Column | Iedere dag van de ramadan hield Soortkill zich bezig met het designen van zijn iftar-maaltijd

Voorafgaand aan de afgelopen maand verheugde ik me op wat maart mij dit jaar zou brengen. Maart was voor mij, en al m’n islamitische broeders en zusters, de maand waarin ramadan dit jaar viel. De gehele periode heb ik mezelf onder andere moeten onthouden van eten en drinken gedurende de dag. Maar daar gaat het niet alleen om, al denken buitenstaanders vaak van wel. Het doel van ramadan is ‘taqwa’, wat betekent dat je je verre van zonden houdt. Naast dit gaat het er vooral om dat jij je onthoudt van al je begeerten, om zodoende dichter bij jezelf en de hogere macht te komen. Een totalitaire exercitie ter disciplinering van de geest, dat is waar het in essentie om gaat.

Ramadan dwingt je om de dagen anders in te richten. Vandaar ook dat ik ernaar uitkeek, want het is een periode waarin je reflecteert op jezelf, je doen en laten, en je voornemens herformuleert voor de rest van het jaar. Bij alles wat je doet denk je twee keer na. Hoe ik het altijd heb ervaren is dat het mij herinnert aan de beste versie van mezelf, de versie die ik eigenlijk gewoon het liefst wil zijn.

De nieuwe inrichting van de dagen wordt een lijn die je zo ver mogelijk door wil trekken, het liefst ook na de ramadan. Binnen de loop van deze maand is het in eerste instantie vooral een kwestie van energie doseren. Je staat er normaliter niet bij stil, maar het is gek hoeveel invloed eten heeft op jouw energie, en de invulling van je dagen. Tijdens ramadan stem je alles af op de op- en ondergang van de zon.

Mijn fantasie sloeg op hol met de grommen van mijn maag die maar bleven rinkelen

Je probeert zoveel mogelijk bezig te zijn, en dat is mij aardig gelukt. Van m’n woning grondig schoonmaken, mijn berging leeghalen voor herinrichting, tot willekeurige wandelingen door de buurt, alles doe je om in een doe-stand te blijven. Je wilt namelijk zo min mogelijk bewust zijn van iedere klokslag richting zonsondergang, want als je dat wel bent draait het opeens alleen om de onthouding van spijzen en dranken. De maandagen werden voor mij de grootste beproeving. Iedere maandag sta ik namelijk in de winkel die ik samen met m’n vrienden run. En terwijl ik daar stond, werd ik mij onvermijdelijk bewust van iedere klokslag, vooral wanneer ik alleen in de zaak was met mijn gedachten.

Eten, en de weg daarnaartoe, kreeg dankzij m’n denkbeelden op zulke momenten een andere wending. Mijn fantasie sloeg op hol met de grommen van mijn maag die maar bleven rinkelen. Iedere dag, maar vooral op de maandagen, heb ik mij beziggehouden met het designen van mijn iftar-maaltijd, de maaltijd waarmee je het vasten mag verbreken. Designen noem ik het, want de maaltijden die ik nuttigden werden weloverwogen ontworpen. Van de benodigde voedingsstoffen tot aan de kleuren van het eten op m’n bord, zorgde ik voor all-you-can-eat-achtige taferelen bij mijn eerste portie. Ik begon namelijk te merken dat mijn voldoening na iedere maaltijd hand in hand ging met hoe kleurrijk het bord was opgedeeld. Courgette met rode paprika, lichtelijk gegrild zodat er een bruin randje aan zit. Worteltjes gemixt met fijngesneden oesterzwammen, naast een lap zalm straight uit de Airfryer, en twee eetlepels zilvervliesrijst voor de koolhydraten. Alle kleuren van de regenboog zo op mijn bord. En met één schep schraapte ik dan een minuut na de digitaal gemeten zonsondergang het weloverwogen design in duigen, rechtstreeks mijn spijsverteringsstelsel in. Eerst een dadel, dan de rest, en tot slot een dutje omdat alles net iets te rap naar binnen was gegaan.


Op pad met architect Francine Houben. ‘De Amerikanen noemen me fearless, en ik geloof dat dat zo is’

Op zondagavond stuurt Francine Houben een „compact programma” dat ze voor ons heeft bedacht. Met een architect zoals zij – die vindt dat architectuur „menselijk” moet zijn – kun je wel praten, maar het leek haar beter om me te laten zien, voelen, horen, kortom ervaren wat ze met haar werk bedoelt te zeggen.

Al bijna een halve eeuw bouwt en verbouwt Houben (69) huizen, scholen, theaters en bibliotheken, en ontwerpt ze pleinen, landschappen en stadsdelen, op vijf continenten. Ze is mede-oprichter en creatief directeur van Mecanoo, een van de grootste Nederlandse architectenbureaus, waarmee ze de belangrijkste internationale prijzen won. Ze werd de eerste vrouwelijke hoogleraar architectuur aan de TU Delft, gaf les aan Yale en Harvard en bekleedt Honorary Fellowships in Engeland, de Verenigde Staten en Canada. Ze is een van de bekendste architecten ter wereld.

Even terug naar haar plannetje. Ze stelt voor om 10.00 uur te beginnen in Delft, de stad waar ze architect werd, dan door naar Amsterdam voor een recent project, de renovatie van De Nederlandsche Bank, en daarna naar Herpt in Noord-Brabant om haar meest persoonlijke werk te laten zien, De Nieuwe Schuur. Tegen vijven zal ze me afzetten op station Den Bosch – dan ben ik mooi op tijd weer thuis. Zij chauffeert, aan koffie, lunch en thee is gedacht. Idee?

Opgeleverd: 2017Station Delft Centraal en stadhuis

Donkerblauwe schoenen, broek, jas en Prada-tasje, oortjes in. Bovenaan de roltrap die uitkomt in de stationshal van Delft staat Francine Houben me op te wachten. We beginnen meteen, zij met net een stap sneller lopen, praten, aanwijzen, uitleggen en associëren, ik er met pen en papier achteraan. Ze vertelt hoe blij ze was dat ze, in 2006, de opdracht won om het station van Delft te ontwerpen, met daarbovenop het stadhuis. „Dit is mijn stad.” Hier studeerde ze bouwkunde, ze richtte er met medestudenten Mecanoo op – „een start-up” – ze kreeg er haar eerste kind (van drie).

Ze wijst met twee armen de kanten op waar ik heen moet kijken. Architectuur, zegt ze, is als een film. „Je beweegt je door een ontwerp.” En onderweg, vindt zij, moet er wat te beleven vallen. „Wat gebeurt er in een station? Mensen komen en gaan, mensen zitten te wachten, reizigers, studenten, toeristen ontmoeten elkaar. Het is een social space, net als een bibliotheek, een museum of een theater. Zie je de verlichting?” Witte, kegelvormige zuilen zijn steunpilaar en lichtbron tegelijk. „Zo krijgt het de allure van een theater, ’s avonds is het al helemaal prachtig.” Overdag valt er op alle uren zonlicht binnen door ramen aan weerszijden. „Johannes Vermeer-achtig licht. Delft was ook zijn stad hè.”

We hangen over een glazen balustrade en kijken de diepte in, naar waar de treinen rijden. Het spoor ligt ondergronds. Benthem Crouwel ontwierp de tunnels en perrons. „Kijk, alles is clean en vlak met zwarte wanden. Strak en doelmatig.” Niet om lelijk te doen over andere architecten, maar vaak denken ze als ingenieurs. „De functie van een gebouw is begin- en eindpunt, zo wordt het je op de universiteit geleerd. Dat is niet verkeerd, maar het is anders dan hoe ik het doe. Ik ga uit van het gebruik van een gebouw. Hoe ervaren mensen een omgeving? People, place, purpose, poetry, in die volgorde, dat is mijn motto.”

Station Delft
Centraal Station Delft (2017). Op de lamellen aan het plafond is een oude kaart van de stad gedrukt.
Foto’s Mecanoo/ Machteld Schoep

Waar denk je aan als je aan Delft denkt, vraagt ze al lopend naar de pilaren waarop het stationsgebouw rust. „Delfts blauw”, antwoordt ze zelf. „Duizenden tegeltjes hebben we in stukken gebroken en zo verlijmd dat ze een bocht kunnen maken.” Ze omarmt de pilaar, want het gaat, zegt ze, ook om de „tactiele ervaring”. Op het koepelvormige plafond boven de stationshal konden geen tegels wegens opwaartse luchtverplaatsing door de treinen. Ze heeft toen een oude kaart van Delft grafisch ‘opgeblazen’ en af laten drukken op lamellen. Kleine stukjes van de kaart zijn leesbaar. Je ziet waar de spoorlijn liep, waar de glasblazerij zat en de nauwe steegjes van de binnenstad.

De trap af naar het stadskantoor, op een draf langs mensen die op hun beurt wachten voor het gemeenteloket. „Delft is een arme gemeente”, zegt ze. Voor de inrichting is veel meubilair uit het oude stadhuis hergebruikt. „In ons oorspronkelijke ontwerp was het stadskantoor hoger, we moesten er een verdieping af halen om de kosten te drukken. En ik dacht meteen: ja, lekker, beter zo. Het hele gebouw was anders te groot geworden voor de stad.” Eenmaal buiten lopen we achterwaarts over het fietspad en worden nét niet geschept door een e-bike. Ze analyseert: „Tweezijdig fietspad”, „onduidelijke afbakening” en „fietsverkeer is erg dominant hier”. Conclusie: „Dat moet anders.” Ze wijst nog even op de alzijdigheid van het stadskantoor, er is geen officiële voor- of achterkant, iedereen, waar ook uit Delft, gaat door een voordeur naar binnen. Dan steken we de Spoorsingel over, op weg naar haar kantoor in de binnenstad.

Aan de overkant draait ze zich nog even om en wijst ze naar een blauw huis op de hoek van de Spoorsingel. „Daar heb ik vijftien jaar gewoond.” Twee van haar drie broers studeerden in Delft en toen zij door hen was overgehaald om bouwkunde te studeren, kocht haar vader dit huis. Daar, achter die ramen, was haar kamer waar ze altijd werkten, de vier jongens en zij die in 1984 Mecanoo oprichtten. Eén van hen, Erick van Egeraat, zou de vader worden van haar kinderen. De eerste, een meisje, werd in het huis geboren, dat was in 1989.

We lopen verder, over de Binnenwatersloot, en ze is net aan het zeggen dat ze het blauwe huis nooit hadden moeten verkopen als een vrouw passeert die „hé Francine” zegt. „Dat is de burgemeester.” Marja van Bijsterveldt van Delft.

We slaan af bij de Oude Delft, ze weifelt voor de deur van het Hoogheemraadschap – het gebouw staat er sinds 1505. „Dit hebben we helemaal gerenoveerd en opgeknapt, de tuin ook, dat ben ik er jaren geleden al bij gaan doen, tuinen, landschappen, ik ben heel erg van de openbare ruimte. Zullen we even kijken, of is dat overdreven?” Steeg door, achterom de tuin in, ze wijst „daar woonde Willem van Oranje” en daar zit de sociëteit van het Delfts Studenten Corps, „daar keek ik vanuit mijn studentenkamer op uit”. Zij kon goed hockeyen, zegt ze, en sloot zich vooral daarom aan bij wat toen de Delftse Vrouwen Studentenvereniging heette. Jammer van het grijze weer van vandaag, zegt ze, maar ben ik met haar eens dat de tuin „een paradijsje” is?

Lopen we nog op schema, vraagt ze als ze aanbelt bij Oude Delft 203, voorheen een nonnenklooster, een ziekenhuis en nu haar kantoor. De deur van het grachtenpand zwiept open, daarachter een lange marmeren gang. „Impressive hè? Vind ik zelf ook.” Toen veertig jaar geleden Mecanoo begon te groeien, huurden ze hier de goedkoopste kamer. Nu heeft het kantoor drie panden op rij in gebruik en werken er 130 mensen verspreid over drie verdiepingen. De komende anderhalf uur zal ze het me allemaal laten zien. Eerst thee. Ze snijdt plakjes verse gember en met het glas in de hand en haar jas over de arm leidt ze me langs de kamer waar het Azië-team werkt aan een station in Taiwan – in april gaat het open. In de aanpalende ruimte wordt gewerkt aan een nog geheim project in Abu Dhabi. Via de landschapsafdeling gaan we naar het team dat werkt aan de renovatie van museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam en door naar de visualizers – die in 3D toveren wat de architecten bedenken.

De trap op – krakend hout. „Het geluid van geschiedenis, daar hou ik van.” In de voormalige kapel staan maquettes van afgeronde projecten wereldwijd. Twee ervan zijn handig om te onthouden, voor straks, als we naar De Nederlandsche Bank gaan in Amsterdam. Begrijp je ook meteen waarom zij de „library whisperer” wordt genoemd.

De New York Library is een beaux arts-gebouw uit 1905 aan Fifth Avenue. De herinrichting ervan deed zij, de campus eromheen ook. Maar let even op Rose Main Reading Room. Zo’n geweldige zaal met lange tafels en leeslampen, heeft ze „meegenomen” naar De Nederlandsche Bank.

Stavros Niarchos Foundation Library (2021), New York.The Long Room, met op het -plafond een kunstwerk van Hayal Pozanti.
Foto Ossip van Duivenbode
Kaohsiung Social Housing (2023), Taiwan, met 245 woningen.
Foto Mecanoo

Martin Luther King Jr. Memorial Library in Washington is ontworpen door Ludwig Mies van der Rohe en geopend in 1972. Typisch mid-century modern, noemt ze het. „Gebouwd to impress. De entree leek wel de lobby van een advocatenkantoor. Groot, strak, minimalistisch, muren van baksteen. Daar moet je dan met je kind heen om een boek te lenen.” Dan de zalen. „De boeken vol in het licht, de mensen in het donker.” Nee, schudt ze, het was in Washington geen geliefd gebouw. Zoals De Nederlandsche Bank (1968) ook niet mooi werd gevonden door Amsterdammers. De architect, Marius Duintjer, had zich laten inspireren door Mies van der Rohe.

We zijn het pand rond en staan bij de receptie bij de voordeur, klaar voor vertrek.

En waar was uw kamer eigenlijk?

Ze pakt een zwarte rugzak van tafel. „Dit is mijn mobiele kantoor.” Alles zit erin, zegt ze. Laptop, iPad, kabeltjes, paspoort, lippens

In haar elektrische auto naar Amsterdam

Francine Houben werd in 2000 hoogleraar architectuur in Delft. Ze koos als onderzoeksgebied ‘mobiliteitsesthetiek’.

Waarom?

„Mensen verplaatsen zich dagelijks tussen stad, dorp, huis en kantoor. Wat ervaren zij onderweg? Ik begon met vier camera’s op het dak van een auto te zetten – Google Maps bestond nog niet. Onze snelwegen zijn een soort riolen, waar auto’s doorheen worden geperst, het landschap eromheen laten we verrommelen. Ik wilde daar iets tegen doen.”

Is Nederland lelijk?

„Nederland is mooi en groen. Alleen je ziet het niet. Overal staan geluidsschermen en distributiecentra, maar daartussen heb je de meest weidse vergezichten. Ik wilde destijds dat die panorama’s beschermd zouden worden. Járen mee bezig geweest om het voor elkaar te krijgen, was het eindelijk gelukt, schafte de eerstvolgende minister het beschermde uitzicht af. Een VVD’er geloof ik. Waarom dóé je dat, ik snap dat niet.”

U voorspelde in 2002 dat de fiets de toekomst zou zijn.

„En ik heb gelijk gekregen. Kijk naar New York, Londen, Parijs. Bij ons is inmiddels de balans tussen automobilist, fietser en voetganger weg, het is gevaarlijk aan het worden. Nederland was altijd sterk in ruimtelijke ordening, we hadden één ministerie van VROM, we hadden één visie op volkshuisvesting en ruimtelijke ordening en natuur en milieu. Maar het ministerie is afgeschaft en je ziet nu op al die terreinen problemen.”

Jongste dochter Luca belt. Ze pingpongen via de speaker. Ja. Oké. Goed. Joe. Dag!

„Ze heeft net een baby gekregen.” Een jongetje. „Tegenwoordig heb je apps die precies bijhouden wanneer je moet voeden.” Ze lacht. Zij is de vierde van vijf kinderen. Haar vader was jurist bij de Staatsmijnen in Heerlen en daarna bij de Gasunie, eerst in Den Haag en toen in Groningen. Ze verhuisden twaalf keer, haar moeder was chef verhuizingen en verbouwingen. „En wij werden gewoon met z’n vijven ingeschreven op dezelfde katholieke school. Op je vierde bracht je moeder je naar school, één keer, en daarna ging je zelf.”

Zij stond ook niet op het schoolplein van haar kinderen – in haar tijd was dat uniek, zegt ze. „Ik tekende wel het ontwerp als er een nieuw schoolplein moest komen.” Na de geboorte van haar tweeling vertrok haar man, toen had ze een architectenbureau en drie baby’s van twee en nul die ze alleen moest opvoeden. Of alleen, „we hadden een extended family”. De buren, een studerende neef, haar broer en zijn echtgenote die zelf geen kinderen hadden, haar ouders toen die nog leefden. „Deze zomer word ik zeventig”, zegt ze. „Ik neem zeventig dagen vrij en dan ga ik met al deze mensen en mijn kinderen op vakantie. Net als vroeger.” Met z’n veertienen naar de nationale parken in de VS. Ze knikt naar zichzelf in de achteruitkijkspiegel. „Dat ga ik doen.”

We naderen intussen Amsterdam. Wat vindt ze nou leuker, zelf een nieuw gebouw ontwerpen, of een bestaand gebouw verbouwen? „Het is allebei leuk. Als restauratie-architect moet je de architect die het bouwde snappen. Niet om een gebouw terug te brengen naar hoe het was, maar om het geschikt te maken voor hedendaags gebruik. Gebouwen blijven, de functie ervan verandert. Het scheelde dat ik al wist hoe ik een Mies van der Rohe-achtig gebouw een vrouwelijke, of nee, een menselijke touch kon geven.” Want net als de bibliotheek in Washington was De Nederlandsche Bank een „macho-gebouw bedacht in een macho-tijd”.

Opgeleverd: 2025De Nederlandsche Bank, Amsterdam

Ze parkeert de auto bij een laadpaal en we slalommen langs de stratenmakers naar de ingang. Zij verplaatste de entree, en boorde daartoe dwars door de metersdikke, gepantserde betonnen muren van de kluis van drie verdiepingen. De 10,4 miljard aan goudbaren en munten zijn verhuisd naar het Cashcentrum in Zeist. Ze stond erop de muren van de oude kluis goud te laten schilderen.

Het plan voor DNB bedacht ze – met haar team – zonder dat ze ooit het gebouw vanbinnen had gezien. Zonder Amsterdam echt te kennen. „Ik heb vaker gewerkt in steden die ik niet kende. New York, Kaohsiung, Toronto. Je moet je de plek eigen maken. Praten met mensen, ze uitnodigen bij je thuis, je verdiepen in de omgeving, zo deed mijn moeder dat ook. Van Den Haag naar Groningen verhuizen, dat was in die tijd alsof je naar Siberië ging.” Hoe ze de bank heeft leren kennen? Door er vaak en veel omheen te lopen, bij daglicht en bij nacht. Ze heeft een bootje gehuurd en is erlangs gevaren om te zien hoe je het vanaf het water „ervaart”.

De Nederlandse Bank in Amsterdam
Foto Mecanoo
De Nederlandsche Bank (2025), Amsterdam (boven en rechts), die nu gedeeltelijk toegankelijk is voor publiek.
Foto Ossip van Duivenbode

Op de universiteit, zegt ze, leer je dat je moet vechten voor je plan. „Het cliché van de drammerige architect.” Daar is ze niet van. „Ik ga uit van voortschrijdend inzicht. Je ontwerp moet natuurlijk mooi en visionair zijn, maar ook dienstverlenend.” Toevallig is haar plan voor de DNB-verbouwing „nagenoeg” uitgevoerd zoals ze het had bedacht. Ze wilde dat het biodivers was – op het dak, de terrassen, in de binnentuinen en rond het hele gebouw staan bomen, planten, en zijn moestuinen aangelegd. Zij wilde dat het ooit zwaarbeveiligde gebouw een plek voor de hele stad werd. De begane grond is toegankelijk voor bezoekers. De ‘straat’ noemt zij het, naar de hal van het bouwkundegebouw uit haar studietijd in Delft. „Dat is waar we afspraken, waar we studeerden en iedereen kwam aanschuiven.” Ze wijst door de ramen naar de binnenplaats – voorheen stond daar een enorme toren en gewapende marechaussee. Dwars over het pas ingezaaide gras ligt een dode boom – „een zieke, Amsterdamse iep, die hoort hier ook”. Er staan bankjes voor bezoekers, en onder de overkapping zijn kluisjes gemaakt waarin daklozen hun spullen kunnen bewaren. De bibliotheek in Washington werd bevolkt door homeless, zegt ze. „Ze kwamen aan met de eerste bus en vertrokken weer als de nachtopvang openging.” Tijdens de renovatie moest de bibliotheek drie jaar dicht en kwam er alternatieve opvang voor de vaste bezoekers. En toen het gebouw klaar was, kwam een deel weer terug. „Ik vind, iedereen is welkom, maar de ene groep mag de andere niet verjagen.” Maar is ze niet bang dat…. Nee, zegt ze. „De Amerikanen noemen me fearless, en ik geloof dat dat zo is.”

„Klaas wilde dat het een walkable building werd”, zegt ze. Klaas Knot, directeur van De Nederlandsche Bank. Dus kwamen er overal ook trappen om de vijf etages te verbinden, we gaan ze allemaal op en af. Al lopend aait ze de muren – bekleed met zacht, geluiddempend board gemaakt van gerecycelde PET-flessen. Waarom zouden muren wit moeten zijn, en niet dieprood of okergeel? De kunstcollectie van de bank komt er schitterend op uit, vindt ze. In de voormalige kashal op de eerste verdieping, waar kassiers voorheen het geld telden, is nu een leeszaal à la de Rose Main Reading Room in de bibliotheek in New York. Honderd meter lang rijen tafels met speciaal ontworpen houten tafels en ingebouwde schemerlampen, uitzicht op de nog kale kronen van de bomen buiten. Geschikt als werkplek voor medewerkers, maar net zo goed kan de bank er een galadiner geven.

Lunchtijd. Mecanoo heeft het bedrijfsrestaurant ontworpen, maar zelf heeft ze er nog niet gegeten. Ze passeert de twee kookeilanden, loopt rechtstreeks naar de gevel en opent de deuren om te controleren, zo blijkt, of het zonnedek aan de Singelgracht al af is. Langs de volledige zuidgevel van de bank is een terras gemaakt aan het water. Ze lacht: „Daar ligt de hele stad van de zomer.” Krukken om hoog te zitten, stoelen voor wie liever laag wil zitten. Ze zoekt en vindt een dienblad. Om een beetje in vorm te blijven eet ze, zegt ze, doorgaans tot het middaguur niets. Ze neemt tempeh met rijst en groente, ze heeft zelf een fles gefilterd water bij zich.

Na de lunch de tweede en derde verdieping over, waar de directie zit, dan naar de drie verdiepingen in de kluis waar openbare expositieruimtes zijn. Nog even naar de wc en dan gaan we weer.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Concertzaal in het National Kaohsiung Center for the Arts (2018), Taiwan. Het interieur is geïnspireerd op een wijngaard met terrassen.

Foto Shawn Liu

” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Concertzaal in het National Kaohsiung Center for the Arts (2018), Taiwan. Het interieur is geïnspireerd op een wijngaard met terrassen.

Foto Shawn Liu

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/op-pad-met-architect-francine-houben-de-amerikanen-noemen-me-fearless-en-ik-geloof-dat-dat-zo-is-6.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27145623/data129612170-03216c.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/op-pad-met-architect-francine-houben-de-amerikanen-noemen-me-fearless-en-ik-geloof-dat-dat-zo-is-37.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/op-pad-met-architect-francine-houben-de-amerikanen-noemen-me-fearless-en-ik-geloof-dat-dat-zo-is-35.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/op-pad-met-architect-francine-houben-de-amerikanen-noemen-me-fearless-en-ik-geloof-dat-dat-zo-is-36.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/op-pad-met-architect-francine-houben-de-amerikanen-noemen-me-fearless-en-ik-geloof-dat-dat-zo-is-37.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/op-pad-met-architect-francine-houben-de-amerikanen-noemen-me-fearless-en-ik-geloof-dat-dat-zo-is-38.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/yEqGon5V1WHL4yjb2beJydeyBQw=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27145623/data129612170-03216c.jpg 1920w”>

Concertzaal in het National Kaohsiung Center for the Arts (2018), Taiwan. Het interieur is geïnspireerd op een wijngaard met terrassen.

Foto Shawn Liu

Foto Shawn Liu
Paleis van justitie in Cordobá (2018), Spanje. De puzzelvorm refereert aan de dichte bebouwing in het historische centrum.
Foto Fernando Alda

In de auto naar Herpt

Uitparkeren en bellen kan ze min of meer tegelijk. Weer de jongste en daarna de oudste dochter, Coco, op de speaker. Zelfde staccato gesprekjes. Als ze opgehangen heeft, zegt ze: „Zij heeft ook bij me op kantoor gewerkt.” Alle drie trouwens. Eentje, haar zoon Kenzo, werkt er nu. „Vroeger dacht ik altijd: als mijn kinderen maar niet gaan doen wat ik doe.”

Hoezo?

„Architect is een zwaar beroep. It never stops. ’s Avonds, in het weekend, je bent altijd aan het werk. En veel tegenslagen.”

Ze heeft het nog niet gezegd, of een kantoorgenoot belt. Uit het gesprek valt op te maken dat er ergens iets niet doorgaat. „Een opdracht voor een school in Amsterdam.”

Balen?

„Leuke school, ik had het graag gedaan. Maar dat is de ellende met tenders.” Een tender is een competitie die opdrachtgevers bij grote opdrachten moeten uitschrijven onder Europese architectenbureaus. Wie het beste (of goedkoopste) ontwerp maakt, wint. „Zoveel onnodig veel werk, zoveel bureaucratie, zoveel onbetaalde mensuren gaan erin zitten. Verspilde energie.”

Nog geen minuut later wordt ze door een andere kantoorgenoot gebeld over een tender in New York, een plan voor zeshonderd affordable huizen. Hoogbouw. Ze zijn nog in de race. „Dat is waar ik vandaan kom hè. Sociale woningbouw.” De eerste opdracht die ze won, in 1980: jongerenhuisvesting aan het Kruisplein in Rotterdam.

Het huis in Kralingen, Rotterdam, ontwierp ze met Erick van Egeraat. Ze woont er sinds 1991. De boerderij in Herpt waar we naartoe rijden is een familiehuis. „Ik wilde altijd al een tweede plek, liefst buiten, binnen een uur rijden vanaf Rotterdam, en in een dorp met buren.” In Herpt vond ze een oude boerderij met opstallen. „Het was het eerste huis van Hans en mij samen.” Hans Andersson (78), de man met wie ze dertig jaar samen is. „Mijn kinderen waren 4 en 2 toen hij bij ons kwam wonen, zijn kinderen waren al groot.” De boerderij, de varkensstal, het bakhuisje knapten ze één voor één op. En het was Hans’ grote droom om op de plek van de vervallen schuur tegenover de boerderij een theater te bouwen. Dat werd De Nieuwe Schuur. Te huur tegen kostprijs voor kunstenaars, voor bedrijven geldt een commerciële prijs. „De schuur is een culturele stichting, Hans de onbezoldigde directeur.”

„Zal ik de oude boerenweg maar nemen?”, vraagt ze terwijl ze al afslaat. Ze wijst weer links – daar haalt ze tomaten, en rechts – daar zit de aardbeienteler. Een moestuin bijhouden én de helft van de tijd op reis – dat werkte niet. Nu heeft ze alleen nog haar bessenveld en fruitbomen – stoofperen, appels, mirabellen, pruimen, kruisbessen. De wilgen heeft Hans afgelopen weekend geknot, de hortensia’s moeten dringend gesnoeid. „Het houdt me bij de aarde.” Mensen moeten wortelen, vindt ze, net als gebouwen.

Opgeleverd: 2021De Nieuwe Schuur, Herpt

Ze parkeert op een parkeerveldje naast de boerderij. Even snel naar binnen voor thee, een brokje pure chocola en een korte begroeting. „Dit is Hans, mijn man.” Daarna lopen we naar De Nieuwe Schuur, aan de overkant van de weg. „Zoals een kind een huis tekent, zo wilde ik dat het eruit zag.” Vierkant met een puntdak. Het moest comfortabel en duurzaam zijn, niet luxe. Praktisch, niet poenerig en van hout. In de theaterzaal schakelt ze licht en geluid aan, laat projectieschermen uit het plafond dalen. Geschikt voor koren, orkesten, theatermakers die er kunnen repeteren, koken en slapen. „Mensen zeiden: moeten jullie zoiets nog op je nek nemen? Ik vind, je hoort iets voor de samenleving te betekenen, zo ben ik grootgebracht. Je geeft terug aan je omgeving. Of klinkt dat oubollig?”

De Nieuwe Schuur (2021), Herpt, met een theaterzaal, een jazzkelder en een panoramazaal
Foto’s Stijn Poelstra

Jazzkelder, keuken, panoramazolder. Een memory lane dwars door haar carrière: banken gestoffeerd met blauwe stof die ze gebruikte voor een theater in Taiwan, tegels ontworpen voor een villa in Schoorl, bedstedes zoals ze die van vroeger kent, vloerbedekking uit de New York Library, linnenruimtes zoals ze die ook voor hotels ontwierp.

Ze sluit de buitendeur af. Hoeveel officiële openingen van gebouwen, met koningen en koninginnen, ministers en presidenten erbij zal ze hebben meegemaakt? Tientallen. Maar voor de opening van hun schuur was ze zenuwachtig, zegt ze. „Het moet wel goed zijn, ik ben toch een bekend iemand…”

Francine Houben herken je in al haar ontwerpen, in dit huis hoor je haar stem.

CV
Francine Houben

1955
Geboren in Sittard
1974
Studie bouwkunde Delft
1980
Jongerenhuisvesting Rotterdam
1984
Afgestudeerd en Mecanoo opgericht
1997
Bibliotheek TU Delft
2000
Hoogleraar mobiliteit– esthetiek TU Delft
2002
Curator Architectuur-Biënnale Rotterdam
2005
Montevideo Rotterdam
2013
Library of Birmingham
2014
Woman Architect of the Year (door Architects’ Journal)
2015
Prins Bernhard Cultuurfonds Prijs
2016
Eredoctoraat Universiteit Utrecht
2017
Station-stadskantoor Delft
2018
Kaohsiung National Center for the Arts, Taiwan
2019
International Prix des Femmes Architectes
2020
Martin Luther King Jr. Memorial Library, Washington DC
2021
New York Public Library
2024
Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
2025
De Nederlandsche Bank
Francine Houben woont met Hans Andersson in Rotterdam.


Zij transformeerden een bouwval tot designpaleis

In de Brusselse wijk Sint-Joost-ten-Node staan heel wat huizen uit de negentiende eeuw die op het eerste gezicht statig ogen maar bij nadere beschouwing een wat vervallen en troosteloze indruk maken. Zo ook Hamerstraat 28.

De vermolmde raamkozijnen, de afgebladderde verf op de dubbele voordeur en de grauwe gevel verraden jaren van verwaarlozing. In de ruiten op de bel-etage is het glas-in-lood wonderwel intact, maar dat is nauwelijks te zien door de roestige tralies ervoor.

Binnen is het een heel ander verhaal. Dit is het adres van Espace Aygo, een initiatief van vier voormalige designstudenten die er wonen en het pand transformeerden tot een eigenzinnig designspektakel. Neem de woonkamer, waar je vanuit de hal zo in kijkt. De muren hebben een patroon in fel oranje en Yves Klein-blauw, alle meubels die er staan zijn handgemaakt: een grote metalen bal die de basis vormt van een stoel, een organisch gevormde chaise longue die is bekleed met deels verweerde katoen. Op de kale houten vloer zijn stukken grillig gesneden tapijt handmatig aan elkaar genaaid, aan het plafond hangt een grote zwart-witte tekening van een voluptueus achterwerk.

En dat is nog maar één kamer.

Espace Aygo ontstond tijdens de coronapandemie, toen de Franse Salomé Sperling (nu 26), de Zweedse Line Murken (29) en Nederlanders Sijmen Vellekoop (26) en Jaime le Bleu (27) een oplossing zochten voor de beperkte toegang tot de werkplaatsen van hun bacheloropleiding aan de Design Academy Eindhoven. De lockdownregels stonden alleen bezoek op afspraak toe, en dat belemmerde het creatieve proces, merkten ze. Jaime: „Als je niets kunt maken, is Eindhoven best een troosteloze plek.”

Salomé en Sijmen vatten het plan op om Eindhoven te verruilen voor Brussel. Salomé kende de stad goed – ze had er vrienden – en dacht er gemakkelijk een betaalbare woning te kunnen vinden. Aanvankelijk zochten ze naar een appartement voor hen tweeën, maar toen Line en Salomés vriend Jaime aangaven mee te willen gingen ze op zoek naar een groter huis.

Op de bank liggen kussens van tweedehands textiel. De stoel met de metalen bal is bekleed met deels verweerd katoen. Het tapijt is handmatig aan elkaar genaaid.
V.l.n.r. wandobject van glas door Salomé, zij maakte ook de muurschildering. Keukeneiland van Jaime, van gerecycled plastic, Jesmonite (een composietmateriaal op waterbasis) met eronder een verrijdbare afvalbak in de vorm van een boomstam. De lampen van Sijmen en Salomé.

Het huis – zo’n 450 vierkante meter groot en toch betaalbaar – vonden ze via een Belgische onroerendgoedsite. Nadat ze hartje winter met z’n allen waren verhuisd, bleek het niet warm te stoken en erbarmelijk slecht sanitair en een niet-werkende keuken te hebben. De verhuurder liet hen vrij alles aan te passen, zolang de basisstructuur van het pand behouden bleef en ze de schoorstenen en de riolering met rust lieten. Het voelde als een uitnodiging om te experimenteren. Espace Aygo, noemden ze het, naar de Toyota Aygo van Jaime waarmee ze tot hun afstuderen de 140 kilometer van en naar Eindhoven aflegden. (Jaime en Salomé studeerden in 2022 af, Sijmen en Line het jaar erna.)

Line: „In het begin hadden we helemaal niets, ook geen meubels. Dat motiveerde om in hoog tempo dingen te maken. Maar eerlijk gezegd hielp dat continu bezig zijn ook tegen de kou.”

Salomé: „We vroegen ons af: als dit de woonkamer is, wat heeft die nodig? Een bank, een tafel, licht. Zo ontstond voor elke ruimte een soort to-do-lijst.”

De haast waarmee ze dingen moesten maken vroeg om een vindingrijke aanpak. Sijmen: „Kijk, de snelste manier om een bord te maken is door een plak klei op een mal, zoals een plastic bakje, te leggen en die dan met een beetje vaart op de grond te gooien, zodat de klei zich zo, bam, over de mal vormt.”

Line: „We hebben daarna de klei niet afgewerkt, alleen de vorm geglazuurd en gebakken.”

De hal in het souterrain met een object dat de vier bewoners samen maakten.

De bank die ze maakten lijkt op een woekerende plant, de basis is gelast van metalen staven – restmateriaal gedoneerd door een docent van de Design Academy – en bedekt met een berg organisch gevormde kussens, door Salomé gemaakt van tweedehands textiel. Plaatsnemen gaat door de stekelige vorm niet zomaar, je moet er op klauteren.

Aanvankelijk was het huurcontract voor een jaar. Maar de vergunningaanvraag van de ontwikkelaar voor een nieuw wooncomplex sneuvelde keer op keer, en zo werd één jaar twee, toen drie, en al die tijd bouwden de ontwerpers door aan het huis.

De rauwe en ongepolijste vormgeving is inmiddels een bewuste keuze. Jaime: „Uiteindelijk raakt alles wat je gebruikt wel een keer beschadigd, maar als iets heel slick gemaakt is zie je een kras al snel als een defect. We zien wat we maken als functionerende prototypes. De objecten hebben meteen al een patina en zijn daardoor makkelijk om mee te leven.” Zo bestaan de deuren van hun keukenkast uit diverse stukken onregelmatig gevormd hout, die ogenschijnlijk lukraak aan elkaar zijn gezet. De zolderkamer, waar Sijmen slaapt, is opzettelijk schots en scheef beplakt met behang dat hij eerst uit de losse pols beschilderde met grillige patronen voor een opzettelijk duizelingwekkend effect. Sijmen: „Als ik ’s nachts in bed lig, voelt het alsof ik in een varend schip ben.”

In de slaapkamer van Jaime en Salomé een vlindervormig roetsvrijstalen bed dat ze samen maakten, inclusief de lampen die erboven hangen, met lampenkappen van hempvezel en hout. Salomé naaide van tweedehands textiel het bijpassende beddengoed, het matras werd met de hand op maat gesneden. Het stel schilderde op de wanden strepen als een vrije vertaling van klassiek behang uit de periode dat het huis gebouwd is.
Line maakte van haar slaapkamer een zachte cocon, de wand bekleedde ze met een mix van gips, kartonvezel, Jesmonite en acryl. Het bed maakte ze ook zelf.

Boven de eettafel in de keuken hangt een kroonluchter van plaatmetaal en een boomstronk waar met magneten bestek aan zit. De lepels, vorken en messen zijn kringloopvondsten waar ze onbewerkte houten handvatten van natuurlijke takjes aan vastmaakten. De behoefte van de groep aan een zit-sta-bureau resulteerde in een unieke tafel met een blad met twee niveaus. Het houten blad is gepolijst, maar heeft nog steeds een ruwe uitstraling. Het rust op een onderstel van krioelende gepolijste uitlaatpijpen, die Salomé na het overlijden van haar opa in zijn werkplaats vond.

Een ander opvallend stuk: de organisch vormgegeven badkuip van rubber die onderdeel was van Lines afstudeerproject en de comfortabele omhelzing van een baarmoeder moet nabootsen. De amberkleurige douchecabine en wastafel in de badkamer zijn van hetzelfde materiaal gemaakt en hebben daardoor dezelfde vlezige uitstraling.

Het bad in de badkamer maakte Line voor haar afstuderen van urethaan-rubber, Jaime en Sijmen maakten de bijpassende douchecabine en Jaime bekleedde de schouw met roestvrij staal.
De wastafel is van kunsthars en glasvezel, op een roestvrijstalen kast van Salomé, spiegels door Jaime.

Espace Aygo opent geregeld de deuren van het huis om rondleidingen te geven aan geïnteresseerden. In het begin waren dat vooral nieuwsgierige buren die zo meer begrip kregen voor de activiteiten van het collectief. Jaime: „Volgens mij dachten de buren in het begin dat we rijkeluiskinderen waren, want hoe konden we anders zo’n groot pand betalen?” Inmiddels zijn ze, zoals Sijmen zegt, „echt onderdeel van deze buurt geworden. Mensen weten wie we zijn en zijn geïnteresseerd in wat we doen.”

Na drie jaar is het nog steeds spartaans wonen in het gebouw. De verwarming functioneert nog altijd niet naar behoren, overal bevinden zich tochtige kieren en de wc wiebelt dusdanig op de wankele vloerdelen dat hij ieder moment door de grond lijkt te kunnen zakken.

Desondanks is Espace Aygo een geliefd logeeradres voor bevriende kunstenaars en designers. Sommigen blijven maar even, anderen komen er een tijdje wonen. Salomé: „Volgens mij duurt het minstens tien dagen voordat iemand zich comfortabel voelt in het huis en met onze manier van werken en leven. Je moet het echt even op je laten inwerken.” Nieuwe huisgenoten helpen meestal eerst mee aan designstukken waar de groep samen aan werkt om vervolgens eigen werk te maken dat vaak ook bedoeld is voor in het huis.

De woonkamer waar ook objecten staan van bevriende ontwerpers die een tijdje in het huis verbleven. Zo is de koffietafel van Nicolas Zanoni, de asbak van Fabien Silvestre Suzor en de halvemaan-vaas op de schouw van Michal Merhav.

Salomé: „De geleefde ervaring staat hier centraal, niet de commerciële waarde van een object. Al begrijpen we echt wel dat we uiteindelijk galeries nodig hebben om stukken te kunnen verkopen, want we zijn zelf totaal geen salesmensen.”

Tot op heden zijn ze erin geslaagd om vooral hun manier van werken aan te bieden in plaats van verkoopbare designstukken. Zo deden ze een project met de Deense galerie Tableau, waar ze als artists in residence een keuken maakten. Op een door het Franse luxemerk Hermès georganiseerde tentoonstelling in Brussel waren begin dit jaar stukken uit het huis te zien naast schilderijen van kunstenares Pélagie Gbaguidi.

Zulke projecten openen nieuwe deuren voor de groep, maar de ontwerpers komen sinds hun afstuderen hoofdzakelijk rond van freelance klussen, zoals het bouwen van theaterdecors. Jaime: „Espace Aygo is niet zomaar een project; het is ons leven, we zijn een écht collectief, geen gelegenheidsgroep die alleen samen exposeert.”

Salomé: „De grens tussen leven en werken is soms lastig aan te geven en daarin schuilt het grootste gevaar: dat we elkaar voor lief nemen en niet meer waarderen wat ieder individu brengt en nodig heeft.”

Om zich te kunnen blijven ontplooien, is een grotere werkplaats volgens de groep een logische stap. Een verhuizing naar een enorm leegstaand pand dat Salomé vlak bij de Parijse begraafplaats Père-Lachaise heeft gespot is een optie. Het Brusselse gemeentebestuur onderzoekt of hun huidige huis kan worden erkend als modern erfgoed. Dat zou betekenen dat het pand niet zomaar gesloopt kan worden. De vier hopen dat een nieuwe lichting ontwerpers hun project dan kan voortzetten.

Twee jaar geleden brak brand uit in een van de ruimtes. Espace Aygo maakte enkele objecten van deels verbrande balken als herinnering.
Jaime in de woonkamer bij een object dat ze met z’n allen maakten, Salomé naaide reststukken tapijt tot een vloerkleed dat ze met de hand beschilderde.


Grafisch ontwerper Karel Martens (86): ‘Maak het je zo moeilijk mogelijk’

„Natuurlijk, het is een hele eer. Het Stedelijk Museum van Amsterdam is niet de minste plek om te mogen exposeren als grafisch ontwerper. Tegelijk voelt het ongemakkelijk. Terugkijken kan een pijnlijke ervaring zijn. Er gaat veel door m’n handen waarvan ik nu denk: heb ík dat ooit gemaakt? En wanneer? Geen idee. Mijn geheugen slijt.

Na zo veel jaren werkervaring denk ik vaak ook wel: wat ik toen gemaakt heb was eigenlijk nog niet af, daar had meer in gezeten. Voor ware schoonheid moet je altijd moeite blijven doen.

Ik besef heus dat ik in mijn werk niet onsuccesvol ben. Maar ik vind het ongemakkelijk wanneer iemand zichzelf op een voetstuk plaatst. Zelf sta ik daar al helemaal niet graag. Onzekerheid is voor mij een belangrijke drijfveer. Ik hou van prutsen. Iets proberen. Twijfelen. Opnieuw beginnen. Creatief werk is nooit goed genoeg.

Bij toeval ben ik ontwerper geworden. Ik ben dyslectisch. Een diploma van een middelbare school heb ik nooit gehaald. Ik was alleen goed in wiskunde, en ik kon aardig tekenen. Dankzij mijn oudere zus, die de kunstacademie deed in Arnhem, ben ik daar ook aangenomen. Hieraan dank ik mijn fascinatie voor grafische vormgeving. Werken met letters, cijfers en kleuren vormt een eeuwige bron van studie.

Het blijft me inspireren dat je met drie primaire kleuren een eindeloze hoeveelheid andere kleuren kunt maken. Uit blauw en geel kun je ontelbaar veel groentinten laten ontstaan. Eén plus één is drie. Dat verbaast me nog steeds.

Het alfabet blijft voor mij een nog groter mysterie. Het westerse schrift telt 26 lettertekens, die zich laten combineren in een grenzeloos universum van woorden en talen. Met tien cijfers kun je de wonderlijkste berekeningen maken. Hieraan mag ik als vormgever een dimensie toevoegen: de verbeelding van al dit taal- en rekenwerk, op een manier die de aandacht vangt van lezers en kijkers. Herkenbaar en een beetje raadselachtig tegelijk. In een goed ontwerp zit zowel spanning als harmonie, een balans tussen functionaliteit en schoonheid.

Dit klinkt misschien verheven, maar tegelijk ben ik ook een nuchtere werker. Ik ben altijd een kleine zelfstandige geweest. Ik deed de vormgeving van boeken, waarvan er vaak niet meer dan vijfhonderd gedrukt werden. Het boekenvak is geen vetpot, in het kleine Nederlandse taalgebied. Gelukkig kon ik al jong ook als docent aan de slag, aan de kunstacademie in Arnhem en elders. Dat bood me zowel een financiële basis als geweldig veel inspiratie. Lesgeven is een goed betaalde vorm van studeren.

Foto Pieter Numan

22 jaar ben ik gastdocent geweest aan Yale University. Telkens werkte ik er een maand met zo’n dertig studenten. Van het aantal studenten in Nederland zou ik geen schatting kunnen maken. Tientallen jaren heb ik met hen onder meer een tijdschrift voor architectuur gemaakt, OASE. Ik bewonder studenten vaak om hun moed en zelfvertrouwen. Ze kunnen met heel gewaagde voorstellen komen, waarvan ik denk: zover was ik nog lang niet toen ik zo jong was als jij. Tegelijk zie ik ook wel werk dat nogal makkelijk met modes meegaat. Digitalisering heeft onze cultuur niet wezenlijk verrijkt. De hoeveelheid afgekeken en gekopieerd werk neemt hand over hand toe. Mensen willen graag op iemand anders lijken. Prima – wanneer je daarmee je brood kunt verdienen. Boeiend vind ik het niet.

Als vormgever heb ik nooit haast gehad om me te ontwikkelen en te profileren. Integendeel. Geleidelijkheid is een krachtig proces. De opdrachten kwamen en gingen, de ene was boeiender dan de andere.

Ik heb veel te danken aan de samenwerking met de PTT, die ooit, als staatsbedrijf, een Esthetische Dienst had. Ik kreeg alle vrijheid voor het ontwerpen van postzegels en telefoonkaarten. Totdat, vanaf de jaren tachtig, de tijd van marktdenken aanbrak. Bij de PTT mocht een marketingmedewerker ineens meebeslissen over m’n ontwerpen. Ze zei: hiermee zullen vrouwen niet méér postzegels kopen. Wat bedoel je, wilde ik vragen, maar ze liep weg. Andere aanwezigen gaven futloze reacties. Ik wist genoeg en zei: ik laat deze klus aan me voorbijgaan. Het is zinloos te werken voor opdrachtgevers met wie je geen klik voelt. Dan kun je beter thuisblijven.

In 1996 werd me de Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst toegekend, wat m’n werk breder bekendmaakte en een flink geldbedrag opleverde om te investeren in een boek, een overzicht van m’n oeuvre, Printed Matter. Op de Buchmesse in Leipzig, twee jaar later, won het de prijs voor best ontworpen boek van dat jaar. Dat zijn de jaren van m’n doorbraak geweest, zou je kunnen zeggen. Maar daar was dus wel ruim dertig jaar van ploeteren aan voorafgegaan. En nog steeds werk ik zo. Zwicht niet voor automatismen. Maak het je zo moeilijk mogelijk. Dat blijf ik van mezelf eisen.

Foto Pieter Numan

Een jaar of zes geleden heb ik met mijn zoon Diederik en dochter Klaartje bureau Martens & Martens opgericht. Diederik doet de zakelijke dingen en neemt ingewikkeld digitaal werk voor z’n rekening, voor grafische animaties die we maken. Met Klaartje verken ik de mogelijkheden van grafisch werk op stoffen en weefsels. We maken ontwerpen voor Liberty en voor skatekleding van het merk Pop Trading Company. Voor Suite702 hebben wij een collectie handdoeken gemaakt. Dat kwam voort uit een kunstproject met strandhuisjes in Le Havre. In 2017, toen de stad 500 jaar bestond, heb ik 714 witte strandhuisjes een streepdessin laten geven. Dat was gebaseerd op een algoritme dat studenten van de universiteit daar hadden gemaakt van de oprichtingstekst van Le Havre. Uniciteit in design, die onbeperkt is in de toepassing – het verbinden van die twee uitersten houdt het ontwerpvak spannend.

Via m’n kinderen kom ik in contact met nieuwe generaties, die ik anders nooit ontmoet zou hebben. Jonge mensen weten ongelofelijk veel. Dat merk ik wanneer ik bij gesprekken zit die m’n kinderen voeren met opdrachtgevers. Volop associëren ze over films, muziek en boeken waarover ik niet eerder hoorde. Het houdt me bij de tijd.

En zo gaan we maar door. We besteden nu veel tijd aan het maken van keuzes voor de tentoonstelling in het Stedelijk Museum deze zomer. Ik zie ernaar uit, maar ik vind het ook verdrietig. Ik had dit graag samen met mijn vrouw Lous beleefd. Zij is een jaar geleden overleden. Des te belangrijker is het voor mij dat ik zoveel te doen heb en nog steeds kan doen. Werken helpt bij rouwverwerking. Dat stemt me ook wel weer gelukkig.”

CV
Karel Martens

1939
Geboren in Middelaar
1961
Examen kunstacademie Arnhem, eerste boekontwerpen, o.a. voor Van Loghum Slaterus
1974
Vormgever voor SUN (Socialistiese Uitgeverij Nijmegen)
1977
Docent grafisch vormgeving aan de kunstacademie in Arnhem
1990
Vormgever OASE, tijdschrift over architectuur, tot heden
1996
Hoofd design aan Jan van Eyck Academie, Maastricht
1996
Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst
1997
Oprichter Werkplaats Typografie, opleiding aan de kunstacademie in Arnhem (nu ArtEZ)
2009
Gastdocent Yale, tot 2021
2012
Gerrit Noordzij-prijs voor letterontwerpers
2019
Martens & Martens
2021
Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
2023
BNO Piet Zwart-prijs, oeuvreprijs voor design; eerste editie jaarlijkse Karel Martens-scheurkalender
2025
Expositie Stedelijk Museum Amsterdam (12 juli t/m 25 oktober)
Karel Martens heeft een zoon en twee dochters, en woont op zichzelf in Amsterdam.


Hoezeer we ons ook meester willen maken van de tijd, tijd vormt ons óók

1962

Je kunt horloge de chair als ‘biologische klok’ vertalen, maar ‘horloge van vlees’ klinkt zeker zo mooi. De wetenschap dat er zoiets bestaat danken we onder meer aan Michel Siffre, een Franse geoloog en pionier van de chronobiologie. Voor zijn eerste geruchtmakende experiment kampeerde hij in 1962 als 23-jarige twee maanden lang alleen in een grot, zonder daglicht of klok. Zijn verbinding met de buitenwereld was een telefoon waarmee hij doorgaf wanneer hij at, naar bed ging en weer was opgestaan.

In de grot ging Siffres besef van tijd vrijwel meteen uit de pas lopen met de kloktijd. Elke tijdspanne voelde veel korter; alsof hij trager leefde. Toen hem na twee maanden werd verteld dat zijn verblijf in de grot erop zat, dacht hij dat hij nog bijna een maand te gaan had.

In de grot was het koud en vochtig, Siffre hallucineerde, zijn kortetermijngeheugen begon te haperen en een paar keer werd hij ziek. Maar dat grottijd zich niet aan kloktijd hield, merkte hij niet. Integendeel. „Ik sliep perfect”, vertelde hij later. „Mijn lichaam koos zelf wanneer het moest slapen en eten.”

In alle levende wezens tikt een biologische klok, aangestuurd door genen. Die van sommige vissen en andere zeebewoners is direct of indirect met de maancyclus verbonden; ze ‘weten’ wanneer het eb en vloed wordt. De zeeduizendpoot weet zelfs wanneer het springtij is, die legt zijn eitjes alleen bij springtij. Het slaap-waakritme van de mens wordt bestuurd door de circadiane cyclus, die ‘om de dag heen draait’ en 24 uur duurt.

Ongeveer 24 uur, want bij de een is het een half uur korter en bij de ander tot een uur langer. Daarom moet de bioklok elke dag bijgesteld worden; bij de mens heeft daglicht die functie. Zonder zo’n externe synchronisatie luistert die klok alleen naar zichzelf, gaat ‘vrij lopen’, en hoe langer dat duurt, hoe meer de afwijkingen zich opstapelen. Dat gebeurde bij Siffre. Toen hij weer buiten was – vermagerd, wankel en met een donkere bril tegen het daglicht – kostte het hem geen twee maar vijf minuten om tot 120 te tellen.

2014

De Actiwatch is een polshorloge dat wordt gebruikt bij bioritme-onderzoek. Het registreert het niveau van natuurlijk licht en kunstlicht, en de mate waarin je actief bent. De Britse kunstenares Susan Morris droeg er drie jaar lang een en gebruikte de data als input voor een jacquardweefgetouw, dat machinaal complexe patronen kan weven. Rood garen liet ze staan voor veel activiteit, zwart voor weinig of geen activiteit en blauw voor „wakker maar niet erg actief”.

Van dat blauwe garen is behoorlijk wat te zien op de tapijten uit de serie SunDial:NightWatch, die ze tussen 2010 en 2014 maakte. „Waarschijnlijk zat ik toen achter mijn computer”, heeft ze er zelf over gezegd.

Morris’ kunst gaat over het tegenovergestelde van wat er in Siffres grot gebeurde. Haar interne klok wordt voortdurend gesynchroniseerd, strak in de pas gehouden, zonder kans om vrij te lopen. Haar tapijten tonen volgens haar „iemand die in een Noord-Europese stad woont in een periode van hoogkapitalisme, […] een lichaam gevangen in kunstmatige structuren zoals klok- en kalendertijd, dienstregelingen van het openbaar vervoer en 24/7-werkpraktijken, met lichtvervuiling en bijbehorende slapeloosheid.”

2025

Het laatste tapijt uit Morris’ serie is vanaf 5 april te zien in het Design Museum in Den Bosch. De tentoonstelling Alle tijd van de wereld begint met een Egyptische zonnewijzer, twee stokjes met een touwtje. SunDial:NightWatch 2014 is het laatste van honderden objecten die samen laten zien hoe wij de tijd proberen te begrijpen, te volgen, te beheersen en vorm te geven – want tijd is ook design. En: hoe de tijd zich van óns meester maakt, ons leven binnendringt en ons vormgeeft.

2021

Wij bewegen door de tijd. Of de tijd beweegt zich door ons, kun je ook zeggen. „Hoe kun je verdragen dat het heden minuut na minuut wegsijpelt en verleden tijd wordt”, vraagt Katharina in Jenny Erpenbecks internationale bestseller Kairos (2021).

De oude Grieken zagen twee soorten tijd. ‘Chronos’ is de lineaire, chronologische, voorbij tikkende, wegsijpelende tijd. Chronos is een bejaarde met een zandloper. ‘Kairos’, die andere tijd, is een jongeman. Kairos verstrijkt niet, maar is er altijd, als mogelijkheid, het moment of de kans die je moet zien en grijpen. Het enige waaraan je hem kunt vastpakken is een haarlok op zijn voorhoofd. Ben je te laat, dan zie je alleen de kale achterkant van zijn schedel.

Kairos laat zich zelden zien, soms alleen aan de rand van je blikveld – en als je je hoofd draait is hij verdwenen. Chronos is altijd en overal. Tijd die langs tikt in de telefoons en magnetrons en auto’s en laptops waarmee we ons omringen, de wereldstandaardtijd waarop beurzen draaien en de satellieten van het Global Positioning System (gps). Maar Siffres avontuur laat zien dat Chronos ook zo zijn grillen heeft.

1991

Operatie Desert Storm, die in 1991 een einde maakte aan de Iraakse bezetting van Koeweit, betekende ook de doorbraak van gps. Daarbij verzenden satellieten precieze tijdsignalen vanaf 20.000 kilometer hoogte. Door die met elkaar te vergelijken kan een ontvanger op aarde nauwkeurig zijn positie berekenen. De ontwerpers voorzagen vooral toepassingen voor navigatie op zee en in de luchtvaart. Maar voor Amerikaanse grondtroepen die hun weg moesten vinden in woestijngebied met zandstormen en zonder betrouwbare landkaarten bleek gps eveneens een geschenk uit de hemel.

De Amerikaanse viersterrengeneraal Norman Schwarzkopf, die de operatie leidde, vergeleek ook tijdsignalen. Hij droeg twee polshorloges. Het ene gaf de tijd in Saoedi-Arabië aan, waar zijn hoofdkwartier stond. Het andere stond op Eastern Standard Time (EST), zodat hij in één oogopslag kon zien hoe laat het in Washington DC was.

Weten hoe laat het is in een andere tijdzone is nu net zo onspectaculair als het alomtegenwoordige gps. Maar in de achttiende eeuw was ook dat een revolutie. De uitvinding van een klok die ook op een slingerend schip synchroon bleef met de tijd in Greenwich, waar de nulmeridiaan loopt, maakte het mogelijk te zien hoe laat het hier ‘nu’ is, en – even rekenen – waar ‘hier’ is.

Daarom is het passend dat in Den Bosch een foto te zien is van ‘Stormin’ Norman’ met zijn twee Seiko’s, én een scheepschronometer met zijn messing ingewanden in een mahoniehouten kistje, in 1860 gebouwd door McGregor & Co, klokkenmakers voor de Admiraliteit.

1923

Tot ver in de negentiende eeuw had elke stad in Nederland zo’n beetje zijn eigen tijd. De stationsklok, nodig voor een betrouwbare dienstregeling, trok de tijd strak over het land, net zoals de telegraaf dat met de wereld deed. Maar de beperkingen van mechanische uurwerken botsten met de behoefte aan steeds accuratere en stabiele ‘universele’ tijdwaarneming voor navigatie, communicatie en wetenschap.

In 1923 werd ontdekt dat een stukje kwartskristal ook als hart van een klok kon dienen door het in trilling te brengen. Die trilling bleek zo constant dat er per maand maar een afwijking van een paar seconden was, tegen seconden per dag voor de beste mechanische klokken. Voor sommige wetenschappelijke toepassingen was de kwartsklok nog niet nauwkeurig genoeg. Enter, vanaf halverwege de twintigste eeuw, de atoomklok, met een afwijking van een seconde per 300 jaar, waar de nieuwste atoomklokken intussen alweer smakelijk om lachen.

1968

De universele tijd (UT) had aanvankelijk de draaiing van de aarde als fundament. Maar die beweging is niet regelmatig en vertraagt bovendien. Atoomklokken gaan zo uit de pas lopen met de astronomische tijd. Het gaat om fracties van fracties van een seconde, maar, schreef Simon Garfield in Timekeepers (2016), een boek over onze obsessie met tijd, „als er niets gedaan werd, zouden we na honderdduizenden jaren de zon tijdens de lunch zien ondergaan”. Daarom moeten atoomklokken periodiek gelijkgezet worden met een schrikkelseconde. Het leidde ook tot een nieuwe definitie van de seconde door Bureau international des poids et mesures. Sinds 1968 is het de tijdsduur van 9.192.631.770 trillingen van een cesium-133-atoom in rust. En niet langer een precieze fractie van een gemiddelde dag in het jaar 1900.

2025

De deadline van dit artikel valt vóór de opening van de tentoonstelling Alle tijd van de wereld. Daarom is dit artikel ook een blik in de toekomst. Als ik in Den Bosch ben om met curator Tomas van den Heuvel te praten, is er zelfs nog niets te zien, behalve een wand post-its met verschillende thema’s (‘Observatie’, ‘Standaard’, ‘Kapitaal’, ‘Betekenis’) en foto’s van alle voorwerpen die er tentoongesteld zullen worden.

Dat zal gebeuren op ‘eilanden’, elk met zo’n eigen thema, met op de vloer een patroon van lijnen waarin elk eiland een put lijkt te drukken, een verwijzing naar de gekromde ruimtetijd uit Einsteins algemene relativiteitstheorie, die onder meer zegt dat je ‘hier’ en ‘nu’ niet kunt scheiden.

Graag had ik bijvoorbeeld de wadokei al kunnen zien, een Japanse slingerklok die dagdelen met een verschillende lengte in winter en zomer kan aangeven. En de Bundyklok uit 1890, een vroege prikklok die laat zien hoezeer tijd geld is. En natuurlijk, tussen alles wat er tikt en trilt en draait en slingert en pulst, Calender of Your Life, een video over een tableau met 5.200 vakjes: het aantal weken dat een honderdjarige ‘heeft’. Die kalender is gemaakt door Kurzgesagt, een Duits platform dat met animaties complexe wetenschap inzichtelijk wil maken. Het is tegelijkertijd een ontnuchterend memento mori, de klassieke waarschuwing dat alles verlept en ten slotte buiten de tijd stapt.


Column | Raoul de Jong hoorde zichzelf een advies geven aan een 12-jarige dat hij zelf goed kon gebruiken

De afgelopen vijf weken zat ik in eenzame opsluiting in een vissershutje op een strand in Marseille. Het idee was om daar, ver weg van de brandende wereld, elke morgen om zes uur op te staan, in de ijskoude zee te springen, te stoppen met roken, niet op social media te kijken en in één grote golf van inspiratie te beginnen met een nieuwe roman.

De zon bleek overal in Marseille te schijnen, maar niet op mijn balkon. En bij alles wat er de eerste dagen uit mijn vingers kwam voelde het alsof ik de lezers van mijn vorige boek, Jaguarman, ermee zou teleurstellen. Ik was 28 toen ik aan dat boek begon, met niets te verliezen en zonder inhammen, een heel ander mens dan nu. Terwijl ik uitkeek over het zonovergoten strand vol schreeuwende kinderen zat ik, gewikkeld in fleecedekens, te bibberen in de schaduw en las, wachtend op inspiratie, De dood in Venetië. Dat was week één.

In week twee werd ik me bewust van een pijntje in mijn borst. Mijn moeder, die in Marseille woont, wist zeker dat dat echt, heus geen longkanker was en overtuigde me samen te gaan eten bij haar vriendin Magdalie. Net voor het eten op tafel kwam, ging de huiskamerdeur open, vloog een stofwolk de kamer in en in die stofwolk verscheen Magdalies twaalfjarige dochter, Nawel.

Ik had haar voor het laatst gezien als kleuter. Ze was inmiddels langer dan haar moeder, had een vreemd asymmetrisch kapsel, een lijkbleek gezicht, rolde met haar ogen als een puber, maar droeg een T-shirt van Oilily. Ze was, om met Britney te spreken, not a girl, not yet a woman. Te groot voor de speeltuin, te klein voor de discotheek. Wel al vervelend, maar nog niet bessenjenever zuipend op de parkeerplaats. Tijdens het eten stelden we haar vragen, waar zij met zo min mogelijk woorden op antwoordde. Was ze blij om straks naar de middelbare school te gaan? Zucht. Was ze fan van Taylor Swift? Eye-roll.

Ik was even oud als Nawel toen ik met schrijven begon. In het jaar waarin in bomen klimmen plotseling kinderachtig was werd mijn eerste dagboek een manier om toch te blijven spelen. Ik speelde dat ik een puber was, voordat ik er daadwerkelijk een werd. Ik schreef over een tragische, onbeantwoorde liefde. Over mijn eerste haaltjes aan een sigaret. En over alle grootse dingen die ik zou doen zodra ik wegkwam uit het miezerige Schiedam.

„Niet vergeten, hoor”, zei ik tegen Nawel, terwijl onze moeders afwasten in de keuken, „dat alles waarvan je nu droomt, de rest van je leven als een kaart zal zijn waarnaar je altijd kan terugkeren als je even de weg kwijtraakt.” Nawel knikte beleefd en vroeg of ze terug mocht naar haar kamer.

Nawel had dondersgoed door dat niet zij, maar ik degene was die dit advies even moest horen. En inderdaad. De volgende dag opende ik mijn computer, en begon aan een verhaal over een Schiedamse puber die speelt dat hij een veertigjarige schrijver in een midlifecrisis is en over alle kwaadaardige avontuurtjes die hij zichzelf daardoor kan permitteren. Ik weet niet of ik het ooit zal durven delen, maar ik heb vier weken lang gelachen, en ik ben niet meer met schrijven gestopt.


Marte Mei van Haaster maakt design waar ook niet-mensen iets aan hebben

Lood, zink, cadmium. In de bodem van creatieve broedplaats De Ceuvel in Amsterdam-Noord zitten allerlei giftige metalen – het is een voormalige scheepswerf. Ongezond en niet duurzaam, dus wil De Ceuvel ervan af.

De broedplaats maakt daarvoor gebruik van fyto-extractie. De planten die er groeien, zoals brandnetels en kleefkruid, en die ingezaaid worden, zoals wilg en raapzaad, nemen stoffen uit de bodem op terwijl ze groeien. De stoffen worden opgeslagen in de plant, die vervolgens wordt geoogst. Die cyclus wordt net zolang herhaald totdat de bodem schoon (genoeg) is.

Er is alleen één probleem. „De geoogste planten kan je niet composteren, want dan breng je die stoffen weer terug in het systeem”, zegt designer Marte Mei van Haaster (32), wier atelier op een steenworp afstand ligt van De Ceuvel. „Als je ze naar de vuilstort brengt, verschuif je het probleem alleen maar.”

Van Haaster had een idee. Ze wijst naar een A4’tje op een prikbord in haar atelier. Daarop staat de levensloop van de planten uitgetekend nadat ze metalen uit de bodem hebben opgenomen: oogsten, drogen, shredderen. Van de gescheurde plantenresten worden pellets gemaakt, die worden verbrand.

De as die overblijft is perfect voor keramiekglazuur. „De metalen geven het glazuur kleur”, zegt ze. „Als je glazuur maakt uit een receptenboek, dan voeg je er koper of ijzer aan toe. De as was ik, zodat alle zouten eruitgaan. Dat vermeng ik met kleipoeder en smeer ik op ongebakken keramiek en bak ik in één keer helemaal af.” Het eindproduct van het proces is keramische tuingereedschap voor het oogsten en zaaien van de planten bij De Ceuvel.

Polluted Plants to Pottery (2024)
Foto Marte Mei van Haaster

Het project, Polluted Plants to Pottery (2024), is tekenend voor het werk van Van Haaster. Dat maakt ze van natuurproducten, vaak reststromen, en draait om samenwerking tussen de mens en niet-mens: planten, dieren, en „alles wat een levende oorsprong heeft. Een steen bijvoorbeeld is ook ontstaan door de geologische druk van de aarde.”

Van Haaster, die opgroeide in Amsterdam-Oost, was als kind het liefst buiten en ging vaak naar natuurcampings. „Klimmen in bomen, zwemmen tussen de rotsen en dingen maken met stenen, modder, klei.” Haar basisschool had een grote tuin waar ze tijdens het overblijven naartoe gingen. Ze voelde zich toen al onderdeel van „een groter netwerk aan leven”: „Als mijn moeder me na een bezoek aan Artis vroeg om een leeuw te tekenen, tekende ik het verblijf waar de leeuw in zat.”

Na haar tienertijd, toen ze „meer geconfronteerd werd met de gevolgen van klimaatverandering en ecosysteemvernietiging”, realiseerde ze dat dit voor anderen niet vanzelfsprekend was. „Dat was een moment van bewustwording; dat veel mensen zich gevoelsmatig hebben losgekoppeld van het ecologische systeem waar ze onderdeel van zijn.”

Als designer probeert Van Haaster „ontwerpen te maken die de omgeving niet verder afbreken, maar een stukje gezonder achterlaten”. De objecten die ze maakt moeten mensen helpen zich op een „andere manier tot de natuur te verhouden”. Zoals Will Water Want (2023): een glazen sculptuur in rivier de Dommel ter hoogte van Eindhoven. Op een brug ertegenover monteerde ze luisterbuizen waardoor mensen de rivier konden horen. Zo gaf ze water „een stem”.

Will Water Want (2023)
Foto Marte Mei van Haaster

In haar atelier – een loods die ze deelt met stylisten, architecten, fotografen, ontwerpers en filmmakers – staan overal samples van werk. Tegels van marmer, kastpoten van klei, keramische handvaten voor tuingereedschap. De kop waar Van Haaster thee uit drinkt is gemaakt van overgebleven klei, het bananenbrood waar ze zo nu en dan een hap van neemt heeft ze zelf gebakken.

Momenteel werkt ze voor „een privépersoon” aan een XL-versie van haar Companion Species Cabinet (2024): een kast van beuken- en dennenhout, keramische poten en glazuur van as van diezelfde bomensoorten. De kast ontwierp ze tijdens een zesweekse residentie bij cultureel insitituut Schloss Hollenegg in Oostenrijk. „Ik heb daar workshops gevolgd over de teloorgang van de Oostenrijkse bossen. Een kever, de hout-etende letterzetter, roeit daar bossen uit omdat het monoculturen zijn. 98 procent van het bos bestaat uit sparren, precies waar die kever van houdt. De kast die er toen uit is gekomen zegt eigenlijk: we staan in dienst van een gezond bos. Het maakt niet uit wat voor fokking hout er uit een bos komt. Wij hebben de ontwerpkracht om met ieder hout iets te maken.”

Companion Species Cabinet (2024)
Foto Marte Mei van Haaster

Als puber was Van Haaster al bezig met kunst en ontwerp. Ze was „in awe” van vrouwelijke (textiel)kunstenaars als Sheila Hicks en Louise Bourgeois en maakte zelf kleding. Na de propedeuse wilde ze overstappen naar de Rietveld Academie. Ze was net achttien toen ze toelating deed. „Ze zeiden: daar zitten mensen van gemiddeld 23. Wat als je even een jaar gaat chillen en reizen? Dan mag je volgend jaar gegarandeerd terugkomen.” Een tussenjaar dus. Maar wat te doen? Het werd modellenwerk. Op haar vijftiende was ze al op straat gescout. Ze schreef zich in bij Platform in Amsterdam, maar nam aanvankelijk geen opdrachten aan. „Ik zat gewoon op school en was er niet mee bezig.” Maar al in de tram van de Rietveld naar huis belde ze haar agent. „Ik zei: ‘Yo, ik heb een jaar, let’s have some fun, let’s see where this goes. Twee maanden later liep ik voor Prada.”

Eén jaar werden er drie. „Als je het net als model begint te maken, of probeert te maken, ben je zoveel aan het investeren. Fysiek maar ook financieel. Ik woonde maanden in New York, maar verdiende geen droog brood. Op een plek waar overdag een vrouw mensen harste, sliep ik ’s nachts op een luchtbed. Toen ik dat een jaar had gedaan en ik het eindelijk begon terug te verdienen, dacht ik niet: oké, ik ga terug naar de Rietveld.”

A gift and a curse, zo omschrijft Van Haaster haar modellencarrière. Ze is dankbaar voor alles wat het haar heeft gebracht: vriendschappen, culturele ontwikkeling, roem, geld. „Vorig jaar stond ik op de cover van Milk Decoration, dat is als ontwerper het hoogst haalbare. Laten we eerlijk zijn, dat is alleen maar omdat ik ook model ben. Maar er zijn veel momenten geweest waarop ik dacht: was ik maar een normale meid, die gewoon student kan zijn. Als model draag je al vroeg verantwoordelijkheden van een volwassene. Ik bedoel, je vliegt op je achttiende businessclass, je leeft voor je werk.” Toen ze in 2013 op de Rietveld begon, werkte ze een tijdlang alleen voor Louis Vuitton, waar ze een contract voor twee jaar had.

Max/Mei

Op de academie vormde ze met haar vriend en medestudent Max Daalhuizen een kunstduo: Max/Mei. Ze trouwden in 2016, toen ze waren afgestudeerd. „Het werk dat we maakten ging over de scheidslijn tussen wanneer iets artificieel is gemaakt en wanneer iets natuurlijk is ontstaan”, zegt ze.

Hun Interdependent Tree (2018), een tijdelijke installatie voor Artis, bijvoorbeeld, bestond uit roze ballon-achtige sculpturen die rustten op houten stokken. Van Haaster: „De stokken ondersteunen de mens, is het idee. De stokken kwamen uit de verblijven van dieren, hun tandafdrukken vonden we prachtig.” Het werk installeerden ze tussen de planten en bomen in de dierentuin. De stokken gingen op in de omgeving, de ballonnen vielen op en werden beïnvloed door de natuur eromheen, vooral door de wind.

In 2020 ging ze de master social design doen aan de Design Academy Eindhoven, Daalhuizen werd landschapsarchitect. Zij en Daalhuizen stopten in 2021 als kunstduo en zijn inmiddels ook gescheiden.

Waarom social design? „Onze abstracte kunst en installaties waren alleen gericht op mensen, om ze inzicht te geven.” Met design kan ze zowel de mens als niet-mens dienen. „Als ik alleen maar dingen zou maken uit plastic, die vervolgens alleen in een mens-centrische context zouden bestaan en gebruikt worden, zou ik denk ik heel verdrietig worden.”

Voor haar afstudeerproject ontwikkelde ze een ontwerp- en natuurbeheermethodiek, Land-Ally, waarin de mens een „bondgenoot” van de natuur is, „en dus geen gebruiker, heerser of eigenaar ervan”. „Wat je doet, is zeggen: wij nemen een stapje en we zien of de natuur ook een stapje neemt, en we ontmoeten elkaar in het midden.” Het fyto-extractieproject op De Ceuvel is in feite de Land-Allymethodiek. De bodem wordt samen met de niet-mens hersteld.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Land-Ally (2022)” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Land-Ally (2022)” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-3.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27102645/data128621185-d1857d.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-20.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-18.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-19.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-20.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-21.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/S08gjLDOjEa2dNtq5gUC81zZitM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27102645/data128621185-d1857d.jpg 1920w”>

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Land-Ally (2022)” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Land-Ally (2022)” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-4.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27102644/data128621239-b9124c.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-24.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-22.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-23.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-24.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-25.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/LJmZ1Vlygyf6wxN-e8x5raG3rYk=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27102644/data128621239-b9124c.jpg 1920w”>

<figure aria-labelledby="figcaption-2" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Land-Ally (2022)” data-figure-id=”2″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Land-Ally (2022)” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-5.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27102643/data128621281-1d6b54.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-28.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-26.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-27.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-28.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-29.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/eXwn3GL8v7zjJ_cVJXwexTVjkF4=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27102643/data128621281-1d6b54.jpg 1920w”>

<figure aria-labelledby="figcaption-3" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Land-Ally (2022)” data-figure-id=”3″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Land-Ally (2022)” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-6.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27102640/data128621240-77aec3.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-32.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-30.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-31.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-32.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/04/marte-mei-van-haaster-maakt-design-waar-ook-niet-mensen-iets-aan-hebben-33.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/H6ZF2nHl81a5L-9yeDaL__bMPuM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/03/27102640/data128621240-77aec3.jpg 1920w”>

Land-Ally (2022)

Foto’s Marte Mei van Haaster

Ze is zich bewust van het spanningsveld tussen haar eco-kunst en de vervuilende mode-industrie. „Tijdens mijn master heb ik geen modellenwerk gedaan, omdat ik dacht: het past niet bij waar ik voor sta. Maar iemand zei toen dat dat eigenlijk hetzelfde is als zeggen: als je geen vlees eet, mag je ook niet vliegen.”

Van Haaster besloot in de modewereld actief te blijven. „Uiteindelijk voelt het laffer om te zeggen: ‘Ik ga weg.’ Je bereikt er niks mee. Ja, jij schrijft een keer in de krant dat Marte is gestopt. Oké, gefeliciflapstaart, maar niemand heeft daar wat aan. Er zijn zó veel topmodellen in deze industrie. Als ik zeg: ‘Jullie zijn allemaal fucking vervuilend bezig! Ik stop ermee!’ Dan zegt iedereen: ‘Oké! Doei Marte! Fijn je gekend te hebben!’ Het is een druppel op een gloeiende plaat.”

Steenresten

Afgelopen modeweek in Parijs liep Van Haaster onder meer shows voor The Row en Duran Lantink – „een van mijn beste vrienden”. Dat deed ze omdat ze toch in Parijs was, voor designbeurs Matter and Shape. Daar stond ze met een muur, koffietafel, vloer, bankje en lamp die ze van steenresten van natuursteenbedrijf SolidNature had gemaakt. Voor het Franse kledingmerk Sessùn, dat recent een winkel opende in Amsterdam, ontwierp ze een bar van marmer en lampen van porselein.

Sinds maart heeft ze een residentie bij Nesse, een culturele broedplaats in Terneuzen. Die duurt een jaar. „Daar ga ik eigenlijk hetzelfde proberen als bij De Ceuvel maar op grotere schaal.” Op een vervuild stuk land worden hennepplanten ingezaaid, die „PFAS moeten afbreken en opnemen”. Omdat PFAS geen metaal zijn, kan ze er geen keramiekglazuur van maken. Het wordt „iets” van textiel. Wat precies? Dat weet ze nog niet. „Ik durf gewoon te beginnen en gaandeweg tegen dingen aan te lopen. Dat is hoe het werkt met natuurproducten: je werkt met wat je krijgt.”

Land-Ally (2022)
Foto Marte Mei van Haaster


‘Skaters zijn pietje-precies’, zegt Ric van Rest. Hij kiest zijn tien mooiste boards

Het was 1997 en Ric van Rest (nu 36) wilde zich afzetten tegen zijn inlineskatende broer. In het skatepark waar zijn broer kwam – Burnside te Deventer – waren ook skateboarders. Dat vond Van Rest er „veel cooler” uitzien, net als de bijpassende kledingstijl. Bovendien moest hij sporten van zijn ouders. „Ik voetbalde altijd, maar ik vond het georganiseerde niet meer leuk. Skateboarden kon je gewoon zelf doen.”

Hij kocht een board bij Gsus in Arnhem, ging fanatiek skateboarden en keek urenlang naar skateboardvideobanden. Hij had idolen, zoals Rob Welsh en Chad Muska. „Elk skateboardmerk had een team met pro’s en ieder lid kreeg zijn eigen board.” Daar stond de naam en gepersonaliseerde graphics op. De boards werden wereldwijd verkocht. „Welk merk ik tof vond had te maken met de skateboarders die ervoor skateten. Tegen wie ik opkeek.”

Op zijn zeventiende brak Van Rest zijn knie. Hij probeerde nog een aantal jaar te skaten, maar het ging eigenlijk niet meer. Hij ging werkten bij skatewinkel Frisco in Arnhem. Met goede vriend Peter Kolks deed hij daar de distributie in de Benelux voor drie grote Europese skatemerken. In 2013 richtten ze Pop Trading Company op, dat skatekleding en andere streetwear verkoopt. Sinds 2021 maken ze ook skateboards.

Wat een goed board is ligt eraan, zegt Van Rest. „Skateboarders zijn pietje-precies: als ze eenmaal aan een shape of merk gewend zijn, willen ze in principe niet meer terug.” Zijn favorieten hebben in elk geval één ding gemeen: goede graphics.

Over de geschiedenis en het ontwerp van het skateboard gaat de tentoonstelling Skateboard. Vanaf 5 april in Design Museum Brussels. designmuseum.brussels


door Marcel Appelman
10 Colorblind (2003)

Ric van Rest: „Voor de Beer Series had Colorblind, het eerste Nederlandse skateboardmerk met pro’s, een aantal biermerken nagebootst. Dit is duidelijk Heineken. Binnen het skateboarden gebeurde dat heel vaak, dat je het logo spooft van een bestaand merk, en eigenlijk zonder toestemming daar producten van maakt en verkoopt. En dan maar zien wat ervan komt.

„Volgens mij is er nooit iets gebeurd. Ik denk ook dat ze misschien vijftig tot honderd boards maakten per graphic en die dan verkochten in winkels. Stel, ze zouden gezeur krijgen met Heineken en Heineken zou zeggen ‘je moet die uit de winkels halen’, dan zeg je gewoon ‘ja, is goed’.”

Ontwerper onbekend9 Alltimers (2013)

„Pryce Holmes werkte eerst bij [het Amerikaanse skatemerk] Supreme en heeft toen Alltimers opgericht. Hij is begonnen met het maken van boards in rare shapes en die kochten we bij Frisco ook in. Ik neem aan dat het eerst een soort grap was die is uitgegroeid naar wat groots. Van dit Rihanna-board konden we er volgens mij maar eentje krij gen, misschien twee. Ze hebben later ook een Ryan Gosling-board gemaakt. Ik heb zelf het Rihanna-board gekocht van de winkel, omdat ik Rihanna destijds heel hot vond. De jaren erna vroegen mensen vaak of ze hem mochten overkopen, soms wel voor 500 euro. Er zijn er maar een paar van gemaakt.”

Door Piet Parra8 Tired Skateboards (2015)

„Mensen kennen Pieter [Janssen, alias Piet Parra] vooral als kunstenaar, niet als skateboarder. Maar Pieter is een van de meest stijlvolle skaters uit Nederland ooit. Hij werd eens Nederlands Kampioen skateboarden. In 2015 is hij een skateboardmerk begonnen, Tired Skateboards, samen met de Amerikaan Brad Staba.

„Zeker in Amerika is skateboarden vrij commercieel en competitief geworden. Zelfs in Nederland heb je nu ouders die hun kinderen naar skateles sturen in de hoop dat ze er een carrière in zullen maken. Vroeger was dat niet zo. Tired Skateboards is meer gericht op lol hebben met skaten. Het brengt ook een paar keer per jaar een video uit met allemaal oude gasten die niet zo goed kunnen skateboarden. Mensen kunnen zelf video’s inzenden.”

Door Soy Panday7 Magenta Skateboards (2011)

„Rond 2010 gebeurde er een tijdje weinig interessants op de Amerikaanse markt. Dat was een beetje een overgangsfase, weg van de haydays in het skateboarden. In dat gat sprongen Europese merken als Magenta Skateboards, Palace Skateboards en Polar Skate Co. Die verkochten we ook vanuit de skateshop in Arnhem.

„Ik heb deze graphic van Magenta gekozen, met muzikant Gil Scott-Heron erop, omdat het laat zien dat muziek heel belangrijk is in het skateboarden. De muziekkeuze bij de skatevideo’s die worden gemaakt bepaalt een groot deel van de identiteit van een merk of van een skateboarder. De muziek van Gil Scott-Heron werd gebruikt in skatevideo’s van Magenta. Een tekening van hem zetten ze op een board van skater Leo Valls.”

door Lev Tanju6 Palace Skateboards X Tate Modern (2013)

„Palace maakte drie boards in samenwerking met het Tate Modern in Londen, deze is met een schilderij van John Martin (The Great Day of His Wrath). Dat liet aan de wereld, en aan mij, zien dat skateboarden ook in een museum een plek kan hebben.

„Toen ik een jongen van elf, twaalf was en uitgescholden werd op straat voor ‘kutskater’, had ik me niet kunnen voorstellen dat een skatemerk zou gaan samenwerken met het Tate Modern. Dat is best wel een groot ding. Met Pop Trading Company hebben we een collectie uitgebracht met het Van Gogh Museum, doordat we zagen dat het in Londen ook kon. Wij hebben nu dit gesprek omdat er in Brussel een tentoonstelling komt over skateboards.”

door Don Pendleton5 Alien Workshop (2001)

„Dit is misschien niet eens de allermooiste skateboardserie die Don Pendleton voor Alien Workshop gemaakt heeft, maar wel voor mij, omdat ik er een board van had. Ik begon in die tijd op de computer te tekenen, met de voorloper van Adobe Illustrator, zeg maar. Ik ben veel van Pendletons graphics gaan overtrekken en later ben ik ook in zijn stijl gaan tekenen.

„Alien Workshop had in die tijd supergoede skateboardvideo’s en een goed skateteam. Met Jason Dill bijvoorbeeld, en Anthony van Engelen. Ik had het board van Rob Dyrdek [hiernaast te zien] omdat die er in mijn maat was. Dat was niet mijn favoriete skateboarder. Van Josh Kalis was ik veel meer fan, maar zijn board was er niet in mijn maat.”

waarschijnlijk door Ryan Coleman 4 Aesthetics (2002)

„Aesthetics had altijd mooie, sterke graphics. Het is een wat kleiner merk dan bijvoorbeeld Shorty’s of Alien Workshop, maar het had op mij en m’n vrienden wel echt een grote impact. Dit board komt uit de serie Basketball Kids. Ik denk dat er vijf boards waren in deze serie.

„Dit was het board van Rob Welsh, in die tijd mijn favoriete skater. De rode draad voor skaters waar we tegenop keken was hiphop. En Rob Welsh was erg hiphop. De manier hoe hij zich kleedde en de muziek die onder zijn video parts [skatevideo’s] zat waren bij hem heel belangrijk. Hij skatete niet van trapleuningen af, zijn manier van skaten was wat technischer. Een stijl die meer leek op hoe ik en mijn vrienden skateten.”

door Tony Buyalos3 Shorty’s (1997)

„Dit is het board van Chad Muska. Een van de beste skateboarders in die tijd en een van de eerste skateboarders die commercieel heel groot is geworden, waardoor hij later ook wel een beetje gehaat werd. Ik was een groot fan van Muska. Hij was heel hiphop, maar echt héél hiphop. Hij skatete op een gegeven moment met een rugzak om en met een boombox op zijn schouder.

„Ik denk dat dit skateboard vandaag de dag wel het meest verkochte skateboard ooit kan zijn, qua graphic. Dit was, denk ik, het eerste board dat in verschillende maten uitkwam. Hij kwam uit in bijvoorbeeld een 7,5 inch, een 7,75 en 8. Normaliter kwam een graphic maar in één maat uit. Muska was gewoon een van de eerste popsterren in het skateboarden.”

door Marc McKee2 World Industries (1991)

„In de jaren negentig was skateboarden in Europa nog vrij klein, maar in Amerika enorm groot. World Industries en Blind Skateboards zijn twee Amerikaanse skatemerken die tegen het commerciële aan zaten. De artworks van Marc McKee hebben hen groot gemaakt. McKee was bekend om zijn cartooneske werk en heeft op een gegeven moment voor World Industries een aantal cartoon characters ontwikkeld. Die sloegen aan en dat heeft World Industries echt uitgemolken.

„Ik heb vroeger veel getekend. Als ik in de klas zat of als het regende, dan was ik aan het tekenen. Ik heb eindeloos die characters van World Industries nagetekend.”

door Evan Hecox1 Chocolate Skateboards (2001)

„De Bar Series van Chocolate Skateboards door Evan Hecox heb ik gekozen omdat die mooi laat zien hoe je skateboardgraphics ook als kunst aan de muur kan hangen. Bij deze boards komt het verhaal samen: pro-skaters met eigen boards – elk board is voor een andere skater – en een kunstenaar die bepalend is voor de stijl van een merk. Samen wordt dat een kunstwerk, daarom staat deze op één.

„Evan Hecox heeft veel graphics gemaakt voor Chocolate Skateboards. Iedereen die aan het eind van de jaren negentig of begin 2000 heeft geskatet zal zijn stijl herkennen. Het is kleurrijk, maar wel met toned-down kleuren, zoals donkerrood of aards oranje. Op de foto staat de versie uit 2006.

„Ik denk dat Chocolate Skateboards van alle merken die in de jaren negentig begonnen zijn nu nog het relevantst is. Chocolate spreekt een grote doelgroep aan zonder heel commercieel te zijn gegaan, iets waar skateboarders snel doorheen prikken. Ze zijn heel credible en skate gebleven.”


Column | Arm en rijk in de Scheveningse Bosjes

Tennisclub Thor de Bataaf ligt prachtig in het groen. Voor het hagelwitte clubhuis prijkt een Land Rover en op het terras zit een dame met poedel in de zon. Alleen, sla de bal niet té ver uit. Vooral niet op baan C ter hoogte van het reclamebord voor makelaarskantoor Estata, die miljoenenhuizen in de buurt verkoopt. Wie ’m daar over het hek mept, raakt misschien een dakloze. Drie ballen liggen er vandaag. Naast een tentje met slaapzak en matras.

Zulke extreme verschillen tussen arm en rijk ken je van divided cities als Johannesburg of Mexico-Stad. Sloppenwijken naast villa’s met zwembad, slechts gescheiden door een muur. Maar in Nederland doen de Scheveningse Bosjes er niet voor onder. In dit duinachtig stadspark in Den Haag vind je welgestelde buurtbewoners wandelend met de hond langs tentjes van daklozen verscholen in het groen. Tientallen, op steenworp van de paden.

Sommige tentjes staan op heuveltjes, afgeschermd met een takkenwal. Eentje heeft zelfs een hangmat, barbecue en tuinhek met bordje ‘Eigen weg’. Andere tentjes staan midden in het struikgewas. Blauw dekzeil. Wc-papier. Etensresten. Dekens aan een boom.

„Wacht, ik lijn ’m even aan”, zegt een man met stevige hond die in een hoek van het park een tent verlaat. De man – „liever geen naam” – is eind vijftig en woont hier al twee jaar, nadat-ie z’n huis uit moest vanwege een woningbrand. „Ik sta elf jaar op een wachtlijst. Maar ja…”.

Mensen denken vaak dat in de Scheveningse Bosjes vooral arbeidsmigranten verblijven, maar dat is volgens de man niet helemaal waar. Ja, je hébt er wel veel, maar die verdwijnen ook weer. Plotseling. Waarna hun tentjes blijven staan. Soms wel een half jaar. „En dan trek ik het zooitje weg en zet het aan de openbare weg.”

Maar die dáár – wijzend naar een tentje verderop – komt uit Scheveningen, net als hij. En dáár, een nieuwe, uit Den Haag. „Loop maar mee.”

„Hee!” klinkt verderop als z’n hond in de rugtas van een jongeman met lang haar bijt. „Enige nog dat ik heb!” Hij kan er wel om lachen, net als de man van zestig met wie hij bij een houtkacheltje een joint bouwt. De zestiger verblijft hier nu een paar maanden – „uitkering kwijt” – en de twintiger – „bestolen van m’n crypto”– pas een week. Beter dan de daklozenopvang, waar je tussen de junks zit. Dit park voelt „frisser” en je wordt hier, op een enkel bezoek van „de autoriteiten” na, amper gestoord.

Ja, door de arbeidsmigranten soms. Vannacht heeft iemand z’n koffer gestolen, zegt de twintiger. „M’n Timberlands, m’n reiskussentje. Alles kwijt!” Hij verdenkt de groep in het blauwe tentje verderop. Zitten „24/7” aan de speed. „En ik ben dan nieuw vlees hier hè.”

En tja, de buurtbewoners. „Die zijn teleurgesteld dat ík hier zit”, zegt de zestiger. „Nou, wacht maar tot de oorlog uitbreekt”, zegt de jongeman. „Dan weten wij al hoe je moet overleven.”

Freek Schravesande doet elke donderdag ergens vanuit Nederland verslag.


Wat vindt NRC | De junta in Myanmar is goed te doorzien, maar wie kijkt er nog?

Myanmar, welke Nederlander heeft er iets te zoeken? Een enkele kledingfabrikant die lage lonen zoekt misschien. Of een importeur die in tropisch hardhout handelt. Verder interesseert het weinigen. Het land is ver weg, deelt weinig cultuur met Europa en vraagt nauwelijks om aandacht.

Zelfs bij een ramp als die van vrijdag, een aardbeving vlak naast een stad van anderhalf miljoen inwoners, blijft de aandacht dan ook beperkt. Dat is een rechtstreeks gevolg van de geslotenheid van de militaire regering, een regime dat inderdaad veel te verbergen heeft. Al vóór de aardbeving waren 3,5 miljoen inwoners ontheemd, door de nietsontziende strijd die het leger tegen verzetsgroepen voert. Zelfs nu alle middelen naar het rampgebied zouden moeten gaan, zijn de strijdkrachten nog dagen doorgegaan met het bombarderen van de eigen bevolking.

Informatie over de omvang van de ramp komt slechts druppelsgewijs naar buiten. Deels omdat de verwoesting van de infrastructuur het moeilijk maakt om de schade op te nemen, maar ook omdat de generaals de buitenwereld van oudsher wantrouwen en daarom geen zwakte willen tonen.

Het door hen gepubliceerde dodental loopt onrealistisch langzaam op, van 150 op vrijdag tot 2.900 op woensdag. Dit terwijl de Amerikaanse geologische dienst USGS, wereldwijd gezaghebbend op het gebied van aardbevingen, op basis van modellen schat dat de kans op een dodental boven de 10.000 bijna 70 procent is. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zijn meer dan 10.000 gebouwen ingestort of zwaar beschadigd.

De gebrekkige informatie heeft grote gevolgen. Sommige naburige Aziatische landen beslissen te laat om een reddingsteam te sturen, ná de cruciale eerste 72 uur. Financiële donaties blijven achter. En in veel internationale media heeft de ramp onterecht de status van just another aardbeving.

Geen ramp is echter hetzelfde en deze heeft als extra wrange kant dat de regering zich niet serieus wil inspannen om het lijden te verlichten. Direct na de aardbeving vroeg zij om internationale hulp, een verzoek dat kenners met scepsis ontvingen. Later werd duidelijk dat de autoriteiten hulpverleners juist belemmeren in hun toegang tot het rampgebied.

Deze dynamiek is niet nieuw. In 2008, toen cycloon Nargis tienduizenden slachtoffers maakte, waren internationale hulpverleners ook grotendeels onwelkom. Ondanks enkele jaren van gedeeltelijke democratie nadien is er in grote lijnen weinig verschil tussen het militaire regime van toen en het huidige: het bestaat vooral voor zichzelf en poeiert de buitenwereld af met vaagheid en censuur.

Hier valt makkelijk doorheen te kijken. Alleen: wie in Europa wil het nog zien? Sinds de Russische inval in Oekraïne is de blik van Europeanen vooral naar binnen gericht. En nu Donald Trump de westerse wereld zodanig op zijn kop zet dat je je kunt afvragen of het Westen nog wel bestaat, raakt die blik verder vernauwd, tot importheffingen en noodpakketten. Dat is niet vreemd, maar wel een verlies.

In de eerste plaats voor Myanmar, waar de beperkte belangstelling onbedoeld uitpakt als een beloning voor de junta. Maar ook voor Europeanen zelf. De bevolking van Myanmar heeft een buitengewone weerbaarheid en veerkracht, noodgedwongen getraind in het doorstaan van tegenslagen. Het loont om daar naar te kijken. Van een brede blik op de wereld is nog nooit iemand slechter geworden.

Lees ook

In Mandalay graven burgers met blote handen naar slachtoffers

Een monnik tussen beschadigde huizen in Mandalay, de tweede stad van Myanmar, die bij de aardbeving van vrijdag zwaar is getroffen.