Wat kan er mis zijn met je eigen ei?

Het was eerste paasdag toen Paula Polman uit Buren in NRC las dat een vrouw met acht kippen haar eieren gewoon blijft eten – ondanks het advies van het RIVM dat niet meer te doen, omdat er overal in Nederland te veel PFAS in kunnen zitten. Ze las ook dat het stormloopt bij bedrijven waar je als hobbykippenhouder je eieren kunt laten testen op PFAS.

Polman miste iets belangrijks in de berichten van die week, en ze mailde meteen. Die testuitslagen, schreef ze, zeggen alleen iets over het ei. Ze laten zien of de norm voor PFAS in commerciële eieren wordt overschreden. Maar dat is iets anders dan de gezondheidsnorm: hoeveel PFAS je maximaal binnen zou mogen krijgen. Dat onderscheid, daar las Polman niets over.

Een ei mag in de supermarkt liggen als er minder dan 1,7 nanogram PFAS per gram in zit. Voor je gezondheid zou je volgens Europese normen niet meer dan 4,4 nanogram per kilogram lichaamsgewicht per week binnen moeten krijgen: 321 ng voor iemand van 73 kilo.

‘Kijk ik naar de gezondheidsnorm, dan kan er zelfs geen supermarkteitje bij’

Die grens overschrijdt de gemiddelde Nederlander al zonder ook maar één ei te eten. Want PFAS zitten ook in pizzadozen, bakpapier, pannen, lippenstift, drinkwater, vis, rode wijn – wat niet? De PFAS die mensen via eieren van eigen kippen binnenkrijgen, komen daar bovenop. En omdat in hobby-eieren relatief veel PFAS kunnen zitten, is het advies: eet die niet.

Polman heeft nota bene een master publieke gezondheid gedaan. „Dan denk je dat je iets weet over risico’s van stoffen.” Toen ze vorig jaar zelf de eitjes van haar dertig kippen liet testen, was ze in eerste instantie opgelucht: 1,2 ng/g, keurig onder de norm voor een commercieel ei. „Maar kijk ik naar de gezondheidsnorm, dan kan er zelfs geen supermarkteitje meer bij, en moet ik misschien ook minder thee drinken.”

Als je dieper graaft, raak je helemaal verstrikt. Want over welke stoffen hebben we het eigenlijk? PFAS zijn een verzameling chemische stoffen, waarvan sommige zich in het lichaam ophopen omdat ze nauwelijks afbreken. De achttien stoffen die het RIVM meet, zijn lang niet allemaal even giftig. De ene stof weegt in de risicobeoordeling zwaarder dan de andere.

Polman maakte zelf de rekensom om de concentraties in haar eitjes te vertalen naar de gezondheidsnorm. „Dan kom ik tot vreselijke getallen. Met één ei zit ik al op 70 procent van alle PFAS die ik per week binnen mag krijgen. Ik weet niet hoe ik dat risico precies moet beoordelen als het om mijn eigen gezondheid gaat. Maar als ik die getallen zie, word ik niet blij.”

Het RIVM-rapport is bovendien niet echt behulpzaam, zegt ze. „Dat krijg je dan in het Engels over de schutting. Ik kan dat nog enigszins lezen, omdat ik erin ben opgeleid. Maar ik begrijp best dat mensen zeggen: ik geloof het niet.” Dat het dan ook nog vlak voor Pasen kwam, en de pluimveehouderij kon roepen: onze eieren zijn wél veilig, heeft het wantrouwen alleen maar versterkt, denkt Polman.

Eén ei

In 2023 lieten verslaggevers van NRC eieren testen uit de omgeving van chemiefabriek Chemours in Dordrecht. Ze vonden het gek dat Belgische gezondheidsinstanties wél oog hadden voor PFAS in eieren rond chemische fabrieken en de Nederlandse overheid níét systematisch onderzoek naar hobby-eieren liet doen. België waarschuwde al in 2011 voor de gezondheidsrisico’s. Bij Chemours in Nederland werd al die tijd maar één hobby-ei getest.

Toen NRC had laten zien hoeveel PFAS er in de eitjes rond Chemours zaten, kwam het onderzoek geleidelijk op gang. Eerst rond de fabriek, toen landelijk, maar op basis van oude metingen, en daarna pas met zestig nieuwe steekproeven in heel Nederland. Pas op 15 april kwam voor het eerst het advies: eet geen particuliere eieren.

„België is iets voorzichtiger, daar lopen ze wat harder voor het milieu”, zegt Chiel Jonker, milieuchemicus aan de Universiteit Utrecht. „Nederland hobbelt een beetje achter de feiten aan. En nu moet het RIVM mensen ineens vertellen dat ze niet meer mogen doen wat ze zo graag deden.” Hij begrijpt dat een deel van de kippenhouders zich er niets van aantrekt. „Je proeft, ruikt en ziet het niet. Dat is het lastige van ons werk, hoe laat je mensen geloven dat er schadelijke effecten zijn. Dat je lever kapot kan gaan en dat je nierkanker kan krijgen. Ze moeten het maar aannemen van de wetenschap.”

Het RIVM- rapport beschrijft wel hoe de risico-beoordeling is gedaan, maar is niet geschreven voor een breed publiek. De berekeningen van de som van verschillende soorten PFAS, van de blootstelling bij verschillende aantallen eieren, en vervolgens van het maximale aantal eieren per week, zijn voor de meeste mensen niet te volgen.

‘Het is eigenlijk niet te doen om als consument dit soort risico’s te beoordelen’

Begrijpelijk dus, dat niet iedereen snapt dat je de nanogrammen uit een eiertest niet zomaar kan optellen om te kijken of je te veel PFAS binnenkrijgt. Jonker: „Je zou een rekentool moeten hebben om de risicobeoordeling te maken.” Even later blijkt dat een hobbyhouder er al één heeft gemaakt, ook hij wordt bedolven onder de vragen.

Intussen kan het RIVM het bijna niet goed doen. Een advies moet eenvoudig en duidelijk zijn, maar een boodschap die te simpel of te alarmerend klinkt, kan ook scepsis opwekken. Want 4,4 miljardste van een gram, dat is toch niks? Wat kan er mis zijn met een paar eitjes van eigen kip? Of: vergiftigd worden we toch, doe dat ei er nog maar bij.

Grijs gebied

„Het is eigenlijk niet te doen, om als consument dit soort risico’s te beoordelen”, zegt Wieke van der Vossen, die het als voedselveiligheidsexpert van het Voedingscentrum begrijpelijk probeert uit te leggen. Zelfs áls je de berekening zelf kunt maken: wat betekent het als je boven de gezondheidsnorm komt? „Een overschrijding is niet meteen een probleem, er is een grijs gebied tussen grens en effect. Maar dat is een moeilijke boodschap, mensen houden van zwart-wit.”

Lees ook

Verse groenten of een potje babyvoeding, wat is beter voor je kind?

Verse groenten of een potje babyvoeding, wat is beter voor je kind?

Het wordt al helemaal glibberig als je de risico’s van PFAS wilt vergelijken met andere voedselrisico’s, zoals voedselvergiftiging of een ongezond eetpatroon. „Voor die laatste twee kun je de ziektelast voor de bevolking uitdrukken in verloren levensjaren, maar hoeveel mensen daadwerkelijk ziek worden van PFAS: dat weten we niet.”

PFAS kunnen het immuunsysteem schaden, „maar roken en overgewicht hebben ook invloed op de afweer, dat maakt het heel complex.” Of kijk naar vis: ook veel PFAS, maar tegelijk goed voor hart- en bloedvaten. „Wat je wel ziet is dat je met hobby-eieren snel boven de grens komt. En je wilt de blootstelling zo laag mogelijk houden. Vooral voor kinderen, die zijn relatief licht, en hun immuunsysteem is nog in ontwikkeling.”

Van der Vossen heeft zelf ook kippen. „Het voelt niet goed om eieren weg te gooien. Maar afgelopen week gingen we koekjes bakken en kwamen we net een eitje te kort. Dan kijk ik wel even in het kippenhok.”

Paula Polman is „aan het afkicken”, zegt ze. Ze is in elk geval acuut gestopt met eieren weggeven, dat vindt ze niet meer verantwoord. „Ik had echt een dip met Pasen. Dan heb je zo’n ei in je handen, en ineens is het niet meer leuk. Iets dat je 25 jaar hebt gedaan is in één klap niet goed meer.”


Iedereen aan de grills

Op een industrieterrein in Amsterdam, omringd door groothandels, zit de studio van Latoya Molly. Een ruimte van zo’n drie bij drie in een groot kantoorpand, met een tandartsstoel en een bureau vol gereedschap. Molly (24), grote bos zwarte krullen en een dik zwart montuur, draagt zelf elke dag grills. Vandaag drie losse ‘pieces’ die acht tanden deels bedekken. Ze laat ze zien in haar hand. Dan gooit ze ze in haar mond alsof het kauwgompjes zijn en manoeuvreert ze ze met haar tong op de juiste plek.

Latoya Molly begon haar bedrijf, Geminis, in 2022. Haar moeder was net overleden, waardoor ze samen met haar zus de voogdij kreeg over hun drie jongere zusjes die toen zes, tien en twaalf waren. Ze werkte bij streetwearmerk Patta in de winkel en draaide nachtdiensten bij Holland Casino. „Dan kwam ik om half vijf thuis, moest ik de kinderen klaarmaken voor school en daarna door naar m’n andere werk. In combinatie met rouwen was dat echt te veel.”

Op Snapchat kwam ze een video tegen waarin miljonairs uitlegden hoe ze hun bedrijf waren gestart. Eén vrouw plaatste tooth gems: kristallen tandversiering. „Ik zag een gat in de markt. In Rotterdam kon je al op heel veel plekken tooth gems laten zetten, maar hier in Amsterdam nog niet.” Ze begon een studio. Via Instagram en een publicatie in de Nederlandse Vogue kreeg ze al snel genoeg klanten om er goed van te kunnen leven.

Aan de muur hangen grote foto’s van haar zelfontworpen tooth gems in de vorm van Surinaamse mattenkloppers, gemaakt van 18 karaat goud. „Een mattenklopper staat voor reinheid, je pad schoon houden. Tijdens de slavernij werden ze als wapens tegen onze voorouders gebruikt, maar ik focus op de positieve betekenis.”

Sinds vorig jaar maakt ze ook grills. Daar was ze het liefst al eerder mee begonnen, maar het viel niet mee om grillmakers te vinden die het haar wilden leren. Tooth gems zag ze altijd al als een tijdelijke trend, zegt ze. „Grills zijn tijdlozer. Net als een gouden ring of armband: ze raken nooit uit de mode.”

Slaapkamers

Het woord ‘grills’ (ook vaak als ‘grillz’ geschreven) wordt tegenwoordig gebruikt voor alle soorten ‘tandhulzen’, maar stond oorspronkelijk voor ontwerpen die minimaal zes tanden bedekken. Alles wat kleiner is heet eigenlijk een ‘cap’. De afgelopen vijf jaar zijn in Nederland veel nieuwe grillmakers begonnen. Armany Jeweller in Zoetermeer (2021) bijvoorbeeld, Divine Grillz in Almelo (2021), Amara Grillz in Rotterdam (2023), Grillzlab in Amsterdam (2023), Gems by Mell in Capelle aan den IJssel (2023). Hoeveel er precies zijn is lastig te zeggen. Instagram en TikTok staan vol beginners die grills vanuit hun slaapkamers verkopen en vermoedelijk niet ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel.

Tanden versieren met goud en/of edelstenen deden de Etrusken, de oude Egyptenaren en de Maya’s al. Maar grills zoals we die vandaag kennen zijn een Surinaamse uitvinding. Eddie Plein (nu 66) werd in Suriname geboren en verhuisde in 1973 naar New York. Hij was begin twintig toen tijdens een familiebezoek in Suriname een stuk van zijn tand afbrak, vertelt hij in Mouth Full of Golds, het boek dat regisseur en schrijver Lyle Lindgren (die ook een gelijknamige documentaire over Plein gemaakt heeft) in 2023 over hem schreef. Een lokale tandarts stelde voor een gouden kroon te plaatsen. Maar een permanente gouden tand, waarvoor een deel van zijn eigen tand afgevijld moest worden, zag Plein niet zitten. Daar, in die tandartsstoel, kwam het idee tot hem voor tijdelijke gouden tanden die je eenvoudig over je tanden heen kunt schuiven.

Eenmaal terug in New York schreef hij zich in voor een tandartsopleiding. Toen hij na negen maanden het certificaat ‘dental gold and acryllic’ had behaald, stopte hij. Thuis begon hij grills te maken voor zichzelf en zijn ouders. Vanaf 1983 verkocht hij ze. Eerst op straat, later bij een juwelier in de wijk Queens. In het boek zegt hij zijn succes te danken te hebben aan zijn eerste beroemde klant: rapper Just Ice, die een grill van Plein droeg op de cover van zijn album Kool and Deadly (1987). Toen Plein eind jaren tachtig een winkel genaamd Famous Eddie’s Gold Teeth opende in de Jamaica Colosseum Mall in Queens, waar veel hiphopsterren kwamen, ging het hard. Flavor Flav, Jay-Z, LL Cool J, Salt-N-Pepa, De La Soul en Run-DMC werden klanten.

De opmars van Plein liep aanvankelijk synchroon met de opmars van hiphop. Maar toen zijn grills zo populair werden dat overal copycats opdoken, liep zijn klandizie terug. In de decennia die daarop volgden runde hij zijn business met wisselend succes vanuit onder meer Miami en Atlanta. Inmiddels woont hij weer in New York. Na meerdere toenaderingspogingen voor een interview reageert hij één keer via sms: „I AM grillzz. The originator. I’m 1st since 83 when we called them frontzz in NY.” Daarna laat hij niks meer horen.

In de hiphopscene zijn grills nooit meer weggegaan. Maar het werd pas een mainstreambegrip toen rapper Nelly in 2005 in de VS een nummer-één-hit scoorde met het nummer Grillz. Rond die tijd begonnen ook popsterren die niet uit de hiphophoek kwamen grills te dragen: Katy Perry, Lady Gaga, Madonna. In 2012 poseerde de Amerikaanse zwemmer Ryan Lochte tijdens de Olympische Spelen in Londen met zijn gouden medaille én een grill waarop de Amerikaanse vlag in diamantjes afgebeeld stond – gemaakt door Johnny Dang en rapper Paul Wall, een Texaans duo dat voor veel beroemdheden grills maakte. Tegenwoordig dragen Pharrell Williams, Erykah Badu, Kanye West, A$AP Rocky en Rihanna vrijwel altijd grills. Ook Rosalía en Billie Eilish worden er vaak mee gefotografeerd.

Met de klok mee: A$AP Rocky, Pharrell Williams, Erykah Badu, Lil Nas X, Billie Eilish en Doechii

Foto’s AFP, FilmMagic en Getty

Etienne Memon (37), eigenaar van tattooshop Order in Amsterdam – waar je sinds vier jaar ook grills kunt laten maken – liet op zijn achttiende zijn eerste permanente gouden tand zetten en heeft inmiddels een mond vol goud. „In die tijd ging iedereen voor grills of permanente tanden naar dezelfde garagebox in de Bijlmer, die werd gerund door Hindostaanse Surinamers. Verder was er nog één plek in Den Haag en één in Rotterdam.” Vooral Surinamers hadden toen grills, zegt hij. „En Oostblokkers en Turkse mensen. Dat witte mensen ze ook dragen is pas een jaar of vijf aan de hand.” Inmiddels worden grills in Nederland gemaakt door mensen van allerlei afkomsten, zegt hij.

André Hazes

Edgar Boudens heeft net een DM van André Hazes gekregen. „Hij wil graag langskomen”, zegt de oprichter van Twenty20Jewelry in het centrum van Arnhem. In zijn winkel, vitrines vol grills en zijn logo groot op de muur, laten wel meer bekende Nederlanders (Rolf Sanchez, Sevdaliza, Maan, Bizzey) hun grills maken. Op Instagram heeft hij bijna 22.000 volgers en op Google Maps de optimale score: 5,0. Achter de winkel zit een werkplaats waar Boudens (31) – petje, baardje, armen vol tattoos – geholpen door één collega alle grills maakt.

Toen hij in 2016 begon, eerst naast zijn baan als verhuizer, sinds 2018 fulltime, was hij een van de eerste goudsmeden in Nederland die zich op grills toelegde, zegt hij. Een skill die Boudens – afgestudeerd aan de Vakschool Schoonhoven – zich met behulp van YouTube-tutorials aanleerde. In de loop der jaren heeft hij zijn klantenkring behoorlijk zien veranderen. „In het begin was het een bepaald slag volk: hiphopartiesten of mensen met veel affiniteit met hiphop. Bijna alleen maar boys. Nu zijn het ook gasten die in het vastgoed werken, en meisjes die ik het beste kan omschrijven als annefleurtjes. De man-vrouwverhouding is de laatste tijd ongeveer fifty-fifty.”

Vorig jaar zomer ging een van zijn ontwerpen viral op Instagram: een grill die twee tanden beslaat met een draak die eruitziet als een Delfts blauwe schildering maar eigenlijk een nagelsticker met een laag epoxyhars is, met een randje van 14 karaat geelgoud eromheen. Die foto is meer dan een miljoen keer bekeken en heeft ruim 80.000 likes, laat hij zien op zijn telefoon. „Daarna kreeg ik aanvragen van over de hele wereld.”

Naast complexe grills met diamanten, edelstenen en lasergravures maakt hij ook de standaardmodellen waar veel vraag naar is. Een window bijvoorbeeld: een frame rondom je tand. Een lowdash: een streepje aan de onderkant van je tand. En een gapfiller: een verticale streep tussen twee tanden. Het proces begint met het maken van een gebitsafdruk. Daar wordt een gipsmodel van gemaakt, waar de grill met was op wordt geboetseerd. Dat wasmodel wordt vervolgens omgegoten in goud en gepolijst. Waarna er eventueel nog gravures of stenen aan kunnen worden toegevoegd.

Boudens baalt dat de goudprijzen momenteel hoog zijn, zegt hij. „Eén gouden tand van 14 karaat geelgoud kost bij ons nu 350 euro.” 18 karaat en witgoud zijn nog duurder. Hij adviseert klanten vaak om diamanten uit het lab te kiezen. „Voor een natuurlijke diamant betaal je het dubbele, en je ziet toch geen verschil.”

Het is hem opgevallen dat ook traditionele juweliers steeds vaker aan grills beginnen. „Het wordt meer en meer gezien als volwaardig sieraad. Voorheen waren juweliers in Nederland heel erg terughoudend, ze wilden het soort figuren dat ermee geassocieerd werd niet in hun winkel hebben. Het stigma rond grills is de afgelopen jaren minder geworden, vooral doordat je ze vaker op tv ziet. Als meer bekende Nederlanders ermee lopen, wordt het steeds normaler.”

Diamanten lieveheersbeestje

„Dingen die mensen eerder als asociaal omschreven zijn nu populair bij de massa”, zegt Etienne Memon van tattooshop Order. „Een matje bijvoorbeeld, of tattoos op je handen. Dat kon vroeger echt niet en is nu vrij normaal.” Toen grills zo’n vijf jaar geleden steeds populairder werden, vond Guus Kouthoofd (27) – die al zeker tien jaar grills draagt – het een tijdje minder cool. „Ik heb twee jaar geen grills gedragen.” Hij werkte als lasser bij defensie aan wapensystemen en voertuigen voordat hij zichzelf zes jaar geleden grills leerde maken en Goldhead Jewelry in Tilburg oprichtte. Hij maakt ook grills voor tattooshop Order in Amsterdam, waar hij vandaag grills draagt met een diamanten lieveheersbeestje en een zilverkleurige uzi. In zijn hoektanden zijn permanente diamanten geplaatst.

Op Instagram ziet hij de laatste tijd veel rotzooi voorbijkomen, zegt hij. „Grills die niet mooi aansluiten op de tanden of gewoon heel erg lelijk zijn. Veel mensen laten zomaar ergens grills maken. Die gaan gewoon voor de beste prijs. Als je een tattoo laat zetten zoek je een artiest van wie je de tattoos mooi vindt, dat zou bij grills ook zo moeten zijn.” Want elke grillmaker heeft een eigen stijl, zegt hij. „Mijn stijl is zo clean mogelijk. Alles moet nice aansluiten op de tandvleesrand, het moet eruitzien alsof het permanent had kunnen zijn. Grills maken is echt een art.”


Tv-recensie | Voor royaltydeskundigen begon na Koningsdag het echte feest op tv: de nabespreking

Dat was nog eens een leuk verjaardagscadeautje: het rapportcijfer van de koning was gestegen van een 6,6 naar een 6,9. Nog steeds geen cijfer om vol trots aan je moeder te laten zien, maar dat mocht de oranjepret niet drukken. Feit bleef dat het volk haar koning iets hoger had zitten dan een jaar geleden. Ipsos zette zaterdag dan ook een extra feestelijke kop boven de uitslagen van haar jaarlijkse Koningsdagenquête: „Populariteit koningshuis toont licht herstel”. En er was meer heuglijk nieuws, want waar vorig jaar 41 procent van de respondenten de koning een goede verbinder vonden, was dat percentage nu opgelopen tot 49. En dan zit je toch wel héél dicht bij de 50. Zo kon Zijne Majesteit goedgehumeurd aan zijn dagje Doetinchem beginnen.

Al was er eerst nog een lastige horde te nemen. Om zondag als rustdag te respecteren was Koningsdag heel vroom een dagje naar voren verplaatst, maar daardoor vielen de majestueuze festiviteiten nu samen met een nog veel vromere aangelegenheid: de uitvaart van paus Franciscus. Daarom begon de koning de dag met een videoboodschap, waarin hij zei te begrijpen „dat deze dag twee gezichten heeft”. Maar die gezichten hadden wel iets gemeen: „De gemeenschapszin die zo kenmerkend was voor paus Franciscus, is ook een kenmerk van Koningsdag.” Net zoals dit een verbindende paus was, was deze feestdag „een dag van verbinding”.

Later die middag zou blijken dat die boodschap goed was aangekomen bij royaltydeskundige Justine Marcella, die te gast was bij MAX Koningsdag vanaf Paleis Soestdijk. „Hoe hij het inleidt – dat verbindende dat de paus ook had – Koningsdag is daar natuurlijk enorm verbindend in”, legde Marcella uit. Ook in het twee gezichten-aspect van de uitspraak kon ze zich vinden. „Vaak is een uitvaart heel verdrietig, en dan komen na de uitvaart de bitterballen.”

Om de overgang van uitvaart naar bitterbal soepel te laten verlopen was het feest in Doetinchem een uurtje uitgesteld. Wie vanachter de tv zo min mogelijk wilde missen kon dus rechtstreeks overschakelen van gregoriaans gezang op het Sint-Pietersplein naar boerenrockhit ‘Oerend Hard’ op een podium in de Achterhoek. Daar volgde de camera hoe de koninklijke familie reageerde op alles wat Doetinchem voor ze in petto had. Dat blijft een mooi aspect van de Nederlandse koninklijke familie: dat je ze eens per jaar live op tv rebussen kunt laten oplossen en ze daarna op een podium naast Suzan & Freek kunt zetten, gewoon om te kijken wat er gebeurt.

Blauwbloedkoningsdag

Daarna begon voor royaltydeskundigen pas het echte feest: de nabespreking. Zou Alexia haar zusje Ariane hebben gemist? Groeide Amalia in haar koninklijke rol? Had Maxima zich weer bewezen als de koningin van het mixen en matchen? En welke betekenis had de kleur van het pak van Willem-Alexander precies? Donkerblauw – dat kon je zien als ingetogen; een respectvol gebaar naar iedereen die rouwde om de paus. Maar het stond ook gewoon heel goed bij de outfits van de rest van zijn familie, vond stijlmeester Bodo Bregt in Blauw bloed (EO). „Wat mij betreft was het echt een blauwbloedkoningsdag”, zei Bregt, want ja: de royals droegen blauw. En Willem-Alexander was „de perfecte verbinder, qua kleur, met z’n gezin. En hij is de verbinder van het volk.”

Tegen de avond was het woord ‘verbinden’ zo vaak gevallen dat het nog maar weinig betekenis had. Toch bevat zo’n dag ook voor de grootste koningshuissceptici minstens één verbindend momentje. Voor mij was dat al aan het begin van de middag gepasseerd, toen Willem-Alexander zijn lichaam even welwillend als onbeholpen op en neer bewoog op de maat van ‘Oerend hard’. Ineens was daar de herkenning. Wat fijn, dacht ik. De koning kan ook niet dansen. Misschien helpt dat hem volgend jaar eindelijk aan de 50 procent.


Column | Wat je er niet in gooit hoef je er niet uit te halen

Je denkt er pas aan als het verstopt zit. Net als andere vanzelfsprekende nutsdiensten – kraanwater, 230 volt – heeft het riool de neiging onzichtbaar te worden. Niet voor de 1,3 miljoen inwoners van Hoogheemraadschap Rijnland. Hun afvalwaterketen wordt nu spectaculair verbouwd. Kleine zuiveringsstations verdwijnen, nieuwe gemalen persen de Haarlemse en Heemsteedse drol naar de vernieuwde zuivering in Zwanenburg. Bij Spaarndam komt een fabriek die gas wint uit restslib. In 2030 energieneutraal.

„Dit is ons grootste project van de laatste 770 jaar”, lacht Simone Boogaard, directeur Water van Rijnland, terwijl we in een Zwanenburgse bouwkeet oranje hesjes aantrekken. Waterschappen zijn de oudste instituties, wieg van het polderen. Rijnland, dat nu de vierhoek Leiden-Gouda-Schiphol-IJmuiden omvat, is uit 1255. Inwoners zijn consumenten én kiezers. Het dagelijks bestuur, de heemraden, vormen een politieke coalitie met de dijkgraaf als – partijloze – ‘premier’.

Rijnland loost op het oppervlaktewater. Maar sloten, meren, beken, rivieren, plassen en vaarten bevatten veel te veel „zorgwekkende stoffen”. Druk uit Europa, klimaatverandering, nieuwe huishoudens en bedrijfseconomische overwegingen maken schaalvergroting en centralisatie urgent, zegt Boogaard.

De waterzuivering van Zwanenburg ligt in een oksel van snelwegknooppunt Raasdorp, pal onder Schipholverkeer. In ronde bassins wordt rioolwater behandeld tot het schoon genoeg is om in de ringvaart van de Haarlemmermeer gepompt te worden. Op de bodem van een droge tank sleutelt iemand aan een reusachtige propeller. Op een volle tank dobberen meeuwen in bruinig schuim.

Vleugje rotte eieren. Als het erger wordt, piept de H2S-meter aan de riem van Ronald Siebrand. Zwavelwaterstofgas kan dodelijk zijn. Onder zijn leiding zijn tanks gerenoveerd, nieuwe tanks en pompstations gebouwd, leidingstraten gegraven. Als parallel universum, want je kunt het bestaande net niet zomaar afschakelen. „De winkel is open tijdens de verbouwing”, zegt hij. Nu test hij het nieuwe systeem, eerst voorzichtig, en dan onder topbelasting. Daarna gaat alles live.

Van hem leer ik een heel nieuw vocabulaire, zoals altijd als specialisten over hun vak vertellen. Ontvangwerk, selectortank, slibvijzel, roostergoed. Dat laatste is wat er op de eerste zeef blijft liggen: bekende verschijningen als condooms en gestold frituurvet, maar ook portemonnees en zelfs schoenen. Waterschappen roepen al jaren dat je alleen ‘de drie P’s’ – plas, poep en (wc-)papier – mag doorspoelen, maar die boodschap is nog niet helemaal aangekomen. Met het afvangen van andere vervuilers is zelfs nog maar net een begin gemaakt. Wat je er niet in gooit, hoef je er ook niet uit te halen, luidt het cliché. Maar wat kun je zelf doen aan die 190 ton pijnstillers, anticonceptie en psychofarmaca die jaarlijks via urine en ontlasting in het riool komen – en achter de zuivering in de ringvaart? Of de microplastics, PFAS, pesticiden, zware metalen en vlamvertragers?


Wat vindt NRC | Toekijken hoe Israël in Gaza dood en honger zaait is onacceptabel

‘Mensen verwachten van me dat ik schrijf. Verslag uitbreng. Documenteer. Maar soms weet ik niet eens hoe ik mezelf moet vinden.” Met zinnen die binnenkomen als mokerslagen, schreef Rita Baroud afgelopen week voor NRC een huiveringwekkend verslag uit Gaza, het eerste in een reeks. „Ik word soms wakker terwijl ik stik. Niet door stof, rook of hitte – maar door de angst dat ik nog leef.”

Baroud zit in een penibele situatie, als jonge vrouw met dromen die samen met haar familie wil overleven en leven, maar ook als journalist. Onder andere omstandigheden zou het dragen van een perskaart misschien bescherming bieden, maar juist in Gaza vormt het een extra risico. Tijdens Israëlische luchtaanvallen komen veel journalisten om, de teller die het Committee to Protect Journalists (CPJ) bijhoudt staat inmiddels op 176. Media mogen Gaza niet in, en in Gaza zelf wordt het steeds stiller.

De situatie in Gaza is in één woord ondraaglijk. In een week dat Nederland oorlogsdoden herdenkt met de woorden ‘nooit weer’, worden in een gebied ter grootte van Rotterdam oorlogsmisdaden gepleegd die het voorstellingsvermogen te boven gaan.

Bijna dagelijks voert Israël luchtaanvallen uit op opeengepakte, weerloze Gazanen. Intussen zijn er al meer dan 50.000 mensen gedood, onder wie ruim 15.000 kinderen, inclusief 876 nuljarigen. Ongetwijfeld treft Israël af en toe ook een Hamas-strijder, maar de vele burgerslachtoffers zijn op geen enkele manier te rechtvaardigen, ook niet met de uitleg dat Israël zich na ‘7 oktober’ mocht verdedigen. Proportioneel is Israëls reactie al lang niet meer. Een oorlog is dit ook niet meer te noemen, want dat veronderstelt een zekere mate van gelijkwaardigheid (land A bestookt land B, en andersom) die er in Gaza niet is.

Er is wel kritiek, maar geen wil om Israël écht onder druk te zetten, zoals dat wel is gedaan met Rusland

Sinds het einde van het staakt-het-vuren op 2 maart is er een acute dreiging bij gekomen: hongersnood. Israël heeft de noodhulp die daarvoor nog wel mondjesmaat binnenkwam geblokkeerd, en daarmee een proces van ontmenselijking in gang gezet. De voorraden die al wel in Gaza waren aangelegd zijn na twee maanden blokkade vrijwel volledig uitgeput, waarschuwen hulporganisaties.

Het verdelen van dat kleine beetje hulp is levensgevaarlijk. Net als journalisten zijn ook hulpverleners doelwit van meedogenloze aanvallen. En dus is er een schreeuwend tekort aan voedsel, water, medicijnen. Een half miljoen Gazanen is intussen op drift geraakt, omdat Israël extra no-go-zones heeft afgekondigd.

Lees ook

Dagboek uit Gaza: ‘Voedsel is niet langer een middel om te overleven. Het is een symbool van vernedering geworden’

Een gewonde vrouw en kind zitten met anderen voor hun tent in Deir al-Balah op de Gazastrook.

Het voelt bijna absurd om in herinnering te roepen, maar het uithongeren, opjagen of collectief straffen van burgers is volledig in strijd met internationale wetten. Wat het nog ondraaglijker maakt is dat de vaandeldragers van het internationale recht, Nederland en de EU voorop, toekijken. Er is wel kritiek, maar geen wil om Israël écht onder druk te zetten, zoals dat wel is gedaan met Rusland. Ook vanuit Nederland blijft het bij speldenprikken, waar Israël geen bom minder om zal gooien.

VN-bestuurders, mensenrechtenorganisaties en internationale rechters waarschuwen of oordelen al langer dat wat Israël in Gaza doet, neerkomt of zou kunnen neerkomen op genocide. Als een land zo moedwillig burgers doodt en bedreigt met bommen en uithongering, het internationale recht op alle denkbare manieren met voeten treedt en hulpverlening actief en met grof geweld tegenwerkt, dan is die conclusie inderdaad nauwelijks te vermijden.

Lees ook

Groeiende onvrede over Israël leidt in Den Haag niet tot ander beleid

In Rotterdam waren zondag duizenden demonstranten op de been om steun te betuigen aan Gaza. Ze liepen van Rotterdam-Zuid naar de Coolsingel. Foto ANP


De plofkraker die z’n bivakmuts vergat en toen maar z’n onderbroek over het hoofd trok

De zaak

De strafzaak tegen drie verdachte plofkrakers Murat (21), Alessandro (27) en Johan Fredrik (27) blijkt een lesje recherchekunde. Het bewijs bestaat vooral uit herkende nummerplaten, socialmediaposts, telefoonlocatiedata, DNA en afgeluisterde gesprekken. Van twee plofkraken worden beelden getoond, in de stations van Delft en Amsterdam-Zuid. Beide vorig jaar. Geen van de verdachten is herkenbaar. Niemand werd op heterdaad betrapt. De jongste van het drietal, Murat, blijkt gezwicht voor het bewijs in het strafdossier. Hij bekent.

Het dossier laat zien hoe moeilijk het in een gedigitaliseerd bestaan is geen sporen achter te laten. Zeker als je je telefoon niet uitzet als je op pad bent, je chats over je criminele plannen niet verwijdert, na de daad niet je zoektermen wist, je een e-mailadres met je naam erin gebruikt , je foto’s van de bank die je zou hebben overvallen niet weggooit, noch de beelden van de drone die je tijdens de plofkraak liet surveilleren, noch je stoere selfie op een gestolen motorscooter. Na de daad blijven appen, verdachte zoektermen blijven invullen en ook nog telefoneren over de nasleep helpt ook niet. Johan Fredrik deed dit allemaal. Op de beelden van de plofkraken, die op de regionale televisie zijn uitgezonden, dacht hij ‘Sandro’ te herkennen. Zodat Alessandro nu de vraag krijgt of hij ook wel ‘Sandro’ wordt genoemd. Nee, zegt hij. Dat herhaalt hij op álle vragen. Hij was er niet bij. Hij wist van niks.

Alessandro vindt het een héél slecht rechercheonderzoek

Murat is schuldbewust. Johan erkent dat hij een rol had, maar maakt die zo klein mogelijk. En Alessandro gaat in de aanval. Hij vindt het een héél slecht rechercheonderzoek. Murat vertelt dat hij zich vanwege z’n schulden liet overhalen om voor 1.500 euro ergens „geld te gaan halen”. Waar en hoe, dat vond hij pas uit toen hij in een auto naar Delft werd gebracht. „Als ik wist dat het zoiets was, dan had ik er beter over nagedacht”, zegt hij. Dom vindt hij zichzelf, nu. „Ik ben er ook niks mee opgeschoten.” Murat liep bovendien voor joker – hij was z’n „bivakmuts vergeten” en had daarom zijn onderbroek over z’n hoofd getrokken.

Op de uitgezonden beelden is te zien hoe Murat, vermoedelijk met Alessandro, om 04.00 uur de nagenoeg verlaten stationshal binnenloopt en de glazen bankgevel opblaast, waarna een poging om de geldautomaat te laten klappen mislukt. Het tweetal vlucht op een motorscooter zonder achterlicht. Murat achterop, zegt hij, „want ik kan niet motorrijden”. En hij wist ook de weg niet. Daarna reed Johan hem naar huis, in Almere. Met een VW Polo, ontdekte de recherche. Onderweg werd die zichtbaar op de beveiligingscamera van een tankstation. Zo kwam Johan Fredrik in beeld – ook letterlijk.

In de plofkraak was zo’n tweeduizend euro geïnvesteerd, zo bleek uit de afgeluisterde telefoongesprekken. In een daarvan was Johan zeer openhartig. Hij schepte op, tegen een vriendin, dat hij „pakketten” verzorgde voor plofkraken en het vervoer deed. Gereedschap, kleding, handschoenen, explosief materiaal, ontstekingen.

Johan was nieuw voor de politie: geen strafblad, slechts één keer rijden onder invloed. Alessandro en Murat zijn juist bekenden van justitie. De eerste is net veroordeeld tot veertig maanden voor een ándere plofkraak, in Tiel. Murat is al vaak veroordeeld, vaak voor diefstal. Hij zat al twee jaar vast.

Johan leidde een dubbelleven. Hij werkte als zorgverlener in een kinderdagverblijf. Op de tribune zit z’n familie. Voor de andere twee kwam niemand. Johan vindt z’n voorarrest heel zwaar.

Alessandro zwijgt – praten over zichzelf vindt hij „te persoonlijk”. Hij beschrijft zichzelf als „een lieve jongen, met ondeugende trekjes”

De officier is afgemeten, beknopt en functioneel streng. Hij vindt dat Johan vier jaar cel moet krijgen, Alessandro vijf jaar en Murat drieënhalf jaar. Voor Alessandro betekent dat netto (met de eerdere straf opgeteld) achtenhalf jaar. Van de acht uur die de zitting duurt, gebruikt de officier krap twintig minuten – het dossier is zijn verhaal. De drie advocaten zijn de hele middag aan het woord. Twee bepleiten vrijspraak, het bewijs zou onvoldoende zijn. De advocaat van Murat vraagt vooral een lagere straf. De advocaat van Alessandro probeert Johan en Murat als getuige nog vragen te stellen – maar die zwijgen over alles. Bij het ‘laatste woord’ zegt Murat te hopen nog een kans te krijgen, Johan legt uit dat hij als waarschuwing vóór z’n arrestatie een „pistool tegen m’n hoofd” kreeg. Alessandro zegt nogmaals dat hij ‘totaal niet onder de indruk van het dossier’ was.

Het oordeel

De rechtbank volgt de eisen van het OM vrijwel helemaal. Murat krijgt drie jaar. Johan Fredrik vier jaar cel, voor twee plofkraken en één poging. Alessandro krijgt voor dezelfde feiten vijf jaar. Dat Murat een half jaar minder dan geëist krijgt is ook omdat hij „deels openheid” gaf.

De schade-eis van NS van zo’n 75.000 euro verwijst de rechtbank naar de civiele rechter. Die eis roept te veel vragen op, is het oordeel. NS had bij de zitting verstek laten gaan. Net als de bank Travelex. Toch wordt de vordering van Travelex toegewezen tot een bedrag van 42.887,89 euro, waarvoor alle drie de daders hoofdelijk aansprakelijk zijn.

De daders wordt verweten dat ze „puur uit eigen financieel gewin” met een explosie in een publiek gebouw anderen in levensgevaar brachten. En dat ze „uiterst professioneel” te werk gingen. Plofkraken zorgen behalve voor schade en gevaar er ook voor dat bedrijven pinautomaten op minder publieke plaatsen installeren.


In het Nederlands paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Osaka vertelt Nijntje over circulaire economie

Een gloeiende witte koepel steekt uit boven de baai van Osaka. Het is het visuele middelpunt van het Nederlands paviljoen op de Wereldtentoonstelling 2025, een futuristisch gebouw met een façade van golvende stalen lamellen.

Architect Thomas Rau heeft elk bouwmateriaal in het paviljoen voorzien van een paspoort en geregistreerd in een digitaal kadaster. Zo wil hij volgen hoe de materialen opnieuw worden ingezet nadat de expo is afgelopen. Duurzaam materiaalgebruik is een van de centrale thema’s van deze Wereldtentoonstelling. „Wij zijn gasten op aarde”, zegt de paviljoenarchitect. „Alles wat je creëert, komt voort uit beperkte bronnen. Dat is wat we duidelijk wilden maken met ons ontwerp.”

Het paviljoen is een etalage van Nederlandse innovaties. Bezoekers maken kennis met installaties die de winning van energie uit golven verbeelden, tot iconische waterwerken als de Deltawerken en de Afsluitdijk. De nadruk ligt op Nederland als ‘waterland’. Bij de start van de wandeling door het paviljoen krijgen bezoekers een boodschap gepresenteerd die Nederland trots uitdraagt: ruim een kwart van het land ligt onder zeeniveau maar blijft dankzij goed waterbeheer droog.

De ervaring begint onder de verlichte koepel zodra bezoekers een orb, een lichtgevende bol, overhandigd krijgen. „Dit zie je normaal alleen in science fiction films”, zegt consul-generaal Marc Kuipers. Hij runt het paviljoen namens Nederland. De lichtgevende bollen kunnen bezoekers op verschillende punten in het gebouw tegen kunstwerken op de muur aandrukken, of nabij die van andere bezoekers houden. Hierdoor veranderen ze van kleur of gaan ze met een nieuw ritme pulseren. De orbs hebben vooral een begeleidende functie: ze moedigen bezoekers aan om op sleutelpunten in het paviljoen stil te staan en Nederland als ‘innovatieland’ in beeld te krijgen.

De lichtgevende bollen in het Nederlands paviljoen

Franck Robichon/EPA

De lichtgevende bollen die de bezoeker door het paviljoen gidsen zijn fotogeniek

Foto Hiro Komae/AP Photo

Wereldexpo

Sinds 1851 is de Wereldexpo een internationaal evenement waar landen hun technologische vooruitgang en toekomstvisies presenteren. Het is bedoeld om samenwerking tussen landen te bevorderen rond de grote vraagstukken van de tijd, zoals bij de vorige editie in Dubai: duurzaamheid en mobiliteit. Door de jaren heen zijn er iconische bouwwerken ontstaan, zoals de Eiffeltoren in Parijs (1889), het Atomium in Brussel (1958) en de Space Needle in Seattle (1962).

Nederland heeft sinds de eerste editie van de Wereldtentoonstelling 175 jaar geleden, in London, elke keer meegedaan. Volgens de Rijksdienst van Ondernemend Nederland haalde de vorige deelname in Dubai bijna 170 miljoen euro naan contracten binnen voor Nederlandse bedrijven.

De 35ste editie van de Wereldexpo vindt dit jaar plaats op Yumeshima, een kunstmatig eiland ten zuiden van Osaka. Het thema, Designing Future Society for Our Lives, draait om de rol van technologie in het verbeteren van levenskwaliteit.

Dit jaar doen 158 landen en regio’s mee, op een gebied dat ongeveer drie keer zo groot is als het Amsterdamse Vondelpark. De organisatoren mikken uiteindelijk op in totaal 23 miljoen bezoekers, een bescheiden aantal in vergelijking met de eerste Wereldexpo in Osaka dat in 1970 meer dan 64 miljoen bezoekers trok. Toch is de weg ernaartoe hobbelig. De kaartverkoop loopt achter op schema, meerdere landen kampten met bouwvertragingen en de bouwkosten zijn verdubbeld. Op de eerste dag bleven enkele paviljoens gesloten, terwijl technische storingen en logistieke drukte tot lange wachttijden leidden. De bezoekers zijn vooral recreanten, maar aan de zijlijnen vinden kleinere handelsmissies plaats. Japan gebruikt de expositie om internationale samenwerkingen te versterken.

Het bezoek van premier Dick Schoof aan het Nederlands paviljoen voor de officiële opening, benadrukte deze diplomatieke missie. Tijdens een rondleiding sprak de premier over het bredere belang van samenwerking met Japan, en van de Nederlandse aanwezigheid op de expo: „We zijn twee landen met veel geopolitieke en economische onrust om ons heen”, zei hij, verwijzend naar de groeiende militaire macht van China en de ontwrichtende Amerikaanse importheffingen. „Juist daarom is het nodig elkaar op te zoeken en samen te werken aan het welzijn en de welvaart van onze samenlevingen. Dat is de boodschap hier.”

Nijntje

„Helemaal alleen gaan we geen oplossingen vinden voor internationale uitdagingen zoals pandemieën en klimaatverandering,” zegt consul Kuipers. Hij ziet die samenwerking gesymboliseerd in de orbs, die op hetzelfde ritme gaan pulseren als je ze tegen elkaar houdt, als een gedeelde hartslag. De diepere boodschap is ongemakkelijk. Hoe indrukwekkend de Nederlandse innovaties ook zijn, zonder hulp of kopers van het buitenland blijft de impact beperkt.

De opening van het paviljoen op 22 april werd bijgewoond door onder meer premier Dick Schoof

Foto Soichiro Koriyama/EPA

Het paviljoen loopt vol. Bezoekers duwen de lichtgevende bollen niet alleen tegen de kunstwerken aan, maar houden ze in de donkere gangen ook als verlichting bij kleine boekjes die door het gebouw heen hangen. Op de voorkant staat een bekend Nederlands tekenfiguur: Nijntje. „Het is ongelooflijk hoe waanzinnig populair Nijntje hier is. Of zoals de Japanners haar kennen: Miffy”, vertelt Kuipers.

Volgens de consul was het de bedoeling met de boekjes in makkelijke taal en met Nijntje-tekeningen complexe concepten als duurzame chemie en waterstoftransport aan kinderen uit te leggen, die al van jongs af aan Miffy-boekjes op school lezen. „Maar ze is inmiddels zo herkenbaar voor Japanners dat zelfs de volwassenen naar de boekjes kijken.”

Ook bij premier Schoof lijkt de handelsgeest de boventoon te voeren. „Ik hoorde dat de gelimiteerde editie Nijntjes op de eerste dag uitverkocht waren”, vertelt de premier over de knuffels die voor omgerekend dertig euro in de souvenirwinkel liggen. Het belangrijkste Japanse woord dat hij daarom heeft onthouden ligt voor de hand: „Miffy”, lacht hij hardop.


Wil je je briefjes van 5 en 25 gulden inwisselen? Dan heb je nog tot donderdag de tijd

Komende woensdag is de allerlaatste dag dat mensen nog iets terugkrijgen voor hun ‘Vondel’ of hun ‘Swee-linck’. Een Vondel levert tot die dag nog 2,27 euro op, een Sweelinck zelfs 11,34 euro. Joost van den Vondel en Jan Pieterszoon Sweelinck zijn twee van de oorspronkelijk vijf erflaters die in de vorige eeuw de guldenbiljetten sierden. Vondel leende zijn door ontwerper Ootje Oxenaar gestileerde tronie aan het biljet van vijf gulden, Sweelinck prijkte op dat van 25 gulden. Beide biljetten, al sinds de invoering van de euro in 2002 niet meer geschikt als betaalmiddel, kunnen tot uiterlijk 1 mei dit jaar ingeleverd worden bij De Nederlandsche Bank (DNB). Dan verstrijkt de wettelijke termijn van dertig jaar die DNB hanteert voor het inleveren van oude biljetten. Daarna geeft de hoeder van het betalingsverkeer er niets meer voor terug.

Het is de tweede keer sinds de euro dat een guldenbiljet definitief zijn waarde verliest. De vorige keer, in juli 2016, ging het om het briefje van 100 gulden met de beeltenis van een andere erflater, Michiel de Ruyter. De laatste inleverdag voor die coupure was 25 juli 2016, exact dertig jaar nadat De Ruyter vervangen was door De Snip (en later De Uil), de latere 100-guldenbiljetten.

Per 1 mei is het dus de beurt aan Vondel en Sweelinck. Bij De Nederlandsche Bank zijn ze al maanden bezig met de inlever-deadline, vertelt hoofd cashbeheer Rob Pijpers aan de telefoon. „Sinds we begin januari op de website hebben gezet dat de einddatum voor deze twee biljetten nadert, is het druk.” Eigenlijk betreft het drie biljetten: van Vondel is na de oorspronkelijke reeks uit 1966 in 1976 nog een nieuwe versie uitgegeven.

Biljetten bevatten micro-plastics en metalen, die mag je niet zomaar weggooien

Rob Pijpers
hoofd cashbeheer De Nederlandsche Bank

Beide Vondel-biljetten werden op 1 mei 1995 vervangen door een vijfguldenmunt. De Sweelinck-biljetten werden in de jaren negentig vervangen door het Roodborstje en werden ook per 1 mei 1995 ‘buiten omloop gesteld’, zoals dat heet. Alle andere guldenbiljetten (Vuurtorens, Zonnebloemen, Kieviten, Snippen en Uilen) bleven tot de komst van de euro op 1 januari 2002 in omloop. Voor die coupures geldt dan ook 1 januari 2032 als uiterste inleverdatum, dertig jaar na de introductie van de euro.

Extra vragen

Dagelijks bellen zo’n zestig mensen naar het callcenter van DNB om het inleveren van hun biljetten aan te melden. Want spontaan langskomen op het Frederiks-plein is er niet bij. Iedereen die wat in te leveren heeft, moet dat vooraf schriftelijk aanmelden, via de website van de bank. Dan wordt gekeken hoe het geld het best ingeleverd kan worden: via de post (bij kleinere bedragen, voor risico van de verzender) of toch aan het loket. Ook kan DNB in voorkomende gevallen nog extra vragen stellen over de herkomst van de biljetten, vertelt Pijpers: „Het gaat nu voornamelijk om kleine bedragen, maar als toezichthouder hebben we ook een taak in het voorkomen van witwassen. Dus als een verzoek tot inlevering van guldenbiljetten vragen oproept, moeten we daar extra informatie over opvragen.”

Pijpers vertelt dat het niet alleen de Vondels en Sweelincks zijn die ingeleverd worden, maar alle nog aanwezige guldenbiljetten. „Zo werkt het toch vaak: je vindt ergens nog een stapel guldenbiljetten, bijvoorbeeld bij het overlijden van je ouders en het leeghalen van een huis, en die lever je dan in één keer in.” Sinds de eerste oproep begin januari ontving DNB 3.900 biljetten van vijf gulden en 4.200 biljetten van 25 gulden. Van andere coupures kwamen ongeveer 16.000 biljetten binnen, het dubbele dus.

Dat is overigens een schijntje van het aantal guldenbiljetten dat nog in omloop is. In totaal, schat DNB, zouden er nog 34 miljoen guldenbiljetten uitstaan, met een totale waarde van 425 miljoen euro. Negen miljoen daarvan zijn Vondels, drie miljoen Sweelincks.

In totaal, schat DNB, zouden er nog 34 miljoen guldenbiljetten uitstaan, met een totale waarde van 425 miljoen euro

DNB doet zijn best om ingeleverde biljetten zo snel mogelijk af te handelen en het verschuldigde bedrag in euro’s over te maken aan de eigenaren. Dat gebeurt nog altijd langs de 2,20371-omrekenfactor van euro’s naar guldens (één euro voor 2,20371 gulden, dus). Wie voor 1 mei is aangemeld, krijgt zijn geld nog, ook als de daadwerkelijke inlevering later plaatsvindt.

Kunstwerken

Zo gauw het geld binnen de muren van de centrale bank is, verliest het zijn waarde. Dan is het immers niet meer in omloop. En dus wordt alles vernietigd. Bij de introductie van de euro in 2002 kreeg DNB in één klap gigantische hoeveelheden Nederlands briefgeld binnen, miljoenen biljetten. Dat werd keurig per biljet gesorteerd en daarna versnipperd. DNB liet van de bergen biljettensnippers kunstwerken maken, die aanvankelijk op het hoofdkantoor van de bank aan het Frederiksplein in Amsterdam stonden, maar inmiddels in het nieuwe cash-centrum in Zeist staan, vertelt Pijpers.

De guldenbiljetten die tot 1 mei ingeleverd kunnen worden, verdwijnen ook in de versnipperaar. Maar het zijn er zo weinig dat ze ‘gewoon’ ongesorteerd meegaan in de stapel eurobiljetten die dagelijks vernietigd moeten worden vanwege schade. DNB maakt ook geen kunstwerken meer van het versnipperde geld: „De regels voor afvalverwerking zijn aangescherpt. Biljetten bevatten micro-plastics en metalen, die mag je niet zomaar weggooien. Alles wat versnipperd wordt gaat mee naar een afvalverwerker”, aldus Pijpers.

Hoeveel guldenbiljetten uiteindelijk nooit terug zullen komen bij De Nederlandsche Bank, durft Pijpers niet te zeggen. Feit is dat het Nederlandse geld gezien werd als het mooiste geld ter wereld. Ontwerpers Ootje Oxenaar en Jaap Drupsteen werden internationaal geroemd. Zo bezien houden de oude biljetten iets van nostalgische en cultuurhistorische waarde: als aandenken aan de tijd dat er überhaupt nog cash werd afgerekend. Met knisperende, schitterende guldenbiljetten.


De slag om de vraag ‘Waar is Willy?’ ontvouwt zich verder bij het penistellen op het Tapijt van Bayeux

Het is al langer een discussie onder Britse historici: hoeveel penissen zijn er op het beroemde middeleeuwse Tapijt van Bayeux te zien? De kwestie was: zijn het er 88 of 93? Het hangt er een beetje vanaf van welke school je bent: tel je alleen de ‘knobbels’ die de paarden tussen hun benen hebben hangen, of ook die bij enkele mannen? Het is een discussie die bij de Britten de bijnaam 1066 with knobs on heeft, die in 2018 al een nieuwe wending aannam en nu opnieuw ter discussie is komen te staan.

Aanvankelijk ging men uit van 88 penissen, omdat er alleen naar de paarden werd gekeken. In 2018 stelde een hoogleraar uit Oxford, de mediëvist George Garnett, echter vast dat er te weinig aandacht was geweest voor de zichtbare delen van enkele mannen. Van de 626 menselijke figuren (waaronder zes vrouwen) zouden er vijf mannen zijn met een (zichtbare) penis.

Dat oordeel moet wat de historicus Christopher Monk betreft bijgesteld worden: hij ontwaarde een zesde man met afgebeelde penis, schrijft The Guardian vrijdag.

Het wereldberoemde borduurwerk van 70 meter bij 50 centimeter, dat rond 1068 gemaakt werd, verbeeldt in stripvorm de Slag bij Hastings in 1066. Op het werk zijn 626 mensen te zien, 190 paarden, 35 honden, 506 andere dieren, enkele gebouwen en wat bomen en struiken. Het was de slag waarbij Willem de Veroveraar op het slagveld de Engelse koning Harold II versloeg. Harold was negen maanden eerder op de troon terechtgekomen, terwijl die eerder was beloofd aan Willem.

Wie heeft het grootste paard?

Op het Tapijt van Bayeux zijn zowel de aanloop als de slag zelf te zien. Zo is bijvoorbeeld de belofte aan Willem de Veroveraar afgebeeld, en de instemming van Harold II met de opvolging van zijn oom door Willem. Behalve de aanloop is ook de negen uur durende strijd op 14 oktober 1066 erop te zien, die eindigde met de dood van Harold (de kijker ziet hem met een pijl in zijn oog). De overwinning is aan Willem, en dat had de kijker al kunnen weten, want diens paard is op het werk het grootst van allemaal. „Zo zie je maar: size matters”, merkt The Guardian droogjes op.

Het is een even onbeduidende als vermakelijke discussie bij een werk dat geprezen wordt om de manier waarop de dynamiek, de chaos en empathie allemaal zo precies zijn weergegeven in houdingen, gezichtsuitdrukkingen en gebaren van de figuren op het tapijt. Archeologen en historici hebben zich al vaak over het werk gebogen, en wat dat betreft mag het best verrassend zijn dat er tot 2018 alleen aandacht was voor de genitaliën van de paarden (waarvan dus niet eens de helft met een penis is toebedeeld) en niet voor die van de mannen.

Alles is inmiddels zo’n beetje tot in detail bestudeerd, geteld en geïnterpreteerd. Daar is nu dan de 94ste penis bij gekomen. Historicus Monk vond een zesde in een rennende man die een penis onder zijn tuniek uit laat bungelen: „Ik twijfel er niet aan dat het aanhangsel een afbeelding is van mannelijke genitaliën – de ontbrekende penis, zullen we maar zeggen. De details zijn anatomisch gezien verrassend rijk”, lichtte hij zijn vondst toe. Garnett daarentegen is ervan overtuigd dat het om de schede van een zwaard of een dolk gaat. Wie er gelijk heeft, blijft in het midden: the penis is in the eye of the beholder.

Lees ook

Het Tapijt van Bayeux is digitaal te bekijken: Steek voor steek de elfde eeuw tot leven gewekt

Deel van het Tapijt van Bayeux, met de komeet Halley


Duik in het leven van de paus met deze films, boeken en series

Tv-serie
Rokend en sexy: The Young Pope (2016) brengt de eerste Amerikaanse paus tot leven

Deze tiendelige televisieserie gaat over hoe je naar geloof kunt zoeken, en het kunt verliezen. In de woorden van regisseur Paolo Sorrentino (La grande bellezza): „De serie gaat over de druk van heilig zijn, die bijna ondraaglijk is als je tegen verleidingen vecht en er alleen maar aan toe kunt geven.”