De slag om de vraag ‘Waar is Willy?’ ontvouwt zich verder bij het penistellen op het Tapijt van Bayeux

Het is al langer een discussie onder Britse historici: hoeveel penissen zijn er op het beroemde middeleeuwse Tapijt van Bayeux te zien? De kwestie was: zijn het er 88 of 93? Het hangt er een beetje vanaf van welke school je bent: tel je alleen de ‘knobbels’ die de paarden tussen hun benen hebben hangen, of ook die bij enkele mannen? Het is een discussie die bij de Britten de bijnaam 1066 with knobs on heeft, die in 2018 al een nieuwe wending aannam en nu opnieuw ter discussie is komen te staan.

Aanvankelijk ging men uit van 88 penissen, omdat er alleen naar de paarden werd gekeken. In 2018 stelde een hoogleraar uit Oxford, de mediëvist George Garnett, echter vast dat er te weinig aandacht was geweest voor de zichtbare delen van enkele mannen. Van de 626 menselijke figuren (waaronder zes vrouwen) zouden er vijf mannen zijn met een (zichtbare) penis.

Dat oordeel moet wat de historicus Christopher Monk betreft bijgesteld worden: hij ontwaarde een zesde man met afgebeelde penis, schrijft The Guardian vrijdag.

Het wereldberoemde borduurwerk van 70 meter bij 50 centimeter, dat rond 1068 gemaakt werd, verbeeldt in stripvorm de Slag bij Hastings in 1066. Op het werk zijn 626 mensen te zien, 190 paarden, 35 honden, 506 andere dieren, enkele gebouwen en wat bomen en struiken. Het was de slag waarbij Willem de Veroveraar op het slagveld de Engelse koning Harold II versloeg. Harold was negen maanden eerder op de troon terechtgekomen, terwijl die eerder was beloofd aan Willem.

Wie heeft het grootste paard?

Op het Tapijt van Bayeux zijn zowel de aanloop als de slag zelf te zien. Zo is bijvoorbeeld de belofte aan Willem de Veroveraar afgebeeld, en de instemming van Harold II met de opvolging van zijn oom door Willem. Behalve de aanloop is ook de negen uur durende strijd op 14 oktober 1066 erop te zien, die eindigde met de dood van Harold (de kijker ziet hem met een pijl in zijn oog). De overwinning is aan Willem, en dat had de kijker al kunnen weten, want diens paard is op het werk het grootst van allemaal. „Zo zie je maar: size matters”, merkt The Guardian droogjes op.

Het is een even onbeduidende als vermakelijke discussie bij een werk dat geprezen wordt om de manier waarop de dynamiek, de chaos en empathie allemaal zo precies zijn weergegeven in houdingen, gezichtsuitdrukkingen en gebaren van de figuren op het tapijt. Archeologen en historici hebben zich al vaak over het werk gebogen, en wat dat betreft mag het best verrassend zijn dat er tot 2018 alleen aandacht was voor de genitaliën van de paarden (waarvan dus niet eens de helft met een penis is toebedeeld) en niet voor die van de mannen.

Alles is inmiddels zo’n beetje tot in detail bestudeerd, geteld en geïnterpreteerd. Daar is nu dan de 94ste penis bij gekomen. Historicus Monk vond een zesde in een rennende man die een penis onder zijn tuniek uit laat bungelen: „Ik twijfel er niet aan dat het aanhangsel een afbeelding is van mannelijke genitaliën – de ontbrekende penis, zullen we maar zeggen. De details zijn anatomisch gezien verrassend rijk”, lichtte hij zijn vondst toe. Garnett daarentegen is ervan overtuigd dat het om de schede van een zwaard of een dolk gaat. Wie er gelijk heeft, blijft in het midden: the penis is in the eye of the beholder.

Lees ook

Het Tapijt van Bayeux is digitaal te bekijken: Steek voor steek de elfde eeuw tot leven gewekt

Deel van het Tapijt van Bayeux, met de komeet Halley


Duik in het leven van de paus met deze films, boeken en series

Tv-serie
Rokend en sexy: The Young Pope (2016) brengt de eerste Amerikaanse paus tot leven

Deze tiendelige televisieserie gaat over hoe je naar geloof kunt zoeken, en het kunt verliezen. In de woorden van regisseur Paolo Sorrentino (La grande bellezza): „De serie gaat over de druk van heilig zijn, die bijna ondraaglijk is als je tegen verleidingen vecht en er alleen maar aan toe kunt geven.”

Column | ‘Geen Pausnacht, maar Koningsdag’

De vriend belt meer dan vierentwintig uur na het overlijden van paus Franciscus; net is bekend geworden dat de kerkvorst begraven wordt op de dag dat het in Nederland Koningsdag is. Dat laatste weet hij weer eerder dan ik, de dagkoersen van het nieuws zijn een soort getijdengebed voor hem, als een journalist-monnik.

Zijn vraag: „Wat zou jij de regering nu adviseren? Koningsdag niet laten doorgaan? In plaats daarvan gaat de koning naar Rome, waar ook die andere staatshoofden zich verzamelen voor de uitvaart?”

Omdat het dilemma nieuw voor me is, val ik even stil, en gaat hij verder: „Je kunt toch niet gaan feesten en hossen terwijl de wereld rouwt in Rome?” De vriend, ik zeg het er even bij, is gelovig, maar niet-katholiek. Het Roomse clubgevoel komt hem niet aanwaaien.

Een dag later horen we wat de regering heeft besloten; Koningsdag begint een uurtje later, de koninklijke familie is aanwezig in Doetinchem en premier Schoof en minister Veldkamp reizen af naar Rome. Keurige polderoplossing, bijna als vroeger. Die beslissing verbaasde me niet, want ik had het zelf zo bedacht.

Allereerst is Willem-Alexander het staatshoofd der Nederlanden, dat is niet zijn baan maar zijn ambt en dus zijn eerste en belangrijkste verplichting. Het zou heel vreemd zijn als de jarige niet op zijn eigen partijtje verschijnt, terwijl het volk, in elk geval in naam, zijn feest viert. Bovendien, dat volk, dat wil wat. Stel het onwaarschijnlijke geval dat de koning had besloten Koningsdag een keertje over te slaan, dan wordt de mensen een volksfeest door de neus geboord. Je kunt je de woede voorstellen, een herhaling van Beatrix’ Kroningsdag in 1980, waarbij „geen woning, geen kroning” simpelweg wordt ingeruild voor „geen Pausnacht, maar Koningsdag”.

De familie Oranje-Nassau is van oudsher protestants, ze zijn het geloof ik aan hun stand verplicht. Wat mij opviel was dat juist verschillende protestantse denominaties, van zeer zwaar tot vrijzinnig, zo geheel gevrijwaard bleven van antipapisme, en voluit hun medeleven betuigden met het heengaan van de paus. Tegelijkertijd blijft die paus een verrukkelijk doelwit voor alles en iedereen die over ‘religie’ enkel kan verzinnen: „onzin, oplichterij, apekool” et cetera. Ik vrees dat een behoorlijk grote massa in Nederland het heel emancipatoir en diepzinnig vindt er zo smalend over te denken.

Het land van ‘functies’, ‘baantjes’, zelfs ‘functie elders’ wil iets wat minder windgevoelig is

De paus en de koning, beiden dienaren van hun volk, al heeft de paus flink wat meer zielen te bedienen. De monarchie is een erfelijk, en dus per definitie ondemocratisch instituut, dat zich nu al meer dan twee eeuwen als een raar hooggebergte verheft boven het egalitaire, Nederlandse landschap. Ingebed in de constitutie, blijkt die symboolwaarde van het koningschap toch belangrijk. Net toen we dachten dat we ‘al die overbodige troep’ de deur uit hadden gedaan, bleek dat juist op Koningsdag, op de vrijmarkt ‘die troep’ voor geld verkocht kon worden.

In het land van ‘functies’ en ‘baantjes’, zelfs van ‘functie elders’ bestaat er blijkbaar toch behoefte aan iets, wat minder windgevoelig is.

De nieuwe paus wordt dan wel gekozen, maar het aantal kiesgerechtigden is minimaal en de procedure volmaakt obscuur. Geen democratie die zo kan functioneren.

Kerkvorst en vorst: verouderde boeien in de zee, verankerde symbolen, die daar maar liggen te dobberen. Maar omdat ze zich niet zomaar laten meeslepen door de tijdgeest, is dat steeds meer van waarde.

Stephan Sanders is essayist.


Column | Ja, we zijn medeplichtig. Aan van alles en nog wat

Wanneer ben je medeplichtig aan de wereld? Die vraag kwam bij me op tijdens het lezen van Tommy Wieringa’s essay Optimisme zonder hoop. In dit boekje vraagt hij zich af hoe je moet leven zonder toekomst, of preciezer gezegd, als de toekomst slechts perspectief biedt op klimaatrampen, dictaturen en meer ontwrichtende zaken. De zoektocht mondt uit in een semantische stoeipartij met de termen ‘hoop’ en ‘optimisme’, waarbij het eerste volgens Wieringa zinloos is en het tweede juist niet – een stelling die hij niet echt aannemelijk maakt, omdat hij optimisme lijkt te gebruiken als synoniem voor ‘onverstoorbaarheid’ of ‘een goed humeur’, in plaats van als een houding die wel degelijk op de toekomst gericht is.

Hoe dan ook, het waren niet de termen hoop en optimisme die me aan het denken zetten, maar Wieringa’s woorden over zijn dochters. Hij schrijft: „De angst die me met stomheid slaat is die over de toekomst waarin mijn dochters het grootste deel van hun leven zullen moeten doorbrengen, als ik allang dood en begraven ben. Het onbewoonbare land dat wij voor ze achterlaten.”

Wij, volwassenen, laten een onbewoonbaar land achter voor hen, de kinderen. Maar hé, wil ik dan zeggen: ikzelf groeide ook op in een onbewoonbaar land, of althans, een opwarmend land dat weinig deed tegen klimaatverandering. Als kind was ik daar van streek over, ik voelde me een slachtoffer van de achteloze omgang met de aarde. Maar inmiddels ben ik, als 39-jarige, in een dader veranderd – ik ben onderdeel van het ‘wij’ in Wieringa’s zin ‘het onbewoonbare land dat wij voor ze achterlaten’. Hoe is dat gebeurd? Alleen maar door ouder te worden. Zoals Wieringa schrijft: „Iedereen doet mee, simpelweg omdat we in een mierenkolonie zijn geboren die zich als geheel zo gedraagt, met een systematiek waaraan je je als individu nooit geheel kunt onttrekken.”

Vergelijk het met aansluiten op de roltrap. Roltrap-etiquette schrijft voor dat aan de rechterkant mensen stilstaan, zodat men aan de linkerkant kan doorlopen. In de praktijk gebeurt dit zelden. Je kunt dan zuchtend aansluiten achter de links staande mensen, met als excuus dat je er zelf ook niet door kon. Maar gaandeweg word jij het probleem: nieuwkomers volgen jouw voorbeeld.

De roltrapmetafoor gaat op voor alle collectieve problemen. Of het nu gaat om klimaat, AI of geopolitiek: als individu sluit je aan in een systeem dat je niet zelf koos. Onvermijdelijk ben je vanaf een bepaald punt, bijvoorbeeld wanneer je volwassen bent, deel van dat systeem. Maar maakt dat je ook medeplichtig?

Schrijver Sinan Çankaya zou zeggen van wel. In NRC sprak hij vorige week over de wandaden van Israël in Gaza: „Ik zou wel een particulier verhaal kunnen hebben van ‘niet in mijn naam’. Maar dit gebeurt wel degelijk in naam van ons allemaal. Ik ben ook medeplichtig omdat de Nederlandse staat Israël militair, diplomatiek en politiek steunt.” Iedere burger is dus volgens Çankaya medeplichtig aan de daden van zijn regering. Wrang genoeg is dit precies wat sommigen zeggen over de Palestijnen: dat zij niet in opstand komen tegen Hamas, de terreurbeweging dus wel zullen steunen, en daarom ook daders zijn. In het geval van de Palestijnen gaat dit argument niet op: Gaza is geen democratie, protesteren tegen Hamas is voor Palestijnen levensgevaarlijk. In Nederland ligt dat anders. Betekent dit dat wij moreel verplicht zijn te demonstreren – of anderszins verzet te bieden – als we niet medeplichtig willen zijn aan een onrechtvaardige status quo?

Het is een ingewikkelde vraag. Er is absoluut meer verzet nodig tegen de schendingen van het oorlogsrecht in Gaza. Toch heb ik aanvankelijk moeite met de stelling dat wij allemaal medeplichtig zouden zijn aan regeringsbeleid. Dat is iets anders dan medeplichtigheid aan klimaatverandering: bij dat laatste zijn we betrokken als individuele consumenten, bij het eerste alleen als deel van het collectief. Aan klimaatverandering zijn we medeplichtig door iets te doen (vliegen, spullen kopen, vlees eten), aan de Gaza-oorlog slechts door te bestaan (als Nederlands burger).

Ik leg het vraagstuk voor aan mijn vrienden. De een zegt meteen: ja, we zijn medeplichtig aan het geweld in Gaza. De tweede: ik niet, ik heb op een Israël-kritische partij gestemd. De derde, een jurist, vindt dat de term medeplichtigheid niet te lichtvaardig gebruikt mag worden. Dan zegt de vierde verwonderd: „Waarom vinden jullie medeplichtigheid zo’n zware term? We zijn toch medeplichtig aan zo veel dingen?”

Dit vond ik een behulpzame bijdrage, omdat ze twee dingen tegelijk doet: onze verantwoordelijkheid erkennen, en het woord van zijn ergste zwaarte ontdoen. Ik denk dat mensen medeplichtigheid een zware term vinden omdat ze zich erdoor beschuldigd voelen. Maar in plaats van als vernietigend oordeel, kun je het ook zien als een beginpunt: ja, we zijn medeplichtig aan van alles en nog wat, simpelweg omdat we volwassen burgers zijn – en dat spoort juist aan om iets te doen.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC


Column | Het is irrelevant of de markt ‘het beter kan’

‘Het is gewoon klote, om het op zijn Amsterdams te zeggen.” Zo vatte een buurtbewoonster op stadszender AT5 de algemene stemming samen over het dreigende verdwijnen van het postkantoor aan de Westerstraat in de Jordaan. De huur van het pand is in een paar jaar tijd van 8.000 naar 10.000 euro per maand gestegen, 13.000 euro inclusief btw. En tja, dat kan niet meer uit. Doodzonde, want het familiebedrijf heeft naast een post- ook een buurtfunctie. ‘De jongens’ kennen veel van hun klanten van gezicht en bij naam, en ze zijn altijd goed voor die onbetaalbare dienst: een praatje. Kom daar maar eens om bij een onbemand kluisje in de supermarkt. Bovendien hoef je in hun postkantoor niet – zoals bij een zeker pakketpunt alhier – te graven in een berg dozen in de hoop je pakketje te lokaliseren.

Dat afkalving van nutsvoorzieningen voor maatschappelijke atrofie zorgt is geen nieuws – ik heb het zien gebeuren op het platteland waar ik vandaan kom. Ook daarom is de privatisering van zulke voorzieningen een kapitale fout geweest. Het is irrelevant of de markt ‘het beter kan’, zolang de conclusie dat ‘het niet meer uit kan’ onacceptabel is. Sterker: wat is ‘beter’ wanneer je de maatschappelijke winst van zo’n plek niet kunt kwantificeren?

Ik moest onwillekeurig denken aan de geschiedenis van de Amsterdamse stadsverlichting, waar ik me – in het kader van research voor een historische roman – onlangs in verdiept heb. Eeuwenlang was de nacht aardedonker en gevaarlijk. Het stadsbestuur zat ermee in de maag en verordonneerde in 1505 dat wie na het luiden van de boevenklok de straat opging een lantaarn mee moest brengen. In 1669 kwam de schilder Jan van der Heijden met een plan voor duizenden olielantaarns op palen en jukken, te vullen en te ontsteken door een leger arbeiders, de eerste georganiseerde straatverlichting ter wereld. De nacht werd ontsloten.

Minder bekend is het verhaal van de teloorgang van die verlichting, begin 19e eeuw. Oorzaken: gebrekkig onderhoud, diefstal, bezuinigingen, en de daaruit voortvloeiende privatisering. In 1809 was de stadsverlichting verpacht aan de Maastrichtse ondernemer F. L. Behr, een uit een adellijk geslacht stammende ex-kolonel die de belangen behartigde van een lampenfabriek. Behr had het stadsbestuur betere lantaarns voor een scherpere prijs beloofd. En inderdaad, in de hoofdstraten werden nieuwe lampen geïnstalleerd. Maar de arbeidsvoorwaarden van het „gestroomlijnde” onderhoudsleger verslechterden zienderogen, alsook de verlichting in de volksbuurten. Die kon, jawel, niet meer uit. Behr had er in zijn optrekje te Maastricht weinig last van.

Uiteindelijk nam de stad de verlichting weer zelf ter hand, om – iets met een ezel en een steen – haar in de jaren 90 indirect te privatiseren toen het Gemeentelijk Energiebedrijf werd verzelfstandigd. Na vier jaar volgde wroeging en werd de openbare verlichting teruggekocht. Kosten: 74 miljoen gulden.

En de post? De postwet van 1850 verordonneerde dat elke gemeente een postkantoor moest hebben, maar privatisering heeft daar korte metten mee gemaakt – het laatste echte postkantoor werd in 2011 gesloten en verkocht. Het is lastig te beargumenteren dat die privatisering voor de samenleving een goede zaak was. Het is er niet per se goedkoper van geworden en de postkantoren zijn vooral vervangen door gezichtsloze kluisjes in supermarkten en een wispelturig netwerk van winkeliers die zich liever met hun core business zouden bezighouden. Om over de arbeidsvoorwaarden van bezorgers maar te zwijgen.

Het private postkantoor aan de Westerstraat heeft iets van wat een postkantoor ooit was. Het succes ervan laat zien dat daar behoefte aan is. Dat het nu toch gaat verdwijnen is vooral het gevolg van de graaiersmentaliteit op de commerciële huurmarkt. Het pand is niet in handen van een ondernemer in Maastricht, noch van een Amerikaanse durfinvesteerder, maar van een Amsterdamse vastgoedeigenaar die het een kwart eeuw terug voor zo’n drie ton in handen kreeg. Terwijl Mona Keijzer doende is de sociale huren voor twee jaar te bevriezen, kun je je afvragen of voor ondernemingen met een maatschappelijke functie niet een soortgelijke richtlijn zou moeten gelden. Al was het maar om de oerzonde van de privatisering een beetje goed te maken.

Auke Hulst is schrijver.


Wat vindt NRC | Het antwoord van het kabinet-Schoof op de toenemende Russische dreiging is volstrekt onvoldoende

Kapotgetrokken communicatiekabels in de Oostzee, verstoringen van het gps-verkeer in het Europese luchtruim, pogingen tot ontwrichting van verschillende militaire bases in Duitsland: Rusland wordt steeds openlijker in zijn sabotageacties tegen een brede waaier aan Europese belangen. Mochten Nederlandse burgers nog de illusie hebben gehad dat er sprake is van een hybride Russische oorlog die zich afspeelt op een tweeduizend kilometer van de Nederlandse staatsgrenzen, dan heeft de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) een ontnuchterende boodschap.

In zijn jaarverslag constateert de MIVD deze week dat Rusland „steeds brutaler” wordt in zijn pogingen de Nederlandse maatschappij te ontwrichten en te destabiliseren. Zo probeerden Russische hackers binnen te dringen in het bestuurssysteem van een „publieksvoorziening” met het doel deze te saboteren. Het was volgens de MIVD de eerste concrete Russische sabotageactie in Nederland.

Dat de MIVD een persconferentie belegde geeft aan dat de dienst de Russische dreiging zeer ernstig neemt. Sprak Defensieminister Ruben Brekelmans (VVD) in september vorig jaar nog van een „grijze zone” tussen oorlog en vrede, MIVD-directeur Peter Reesink heeft dat inmiddels opgeschaald tot „donkergrijs”.

De observaties van de MIVD tonen nog eens aan dat de Russische vijandigheid niet ophoudt bij de grenzen Oekraïne, al jaren slachtoffer van een ware terreurcampagne. Dat Moskou zijn sabotageoperaties steeds verder uitbreidt wijst erop dat het mogelijk voorsorteert op een grotere oorlog in Europa.

Vladimir Poetin zal zich ongetwijfeld gesterkt voelen door de terugkeer van Donald Trump in het Witte Huis. De Amerikaanse president doet er al drie maanden alles aan om Moskou uit zijn internationale isolement te halen. Volgens een uitgelekt Amerikaans ‘vredesvoorstel’ voor Oekraïne wordt bijna het hele Russische verlanglijstje ingewilligd, waaronder opheffing van de economische sancties en erkenning van de geannexeerde Krim als Russisch grondgebied.

Dat Oekraïne daarmee akkoord gaat lijkt niet waarschijnlijk, net als een einde aan de oorlog op korte termijn. Maar de radicale Amerikaanse ommezwaai ten faveure van het Kremlin vormt op zichzelf een gevaar voor Europa. Mocht Trump de sancties tegen Rusland opheffen, bijvoorbeeld omdat Oekraïne zijn voorstel tot vrede afwijst, dan heeft dat per direct grote gevolgen voor Europa.

De Russische oorlogseconomie draait al enkele jaren op volle toeren; uit het MIVD-jaarverslag blijkt bovendien dat Moskou al bezig is aan een militaire opbouw die specifiek is gericht op Europa.

Rusland mag zwaar gehavend zijn door de oorlog in Oekraïne, het land geeft, gecorrigeerd voor koopkracht, meer uit aan militair materieel dan alle Europese landen bij elkaar. Bevrijd van Amerikaanse (en daarmee Chinese) sancties zal Moskou zijn militaire apparaat niet alleen veel sneller kunnen opbouwen, de Russische wapens zullen ook van een veel hogere kwaliteit zijn.

Europa is nog maar net begonnen met een militaire wederopbouw, nadat de Europese landen hun strijdkrachten decennialang ernstig hadden verwaarloosd. Ook al wordt de productie van militair materieel op veel plaatsen in Europa opgeschroefd, het zal nog jaren duren voordat de Europese defensie, zonder de VS, afschrikwekkend genoeg is om de Russische dreiging te weerstaan. Ook zal Moskou zich bewust zijn van deze Europese periode van kwetsbaarheid, die volgens militaire experts nog enkele jaren zal duren.

In dat licht bezien is het antwoord van het Nederlandse kabinet op de Russische dreiging volstrekt onvoldoende – en onverantwoord. Ja, Nederland voldoet met hangen en wurgen aan de NAVO-norm die stelt dat bondgenoten 2 procent van hun bruto nationaal product moeten uitgeven aan defensie. Inmiddels is de consensus in Europa dat een NAVO-norm van 3,5 procent reëel is, gezien het dreigingsniveau.

In de Voorjaarsnota trekt het kabinet-Schoof ruim 700 miljoen euro extra uit voor de krijgsmacht, in 2029, terwijl er ruim 15 miljard extra nodig is om de NAVO-doelstellingen in de komende jaren te halen. Net als veel andere belangrijke dossiers schuift het kabinet ook deze hete aardappel angstvallig voor zich uit.

Landen in West- en Zuid-Europa wanen zich vermoedelijk veilig zolang de Russen hun ‘echte’ oorlog in Oekraïne voeren. Maar, hoe wrang het ook is, zodra die oorlog wordt beëindigd, heeft Moskou plotseling een zwaarbewapende krijgsmacht van honderdduizenden militairen tot zijn beschikking die elders kan worden ingezet. Die dreiging is nu al dagelijks voelbaar langs Europa’s oostelijke grenzen. Het kabinet-Schoof heeft geen enkel excuus om de alarmbellen die klinken vanuit het oosten nog langer te negeren.


Column | De ingetogen Zeeuwen zochten een waarnemend commissaris en kregen heel veel Hugo de Jonge

Enkele dagen voor de afspraak om te praten over ‘zijn’ Zeeland blijft waarnemend commissaris van de koning Hugo de Jonge hangen aan het nieuws op zijn telefoon: Pieter Omtzigt, de man met wie hij in 2020 streed om het leiderschap van het CDA, verlaat de politiek. De Jonge, bij een glas bronwater op een terras: „De mededeling verbaasde me niet, de timing wel.”

Hij stuurde Omtzigt een bemoedigend appje, vertelt hij. Een vriendelijke reactie volgde direct. De Jonge, glimlachend: „Anders dan ook NRC wel eens heeft geschreven, hebben Pieter en ik een goede relatie met elkaar.”

Op de vraag of hij zelf wel eens tegen een burn-out aan heeft gezeten, schudt hij resoluut het hoofd. Zelfs niet tijdens de coronapandemie als verantwoordelijk zorgminister? „Nee.” Het was een tijd van weinig slaap en veel stress, erkent hij. Maar opgebrand raakte hij naar eigen zeggen niet. „Het zwaarste waren de aanhoudende bedreigingen van mijn gezin.”

Met zijn vertrek uit Den Haag verdwenen die, grotendeels.

Wat is gebleven: zijn woordenwaterval, onbegrensde zonneschijn en onberispelijke voorkomen. De handen met gespreide vingers ondersteunen nog altijd zijn verbale promotiemateriaal. „Het Zeeland waarin wij nu mogen leven is een fantástische provincie. Veel dichter bij het paradijs kom je niet.”

De ingetogen Zeeuwen zochten eind 2024 een waarnemend commissaris, ze kregen heel veel Hugo de Jonge. „Ja, ik geloof dat ze wel even aan me moeten wennen.”

Zeeland heeft, in de ogen van de ambitieuze predikantenzoon, een impuls nodig

Het paradijs heeft, in de ogen van de ambitieuze predikantenzoon uit Bruinisse, een impuls nodig. Groei. Zo kampt het met een vergrijzende bevolking en een toenemend gebrek aan hogeropgeleiden. De Jonge (47): „Willem van Oranje heeft de Zeeuwen ooit de vraag voorgelegd: ‘Willen jullie een universiteit of belastingverlaging?’ Tja, als je zo’n vraag aan Zeeuwen stelt…” Hij moet er zelf ook om lachen. „Die keuze speelt ons nog altijd parten.”

Nóg wel, hoor je hem denken.

Neem de nieuwe kerncentrales die het kabinet wil. Het personeel dat daar komt te werken, moet in Zeeland worden opgeleid, vindt hij. „Ook als het een universitaire opleiding betreft.”

Tuurlijk, een universiteit zal er in Zeeland niet snel verrijzen, maar een dependance van de technische universiteit Delft? „Zoiets zie ik zeker voor me.” Het begint naar zijn idee met meer Zeeuws zelfbewustzijn, trots. „Daar is alle reden toe. En met die houding kun je vervolgens op de deur bonzen in Den Haag. Want wij hebben de rijksoverheid nodig, maar zij hebben Zeeland óók heel hard nodig.”

Of híj de nieuwe commissaris is die op de deuren zal kloppen? Voor het eerst valt De Jonge even stil. „Dáár kan ik nou net niets over zeggen. Dat is aan de Provinciale Staten van Zeeland.”

Hugo Logtenberg is redacteur van NRC


Paul Demets krijgt De Grote Poëzieprijs: ‘Voor mij is het dichterschap een poging om verbinding te maken, met andere mensen en de natuur’

De ‘schaamsoort’ is de soort waar een vogelaar al lang naar zoekt, maar die hij nog steeds niet heeft gespot. „En daar schaam je je dan voor”, zegt dichter Paul Demets, met een grinnik. Want het is misschien wel de geringste en nietigste vorm van schaamte die er te vinden is zijn dichtbundel De schaamsoort. Daarin gaat het ook over schaamte over mannelijkheid, witheid, chauvinisme – en over de beschamende positie die de mens inneemt ten opzichte van de natuur, het klimaat.

Donderdagavond kreeg Paul Demets (1966) voor zijn bundel De Grote Poëzieprijs 2025, de jaarlijkse onderscheiding (20.000 euro) voor de beste Nederlandstalige dichtbundel. Het werk van de Vlaming, die voor eerder werk onder meer de Herman de Coninck-prijs en de Jan Campert-prijs ontving, werd uitverkoren uit 87 bundels. De jury roemde de „indringende en relationele poëzie” in De schaamsoort, waarin „eigentijdse problemen over gender, corona, migratie of ecologie letterlijk en figuurlijk vanuit vogelperspectief bekeken” worden. „Zowel op macro- als microniveau krijgt de titel De schaamsoort zijn volle betekenis.”

De hedendaagse mens is hier de schaamsoort – en dan specifiek de soort waartoe Demets zelf behoort. Wit, man, Vlaams, katholiek opgevoed, universitair geschoold. Demets: „Ik geef les aan kunststudenten in Gent, inmiddels een internationaal gezelschap. Zij wezen mij de laatste jaren op het feit dat ik een witte man ben en dat wat ik vertelde over kunst sterk in die identiteit wortelt. Dat heeft mij wel wakker geschud, dus daar opent de bundel mee: met een man, ‘wit in het wit’, die zich afvraagt wat zijn positie moet zijn.”

Boetekleed

„Te veel alleenspraak heeft mij mijn stem doen verliezen”, staat in dat openingsgedicht. Maar ook: „Nog wil ik graag. Mijn stem is hersteld./ Ik dien geen kerk. Schoorvoetend kom ik/ uit mijn woorden. Ik wil de ruimte niet opeisen,/ want ik leefde volgens patronen en automatismen.” Daar gaat de bundel over: hoe verhoud je je tot waarden die altijd vanzelf spraken, maar waarbij ook kanttekeningen te plaatsen zijn? Demets gaf zijn boetekleed in De schaamsoort vele kleuren en texturen, ingedeeld naar de zeven hoofdzonden. Er zijn gedichten over gendernormen, misbruik in de katholieke kerk, over het ontgroeningsritueel dat de zwarte student Sanda Dia fataal werd.

Het zijn ‘briefgedichten’, gericht aan de 19de-eeuwse Vlaamse dichter Guido Gezelle. „Daarmee begon het: ik kreeg vijftien jaar geleden de opdracht om een gedicht te schrijven vertrekkend vanuit het leven en werk van Gezelle. Ik zei daar intuïtief ja op, want ik ben groot geworden met zijn poëzie. Hij was in het onderwijs een vanzelfsprekende grootheid. Met zijn lyriek, zijn lexicon en zijn fascinatie voor de natuur voelde ik me bijna organisch verbonden.”

Maar bij nader inzien zag Demets ook de fervente katholiek en rabiate strijder voor de Vlaams-nationalistische zaak die Gezelle was – kenmerken die sterk doorsijpelen in zijn werk. „Het ging mij zeker niet om een literaire vadermoord, dat zou flauw zijn: om een 19de-eeuwer naar 21ste-eeuwse normen te veroordelen. Maar het inspireerde mij wel tot zelfonderzoek, tot de vraag of je tekst los kan staan van je karakter en persoon, of je los kunt komen van de traditie waarin je bent opgegroeid. Ik zal tot mijn dood een witte man blijven, maar moet dat mij ook beletten om het verhaal te vertellen van iemand die een andere identiteit heeft?”

Drijvende kracht

Want dat, vertelt Demets, is de drijvende kracht achter zijn poëzie. „Voor mij is het dichterschap een poging om verbinding te maken, met andere mensen en de natuur. Er is een soort reset gebeurd in mijn leven: in 2015 heb ik een hartstilstand gekregen en kon ik aan mijn tweede leven beginnen. Ik ben geen wereldreis gaan ondernemen, ik bleef doen wat ik deed, maar er is wel een nieuwe noodzaak voelbaar geworden. Dat is: om een lichamelijke taal te hanteren en gedichten te schrijven die ontstaan uit gesprekken. En ruimte geven aan de stemmen van anderen.”

Maar eerst is daar zelfonderzoek voor nodig, zegt hij, om de patronen te herkennen van uitsluiting en onachtzaamheid. „Al kan mijn neiging tot schaamte ook de aard van het beestje zijn, of ingegeven door mijn katholieke opvoeding. Door het idee dat je je niet groter moet maken dan je bent. En door het taboe rond lichamelijkheid, het ideaal van viriliteit, van flink zijn en zwijgen. Die waardentraditie werkte allemaal het grootschalig misbruik dat kon plaatsvinden in katholieke kringen in de hand. Ik ben zelf geen slachtoffer, maar ik herinner me wel dat ons als scholieren gezegd werd dat we blij mochten zijn dat wij niet ‘intern’ waren, dus op katholieke kostscholen woonden. Heel suggestief ging het over autoritaire priesters met losse handjes, maar verder werd er gezwegen. Misbruik gebeurde vlak bij mij, maar ik heb het niet gezien. Niet willen zien, misschien.”

Die persoonlijke schaamte maakt Demets collectief: veel gedichten in de bundel zijn vanuit een ‘wij’ verteld. „Dat is het ‘wij’ van onze tijd, het gaat over ons allen, inclusief ikzelf – ik ben niet heilig, ik heb ook een auto. Ik wil niet, zoals Gezelle, een romantische buitenstaanderspositie innemen.” Het is dus een schaamtevol en schuldig ‘wij’, waar je niet graag bij hoort.

Tot zover het verlangen naar verbinding dus? Over die paradox gaat het treurig stemmende slotgedicht van De schaamsoort, dat Demets bij optredens als eerste voorleest, vertelt hij. „Het gaat over de maatschappij: zoals we door het gecommuniceer op allerlei platformen vandaag de dag polariseren en polemiseren en er een Babylonische spraakverwarring ontstaat, onbegrip, vandaar de regel: ‘We spraken, we spraken niet’. We zwemmen, maar ieder zwemt zijn eigen slag.”


Ik keek in het water, we zwommen.Maar samen zwommen we niet,want ik wenkte haar met brede gebarenom mij te volgen. We hielden onze adem in

in de diepte tussen vrije slag en zinken.Dit gedragen worden moest ze leren,want toch moederde ze nog. Dit doen opspatten,dit slaan in het natte als het kwetsen van huid.

Wat we zeiden, volgde ons in de galmboven het oppervlak. Uit woordenkwamen we opgedoken, in wartaalgingen we kopje onder.

De rustplaats een restplek.Als herboren was ik, toch verloren.We spraken, we spraken niet.We spraken elkaar tegenen de natuur volgde op de voet.


Lees ook

Plattelandsdichter Paul Demets: ‘Soms denk ik: wat een pretentie om zo bezig te zijn met het klimaat’

Paul Demets, Machelen-aan-de-Leie (Zulte)


Mackie Meyer (1946-2025) kende twee soorten mensen: bij wie je kon onderduiken, en bij wie niet

Op de hoek van de Amsterdamse Korsjespoortsteeg en de Herengracht staat voor een raam een stel paspoppen van de Breigoederenfabriek STYL Meyer & Co. Ze herinneren aan een Joodse familie die in de jaren dertig Berlijn ontvluchtte in de veronderstelling dat Amsterdam hun veiligheid zou bieden. De oorlog verdween nooit uit dat oude grachtenhuis vol verstopplekken. Max Herman Meyer woonde er zijn hele leven en overleed daar ook, op 27 maart.

Zijn eerste levensteken stamt van kort na de bevrijding. Zijn uitgemergelde moeder dacht aan buikgriep; de dokter vertelde haar dat ze zwanger was. Zij gaf hem, haar enige kind, de bijnaam Mackie, naar Mackie Messer, de romantische messentrekker uit Brechts Dreigroschenoper – een naam die zijn rol als rebelse strijder tegen onrecht zou voorspellen.

Van de familie hadden alleen zijn moeder, vader en diens moeder de oorlog overleefd. Onverenigbare karakters, te dicht op elkaars lip levend. Zijn vader, medeoprichter van de Joodse boksclub Maccabi, vond hem niet deugen en kleineerde hem met kritiek en klappen. Zijn moeder troostte hem door ‘Stekelvarkentjes wiegelied’ van Annie M.G. Schmidt te zingen: ‘Maar jij hebt allemaal stekeltjes, die komen nog te pas.’

Je kon Mackie Meyer uittekenen, met zijn rood-blauwgeblokte hemd met korte mouwen, korte broek en sokken in sandalen, zelfs als het vroor.

Foto privé-archief

Tirades

Wie net als ik in de Korsjespoortsteeg woonde, in de jaren negentig nog niet autovrij en een uitloper van de rosse buurt, kende zijn tirades tegen de vele hoerenlopers die tegen zijn hek leunden of op zijn pothuis zaten. Jongens op scooters die de vrouwen uitdaagden, sleepte hij aan hun haren weg. Als zelfbenoemd poortwachter van de steeg kon hij de buurtgenoten tot wanhoop drijven met zijn grenzeloze bemoeizucht. Zo kon ik onmogelijk met mijn kinderen voor en achter op de fiets vertrekken zonder dat hij eerst met zijn gammele pomp de banden had opgepompt. Maar diezelfde man zei „dat pikken we niet” toen we terugkwamen uit het ziekenhuis met onze pasgeboren dochter, nadat artsen hadden verklaard dat ze geen overlevingskans had. Overleven zat immers in zijn bloed. Hij bewaakte dag en nacht haar rust zodat ze kon herstellen.

Mackie deelde mensen consequent in twee categorieën in: bij wie je kon onderduiken en bij wie niet. Hij was een man van taal. Hij sprak vloeiend en vooral ook gevat Duits, Nederlands en Engels. Er mocht geen column van mijn hand gepubliceerd worden voordat hij ernaar had gekeken. Ik kreeg die terug met doorhalingen, en kantlijnen vol grappen, etymologische verhandelingen en suggesties van vaak scabreuze aard – niet alles kon ik overnemen. Ook had hij een open lijn met Teletekst, waar hij vaak fouten signaleerde.

Gijzelen met verhalen

Hij kon buurtbewoners gijzelen met zijn verhalen. Wanneer ik de deur opendeed, kon ik simpelweg niet om hem heen. Die verhalen hangen nu als flarden om zijn nagedachtenis en gijzelen me nog steeds. Zoals dat de drie belendende huizen in de steeg, waar het zijne er een van was, in zijn jeugd samen één wc deelden. Privacy bestond niet. Zijn grootmoeder sprak er desalniettemin schande van dat de overbuurvrouw haar zes kinderen elke zaterdag op het pothuis ontluisde. ’s Nachts hoorde ik hem soms gillen, en dan dacht ik aan zijn verhaal over de fiets die hij als zesjarige cadeau kreeg. Die was van zijn vermoorde neef Hansje geweest.

Na de dood van zijn vader zorgde Mackie liefdevol voor zijn moeder. Hij had er een dagtaak aan. Elke middag duwde hij haar rolstoel midden door de steeg, onderwijl „één, twee, drie, vier, hoedje van plezier” zingend. Hem was verteld dat ritme goed voor haar was. Dat achter hen de stoet toeterende auto’s steeds langer werd, daar had hij zichtbaar plezier in. De steeg was immers van hem.

Wanneer ik de deur opendeed, kon ik simpelweg niet om hem heen

Na haar overlijden liep hij moederziel alleen achter de lijkwagen aan, tot die de hoek om ging. Dat was de enige keer dat ik hem in een pak – het was van zijn vader geweest – zag dragen. Van verdriet sliep hij sindsdien in haar bed.

Zijn familie liet hem niet onbemiddeld achter. Hij had een blauwe maandag criminologie gestudeerd, maar nooit een dag gewerkt. Geld uitgeven kon hij niet. Onder de gaten in het dak zette hij emmers. Hij gooide geen krant weg. Hij nam een weegschaal mee naar de supermarkt, om te controleren of er daadwerkelijk een pond druiven in de verpakking zat. Als de vuilniswagen langskwam, leegde hij snel zijn vuilniszak om die te kunnen hergebruiken.

Zijn dierbaarste bezit was zijn kolossale BMW-motor, reden voor buurman Jan Willem Scholten hem te typeren als ‘easy rider’. Hij hield zich nooit aan enige verkeersregel en had regelmatig een motoragent achter zich aan. Ook daarover verhaalde hij in geuren en kleuren.

Emmer water

Op zijn begrafenis in Amstelveen, waar de mannen met extra haarspeldjes hun keppeltje tegen de harde wind op hun plaats hielden, hoorden de aanwezigen voor het eerst dat Mackie eigenlijk Max Herman heette. De kinderen die in de steeg groot waren geworden, haalden herinneringen op aan de man zoals we hem allemaal kenden: een oudtestamentische baard, wijdbeens tussen steeg en gracht, in zijn rood-blauwgeblokte hemd met korte mouwen, korte broek en sokken in sandalen. Zelfs als het vroor. Zijn immer ratelende fiets. De stalen luiken die iedere avond met zoveel geluid dichtgingen dat de buren aan de overkant van de gracht ervan wakker schrokken.

Alle aanwezigen, inclusief mijn dochter, gooiden drie scheppen zand op Mackie’s kist. We koesterden hem, ook al hadden we ieder zo onze aanvaringen met hem gehad. Want beledigen kon hij als geen ander – ook daarin was hij virtuoos. De diepte van de vriendschap werd gemeten door de periode waarin hij gebrouilleerd bleef.

In de Korsjespoortsteeg is het vandaag opvallend stil. Iemand ketent zijn fiets vast aan Mackie’s hek. Hij zou hem subiet met veel kabaal hebben weggejaagd. En anders een emmer water over hem hebben gegooid.


Opinie | De PFAS-eieren zijn slechts het symptoom

Hobby-kiphouders moeten voortaan de eieren van hun geliefde vogels direct de composthoop op gooien, volgens nieuw advies van het RIVM. Hoewel dat mogelijk ook niet verstandig is, want de eieren van hobby-kippen bevatten PFAS. Niet goed voor de mens, maar ook niet voor de omgeving. Dus voordat een discussie uitbreekt over het daadwerkelijke gevaar van PFAS, zouden we moeten stilstaan wat de waarschuwing van het RIVM zegt over de staat van onze bodem – de staat van onze leefomgeving.

Het drastische advies volgt na een grootschalig onderzoek. Op zestig locaties, verspreid over alle twaalf provincies, zijn eieren verzameld om te onderzoeken hoe schadelijk het is om deze te consumeren. Alleen de eieren in de buurt van Assen bleken PFAS-vrij. Het RIVM vermoedt dat de eieren vervuild zijn doordat kippen regenwormen eten die leven in een PFAS-vervuilde bodem. Groente en fruit uit eigen tuin kan, volgens de onderzoekers van het RIVM, nog veilig gegeten worden. PFAS bindt aan eiwitten en omdat groente en fruit niet veel eiwit bevat, lijkt de moestuin-oogst veilig te zijn. Maar er is geen reden om opgelucht adem te halen.

Omgeving vergiftigd

Voordat we de gevaren van PFAS gaan relativeren of massaal supermarkt-eieren gaan inslaan, moeten we stilstaan bij wat dit onderzoek indirect laat zien. Het onderzoeksresultaat toont namelijk aan dat de Nederlandse bodem, van het hoge noorden tot het zuiden, verontreinigd is. De bodem waar wij in wroeten, waar kinderen mee spelen en de aardappels in groeien, is zodanig vervuild dat het onverstandig is om eiwitrijke producten, indirect afkomstig van die bodem, te consumeren. We hebben letterlijk onze leefomgeving vergiftigd.

Typerend is dat het advies gericht is op de gezondheid van de mens, niet op de gezondheid van de dieren, laat staan op de staat van de leefomgeving. De mens mag de verontreinigde eieren niet meer eten, maar hoe zit het met de kip en de bodem zelf?

Door dit advies wordt de vrijgevochten kip weer in een hokje gestopt, waar het veilig PFAS-vrij voedsel krijgt, zodat wij haar eieren veilig kunnen blijven consumeren. Dat kippen bosdieren zijn en liever buiten leven, doet er blijkbaar niet toe. Wij kunnen gewoon eieren blijven eten uit de supermarkt, gelegd door kippen die hutjemutje leven in legbatterijen. Probleem opgelost.

Het onderzoek is gericht op de eieren omdat men wist dat PFAS accumuleert in eieren, maar het hele ecosysteem bevat PFAS. Het RIVM onderzoekt nu de potentiele bronnen en schrijft dus dat regenwormen mogelijk de oorzaak zijn.

De regenworm de oorzaak? Nee, de mens is de oorzaak. Als PFAS in de bodem zit, heeft de regenvorm er last van, net als de consumerende merel en kip.

Strengere controle

Het PFAS-probleem moet bij de wortels aangepakt worden: stop met het vervuilen van dier en leefomgeving. Vergunningen voor bedrijven om PFAS te lozen in oppervlaktewater, zouden moeten worden ingetrokken. Ook is een strengere controle nodig. Door de lozingen zit PFAS in de lucht en in het water; eigenlijk zit het overal. Omdat de stoffen niet afbreekbaar zijn, hebben niet alleen wij maar ook komende generaties er last van.

Vorig jaar zijn elf belangenorganisaties naar de rechter gestapt om de Nederlandse overheid te dwingen tot een verbod op PFAS, de zaak wordt waarschijnlijk pas later dit jaar inhoudelijk behandeld. In 2023 waren er wel landen – waaronder Nederland – die aandrongen op een Europees verbod op de verzameling stoffen, maar dat lijkt er voorlopig niet te komen.

De waarschuwing van het RIVM is belangrijk voor de enkeling die ruimte heeft in eigen tuin voor kippen. Maar de echte waarschuwing hier betreft de achteruitgang van onze leefomgeving.

Liefde in stemhokje

De inwoners van Nederland zouden gebaat zijn bij een overheid die investeert in een gezonde leefomgeving. In plaats daarvan is er 900 miljoen euro extra vrijgemaakt voor asielbeleid vanwege een zogenaamde asielcrisis. Van het huidige kabinet kunnen we dus niet veel verwachten.

Mijn hoop is dat de burger bij een volgende verkiezing niet met angst voor reizigers naar het stemhokje gaat, maar met liefde voor de leefomgeving. Want de waarschuwing van het RIVM laat zien dat het hoog tijd is om te streven naar een gezonde leefomgeving.