Opinie | AI maakt eenheidsworst van onze cultuur

Populaire cultuur gaat steeds meer op elkaar lijken. De top tien best bezochte bioscoopfilms van 2024 waren allemaal een remake of een vervolg van bestaande titels: Inside Out van Pixar op één, gevolgd door Deadpool & Wolverine, Moana 2 en Verschrikkelijke Ikke 4. 2024 was de voortzetting van een trend die dicteert dat de best scorende films oude verhalen in nieuwe jasjes zijn. In de woorden van filmmaker George Lucas, ironisch genoeg stichter van de grootste remakefabriek ooit, Star Wars, vorig jaar op het filmfestival Cannes: „De verhalen die ze vertellen zijn gewoon oude films. Laten we een vervolg maken, laten we een andere versie van deze film maken. En het is niet alleen in films, maar in bijna alles, er is bijna geen origineel denkwerk meer.”

Hetzelfde zien we in de muziek- en de game-industrie, die gedomineerd worden door grote labels en studio’s. Zij gokken liever op formulematige popnummers en vervolgdelen van succesvolle spellen als GTA en Call of Duty, dan op het experiment. Hoe meer geld er met culturele productie gemoeid is, hoe meer de grote studio’s, labels en streamingdiensten kiezen voor zekerheid boven creativiteit, oud boven nieuw, hetzelfde boven het andere.

Dat kan ook steeds beter vanwege de enorme hoeveelheid data die zij van hun ‘consumenten’ bijhouden. De algoritmes voorspellen tot in de puntjes wat de kijker, de luisteraar of de lezer wil consumeren – althans, dat is het devies, want de algoritmes voorspellen niet alleen de wensen van de consument, ze sturen deze ook ten zeerste. En juist dat sturen maakt van de culturele sector (in ieder geval de popcultuur) een industrie die als voornaamste doel heeft om economisch te groeien.

Dat zagen cultuurcritici Theodor Adorno en Max Horkheimer in de jaren veertig al. In Dialectiek van de Verlichting uit 1944 waarschuwden zij er al voor dat een cultuurindustrie die meer produceert van wat de mensen kennen, een publiek creëert dat passief en gehomogeniseerd is, en dus enkel wil consumeren wat het al kent. Dat wordt een vicieuze cirkel, en uiteindelijk ontstaat er een vervlakking van de diversiteit aan culturele uitingen. Door de extreem snelle opkomst van (data)technologie in het culturele veld, is dit proces geïntensiveerd. De vraag is dan, om met George Lucas te spreken, wat het betekent als dezelfde ideeën zich almaar blijven herhalen? En wat zijn de gevolgen van een gebrek aan origineel denken?

Een spotgoedkope spiegel

Ach, die superheldenfilms en die schietspellen, dat is oppervlakkige mainstream, daar moeten we het originele denken toch niet zoeken? Op zich geen gekke gedachte, en er is heus nog wel ruimte voor culturele vernieuwing en origineel denken, maar we moeten wel oppassen als die ruimte kleiner wordt. Want die ruimte wordt heel snel, steeds kleiner: de economische logica van ‘produceren wat de mensen al kennen’ is dezelfde dynamiek die achter de opkomst van AI in de rest van het culturele veld zit, ook buiten de mainstream. Die wordt namelijk overspoeld door AI-‘creaties’.

Streamingdienst Deezer sloeg in april alarm omdat er opeens wel heel veel ‘nieuwe’ liedjes per dag geüpload werden. In januari dit jaar waren dat er nog zo’n vijfduizend, in april waren dat er maar liefst 20.000. Inmiddels is 18 procent van alle muziek op de dienst door AI gegenereerd. Op bol.com was vorig jaar al ruim 1 op de 25 boeken door AI geschreven, en hoewel het per platform verschilt, zal binnenkort het overgrote deel van de content op sociale media door AI gegenereerd zijn. Dit is dus nog maar het begin.

Italian brainrot.

Het is dezelfde logica die in de popcultuur dominant is: al het ‘nieuwe’ dat generatieve AI produceert, komt voort uit oude data die wij mensen er ooit in hebben gestopt. AI is een (spotgoedkope) spiegel, die in een constante stroom en op almaar groeiende schaal reflecties van ons eigen verleden aan ons terug verkoopt als toekomst. Als je meer wilt produceren van wat mensen al kennen, is AI de ideale partner. Niet alleen omdat AI volgens dezelfde logica opereert, maar ook omdat AI het culturele veld overspoelt met inwisselbare content – het kost immers amper tijd of moeite om iets met AI te produceren. Maar door die vloedgolf aan homogene content slinkt de ruimte voor origineel denken en blijven dezelfde ideeën zich almaar herhalen.

Dat raakt aan onze collectieve capaciteit tot het verbeelden van nieuwe verhalen, van een radicaal nieuwe, andere toekomst. Zonder dat we het goed lijken te beseffen, stevenen we af op een uitdijende (online) blob van rimpelloze, op elkaar lijkende cultuur – beelden en geluiden die we herkennen, maar die van waarde en origineel denken verstoken zijn.

Maar waarom is dat een probleem? Omdat de rol van kunst is om onze verbeeldingskracht te voeden, om ons aan te zetten tot handelen. Beelden hebben pas waarde wanneer ze iets nieuws signaleren, iets dat nog niet begrepen wordt maar ons wel raakt, omdat het weerstand oproept, of verwondering. Kunst is van grote waarde, omdat zonder verbeeldingskracht geen betere toekomst mogelijk is. Wanneer alles op elkaar lijkt, kan er niets veranderen. In crisistijden – klimaatverandering, afbrokkeling van de democratie etc. – die van ons eisen dat we iets veranderen, is dat een groot probleem.

Geen anker meer

Het groeiende gebrek aan origineel denken en die uitdijende blob van AI-bullshit degraderen het hele culturele veld – en daarmee ieder beeld, iedere foto, iedere beeltenis – van iets dat ooit voeding kon zijn voor empathische verbeeldingskracht, tot gewoon, een beeld op zich. Een beeld zonder verhaal, slechts één uit velen. Zelfs tot een beeld waarvan je je moet afvragen of het wel ‘echt’ is. In zijn boek Consuming Life (2007) betoogt de de Pools-Britse socioloog en filosoof Zygmunt Bauman dat in de moderne samenleving de consumptie van beelden en informatie zo groot en intens is geworden dat we voortdurend overspoeld worden door nieuwe prikkels, zonder de tijd of ruimte om die te verwerken. Volgens Bauman leven we in een „vloeibare” moderniteit waarin niets vaststaat, niets zeker is en weinig mensen geankerd zijn in een groter verhaal, een ideologie of een religie. Daardoor beleven we de werkelijkheid op steeds oppervlakkiger wijze; vloeibaarder, vluchtiger. In deze vloeibare tijd smelten schokkende, gewelddadige beelden uit het nieuws dan ook samen met oppervlakkige reclame en simpel amusement, tot een eindeloze stroom aan beeldende informatie. In die stroom herkennen we veel, maar bij een gebrek aan anker kan er niet veel van blijven hangen. En wanneer we lang genoeg door informatie worden overspoeld verliezen ook de daadwerkelijk choquerende beelden hun zeggingskracht.

De meest choquerende beelden uit Palestina, waarmee we iedere minuut van de dag geconfronteerd worden, zetten ons niet aan tot actie. Het is toch vreemd dat de best gedocumenteerde genocide in de geschiedenis zo weinig (politieke) weerstand oproept?

Het fenomeen brainrot echoot het dadaïsme, de kunststroming die berucht werd om zijn anti-kunst-houding

Volgens de Amerikaanse filosoof en essayist Susan Sontag doen choquerende beelden op zichzelf weinig om ons te helpen begrijpen hoe het is om slachtoffer te zijn van een genocide. „Photographs do something else: they haunt us”, zo schrijft Sontag in haar essay Looking at War in The New Yorker (2002). Tegen wil en dank herinneren we ons de beelden, maar we zijn geneigd de context, de verhalen en de verantwoordelijken te vergeten. Neem de foto van Mahmoud Ajjour, het Palestijnse jongetje dat zijn armen verloor door Israëlische bommen, waarmee fotograaf Samar Abu Elouf dit jaar de World Press Photo voor beste foto won. Het is een schokkend beeld, esthetisch gezien prachtig, van grote waarde ook, maar we kunnen ons niet voorstellen hoe dat jongetje zich voelt, of zijn familie, zijn vriendjes, zijn huisdieren.

Bovendien, zo stelt Sontag, is een foto altijd gekaderd. Letterlijk, maar ook figuurlijk: de foto vertelt niet dat de Israëlische regering de armen van het jongetje eraf heeft gebombardeerd, noch dat dat met medewerking van onze eigen regering en vele andere westerse regeringen is gebeurd. Het lijden is onbevattelijk, aldus Sontag. Maar als de verbeelding van het lijden in verhalen ondersteund zou worden door originele poëzie, invoelende literatuur, prachtige muziek, radicale kunst, boeiende games, meeslepend theater of vernieuwende films, dan komen we er in ieder geval een stuk dichterbij dan wanneer we alleen het beeld hebben.

Als de esthetische domeinen platgeslagen worden door een gebrek aan origineel denken, en daarbij ook nog eens overspoeld worden door nog meer van hetzelfde in de vorm van AI-cultuur, dan dreigen we de kracht om geraakt te worden te verliezen. De kracht om kwetsbaar en empathisch te zijn, om te verbeelden hoe het is om iemand anders te zijn. Dan worden we steeds minder aangezet tot handelen, en kan een genocide gewoon doorgaan.

Italian brainrot.

Brainrot als lichtpuntje

In dit licht is het Tiktok-fenomeen brainrot – uitgeroepen tot woord van het jaar 2023 door de Universiteit van Oxford – interessant. Brainrot verwijst zowel naar het effect als de oorzaak van eindeloos scrollen door triviale, hersenloze online content. Spendeer lang genoeg online, in die amorfe blob van beeld en geluid, en je brein gaat rotten. Het negatieve karakter van deze term draagt al een bewustzijn in zich van de gevolgen van algoritmische sociale media vol AI, waar jongeren zich uren per dag in onderdompelen.

In het gebruik van die term zit wat hoop, en misschien wel een (onbewust) zaadje van verzet. Neem ‘corecore’, een populaire beeldtaal waarin versnipperde videofragmenten uit het nieuws, films, vlogs en games supersnel achter elkaar worden gemonteerd tot een soort nietszeggend, chaotisch geheel, zonder boodschap. Een absurde kopie van melancholische, romantische ‘normale’ video’s – om aan te geven dat het ‘normale’ niet normaal is. Dat doet ook de Italian brainrot, dat sinds een paar maanden viraal gaat (met nu al meer dan drie miljard views). Het geheel bestaat uit AI-gegenereerde video’s van willekeurige karakters die dieren of mensen combineren met objecten, voorzien van onzinnig Italiaans klinkende voice-overs. Zo is er Tralalero Tralala (een haai met voeten die Nikeschoenen draagt), Ballerina Cappuccina (een ballerina met een cappuccinokop als hoofd), of Bombardiro Crocodillo, een bommenwerper met het gezicht van een krokodil.

Als u hier helemaal niets van snapt; dat is de bedoeling. Waar ik op doel is dat jongeren zich bewust dan wel onbewust verzetten tegen het rimpelloze culturele veld en de horreur van het getuige zijn van genocide. Niet door directe, concrete kritiek te leveren, maar juist door het in het extreme door te trekken. Door het fundament van die online werkelijkheid met haar eigen middelen te saboteren en te ontregelen. Door die complete zinloosheid krijgen werkelijk choquerende beelden de ruimte om opnieuw van waarde te zijn, omdat de rest zo’n expliciete onzin is.

In die zin echoot het fenomeen brainrot het dadaïsme, de kunststroming die berucht werd om zijn anti-kunst-houding, ontstaan uit de afkeer van de Eerste Wereldoorlog. Voornaamste doel van de dadaïsten was om de normen en waarden van de maatschappij radicaal om te gooien en choquerende, verwarrende en vervelende kunst te maken. Ook jongeren van nu maken (al is het niet per se bedoeld als kunst) met hun brainrot-onzin ruimte voor verwarring en shock, en schudden normen en waarden op door het normale abnormaal te verklaren.

Laten we die jongeren in ieder geval in die houding volgen, en ook in de kunsten en het culturele veld proberen het normale zo abnormaal mogelijk te maken. Laten we in verzet komen tegen nog meer van hetzelfde. Hopelijk stopt ons brein dan met rotten, en kan het lijden van de wereld ons weer tot handelen aanzetten.


Opinie | Stop het ecomoralisme, omarm de schaarste

Animatie Marike Knaapen

De stoepkrijtletters om de hoek vertelden hoe lang het al niet had geregend. „Bezet.” Achtentwintig dagen na Koningsdag, en nog altijd scherp leesbaar. Eind mei zag ik ze overal, alsof het de droogte zelf was die hier sprak. „Bezet. Bezet.” De droogte heeft onze straten ingenomen, en samen met het overvolle elektriciteitsnet – bezet, bezet! – vormt het een nieuwe vijand: de schaarste van het vanzelfsprekende.

In de strijd ertegen brengt de overheid van alles in stelling. Al vroeg in het voorjaar kregen we de eerste sproei- en onttrekkingsverboden. En momenteel loopt er een landelijke campagne – ‘zet ook de knop om’ – die oproept om zuiniger met stroom te zijn op de tijdstippen dat we juist massaal vaatwassen, tv-kijken en wasdrogen.

Om nieuwe spertijd aan de man te brengen is er een dichter ingehuurd voor de voice-over in het filmpje: „Gebruik zo min mogelijk stroom tussen vier en negen / dan gaan we de stroompiek tegen.” Vermoedelijk luidde de kladversie: ‘Echt schoon was je je onderrok / pas na de eco-avondklok.’

Straks breken de dagen weer aan waarop ons dringend wordt aangeraden geen zwembadjes meer te vullen of auto’s te wassen met drinkwater. De vraag is hoeveel we met die vrijblijvende adviezen opschieten. Energie- en waterverbruik zullen extreem gaan toenemen door de groei van AI. In 2030 verwacht het internationale energieagentschap (IEA) een verdubbeling van de vraag naar elektriciteit.

Daar kan geen campagne tegenop dichten. Dan zul je toch met iets effectievers moeten komen dan de opgestoken vingers van dit soort ecomoralisme. Zo’n beroep op onze collectieve moraal heeft vooral negatieve bijeffecten: doucheschaamte, boze blikken als je je auto staat te wassen of je wasmachine draait tijdens de ecologische avondklok. En misschien nog wel erger: degenen die gaan pronken met hoe goed ze bezig zijn. Koud douchen en een geüpdatete meterkast als het nieuwe deugen. Nee, moraal als drijfveer faalt en verdeelt.

Prijsprikkels

Wat werkt wel? Onderzoeken en geslaagde pilotprojecten wijzen in één richting: prijsprikkels. Zo experimenteert Engeland met het ‘Demand Flexibility Service’, waarbij deelnemers een beloning kregen als ze hun apparaten uitlieten tijdens piekuren. In de winter van 2023 deden 2,2 miljoen Britse huishoudens en bedrijven mee. Ze verdienden 9,3 miljoen pond. Een paar euro per huishouden lijkt niet veel, maar het kan net het duwtje over de drempel zijn. Ook in Nederland zijn er bemoedigende resultaten met een app die je een pushbericht stuurt bij een naderende stroompiek, en je een euro per uur laat verdienen.

Niet vertrouwen op de moraal maar op de markt, lijkt de conclusie. Maar aan prijsprikkels zitten ook nadelen. Om te beginnen: ze vormen een hakbijl in de al bestaande energiekloof. Straks genieten de rijken onbekommerd van hun airco’s en hun jacuzzi’s, terwijl de rest in het donker crepeert voor een handjevol extra euro’s. Of erger nog: die rijken hebben waterpompen, laadpalen, zonnepanelen en kekke apps waarmee ze zich ook nog eens kunnen feliciteren als morele winnaars.

Voor wifi en drinkwater – basale levensbehoeften – is dat onverteerbaar. België discussieert al volop over een elegante oplossing hiervoor: het ‘progressief watertarief’, waarbij je boven een bepaald verbruik een luxetarief gaat betalen. Sommige steden in Frankrijk zijn al zover. Of gaan nog een stap verder. Zo zijn in Lyon sinds januari dit jaar de eerste twaalf kuub drinkwater gratis. Daarboven stijgt de rekening trapsgewijs. Montpellier, Rennes en Duinkerke deden zoiets al eerder. Daar daalde het verbruik met 3,5 procent.

Juiste mentaliteit

Natuurlijk, zoiets invoeren is complex, zeker voor ons land dat hier geen natuurtalent in blijkt. Maar slimme meters, rekenmodellen en toeslagensystemen zijn uiteindelijk allemaal techniek. Het begint met de juiste mentaliteit. Als elektriciteit en water inderdaad schaars zijn, laten we dan zorgen dat we dat daadwerkelijk vóélen en zíen.

Lees ook

Sla die douchebeurt eens over: beter voor je huid én de planeet

Foto Spohn Matthieu/ Getty Images

Dat merkte ik in het klein, afgelopen zomer in Zweden. Op onze camping moesten we elke slok water met eigen handen oppompen. Ieder blok hout zaagde je eigenhandig af en hakte je eigenhandig in brandbare stukken. Aanvankelijk was dat lastig, maar het herstelde wel de zintuigelijke verbinding met wat is veranderd in een abstracte overvloed. Lagom, is het Zweedse onderliggende principe: precies genoeg. Bij de houtkap zaagde en hakte je precies wat je nodig dacht te hebben. Dat legde je onder de luifel van je tent. Zo ging het eeuwenlang. De overwinteraar zag zijn zelfgehakte voorraadje slinken onder het afdak, en wist precies wanneer hij zuiniger aan moest doen.

Dat Zweedse gehannes zorgde voor een waardering voor wat schaars was

Oplossingen zoals die in Lyon combineren prijsprikkels met een sociaal rechtvaardig systeem. Dat is op zichzelf al veelbelovend. Helemaal sterk wordt het als je het aanvult met een zichtbare prikkels die een overvloed weer verandert in een voorraad. Een virtuele houtstapel of regenton, zichtbaar in je keuken of badkamer? De misvatting van abstracte overvloed aan stroom en drinkwater heeft een tastbare correctie nodig. Stoepkrijt dat je laat zien hoelang het al droog is.

Ratsoeneren

Dat Zweedse gehannes zorgde voor een waardering voor wat schaars was. En we kregen lol in economisch leven. Zo zou het rantsoeneren van basisvoorzieningen een veel bredere mentaliteitsverandering kunnen aanwakkeren. Alsof je het onderliggende besturingssysteem een radicale upgrade geeft: van overdaad naar dat ‘lagom’. Of hoe je het ook wilt noemen. Want andere culturen en ons eigen verleden bieden eindeloos veel inspiratie daarvoor, simpelweg omdat onze huidige rijkdom de uitzondering is.

Kijk naar de Italiaanse cucina povera, waar eenvoudige producten de beste smaak geven, door de juiste verhoudingen, tijd, aandacht, goed gezelschap. De Renaissance-architectuur, Deens design: eenvoud en evenwicht als hoogste streven. Of denk aan wat Miles Davis zei over jazz: „It’s not the notes you play, it’s the notes you don’t play.”

Zo bezien is de nieuwe schaarste geen bezetter, maar een bondgenoot. Ze leert ons improviseren, en herstelt het evenwicht tussen goed, mooi en genoeg. Ethiek, esthetiek en economie in balans: de knop die daarvoor om moet, zit niet in de meterkast.

Illustratie Marike Knaapen


Opinie | Kabinet, voorkom nu Israëlisch massageweld in Gaza

Vorige week zondag stond ik als toehoorder bij het Vredespaleis in Den Haag, het huis van het Internationaal Gerechtshof (ICJ). Een stoet van honderdduizend mensen trok voorbij. Gehuld in het rood riepen zij om gerechtigheid. Ze liepen langs het Benjamin Ferencz-pad, vernoemd naar een van de meest inspirerende aanklagers van het Neurenberg-tribunaal tegen het naziregime na WOII. Zijn slogan, ‘law, not war’, prijkt daar op een bankje. Op een straatput staat een ander motto: ‘Vrede en Recht’.

De verontwaardiging over wat er in Gaza gebeurt was voelbaar – en zichtbaar. Op protestborden stonden juridische krachttermen: ‘Stop the genocide’, ‘Stop the war crimes’. Maar nergens zag ik: ‘Stop the crimes against humanity’. Opmerkelijk, want door de geladen lens van volkerenmoord – en het technische ‘oorlogsmisdrijven’ – wordt het zicht vertroebeld op het bredere historische, juridische en morele kader waarin massageweld tegen burgers beter valt te beschrijven: dat van misdrijven tegen de menselijkheid.

Essentie van menszijn

Bij misdaden tegen de menselijkheid gaat het niet – zoals bij genocide – over discutabele groepscategorieën, controversiële nationaliteiten en gepolitiseerde landsgrenzen. En ook niet – zoals bij oorlogsmisdrijven – alleen over ‘burgerslachtoffers’ van een gewapend conflict. Als koepelcategorie gaan misdrijven tegen de menselijkheid ons allen aan. Ze zijn een aanval op de essentie van het mens-zijn. Ze zijn helder gedefinieerd in Het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC), net als de Nederlandse Wet internationale misdrijven (WIM, 2003).

Misdrijven tegen de menselijkheid gaan volgens deze wet over „een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking, met kennis van de aanval”. Het concept omvat een compleet register aan strafbare gruweldaden: opzettelijk doden, uitroeiing, slavernij, het onder dwang overbrengen van bevolkingsgroepen, onrechtmatige gevangenneming, marteling, seksueel geweld, vervolging van een identificeerbare groep of collectiviteit, gedwongen verdwijning, apartheid, en „andere onmenselijke handelingen van vergelijkbare aard waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt”.

Elk misdrijf tegen de menselijkheid hierboven genoemd, stuk voor stuk, is een atrocity, een gruweldaad – en elke atrocity op zich verplicht ons tot ingrijpen.

Niemand legt helder uit dat het sowieso al gaat om misdrijven tegen de menselijkheid

Het Strafhof stelt al langer dat sinds 7 oktober 2023 de burgerbevolkingen van Israël en Palestina in ieder geval doelwit zijn van stelselmatig en wijdverbreid geweld, ook buiten het gewapende conflict om: eerst door Hamas, vervolgens door Israël. Op verschillende manieren is de menselijkheid van velen ontkend en met de voeten getreden. Van Joodse burgers, islamitische burgers, atheïsten, Israëliërs, Palestijnen, anti-oorlogsactivisten. De Strafhof-dossiers tegen Hamas-leiders Yahya Sinwar, Mohammed Diab Ibrahim al-Masri en Ismail Haniyeh, en tegen de Israëlische premier Benjamin Netanyahu en minister Yoav Gallant, gaan daarom over misdrijven tegen de menselijkheid, waaronder uitroeiing, massamoord, verkrachting, marteling en ander onmenselijk handelen.

Die misdrijven tegen de menselijkheid lijken op genocide. En veel genocide-experts vermengen de twee juridische concepten met elkaar. Genocide is meestal ook onderdeel van misdrijven tegen de menselijkheid. Maar volkerenmoord bekent – wederom volgens de WIM – geweld met het „oogmerk om een nationale, etnische, [raciale] of godsdienstige groep, geheel of gedeeltelijk, als zodanig te vernietigen”. Het oogmerk en het discriminerende karakter maken genocide tot een bijzondere subcategorie.

Lees ook

Zeven gerenommeerde wetenschappers vrijwel eensgezind: Israël pleegt in Gaza genocide

Een Palestijnse vrouw houdt het lichaam vast van een kind, dat is gedood door een Israëlisch bombardement in Noord-Gaza op 28 april. Foto Mahmoud Issa

Sinds een week klinkt dat g-woord overal: op radio en televisie, in graffiti op universiteitstoiletten en op billboards boven het theater op de hoek. Deskundigen spreken van „genocidaal geweld”. Zelfs de gemeenteraden van Utrecht en Amsterdam gebruiken de term om de situatie in Gaza politiek te duiden. Maar niemand legt helder uit dat het sowieso al gaat om misdrijven tegen de menselijkheid.

Prima facie, zo stelt ook het Internationaal Gerechtshof (ICJ), zijn er sterke aanwijzingen voor drie van de vijf strafbare handelingen uit de Genocideconventie en de Wet internationale misdrijven: doden, het veroorzaken van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel, en het opzettelijk creëren van levensomstandigheden gericht op vernietiging van Palestijnen. Die observatie maakt het geweld „genocidaal”, zoals mijn collega Uğur Üngör terecht vaststelt. Juridisch blijft het de vraag of het ICJ dit alles als genocide zal kwalificeren. Dat duurt nog wel even.

Groepsvernietiging

De kernvoorwaarde om van genocide te kunnen spreken is het racistische ‘oogmerk’ tot groepsvernietiging. Deze voorwaarde – ook wel dolus specialis geheten – vereist diepgaande analyse van beleid, uitlatingen én intenties van individuele daders. Rechters worstelen er al decennia mee. Ik zag het gebeuren toen ik als proceswaarnemer de genocideprocessen bijwoonde van Radovan Karadzic (Srebrenica), Théoneste Bagosora (Rwanda) en Nuon Chea (Cambodja). Internationale aanklagers laten genocide-aantijgingen vaak links liggen: te technisch, te academisch, te politiek.

Ook het Neurenberg-tribunaal – waar het internationaal strafrecht vorm kreeg – viel de vervolging, deportatie en uitroeiing van Joden, Roma en Sinti aanvankelijk onder misdrijven tegen de menselijkheid. Ferencz noemde deze daden in het befaamde Einsatzgruppen-proces wel ‘genocide’, maar enkel als krachtterm. Misdrijven tegen de menselijkheid misten dat onderbuikgevoel van moreel ongemak. Genocide werd pas na dat proces, in 1948, als apart misdrijf vastgelegd in het allereerste mensenrechtenverdrag van de Verenigde Naties. Het geldt vooral als moreel geloofsartikel.

Het huidige gebruik van het g-woord volgt de retorische slimheid van Ferencz. Het versterkt het morele appel aan het kabinet om zich uit te spreken om zo verder massageweld te voorkomen – zoals het Genocideverdrag voorschrijft. Het woord roept op tot verantwoordelijkheid. Tot actie.

De genocide-lens politiseert, polariseert en academiseert

Maar het is ook problematisch. Juist doordat het zo beladen is, werkt het verlammend. Zolang het bewijs van de benodigde intentie uitblijft, schuiven overheden hun verantwoordelijkheid voor ingrijpen (zoals in Rwanda, 1994) voor zich uit. De rode lijn waar demonstranten om vragen, wordt dan naar de toekomst verlegd.

Een ander probleem is dat de genocide-lens politiseert – met een bijna automatisch identiteitspolitiek teruggrijpen op de Holocaust (bijna niemand verwijst naar de genocides in Cambodja, Rwanda of Srebrenica). Ze polariseert bovendien, door daders en slachtoffers langs identiteitslijnen te verdelen. Ook academiseert ze: hoe verklaren we historische processen?

Daarnaast is genocide een uitgekleed begrip. In 1948 werd de Genocideconventie zó geformuleerd dat zij niet botste met de belangen van imperiale machten: politieke en inheemse groepen vielen er buiten. Culturele vernietiging werd geschrapt. Dat zou anders te veel bescherming bieden aan Afro-Amerikaanse burgerrechtenbewegingen, gevangenen in de Sovjet-goelags en onafhankelijkheidsstrijders in Algerije.

Gruweldaden

Louter het gebruik van het begrip genocide vernauwt dus het debat, en leidt tot stilstand. Het reduceert het morele vocabulaire tot een binair oordeel: wel of geen genocide. Zo’n essentialistische benadering laat andere gruweldaden onbenoemd. Terwijl misdrijven tegen de menselijkheid even zwaar wegen.

De geschiedenis laat zien dat juist het benoemen van misdrijven tegen de menselijkheid vaak het begin was van morele verontwaardiging, internationale solidariteit en ingrijpen. In 1890 sprak de Amerikaanse historicus George Washington Williams over de gruwelen onder Leopold II in Congo als misdrijven tegen de menselijkheid. Zijn oproep leidde in 1904 tot de eerste internationale onderzoekscommissie naar de systematische praktijk van slavernij, afgehakte handen en gekidnapte en verkrachte vrouwen en kinderen.

In 1915 kwalificeerde de internationale gemeenschap ook de vervolging, deportatie en massaslachtingen van Armeniërs door het Ottomaanse regime als misdrijven tegen de menselijkheid. Ook als het ging om Zuid-Afrika, de Sovjet-Unie, het China van Mao, Argentinië en de Balkan werd deze term eveneens gebruikt om structureel geweld te benoemen.

Door genocide gezichtsbepalend te maken, raken we blind voor de veelzijdige dynamiek van vervolgings- en uitroeiingspolitiek – die, indien racistisch gemotiveerd, ook genocidaal kan zijn.

Hoeder van internationaal recht

Misdrijven tegen de menselijkheid bieden meer ruimte. Ze depolitiseren het debat, richten zich op de daden die indruisen tegen menselijke waardigheid – niet op de groepsidentiteit van slachtoffers of intentie van daders. Ze stellen rechters en politici in staat eerder (door de lagere bewijslast) en preciezer (door het bredere arsenaal aan geweldsbegrippen) te reageren, zonder verlammende identiteitspolitiek.

„Ooit zal iedereen hier altijd al tegen zijn geweest”, had een demonstrerende student vorige week op een spandoek gekalkt. Laat dat dé waarschuwing zijn aan de Nederlandse regering, die zich presenteert als hoeder van het internationaal recht.

Artikel 90 van de Grondwet verplicht tot bevordering van de internationale rechtsorde. Daar hoort de actuele benoeming van massageweld tegen burgers van die internationale rechtsstaat bij. Dat vraagt om morele, politieke en volkenrechtelijke precisie. En vereist een scherp en inclusief vocabulaire om de menselijke tragedie te benoemen – naast het fatale doembeeld van genocide. Niet achteraf, nadat een gerechtelijk oordeel is geveld), maar juist nu, nu de misdrijven tegen de menselijkheid zich zichtbaar voltrekken.


Opinie | Dit artikel zal je niet op andere gedachten brengen

Het heeft iets paradoxaals om juist hierover een opiniestuk te schrijven. Maar het moet gezegd worden: argumenten op zich hebben geen wezenlijk effect op de overtuigingen van mensen. En het idee dat dit wel zo zou zijn, een idee dat leeft in grote delen van de maatschappij, staat andere, effectievere vormen van politiek denken en handelen in de weg.

Als onderzoeker ben ik voornamelijk werkzaam op het snijvlak van psychologie en politiek, en mijn werk sterkt me meer en meer in de gedachte dat er binnen onze cultuur een misvatting bestaat over hoe politieke overtuigingskracht werkt. In het tijdperk van Donald Trump, Elon Musk en de opkomst van extreemrechts hebben commentatoren eindeloos hun mening gegeven over de problemen van nepnieuws, polarisatie en meer. Maar al te vaak richtten ze zich daarbij tot de verkeerden – en legden ze te veel nadruk op woorden alleen.

Neem de ‘debatten’. Debatten vormen overal ter wereld een wezenlijk element van verkiezingscampagnes en worden gezien als dusdanig invloedrijk dat er meestal strikte regels gelden voor de verslaggeving eromheen en bijvoorbeeld de verdeling van de spreektijd. Maar uit onderzoek blijkt dat het kijken naar debatten nauwelijks invloed heeft op de opvattingen van mensen.

Cognitieve dissonantie

In 2019 analyseerden onderzoekers 56 tv-debatten die tussen 1952 en 2016 plaatsvonden tijdens 22 verkiezingen, in Amerika, Canada, Nieuw-Zeeland en Europa. Een kleine honderdduizend respondenten werden gevolgd om te kijken of de debatten deze – al dan niet zwevende – kiezers verder hielpen bij het bepalen of wijzigen van hun standpunt. Daar werden geen bewijzen voor gevonden. In 2012 voerde een journalist een analyse uit om te kijken of debatten van invloed waren op de uitkomst van verkiezingen. Zijn conclusie: „De effecten van debatten op het uiteindelijke stemgedrag zijn vermoedelijk zeer gering, en in de meeste gevallen verwaarloosbaar.”

Er zijn talloze redenen waarom debatten (en ja, hetzelfde geldt voor informatieverstrekking en argumentatie in bredere zin) er nauwelijks in slagen om de politieke overtuigingen van mensen te veranderen. Cognitieve dissonantie, een fenomeen dat ik als onderdeel van mijn promotieonderzoek heb bestudeerd, is daar een van. Dit is het vaak onbewuste psychologische ongemak dat we ervaren als we geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden in onze eigen overtuigingen of binnen ons handelen.

Er is veel over geschreven. We zien cognitieve dissonantie en de effecten ervan bijvoorbeeld bij mensen die snel ‘redeneren’ als reactie op iets wat hun wereldbeeld aantast in een poging het ongemak weg te nemen dat ontstaat bij het verkrijgen van nieuwe informatie over een sterk gevoelde overtuiging.

Lees ook

Ineens kijkt de wereld weer naar Trump

De Amerikaanse president Joe Biden, op 10 juli, tijdens zijn toespraak op de NAVO-top in Washington.

Voordat Trump in 2024 werd veroordeeld voor verschillende aanklachten vond bijvoorbeeld slechts 17 procent van de Republikeinse kiezers dat criminelen president zouden mogen worden; direct na Trumps veroordeling steeg dat percentage naar 58 procent. Om twee tegenstrijdige overtuigingen met elkaar te kunnen rijmen (de overtuiging dat een president zich niet schuldig zou mogen maken aan een misdrijf enerzijds en de overtuiging dat Trump president moet worden anderzijds), veranderde een ongekend aantal Republikeinse kiezers simpelweg van mening over het eerste.

Sterker nog, Republikeinse kiezers veranderden van mening over vrijwel alles waar Trump voor was veroordeeld: ineens vonden minder Republikeinen het immoreel om seks te hebben met een pornoster, om iemand geld te betalen om te zwijgen over een affaire of om een zakelijk dossier te vervalsen.

Rationaliseren

Dit effect blijkt niet beperkt tot Trump-stemmers: uit onderzoek blijkt dat we allemaal op die manier rationaliseren, om vast te kunnen houden aan de overtuigingen die ons in staat stellen te blijven functioneren zoals we dat altijd hebben gedaan. Of, wrang genoeg, om enkele van onze meningen bij te stellen op grond van nieuwe informatie – maar ook dan meestal alleen om vast te kunnen blijven houden aan andere, diepgevoelde overtuigingen.

Het komt echter niet alleen door een psychologisch fenomeen als cognitieve dissonantie dat debatten en argumenten relatief weinig effect sorteren. Zoals ik laat zien in mijn boek Don’t Talk About Politics schuilt de belangrijkste verklaring voor het feit dat woorden mensen niet van gedachten doen veranderen er waarschijnlijk in dat twee andere factoren een veel grotere invloed hebben: enerzijds onze sociale netwerken en anderzijds ons eigen handelen en onze ervaringen.

Een overweldigende hoeveelheid bewijsmateriaal laat zien dat onze vrienden het vermogen hebben iets te veranderen aan onze overtuigingen en ons gedrag – niet door met ons in discussie te gaan, maar simpelweg door bij ons in de buurt te zijn en ons andere manieren te tonen om in het leven te staan. Onderzoek naar sociale contacten laat zien dat mensen, zodra er vriendschappen ontstaan en wordt samengewerkt, minder vooroordelen koesteren jegens de identiteitsgroepen waar hun nieuwe vrienden deel van uitmaken.

Bij overtuigingskracht telt niet het gesprek, maar de onderlinge relatie

Dit fenomeen verklaart vermoedelijk bijvoorbeeld grotendeels de vooruitgang op het gebied van homorechten in de afgelopen twee decennia: naarmate meer mensen open waren over hun seksuele geaardheid, veranderden hun vrienden van mening over homoseksualiteit, wat resulteerde in een van de snelste kantelingen in de publieke opinie ooit. Op vergelijkbare wijze toont onderzoek aan dat mensen het meest geneigd zijn om klimaatvriendelijke acties te ondernemen (zoals het installeren van een warmtepomp) als hun vrienden dat ook doen – veel eerder dan wanneer ze geldelijke beloningen of andere prikkels krijgen.

Onze vrienden verbreden ons blikveld; ze vergroten onze betrokkenheid bij de wereld en ze creëren het vertrouwen dat mensen nodig hebben om zich open te stellen voor nieuwe ideeën. Hun indirecte invloed reikt verder dan argumenten – zeker die van vreemden – ooit kunnen. Met andere woorden: waar het aankomt op overtuigingskracht, is het niet het gesprek dat telt, maar de onderlinge relatie.

Niet uit vrije wil

Ook onze handelingen en ervaringen hebben verregaande gevolgen, zij het op een contraintuïtieve manier. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat vrouwen die onder verder gelijke omstandigheden een abortus wordt geweigerd, iets minder voorstander worden van het recht op abortus, terwijl vrouwen die een abortus ondergaan juist iets meer voorstander worden. Je zou wellicht verwachten dat iemand die geen abortus kan krijgen zich juist sterker zou maken voor het recht erop, maar dat blijkt dus niet het geval – vermoedelijk omdat mensen, deels als gevolg van cognitieve dissonantie, de neiging hebben hun overtuiging in overeenstemming te brengen met hun handelen – zelfs als dat handelen niet uit vrije wil is.

De invloed van handelen en ervaring op overtuigingen blijkt ook duidelijk als we kijken naar de klimaatcrisis: wie getuige is geweest van klimaatgerelateerd extreem weer zal eerder geneigd zijn te geloven in klimaatverandering en bereid zijn in actie te komen.

In vergelijking met dergelijke invloeden halen argumenten betrekkelijk weinig uit. Toch zijn onze instituties nog altijd ingericht op de gedachte dat woorden volstaan. Infrastructureel zitten we collectief gevangen in de liberale opvatting dat politiek voornamelijk bestaat uit praten en sporadisch stemmen.

Wie progressieve ideeën wilt uitdragen heeft niet zozeer argumenten nodig, als wel een infrastructuur die nieuwe relaties en ervaringen mogelijk maakt. Je kunt hierbij aan van alles denken, van een wachtruimte waar ouders elkaar kunnen ontmoeten voordat de school uitgaat tot een gezamenlijke werkplek of een openbaar park. Deze infrastructurele voorzieningen stellen mensen in staat om op nieuwe manieren met elkaar om te gaan en zich op een andere manier te gedragen. Op die manier bevorderen ze vriendschappen en vertrouwen, en stimuleren ze gedragingen die er uiteindelijk toe leiden dat mensen hun politieke opvattingen kunnen veranderen.

Vooroordelen ontrafelen

Dit alles lijkt er ook op te wijzen dat we anders moeten gaan denken over wat het betekent om een goede politiek denker te zijn. Bij goed nadenken binnen de politiek gaat het niet zozeer om ‘onafhankelijk’ denken in die zin dat je alleen uitgaat van je eigen gedachten. Nee, goed nadenken betekent met zorg je vrienden kiezen, zowel wat betreft diversiteit als wat betreft weldenkendheid, zodat we van en met hen samen kunnen leren. Goed nadenken over politiek betekent actief in de wereld staan – nieuwe manieren van leven proberen, een breed scala aan ervaringen opdoen. Helaas is dat moeilijker dan vroeger, onder meer als gevolg van de inkomensongelijkheid. Uit sociologisch onderzoek blijkt dat mensen in landen als Amerika en Engeland geïsoleerder en immobieler zijn dan ooit. De sociale cohesie die we nodig hebben om onze vooroordelen te ontrafelen, brokkelt af. Dat is deels waarom extreemrechts terrein wint: het weet hoe het relaties en handelingen van mensen kan mobiliseren in deze verschrompelde wereld, terwijl het tegelijk profiteert van verslechterende materiële omstandigheden.

Om hier iets aan te doen, moeten progressieven rijkdom en macht heroveren, zodat iedereen de steun krijgt om zijn of haar leven te verruimen.

Uiteraard verwacht ik u niet te kunnen overtuigen met alleen deze woorden. In plaats daarvan daag ik u uit om dit zelf te ontdekken: probeer een verbintenis aan te gaan met een ander, misschien iemand die diep wordt geraakt door een politieke kwestie. Of probeer uw leven anders in te richten, te beginnen met iets kleins. Kijk of uw politieke opvattingen daardoor veranderen, al is het maar een beetje. Misschien ook verandert het uw kijk op de politiek als geheel.

Dit artikel verscheen eerder in The Guardian en is in samenwerking met 360 Magazine vertaald door Nicolette Hoekmeijer. Van Sarah Stein Lubrano verschijnt in juli: Don’t Talk About Politics: How to Change 21st-Century Minds (Bloomsbury Continuum) 288 pag.


Opinie | Sla die douchebeurt eens over: beter voor je huid én de planeet

De aanhoudende droogte roept niet alleen zorgen op over landbouw en drinkwater, maar plaatst ook vraagtekens bij onze gewoontes. Dagelijks douchen bijvoorbeeld. Voor veel mensen een vast ritueel – een moment van rust, frisheid en controle. Maar heeft je huid zo’n dagelijkse douche eigenlijk wel nodig?

Elke dag onder de douche gaan, is zo normaal geworden dat wie een douchebeurt overslaat, zich al snel onverzorgd voelt. Terwijl het idee dat je alleen schoon bent als je elke dag doucht, nergens op gebaseerd is. Sterker nog: je huid heeft er vaak meer last dan profijt van.

Natuurlijke beschermingslaag

De huid is geen simpele ‘buitenkant’. Het is een slim systeem dat zichzelf dag en nacht beschermt. De bovenste laag – de hoornlaag – werkt samen met huidvetten, talg en de micro-organismen die erop leven. Zo blijven schadelijke stoffen buiten en vocht binnen. Daar komt ook nog de zuurmantel bij kijken: de huid is met een pH-waarde van rond de 5,5 licht zuur. Dat houdt ‘slechte’ bacteriën, schimmels en virussen in toom. Maar deze bescherming werkt alleen als je haar met rust laat.

Wie elke dag heet doucht en veel zeep gebruikt, spoelt de natuurlijke beschermingslaag steeds opnieuw weg. En dat brengt gedonder met zich mee: de huid wordt droog, trekkerig, schilferig, en kan gevoeliger worden voor eczeem, jeuk of infecties. Vooral mensen met een droge, gevoelige of ouder wordende huid merken dat snel.

Ik zeg het vaak zo: als je de balans van de huid verstoort, kun je die niet met dure crèmes herstellen. Beter voorkom je schade door minder te douchen.

Hoe vaak dan wel?

Hoe vaak douchen is dan wél genoeg? Er is geen standaardregel voor iedereen. Het hangt af van je huidtype, je werk, of je sport en in wat voor omgeving je woont. Maar in grote lijnen geldt: twee tot drie keer per week douchen is voor de meeste mensen echt genoeg.

Heb je zichtbaar vuil op je huid – bijvoorbeeld omdat je werkt in de zorg, de bouw of voeding – of ben je flink bezweet van het sporten of warm weer? Dan is een korte, lauwe douche logisch. Zweet voert afvalstoffen af die kunnen irriteren als ze blijven zitten.

Huidvriendelijk douchen is verrassend eenvoudig. Maximaal tien minuten, met de temperatuur zo rond de 30 en 37 graden Celsius. Kies pH-neutrale doucheproducten, zoals douche-olie. Smeer je na het douchen in met een vette crème – zeker als je huid gevoelig, droog of trekkerig aanvoelt. Gebruik zo min mogelijk zeep, en alleen op de plekken waar het nodig is – zoals je oksels, voeten en schaamstreek. De rest van je lichaam? Die kun je prima schoonhouden met een washandje aan de wastafel. En nee, dat is écht niet minder hygiënisch. Je hoeft niet iedere dag je hele lijf in te zepen.

Flinke besparing

Minder douchen is niet alleen vriendelijker voor je huid, maar ook voor je gasrekening, het milieu én de beschikbaarheid van water. Een gezin van vier dat de doucheduur terugbrengt van 9 naar 5 minuten, bespaart jaarlijks ruim 50.000 liter water, meer dan 220 kubieke meter gas en ongeveer 600 kilo CO2. Ga je daarnaast van dagelijks douchen naar drie of vier keer per week, dan loopt de besparing uiteraard verder op. Voeg daar het minderen van plastic verpakkingen, schuimende producten en agressieve reinigers aan toe, en je helpt niet alleen je huid – maar ook het klimaat en het watersysteem.

We zijn opgegroeid met het idee dat dagelijks douchen hoort bij goede hygiëne. Dat je ‘vies’ bent als je een dag overslaat. Maar die overtuiging is aangeleerd – via opvoeding, reclames en sociale normen. In veel culturen is dagelijks douchen gekoppeld aan frisheid, discipline en zelfzorg. Zweet zou een teken zijn van luiheid of nalatigheid. Terwijl dat simpelweg niet klopt.

Geen biologische noodzaak

Dagelijks douchen is geen biologische noodzaak, maar een gewoonte. En gewoontes kun je herzien, zeker als je weet dat je huid daar écht van opknapt. Geur zegt namelijk niets over schoon of vies. Het is een normaal biologisch proces van zweet, talg en bacteriën. Wie minder doucht, merkt vaak dat de huid rustiger wordt, de vetlaag zich herstelt en het microbioom weer in balans komt. Resultaat: de geur neemt juist af.

De oplossing zit dus niet in nóg vaker onder de straal. Maar in bewuster omgaan met je huid. Gun je huid haar natuurlijke beschermlaag. Douche minder vaak, korter en milder. Gebruik alleen zeep waar dat echt nodig is. Daarmee doe je de planeet én jezelf een groot plezier. Voorkomen is beter dan smeren.

Lees ook

Het is erg droog. Deze hydroloog tipt: gebruik slootwater voor je tuin en sproei ’s avonds pas

Volkstuin op de grens van Bezuidenhout en Mariahoeve op de IJsclubweg van de  Amateur Tuindersvereniging Loolaan in Den Haag. Foto Olivier Middendorp


Opinie | Vier manieren om Trump beter te begrijpen

Het is misschien wel het grootste raadsel van nu. Amerika, onze belangrijkste bondgenoot en het machtigste land in de wereld, is onvoorspelbaar geworden. Het land dat de huidige wereldorde heeft gecreëerd is die nu zelf actief aan het verstoren. Dat maakt de vraag zo urgent: wat veroorzaakt die onvoorspelbaarheid?

Die vraag stelde ik aan tientallen experts op een reis de afgelopen twee maanden door de VS. Een eenduidig antwoord konden zij niet geven, maar al hun inzichten zijn in te delen in vier type verklaringen, oftewel vier lenzen op het beleid van president Donald Trump.

Eén: persoonlijke voorkeur. Deze verklaring gebruiken critici vaak en valt vaak te horen aan tafel in talkshows. Trump wil bijvoorbeeld niet met de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, praten, omdat hij een hekel heeft aan sterke vrouwen. Een directeur van een denktank zei dat Trump in zijn eerste termijn in 2019 door Oekraïne met een afzettingsprocedure – een impeachment – te maken kreeg. Hij werd ervan beticht Oekraïne te hebben aangespoord een onderzoek in te stellen naar zijn politieke rivaal Joe Biden. Ook zei hij dat hij door Russische mediacampagnes geholpen zou zijn bij de verkiezingen. Daarom is hij zo hard tegen Zelensky en zo toegeeflijk ten opzichte van Poetin, aldus deze expert. President Trump is heel open over welke politici hij mag en welke niet, dus dat maakt het verleidelijk om dit type verklaring te gebruiken. Toch zou het lui zijn om het daarbij te laten.

Miljardairs

Een tweede type verklaring gaat verder: capture, kaping. Dat wil zeggen dat bepaalde belangen het in de regering voor het zeggen hebben of dat vooral hun belangen gediend worden. Denk aan de miljardairs om de president heen en de belastingverlagingen die worden doorgevoerd. Sommigen speculeren dat het Kremlin invloed heeft op de regering in Washington en verklaren daarmee het Oekraïne-beleid.

Met deze lens kunnen wij ook het beleid richting het Midden-Oosten begrijpen. Een wetenschapper wees op de vele miljoenen die de afgelopen jaren vanuit Golfstaten als Saoedi-Arabië naar de familie van de president stromen. Of neem de recente ophef over het vliegtuig dat Trump van Qatar kreeg, ter waarde van vierhonderd miljoen dollar. De wetenschapper zei dat omdat Europese landen dit soort donaties niet kunnen doen, het voor de EU moeilijker zal zijn om dezelfde toegang tot het Witte Huis te krijgen als de Golfstaten.

De derde lens vereist meer onderzoek, maar moeten wij zeker serieus nemen: strategie. Eén denktank speelt hierbij een hoofdrol: de Heritage Foundation. Deze heeft een aantal interessante rapporten geschreven, waaronder het invloedrijke Project 2025. Het is een negenhonderd-pagina’s tellend document uit 2023 met honderden beleidsvoorstellen voor de volgende conservatieve president. Wie dit rapport leest, vindt een groot deel van wat er de afgelopen maanden in de VS is gebeurd. Bijvoorbeeld de ontmanteling van USAID, een herziening van alle internationale verdragen en het conservatieve sociale beleid tegen wat badinerend de ‘great Awokening’ wordt genoemd. Deze denktank publiceerde ook The Prioritization Imperative over het buitenlandbeleid.

Het zou kunnen dat meerdere verklaringen correct zijn

Critici van het rapport bij andere denktanks in Washington zeiden dat dit eerder een rationalisatie, ‘sane washing’, is van Trumps beleid dan dat het de strategie daarachter is. Toch bleken mijn gesprekspartners bij de Heritage Foundation een coherent en serieus te nemen beeld op het buitenlandbeleid te hebben. Kern daarvan is hun jaarlijkse Index of U.S. Military Strength. Op dit moment zijn de VS slechts in staat om een enkel groot conflict het hoofd bieden. Van de drie mondiale uitdagers, Rusland, Iran en China, is alleen de laatste een echte bedreiging voor de VS. Alle prioriteit moet daarom gegeven worden aan de verdediging van Taiwan, want daarmee kan de expansie van China worden tegengegaan. En dus moet een deal gesloten worden met Rusland en moet de toestroom van wapens naar Oekraïne stoppen. Ziehier een derde lens om het beleid richting Zelensky en Poetin te begrijpen. Of neem de nauwe banden met de Israël en de Golfstaten. Terwijl de EU nog te weinig doet om Rusland te verzwakken en Japan te weinig tegen China, zijn de Amerikaanse partners in het Midden-Oosten al wel Iran aan het verzwakken. Strategie dus, als verklaring voor waarom Trump als eerste naar de Golfstaten reisde.

Grillen

Denktanks produceren tal van rapporten over het economisch beleid (het beroemde Miran report), de rivaliteit met China en de rol die zeldzame aardmetalen daarbij spelen. Terwijl sommigen steevast wijzen op persoonlijke grillen en zakelijke belangen, bieden dit soort analyses ook strategische verklaringen voor de grondstoffendeal met Oekraïne, de dreiging om Groenland in te nemen en plannen om met Rusland samen grondstoffen te delven in het Arctisch gebied.

Ten slotte kwam ik nog een vierde lens tegen: ontwrichting als tactiek. De regering-Trump onderneemt onverwachte acties omdat ontwrichting in hun overtuiging tot betere uitkomsten leidt. Dat strookt met het zakelijke verleden van de president in de vastgoedwereld. Het is onderdeel van zijn ‘Art of the Deal’. Het is een geliefde tactiek van hem, vertelde iemand die minister was tijdens Trumps eerste termijn. De president choqueert graag met een extreem openingsbod. Hij gebruikt de schrik bij de tegenpartij om maximale concessies te bereiken. Daarom doet hij wilde voorstellen om Groenland in te nemen, voor enorm hoge tarieven op de import van goederen en het absurde voorstel om van Palestina een tweede Rivièra te maken.

Hoge inzet en shock om tegenvoorstellen van andere spelers uit te lokken. Het doet denken aan Nixons ‘mad man theory’, waarbij Oostbloklanden het idee moesten krijgen dat Nixon zo irrationeel was dat ze het wel uit hun hoofd lieten hem te provoceren. Met Nixon zou Trump wel meer vergeleken mogen worden.

Er is nog een veel radicalere variant van deze tactiek, afkomstig uit Silicon Valley en die wordt uitgedragen door mensen Elon Musk, Peter Thiel and Marc Andriessen. Hun motto: move fast and break things. De onrust en chaos leidt tot angst en daardoor kunnen dingen snel veranderen, innovaties worden versneld en nieuwe markten veroverd worden. Radicale accelerationisten geloven dat elke verstoring, ook oorlog, goed is voor vooruitgang. Musk hangt een eigen ideologie aan van ‘Dark Maga’, een duisterder, apocalyptischer, versie van Make America Great Again, en Thiel noemde de herverkiezing van Trump een ‘apokalypsis’, een schok en een openbaring tegelijkertijd.

Zelfde beleid, andere doelen

Vier lenzen dus. Geen van deze lenzen alleen is sterk genoeg om alles te verklaren. Het zou heel goed kunnen dat in veel gevallen meerdere verklaringen tegelijk correct zijn, zoals een persoonlijke voorkeur en een strategische overweging. Denk aan de afkeer voor Europa die uit de chatgesprekken van Amerikaanse bewindspersonen bleek, die samenvalt met een strategie om Europa zelf meer verantwoordelijkheid te laten nemen voor de verdediging tegen Rusland.

Of neem de ontmanteling van overheidsinstituties door Musks Department of Government Efficiency (DOGE). Vanuit zijn eigen perspectief deed hij dit waarschijnlijk om innovatie te stimuleren. In Project 2025 stelt de Heritage Foundation hetzelfde beleid voor, maar dan vanuit een afkeer van bureaucratie. De federale overheid moet verkleind worden om meer ruimte te creëren voor individuele vrijheid. De zakelijke belangen en persoonlijke voorkeuren van politici kunnen ook nog eens bijgedragen hebben aan deze aanval op de bureaucratie. Alle vier lenzen dragen iets bij om DOGE te verklaren.

Interessant is dat hetzelfde beleid voor verschillende partijen andere doelen kan dienen. Terwijl Musk de bureaucratie wil verzwakken om meer innovatie mogelijk te maken, wil de Heritage Foundation ruimte voor traditionele waarden. Zo brengen de vier lenzen ook allerlei spanningen aan het licht. De conservatieve achterban is bijvoorbeeld sceptisch ten aanzien van Silicon Valley en de waarden die het voorstaat. Populistische strategieën botsen met zakelijke belangen rondom importtarieven en visumbeleid voor buitenlandse werknemers.

Veelzeggend is een recente speech van vicepresident J.D. Vance waarin hij zegt de brug te zijn tussen de populisten en Silicon Valley. Het zal moeten blijken hoe stevig de bruggen tussen de verschillende centrale actoren en hun vaak tegenstrijdige motieven zijn.

Door de spanningen in kaart te brengen kunnen we op termijn misschien beter zien of een bepaalde lens beter werkt dan een andere om het Witte Huis te begrijpen. Het kan ook zijn dat door externe omstandigheden bepaalde groepen en hun belangen dominanter worden.

In een gesprek met Harvard-econoom Dani Rodrik naar aanleiding van een artikel van hem over de spanningen in Trumps achterban, maakte ik de vergelijking met de Iraanse Revolutie van 1979. Aanvankelijk bracht die heel diverse groepen bij elkaar rondom een afkeer van buitenlandse inmenging. Pas later en zeker door de oorlog met Irak namen de conservatieve theocraten het over. Rodrik noemde ook de brede basis en achterban die de Turkse president Erdogan en Poetin hadden toen zij aantraden. Conservatieven, de middenklasse en zelfs pro-Europese groepen zagen vanuit verschillende lenzen iets in deze leiders. In de loop der tijd echter (door oorlogen, couppogingen en slechte verkiezingsuitslagen) verloren zij verschillende van die groepen en ging een veel nauwer gedefinieerde agenda domineren.

Mocht zoiets in de VS gebeuren, dan zal het beleid van het land makkelijker te verklaren zijn. Maar tot die tijd hebben we meerdere lenzen nodig om het land te begrijpen.


Column | Waarom Trump ineens Bruce Springsteen haat

Wat heeft Donald J. Trump, de grote sloper, onbeschroomde zakkenvuller en Corrupter-in-Chief, én de bedenker van het stramste dansje aller tijden (stijfjes met de heupen wiegen en draaien met de vuisten) toch met rock ‘n’ roll?

Heel veel. Al sinds zijn campagne in 2015 ligt hij overhoop met rockers die niet willen dat hij hun werk gebruikt voor zijn bijeenkomsten. Neil Young dreigde met de rechter als Trump stadions bleef binnenmarcheren op zijn meestamper Rockin’ in the Free World. Trump noemde Young een „complete hypocriet” en wees er fijntjes op dat de zanger eerder bij hem had aangeklopt voor een investering. En wat dat nummer betreft: „Ik vond er toch al niks aan.”

Nu is de beurt aan Bruce Springsteen, een verstokte Democraat en supporter van Kamala Harris. ‘The Boss’ had zich op het podium in Engeland kritisch uitgelaten over Trumps bewind: „Corrupt, incompetent en verraderlijk.” Goed, slechts drie akkoorden – maar wel alle drie raak.

Vanuit het Witte Huis volgde dit memorandum: „Nooit van hem of zijn muziek gehouden, ook niet van zijn radicaal-linkse opvattingen”, liet de president van het machtigste land ter wereld weten. „Hij heeft geen talent. Gewoon een opdringerige, irritante eikel.” En, aldus de leider van de uitvoerende macht: „Deze uitgedroogde pruim van een rocker – zijn huid is helemaal versteend! – moet gewoon ZIJN KOP HOUDEN tot hij terug is in het land.”

Bruce hield zijn kop niet – waarop de man in het Ovale Kantoor dreigde met een onderzoek naar de muzikale bijdrage van Springsteen en andere artiesten aan de campagne van Harris. Dat was „corrupt en onwettig” van die entertainers. Het laatste woord zette hij tussen aanhalingstekens – de genadeklap van een Entertainer-in-Chief.

Tja. Met de wereldvrede („binnen 24 uur”) schiet het niet erg op. Dus dan maar liever vergulde deals sluiten over naar hem genoemde torens (volgens Bloomberg is Trumps vermogen verdubbeld tot 5,4 miljard dollar). Of ruzie maken met een rockzanger natuurlijk.

Maakt het relletje uit? Ja, Bruce Springsteen vecht voor zijn idee van Amerika, en dat resoneert. Nee, het zal geen einde maken aan de triomftocht van keizer Donald. Maar Trumps uithaal naar de zanger van Born in the USA zegt opnieuw veel over zijn egomanie: Trump is een icoon dat geen concurrentie van andere verdraagt.

En: hij is een kind van de jaren zeventig. Opgegroeid met de maffe humor van MAD (zie het filmpje waarin hij Springsteen zogenaamd vloert met een golfbal), de celebrity-cultuur van Hollywood en rockmuziek. Prominent aanwezig bij Bob Dylans dertigjarige jubileumconcert in New York in 1992. Opnieuw vooraan bij een concert van Crosby, Stills, Nash en Young in 2006, met Patti Smith en Salman Rushdie. Rolling Stone belde hem voor uitleg: Neil was „een fantastische vent”, zei hij, die trouwens geregeld voor hem optrad in zijn casino’s (een alternatief feit).

Ook op een heel andere manier staat Trump met één been in dat tijdperk van anti-establishmentrebellie. Hij is wel vergeleken met dat eerdere zwarte schaap in de Amerikaanse politiek, George Wallace, de racistische gouverneur van Alabama die als onafhankelijke kandidaat de gevestigde partijen de zenuwen bezorgde – tot een aanslag in 1972 een einde maakte aan zijn campagne.

Net als Trump wilde Wallace, als rabiate verdediger van segregatie, de federale overheid afbreken: die moet zich niet bemoeien met hoe wij (‘echte’) Amerikanen onze zaakjes regelen. Een notie van vrijheid die tegelijk onderdrukking is -voor anderen. Ook zijn rallies waren volksfeesten vol plechtig patriottisme en rauw ressentiment.

Wallace werd – impliciet – bezongen door Lynyrd Skynyrd in Sweet Home Alabama, een rock klassieker.

Verschil: hij schopte het niet tot president.

Sjoerd de Jong is redacteur van NRC. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.


Opinie | Wel of geen smartphone op basisscholen?

Deskundigen zijn het er steeds meer over eens: een smartphone aan een jong kind geven is een ontzettend slecht idee. Verbied die telefoon zeggen ze, op school maar ook daarbuiten.

Tegelijkertijd kan online aanwezigheid ook nuttig zijn. Denk aan veiligheid (veel ouders geven hun kinderen een smartwatch mee), of verbonden zijn met je leeftijdsgenoten. Of het welbekende argument dat kinderen maar beter in een veilige omgeving kunnen leren om gaan met de verlokkingen van hun telefoon en het wereldwijde web.

NRC wil van u – de ouders, de kinderen, de beleidsmakers, de artsen en alle anderen– weten wat u vindt.

Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’


Opinie | In de moderne oorlog kiest AI wie er zal sterven

Er is een stille revolutie gaande in de manier waarop strijdkrachten beslissingen nemen in oorlogstijd. Niet door autonome drones of robots die zelfstandig wapens afvuren. Maar via een subtielere en in sommige opzichten nog verraderlijkere weg: die van kunstmatig intelligente systemen die bepalen hóe militairen doden.

Deze technologieën heten ook wel ‘AI-gebaseerde beslissingsondersteunende systemen’ (afgekort tot AI-DSS) en ze worden in rap tempo onderdeel van moderne militaire operaties. Ze halen de trekker niet over, dat is ook niet nodig. In plaats daarvan verzamelen AI-DSS inlichtingen, analyseren ze gegevens en doen ze aanbevelingen over waar en wanneer toe te slaan. In een militaire omgeving met hoge druk wordt vaak vertrouwd op zulke suggesties, zelfs als de logica ervan onduidelijk is. De systemen bieden snelheid en schaal die ongekend is in de oorlogsvoering. Dat is juist wat hen zo gevaarlijk maakt.

In tegenstelling tot autonome wapensystemen blijven AI-DSS grotendeels buiten het publieke debat en de internationale regelgeving. Maar ze spelen nu al een belangrijke rol in gewapende conflicten, waaronder in Gaza en Oekraïne en zelfs nog onlangs in het conflict tussen India en Pakistan. Dit zou ons allemaal zorgen moeten baren.

Systemen met invloed op beslissingen over leven en dood moeten controleerbaar zijn

Deze systemen worden vaak gezien als neutrale hulpmiddelen ter ondersteuning van militairen van vlees en bloed. Maar in de praktijk beïnvloeden ze de manier waarop menselijke oordelen worden gevormd. AI-DSS geven aanvalsopties weer, suggereren prioritering van doelen en ze leveren input voor beoordeling van de proportionaliteit van een aanval– vaak op manieren die moeilijk te begrijpen en dus ook moeilijk te betwisten zijn. Dit kan leiden tot een te grote afhankelijkheid van de systemen, minder verantwoording voor het gebruik ervan en uiteindelijk dus tot een uitholling van de bescherming die is vastgelegd in het humanitair oorlogsrecht – zoals we later nog zullen uitleggen.

Burgers beschermen

In een recente bijdrage aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties hebben wij – wetenschappers die werken op het snijvlak van AI, ethiek en gewapende conflicten – aangedrongen op onmiddellijke actie, omdat AI-DSS een reëel en actueel risico vormen voor de internationale vrede en stabiliteit. Terwijl de wereld het afgelopen decennium heeft gedebatteerd over autonome wapensystemen, zijn AI-DSS al van theorie naar de praktijk gegaan, vaak zonder transparantie en met veel te weinig toezicht en internationale discussie.

Om burgers te beschermen tijdens een gewapend conflict, kent het humanitair oorlogsrecht de beginselen van onderscheid, voorzorgsmaatregelen bij een aanval en proportionaliteit. Deze regels vereisen menselijk controle en oordeel. Door te vertrouwen op AI-DSS wordt deze menselijke inschatting beperkt, en dit creëert een moreel vacuüm. Want deze systemen begrijpen de context niet. Zij optimaliseren. Zij rangschikken. En ze weerspiegelen op grote schaal de aannames en vooroordelen waarmee ze zijn getraind.

We hebben al gezien hoe AI-systemen discriminatie kunnen versterken en de verantwoordingsplicht in het burgerleven kunnen vertroebelen – van voorspellend politiewerk tot algoritmes voor het aannemen van personeel – met schadelijke gevolgen. Denk aan SyRi, dat door de overheid werd gebruikt om mensen te profileren op frauderisico’s. Of aan het toeslagenschandaal.

Stel je nu eens voor dat je deze dynamiek toepast op oorlogsvoering. Stel je voor dat levens afhankelijk zijn van kansberekeningen die commandanten nauwelijks begrijpen, of dat een operator maar twintig seconden heeft om te checken of zij het juiste doelwit in het vizier heeft, en dit dan honderden keren achter elkaar. Stel dat je na een luchtaanval waarbij burgerdoden zijn gevallen de verantwoordelijkheid probeert te achterhalen, maar stuit op de ondoorzichtige aanbeveling van een algoritme.

In ieder geval meer transparantie

We roepen niet op tot een verbod op deze AI-systemen, maar we roepen wel op tot snelle actie.

Ten eerste zouden ministeries van Defensie ‘menselijke beoordeling en controle’ moeten vastleggen als een ononderhandelbare standaard in alle militaire besluitvorming met betrekking tot AI. Dat betekent dat commandanten en operators getraind en bevoegd moeten zijn, en dat van hen wordt verwacht dat ze AI-gegenereerde aanbevelingen kritisch onderzoeken en, indien nodig, terzijde schuiven – en ze niet blindelings goedkeuren.

Ten tweede moeten militaire actoren die deze technologie ontwikkelen en inzetten, en hun klanten, zich 100 procent moeten inzetten voor transparantie. Systemen die van invloed zijn op beslissingen over leven en dood moeten uitlegbaar, controleerbaar én verantwoord zijn. Nederland investeert miljarden in defensie en in AI-onderzoek, en zou het voortouw moeten nemen in verantwoord ontwerp van AI-DSS.

Ten derde dringen we er bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op aan om AI-DSS op de agenda te zetten en regels te bedenken rondom hun ontwerp, ontwikkeling en inzet. Deze systemen spelen een rol bij dodelijke acties en worden nu al ingezet aan het front. Ze beïnvloeden de uitkomsten van oorlogen. Het is dus hoog tijd om ze als een zaak van urgente wereldwijde zorg te behandelen.

Sommigen beweren dat regelgeving innovatie zal vertragen. Dit is een misvatting. Innovatie zonder ethische waarborgen ondermijnt het publieke vertrouwen, vergroot de strategische instabiliteit en creëert onaanvaardbare risico’s voor burgers die zich in oorlogsgebieden bevinden.

We kunnen niet toestaan dat AI oorlognog onmenselijker maakt dan nu al het geval is.


Column | Kritiek op Hamas is óók een plicht

De scherpste kritiek is nodig om het vernietigingsbeleid van Netanyahu een halt toe te roepen. Ik was te jong voor de Vietnamoorlog, die wereldwijd protesten uitlokte. Er vielen miljoenen doden: soldaten en vooral ook heel veel burgers. Eind jaren zestig, begin jaren zeventig was die oorlog elke dag op tv te zien.

Nu pas, door de oorlog in Gaza, waarbij de doden godlof (nog) niet in de miljoenen worden geteld, krijg ik enig idee hoe onverdraaglijk zo’n almaar doorgaande verwoesting is, die elk journaal weer als dagmenu geserveerd wordt. Eerst slaat het je lam, daarna vergroot het je woede, vooral ook omdat het steeds duidelijker is dat de Israëlische premier er alles aan doet om vooral zichzelf te redden en niet zijn land.

Maar nu de volgende tournure, die we ook kennen uit het Vietnamverleden. De binnenvallende agressor in die oorlog waren de Verenigde Staten, vandaar die kreet, overal en nergens: ‘Yankee go home’.

Maar daarna volgde de hinkstapsprong, die erop neerkwam dat de vijand van mijn vijand wel mijn vriend moest zijn. Van de weeromstuit. Terechte kritiek liep uit op blinde solidariteit, alles was beter dan die Yanks. Vietnamese communisten werden toegejuicht, want zij vormden de vijand van de Amerikanen. Maar dat was buiten de communistische nasleep gerekend, van de Sovjet-Unie en van maoïstisch China, en al helemaal buiten de latere opkomst van Pol Pot in Cambodja, die een kwart van zijn landgenoten elimineerde.

Daarvoor hadden de Vietnam-demonstranten nooit getekend, integendeel. Maar de logica van het vijand-vijand-vriend-denken kent zo zijn eigen, onweerstaanbare dynamiek.

Nu weer terug naar Gaza, waar het optreden van het Israëlische leger ervoor zorgt dat Hamas in toenemende mate in een zacht, bijna menslievend schijnsel komt te staan. De slachtpartij van 7 oktober 2023 moet dan verdrongen worden of zodanig verdraaid, dat het op noodweer lijkt, een te rechtvaardigen actie. Maar iedereen die de kritiek op Israël en Netanyahu paart aan sympathie, ja zelfs lof voor Hamas, levert het Palestijnse volk uit aan een regime, waaronder al die westerse demonstranten nog geen week zouden willen leven.

Ik lees in Trouw de bijdrage van Raven Aluvihare, arts en fotograaf, die blijk geeft van zijn ambivalentie over de demonstratie in Den Haag van zondag 18 mei. Zo’n honderdduizend mensen toonden daar hun solidariteit met het Palestijnse volk. Maar Aluvihare is ook beducht en behoorlijk wantrouwend, want „we moeten weigeren deze overwinning te laten kapen door stemmen die de strijd eerder afwezen of demoniseerden”. Ik ben bang dat Aluvihare onder de ‘stemmen die de strijd eerder afwezen’ ook de critici van Hamas rekent. Maar kritiek op Hamas is ook een mensenrechtenplicht. De etnische zuivering van Gaza, door Netanyahu aangekondigd, maakt van Hamas nog geen leuke, Palestijnse vriendenclub. Een veroordeling van de Israëlische regering hoeft in het geheel niet hand in hand te gaan met een omarming van Hamas, of zelfs maar met een vergoelijking van die organisatie.

Ik mag toch hopen dat Aluvihare er niet van uitgaat dat die honderdduizend demonstranten in Den Haag waren om de lof te zingen van Hamas. Ze tekenden protest aan, ook tegen de lafhartige houding van de Nederlandse regering. In anderhalf jaar tijd is de stemming ten aanzien van Netanyahu’s Israël behoorlijk omgeslagen.

Zoiets heet ‘voortschrijdend inzicht’. En dat inzicht valt aan veel zaken toe te schrijven, maar echt niet aan de wijsheid van Hamas.

Stephan Sanders is essayist.