden als de baanbrekende figuren die ze voor de evolutie van de uitvoeringspraktijk zijn geworden. Daarom trok Gould zich al vroeg terug uit de concertzaal, en klinkt ruim zestig jaar na zijn vlucht naar de opnamestudio zoveel muziek in de concertzalen op hoog niveau hetzelfde. Gelukkige uitzonderingen zijn er altijd, maar de vrijheid van de speler is voor veel uitvoerenden een bittere illusie.

Tegen die achtergrond wordt de toegift als vermeende uitlaatklep bijna een tragisch fenomeen, een vluchtheuvel voor de repressie van het conformisme. En zelfs daar is geen meester veilig voor zijn spoken. In Utrecht zag ik in 1989 de pianist Jorge Bolet de weg kwijtraken in een toegift. Nooit vergeet ik hoe ik die aardige, schitterende musicus door alles verslagen „I’m terribly sorry” hoorde stamelen. Daar zag ik de werkelijkheid van het slappe koord waarop grote mensen een leven lang balanceren met de tragische labiliteit van de grootsten. Ik liep de zaal uit om het voyeurisme van me af te schudden dat zich woedend schuldig voelde aan zijn val.


Column | Slopen of renoveren? Die vraag verdeelt de wijk

Natuurlijk, er zitten scheurtjes in het metselwerk. En bewoners klagen over schimmel. „Maar joh, wat verwacht je dán?” zegt Peter Kleijn (63) hoofdschuddend. „Deze huizen zijn honderd jaar oud. Dan lekt er wel eens wat.” Wijzend naar z’n eigen dak: „Gewoon dichtgesmeerd met compound. Paar eurootjes.”

Renoveren, wat hem betreft. Daarom heeft Kleijn achter z’n raam de rode poster opgehangen, uitgedeeld door een bewoner van een straat verderop: „Slopen is bezopen.”

„Je bent gewoon voor de buitenwereld aan het stoken”, zegt Gisella Bedo (55), zijn directe buurvrouw. „Overal tocht. En vocht. Het is gewoon triest.” Wijzend naar de dakgoot: „En kijk nou, al die barsten”.

Slopen, wat haar betreft. Daarom heeft Bedo achter haar raam de blauwe poster opgehangen, uitgedeeld door een bewoner van een straat verderop: „Zonder sloop geen hoop.”

Er heerst nogal wat verdeeldheid in Velp-Zuid, een vooroorlogs wijkje in tuindorpstijl met 138 sociale huurwoningen. Overal achter de ramen hangen posters. Rood of blauw.

Een deel van de bewoners staat achter de nieuwbouwplannen van woningbouwvereniging Vivare, die de kosten voor renovatie niet ziet zitten en meer woningen terug wil bouwen. Minder stookkosten, meer parkeerplek, meer openbaar groen, is de belofte. En een riante terugkeer- of vertrekpremie.

Anderen vrezen met de komst van nieuwbouw hogere huren en kleinere tuinen. En wat blijft over van de gezelligheid? Zij staan achter het verzoek dat erfgoedvereniging Heemschut en het Cuypersgenootschap bij de gemeente hebben ingediend om een deel van de woningen de monumentenstatus te geven.

„Cultuurhistorische waarde” is de term waarmee de erfgoedvereniging landelijk zo’n vijftien van deze wijkjes poogt te behoeden voor de sloophamer. „Ze ademen nog de geest waaruit ze zijn ontstaan”, zegt Kees Kwadijk, namens de vereniging. Verheffing van de arbeidersklasse. Diepe tuinen voor eigen groenteteelt. Eigen voorzieningen, plek voor ontmoeting. In Amsterdamse School-stijl: rood zadeldak, gevelversiering, lage goot.

Kwadijk begrijpt de verduurzamingsopgave. Corporaties zien liefst overal A++++ en dan is nieuwbouw de reflex. Maar uit het milieu-oogpunt is renoveren volgens hem vaak beter. Bovendien behoud je de sociale cohesie, „die is niet te reproduceren”.

„Hee! Hoi!” Peter Kleijn woont al veertig jaar in de wijk en kent zowat iedereen. Ze kloppen bij ’m aan voor een klusje en z’n tuin staat vol fietsen en houtwerk – „ook daarom verhuis ik liever niet”. Hij is altijd bezig dus koud heeft-ie het niet snel. „M’n thermostaat staat op 17 graden.”

Gisella Bedo, die sinds vijf jaar in de wijk woont, heeft ’m juist op 22 graden staan. Ze heeft artrose en kou geeft extra pijn.

Ze zien dat de kwestie de wijk in tweeën splijt. Bedo: „Je zegt elkaar nog steeds gedag. Maar toch iets minder dan voorheen.”

Freek Schravesande doet elke donderdag ergens vanuit Nederland verslag.


Opinie | In Hongarije kraakt de vrijheid. Waarom doet het kabinet-Schoof niets?

‘Verschrikkelijk”. Zo omschreef toenmalig premier Mark Rutte de Hongaarse anti-lhbti wet in 2021. Hij zei zelfs dat „het niet waar kan zijn” dat een EU-land „zoiets achterlijks uithaalt als de Hongaren nu doen”. Nederland nam vervolgens het voortouw om hierover een rechtszaak tegen Hongarije aan te spannen bij het Hof van Justitie van de EU. Met succes: Nederland verenigde uiteindelijk vijftien landen tegen die wet en de rechtszaak is een feit. Deze zomer doet het Hof uitspraak. En dat is hard nodig, want onderzoek toont aan dat de zorgen van Rutte helemaal terecht waren.

Het contrast met de huidige Nederlandse regering is dan ook groot. Want wederom moet Hongarije zich voor de EU-rechter verantwoorden. Deze keer voor een wet waarmee de regering-Orbán vrijwel alle politieke en maatschappelijke tegenmacht de mond kan snoeren. Alleen blijft het nu oorverdovend stil in Den Haag. Geen publieke afkeer. Geen steun voor de rechtszaak. Desgevraagd stelde het kabinet vorige week „zich momenteel op de opportuniteit van deelname” aan de rechtszaak te beramen. De deadline komt inmiddels in zicht: tot 17 februari kan Nederland zich als derde partij in de rechtszaak aanmelden bij het Hof van Justitie. Tsjechië was woensdag het eerste land dat dit al deed, Denemarken volgt waarschijnlijk snel en steun van nog meer EU-landen wordt verwacht.

Deze lakse houding van het kabinet-Schoof is zorgelijk. Want de reikwijdte en gevolgen van deze nieuwe wet zijn groot voor Hongarije én Nederland.

Staatstoezicht

In Hongarije ondermijnt deze zogenoemde ‘buitenlandseagentenwet’ de kern van de democratie en rechtsstaat. Door deze wet moeten alle organisaties die ‘politieke activiteiten’ ontplooien en banden met het buitenland hebben zich registreren als ‘buitenlands agent’. Los van de stigmatiserende werking die hiervan uitgaat, kunnen de Hongaarse autoriteiten deze organisaties vervolgens verregaand monitoren en straffen. En door ‘politieke activiteiten’ zeer ruim te definiëren, kan de regering-Orbán vrijwel alle typen organisaties onder staatstoezicht stellen. Denk aan de vrije pers, politieke oppositie, burgerrechtenorganisaties, anti-corruptiewaakhonden en de wetenschap. Overal is immers wel een financiële link met het buitenland te vinden.

Voor Hongaren betekent dit dat hun vrijheid om onvrede te uiten en tegenwicht te bieden aan de zittende macht zwaar onder druk komt te staan. En de autoriteiten kunnen nog makkelijker nepnieuws verspreiden, corruptie verdoezelen en politieke oppositie de kop in drukken. Dat Orbán deze wet kopieerde van de versie die Vladimir Poetin in 2012 introduceerde in Rusland, is een veeg teken. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (dat niet aan de EU verbonden is) oordeelde vorig jaar dat de Russische wet de mensenrechten schendt: Moskou gebruikt de wet om de overgebleven oppositie feitelijk uit te roeien.

De wet is een aanval op fundamentele waarden die ons allemaal aangaan

Het is dus logisch dat de Europese Commissie wederom een rechtszaak tegen Hongarije is begonnen. Ook vanuit Nederlandse belangen gedacht. Zowel oppositie- als coalitiepartijen in de Tweede Kamer wijzen regelmatig op de gevaren die kleven aan de steeds verdergaande ondermijning van de Hongaarse rechtsstaat. Zo wezen ze recent nog op de pro-Poetin-koers van Orbán, de voortdurende verduistering van EU-geld in Hongarije, de Hongaarse beïnvloeding van het publieke debat en verkiezingen in andere EU-landen, en Hongaarse spionagepraktijken.

Daarnaast roept de trendbreuk in de reactie van het kabinet-Schoof ten opzichte van zijn voorgangers ook de vraag op hoe serieus het kabinet burgerrechten eigenlijk neemt. Je hoeft immers geen rechtsgeleerde te zijn om te zien dat de Hongaarse wet onmogelijk in lijn te brengen is met de rechtsstaatsverklaring die PVV, VVD, NSC en BBB ondertekenden – en waarin juist de vrijheden worden gewaarborgd die in Hongarije onder druk staan.

Gevaar

Waarom doet het kabinet dan niets? Dat Nederland wegkijkt, geeft ook het signaal af aan andere landen dat dit soort wetgeving niet meer controversieel is. Met het gevaar dat Orbáns politieke vrienden in de EU hem zullen volgen, net zoals Orbán met deze wet Poetin volgt.

Kortom, de Hongaarse ‘buitenlandseagentenwet’ is meer dan een lokaal Hongaars probleem. De wet is een aanval op fundamentele Europese waarden die ons allemaal aangaan. En daarom moet minister-president Schoof een duidelijke grens trekken, en helpen deze aanval op burgerrechten in Hongarije te stoppen. Dat kan heel simpel, namelijk door Nederland aan te sluiten bij de rechtszaak bij het EU-Hof. Door nu stelling te nemen, helpt Nederland ook nog meer landen over de streep te trekken. Zo’n kans mag het kabinet-Schoof niet laten lopen.

Lees ook

Nederlandse houding tegenover Hongarije van Viktor Orbán is splijtzwam in de coalitie

Minister-president Dick Schoof praat met de Hongaarse premier  Viktor Orbán bij een vergadering van de NAVO.


Column | Europa moet zichzelf kunnen verdedigen

Vanuit het Witte Huis komt sinds twee weken zo’n mengsel van gezwollen revolutietaal, transactioneel machtsspel en gezigzag dat ook Europese leiders amper nog weten hoe ze het hebben.

President Trump hint op een handelsoorlog tegen de „verschrikkelijke” EU, al weet niemand nu hoe serieus je dat nog moet nemen na de schielijke terugtocht volgend op zijn korte charge met ‘25-procents-kanon’ tegen Mexico en Canada. Aan Europa’s oostflank woedt een oorlog tegen Rusland die slecht kan aflopen zonder Amerika’s militaire steun, terwijl datzelfde Amerika aan de westflank zélf het grondgebied van een EU-lidstaat en NAVO-bondgenoot bedreigt, Denemarken. Bondgenoot, bully, bluffer?

Een perfect moment dus voor de ‘retraite’ van de 27 EU-premiers en -presidenten in een Brussels stadspaleis, afgelopen maandag. Toppenvoorzitter António Costa had een brainstormdag over defensie voorzien, waarvoor ook de Britse premier Keir Starmer en NAVO-baas Mark Rutte waren uitgenodigd.

Terwijl de pers vooral wilde weten of de EU inzake Groenland als een blok achter Denemarken stond, ging het op de officiële agenda over thema’s als nauwere defensiesamenwerking en grotere EU-defensiefondsen. In de persverklaringen na afloop zat veel goede wil, „belangrijke plannen” en „meer samen doen”.

Tegelijk wekte deze eensgezinde monterheid de indruk dat enkele dringende, heikele vragen over de toekomst van Europa’s defensie onaangeroerd bleven. Een gemiste kans.

Neem het idee dat de EU een antiraketschild zou kunnen financieren. Klinkt logisch, echt iets om niet in je eentje te doen. De Poolse premier Donald Tusk vertelde na afloop dat dit idee van hem en zijn Griekse collega Kyriakos Mitsotakis door de andere leiders was „verwelkomd”. Maar dan? Welk grondgebied zou het moeten dekken? Hoe verhoudt zo’n schild zich tot de klassieke nucleaire afschrikking? En wie beslist wanneer het wordt gebruikt? Zulke vragen zijn in EU-verband vooralsnog onoplosbaar.

Strategische prioriteiten lopen uiteen. Moeten we vooral alles doen om ons Poetin van het lijf te houden? Estland of Litouwen zijn tot zeer veel bereid om Trump te plezieren: ‘Meer Amerikaans gas en wapens kopen? Meedoen in een handelsoorlog tegen China? U zegt het maar.’

Elders valt de strategische afweging anders uit. Uiteraard moeten snel wapens worden ingekocht – bijvoorbeeld in de Verenigde Staten – om leeggeraakte schappen bij te vullen en aan Oekraïne te blijven leveren. Maar, vraagt bijvoorbeeld Parijs zich af, resteert bij zoveel importaankopen vandaag nog wel geld voor opbouw van een eigen defensie-industrie morgen? Trouwens, weet Den Haag al hoeveel banen in de Rotterdamse haven of brainport Eindhoven (ASML!) het wil riskeren om een wit voetje te halen bij anti-China-haviken in Washington?

Voor Europa’s verdediging ligt de ene helft van het antwoord in de defensie-industrie, de andere helft in politiek gezag en instituties. Nu hebben de Europese landen geen verzekerde toegang tot een gedeeld commandocentrum voor zware operaties. Ooit is afgesproken dat de EU geen hoofdkwartier zou opbouwen parallel aan het NAVO-hoofdkwartier in het Belgische Mons. Doublures vermijden, was het devies. Dus worden EU-missies geleid vanuit dat NAVO-hoofdkwartier, of vanuit nationale hoofdkwartieren. Voor kleine militaire operaties, op de Balkan of in Afrika, werkte dat nog wel.

Maar in geval van een aanval op EU-grondgebied waar Trumps Amerika buiten wil blijven, staan we operationeel met lege handen. Dan kunnen de VS ons de sleutels tot het enige geschikte hoofdkwartier ontzeggen. Tegelijk ontbreekt het onderlinge vertrouwen om coördinatie vanuit Parijs, Berlijn of Warschau te doen. Helderheid hierover is dringend, aldus de oud-directrice van het Europese Defensieagentschap Claude-France Arnould in een gesprek met het Brussels Institute for Geopolitics deze week.

Telkens ontregelt Trump oude vooronderstellingen en dwingt hij tot snel handelen. Op het oog positioneert hij zijn land strategisch als grootmacht op het westelijke halfrond, ruimte latend aan Rusland en China in hún invloedssfeer. Dit is overweldigend ‘expansionistisch’ als je Canada, Mexico, Panama of Groenland bent, maar onthutsend ‘isolationistich’ voor Nederland, Oekraïne of Taiwan.

De naoorlogse orde is in Europa na 80 jaar voorbij. Gezien de handelingssnelheid en slagkracht van dit Witte Huis zullen we al binnen enkele maanden de contouren van ons nieuwe tijdperk scherper zien.

Luuk van Middelaar is politiek filosoof en historicus. Dit is zijn laatste column voor NRC. Vanaf 2015 en eerder in 2008 en 2009 schreef Van Middelaar op deze plek over met name Europa en geopolitiek. De hoofdredactie is hem buitengewoon erkentelijk voor zijn bijdragen. Op 22 februari volgt nog een afscheidsessay.