Tijdens haar opleiding tot maatschappelijk werker kreeg Jane Stjeward-Schubert, die op haar zestiende van Paramaribo naar Nederland verhuisde, een vraag die haar altijd is bijgebleven: wat is er zo bijzonder aan Suriname? „Ik wist niet wat ik moest antwoorden, dus ik besloot me in te lezen over de Surinaamse cultuur. Mijn cultuur. En zo raakte ik geobsedeerd door de koto” – een traditioneel Creools-Surinaams vrouwenkostuum bestaande uit een koto (rok), yaki (jasje) en angisa (hoofddoek). ‘Koto’ is ook de benaming voor het gehele ensemble.
Veertig koto’s heeft ze nu, waarvan vijftien gekocht of geërfd en vijfentwintig zelfgemaakt. Ze heeft ze in prints van bloemen, gevlochten mandjes, harten en Surinaamse teksten en versierd met brokaatlint. „Als ik een koto aanheb voel ik me verbonden met mijn voorouders. Alsof ik ze met mij meedraag.”
Het belangrijkste onderdeel van de koto is de angisa, de hoofddoek. Daar heeft ze er zeker honderd van. Met de angisa zendt de draagster een boodschap uit: kleurrijke, uitbundige hoofddoeken met borduursels zijn voor feestelijke gelegenheden, donkere kleuren en simpele dessins worden gedragen bij verdriet. „Zonder de angisa blijven de complimenten weg. Dan is de outfit niet compleet.”
Jarenlang reisde Stjeward-Schubert naar Suriname voor Keti Koti. „Tijdens de viering van de afschaffing van de slavernij veranderen de straten van Paramaribo in een openluchtmuseum. Vrouwen dragen dan hun kleurrijkste koto’s.”
Op een van haar reizen ontmoette ze de toen 90-jarige Sisi Slijngaard, die haar de perfecte angisa-vouwwijze leerde. „In het Wereldmuseum in Rotterdam werd ooit een door mij gevouwen angisa tentoongesteld. Mensen herkenden mijn scherpe, uitbundige vouwwijze. Sisi leerde mij die aan. Kort voor haar overlijden liet ze me een witte koto na, bedrukt met rode bogen. Die heeft voor mij de meest emotionele waarde.”
De duurste koto die ze bezit, gemaakt van zefir – een zachte, lichte katoenen stof – kostte 250 gulden. Het blauwe ensemble met geborduurde pauwen kocht ze in Suriname van een deftige dame die geld nodig had voor een operatie.
Ze draagt haar koto’s niet vaak. „Het zijn collector’s items. Maar deze maand word ik 70. Voor die gelegenheid heb ik een koto laten maken door modeontwerper Denzel Veerkamp, van een glanzende olijfgroene stof met rode en gouden bloemen.”
Tegenwoordig maakt Stjeward-Schubert deel uit van de stichting Tailors & Wearers, die zich inzet voor het behoud van Surinaamse klederdracht. In Rotterdam geeft ze workshops angisa-vouwen. „Steeds meer jongeren melden zich aan, en dat maakt me blij. De mensen die gespecialiseerd zijn in het maken van koto’s worden ouder. Jongeren moeten leren hoe een koto wordt gemaakt, zodat de kunstvorm blijft bestaan.”
Een oude vriend van mijn partner gaat trouwen. Ze kennen elkaar uit hun studententijd in een andere stad. Ik heb die vriend, en zijn aanstaande bruid, twee keer gezien, bij ons thuis op de verjaardag van mijn partner. Ik zal geen enkele andere bruiloftsgast kennen. Ik heb geen zin om verplichte gesprekjes te voeren (schreeuwend over de muziek – we zijn alleen avondgast) met onbekenden, die dat waarschijnlijk ook niet willen. Mag ik de uitnodiging afslaan, puur en alleen omdat ik geen zin heb? En met welk excuus? Mijn partner wil graag dat ik meega, maar vooral om hem naar huis te kunnen rijden. Dus het moet ook nog eens allemaal nuchter.
Man, 32 (naam bekend bij de redactie)
Natuurlijk mag u de uitnodiging afslaan, en een excuus is helemaal niet nodig, wens ze vooral veel geluk. Als compromis met uw partner kunt u nog aanbieden hem na afloop op te halen. Zo zou ik het doen. Maar iemand van twintig bracht mij op andere gedachten. Een bruiloft van twee gelukkige mensen is voor alle aanwezigen een moment om de liefde te vieren. Misschien doet u deze avond juist leuke nieuwe contacten op – met een beetje mazzel kunnen jullie een taxi terug delen. En straks gaat u zich zelfs nog verheugen op het volgende huwelijk in de oude vriendenkring van uw partner.
Martine Kamsma (51)
Het bruidspaar heeft jou hoogstwaarschijnlijk als +1 uitgenodigd, dus ik denk niet dat ze er wakker van zouden liggen als je niet zou komen. Het hele gebeuren staat jou enorm tegen, zodanig dat het een risico wordt voor jouw humeur en het plezier van jouw vriend. Ik denk dan ook dat je goede redenen hebt om het af te slaan. En toch denk ik dat je dit een kans zou moeten geven. Met je partner naar een bruiloft, zelfs als dat alleen maar het avondfeest is, is romantisch en gezellig. Je hoeft daar ook niet naartoe met het idee dat je nietszeggende praatjes met vreemden moet aanknopen. Dans op de hitjes die je leuk vindt, observeer de gasten voor wat onschuldig geroddel achteraf en als het je echt te gortig wordt kan je je vriend altijd nog vertellen dat je je best hebt gedaan. Hij mag dan kiezen: met jou mee onder het mom van ‘samen uit samen thuis’, of met de taxi naar huis.
Wafa Al Ali (34)
Tja, ik zou er ook geen zin in hebben. Het klinkt niet alsof deze mensen een al te grote rol spelen in jouw leven, dus onbeleefd is het niet om zo’n uitnodiging af te slaan, ‘vanwege andere verplichtingen’. Je partner kan prima in zijn eentje naar de bruiloft. Je hoeft niet overal ja op te zeggen; het is oké om soms voor jezelf te kiezen. Misschien kun je nog online een bosje bloemen laten bezorgen of een kaart sturen, als vervanging van je aanwezigheid – die ze waarschijnlijk toch niet direct zullen missen.
Hier, op dit kale stuk land, was ooit de grootste golfbaan van Suriname; toen hij een jaar of tien was werkte hij er als caddie voor de rijke jongens. Kijk, bij dit halfvergane bord dat waarschuwt voor landende vliegtuigen was vroeger een landingsbaan. „Als dictator Bouterse kwam moesten alle kinderen naar het stadion komen om hem te begroeten.” En zie je die weg daar? Die gaat naar de grootste goudmijn van Suriname.
Vanuit zijn zwarte Japanse pick-uptruck wijst kunstenaar Marcel Pinas (54) de plekken aan in Moengo, een dunbevolkt stadje dat zo’n honderd kilometer ten oosten van Paramaribo ligt, die hij zich herinnert uit zijn jeugd. Daar in die villa’s woonde het Amerikaanse personeel van bauxietproducent Suralco, onderdeel van het Amerikaanse aluminiumbedrijf Alcoa. Begin deze eeuw, toen de mijnen uitgeput raakten, trok het bedrijf zich terug uit de stad. Veel van de huizen zijn nu gekraakt door de lokale bevolking, die sinds er geen mijnbouw meer is vooral leeft van de opbrengt van hun kleine akkers in het regenwoud. Als jongetje waagde Pinas zich niet in het ‘stafdorp’ – daar zorgden de bewakers wel voor. „Die reden rond met een auto. Als ze je zagen, dan namen ze je mee.”
Pinas groeide op in de buurt van Moengo, maar op zijn veertiende verhuisde hij naar Paramaribo. In 2009 vond hij zijn weg terug naar zijn geboortestreek. Dat houten ‘huisje’ met twee geschilderde figuren in traditionele kleding erin waar we net langsreden, een kunstwerk van de Surinaams-Nederlandse kunstenaar Iris Kensmil, dat staat er dankzij hem.
In Nederland is Pinas bekend van de tentoonstelling Surinaamse School in Stedelijk Museum Amsterdam (2020), het beeld van zijn hand in Hoorn (2021), de Amsterdamse kunstroute ArtZuid (meerdere edities), de tentoonstelling die hij onlangs samen met Isan Corinde had in Vianen. Voor De Grote Suriname Tentoonstelling in De Nieuwe Kerk in Amsterdam (2019) maakte hij de installatie Het laatste avondmaal, een gedekte tafel met 39 borden, waarop krantenartikelen over de Binnenlandse Oorlog waren gedrukt. Met name rond Moengo werd zwaar gevochten tussen de troepen van legerleider Bouterse en het Junglecommando van Ronnie Brunswijk, die er zijn hoofdkwartier had. Op 29 november 1986 vermoordden de troepen van Bouterse, die vergeefs op zoek waren geweest naar Brunswijk, in het dorp Moiwana als vergeldingsactie 39 mensen, vooral vrouwen en kinderen. Voor ieder van hen stond een bord op tafel.
In Suriname is Pinas een beroemdheid; weinig mensen die zijn naam, en zijn gezicht, niet kennen. Dat heeft hij te danken aan zijn kunst – al verkoopt hij in eigen land relatief weinig – maar zeker ook aan zijn projecten in en rond Moengo. In 2011 stichtte hij er het eerste museum voor moderne kunst in Suriname – CAMM, Contemporary Art Museum Moengo. Hij zette de Tembe Art Studio op, die kunstlessen geeft aan jongeren, haalde er tientallen kunstenaars, theatermakers, dansers en muzikanten als artist-in-residence naartoe, organiseerde er zes keer een festival en initieerde een onderzoekscentrum dat de Marroncultuur moet vastleggen. Vijf Marrons, onder wie twee Nederlanders, worden daarvoor opgeleid door drie antropologen.
De Tembe Art Studio en CAMM (Contemporary Art Museum Moengo), tijdens het Moengo-festival in 2015
Pinas is ook Marron, een afstammeling van slaafgemaakten die wisten te ontvluchten, in de bossen gemeenschappen vormden en van daaruit vaak ook plantages aanvielen. De eigen taal van de Aukaners – of in het Aukaans: Ndyuka – de gemeenschap waartoe hij behoort en die altijd rond Moengo heeft geleefd, werd begin twintigste eeuw op schrift gesteld door Afáka Atumisi. Pinas gebruikt de lettergreeptekens veelvuldig in zijn werk. Hij heeft er ook een sieradenlijn mee gemaakt; zelf draagt hij vandaag, bij een blauw overhemd met korte mouwen en groene palmboomprint en bijpassende short, een gouden ketting en armband.
Er zijn mensen die vanwege zijn betrokkenheid en zijn charisma een politicus in hem zien; hij is al door meerdere partijen benaderd. Hij heeft altijd nee gezegd, en niet alleen omdat hij als politicus niet meer aan kunst maken zou toekomen. „Politici komen en gaan, maar ik ben er nog en net een beetje hoger dan vroeger. Als je als politicus weg bent heb je geen stem meer. Ik ga mijn carrière niet kapotmaken.”
Politici komen en gaan, maar ik ben er nog en net een beetje hoger dan vroeger
Overal in Suriname zie je vlaggen met de naam van een politieke partij erop: over ruim twee maanden zijn de parlementsverkiezingen. Aan de zandweg in Lelydorp, waar Pinas woont en zijn atelier heeft, op een half uur rijden van Paramaribo, zijn het bijna uitsluitend oranje vlaggen van de VHP, de partij van president Chan Santokhi. „Maar dat is omdat hij beloofd heeft deze weg te asfalteren”, zegt hij. Aan Pinas’ hek hangt geen vlag. „Omdat ik Marron ben nemen mensen aan dat ik op de ABOP van Brunswijk stem. Maar ik weet nog niet voor wie ik ga kleuren.”
Hij heeft een flink perceel, dat hij kocht in 2008 toen hij in Amsterdam op de Rijksakademie zat, een vervolgopleiding voor beginnende kunstenaars. Het grote atelier heeft hij zelf laten bouwen. Tijdens Covid, toen het lastig werd op en neer naar zijn huis in Paramaribo te reizen, bouwde hij de opslagruimte om tot slaapkamers en badkamer en liet hij aan het begin van het terrein een overdekte open keuken neerzetten, met terras. Sindsdien woont hij hier met zijn vriendin en hun zoon, die nu negen is.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Fragment Kibii wi koni (2009)” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Fragment Kibii wi koni (2009)” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094855/data130290577-9f6b9f.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/GJoxzj0VTyz6QpceRMcZ-846YU0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094855/data130290577-9f6b9f.jpg 1920w”>Fragment Kibii wi koni (2009)Collectie Marcel Pinas, Foto Vincent Mentzel
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Pikien negee pee/ Djompo futu anga schopsteentje (2008). Acryl, olieverf, pastel en collage op doek. 190 x 325 cm ” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Pikien negee pee/ Djompo futu anga schopsteentje (2008). Acryl, olieverf, pastel en collage op doek. 190 x 325 cm ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094859/data130992296-5f5020.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-19.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-17.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-18.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-19.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-20.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/FrjQfja9AuNqD4Ci8XuvGMQYYsM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094859/data130992296-5f5020.jpg 1920w”>Pikien negee pee/ Djompo futu anga schopsteentje (2008). Acryl, olieverf, pastel en collage op doek. 190 x 325 cm Collectie Stedelijk Museum Amsterdam
Aan de muren van het opgeruimde atelier hangen zijn kenmerkende kleurrijke en abstracte schilderijen met stukken pangi-stof – de geruite katoenen stof die Aukaanse vrouwen als rok omknopen – Afaka-tekens en motieven uit het traditionele houtsnijwerk, tembe. Op de grond een paar beelden, op een tafel een maquette van een werk dat hij voor een recente tentoonstelling in New Orleans bedacht en liet uitvoeren in Nederland: de 56 Afaka-tekens, monumentaal uitgevoerd in staal, een opstelling die 38 bij 24 meter beslaat. Zijn schilderijen gaan meestal naar het buitenland. Daarom spant hij zijn doeken niet op en kan hij dus geen ezel gebruiken. Vroeger werkte hij op de grond, maar toen hij daardoor last kreeg van zijn knieën – „ik kwam niet meer overeind” – liet hij op doktersadvies grote, verrijdbare tafels maken op kniehoogte. Zijn vriendin heeft er genoeg van om in het atelier te wonen en buiten te koken, zegt hij. Daarom wordt naast het atelier nu een huis gebouwd.
Als jong kind keek Pinas ademloos toe hoe dorpsgenoten uit boomstammen boten sneden. Zodra hij thuiskwam, tekende hij ze na. Op zijn zevende werd hij door zijn ouders naar een internaat gestuurd, omdat hij „echt ondeugend” was. „Onhandelbaar” zelfs. „Ik sloeg mijn moeder met een bezemstok. Elke dag ging ik met de boot naar school, en elke dag gooide ik de lepel die ik meekreeg in de rivier.” Harde lach. „Dus op gegeven moment zeiden ze: we kunnen die jongen niet meer aan.”
En dan ging je elke weekend naar huis?
„Alleen aan het einde van de maand.”
Een kind van zeven.
„Ik miste thuis niet echt. Ik kreeg er de aandacht die ik thuis niet kreeg; mijn moeder had acht kinderen, ik ben de derde, het leven was niet zo gemakkelijk, het was overleven. Op het internaat kreeg ik mooie kleren, speelgoed, genoeg tekenpapier – daar heb ik het tekenen echt kunnen ontwikkelen. ’s Avonds voordat we gingen slapen kwam soeur Magdalena sprookjes voorlezen. Ik heb veel geleerd. Koken, schoonmaken. Discipline. Als ik mezelf vergelijk met mijn broer en zussen ben ik meer gefocust. Voor een kunstenaar is dat belangrijk. Als je niet gedisciplineerd bent, gebeurt er niks.”
Hoe kregen ze die discipline erin?
„Als je niet luisterde kreeg je met de gummi. In die tijd klaagden we, maar het was goed hoor, het heeft ons echt gevormd. Ook door de competitie die er was. Bepaalde jongens werden geprezen. Dus dan wil je ook een keer geprezen worden.”
Foto Wendelien Daan
Hij was van plan mijnbouwkundig ingenieur te worden, maar zijn tekenlerares op de middelbare school raadde hem aan naar ‘Nola’ te gaan, het Nola Hatterman Instituut. De kunstacademie, nog altijd gevestigd in hetzelfde kleine houten gebouw in Paramaribo, is vernoemd naar de Nederlandse actrice en kunstenaar die in 1953 als vijftiger naar Suriname verhuisde.
Pinas begon er op zijn veertiende, hij woonde net in Paramaribo, in een van de houten ‘Bruynzeel-woningen’; zijn vader was bulldozerbestuurder en later voorman bij het houtbedrijf. Pinas: „Hij had een paar Hollanders als baas en zij hadden tegen hem gezegd: als je wil dat je kinderen verder studeren moet je een huis hebben in de stad. Mijn vader kwam in het begin alleen in het weekend.” Elke dag, als hij klaar was op de mulo, ging hij naar ‘Nola’. Later deed hij de vervolgopleiding en werd hij er docent.
Jullie verhuisden net op tijd, vlak voor de Binnenlandse Oorlog.
„Een broer en twee zussen van mijn vader zijn bij ons ingetrokken toen ze moesten vluchten. Mijn oom had drie kinderen, mijn ene tante zes en de andere vier. Moet je je voorstellen, woonden we met z’n allen in die driekamerwoning. Neven, nichten, vrienden die achterbleven zijn vermoord, of de weg kwijtgeraakt – zwerver geworden, verslaafd. Maar in de stad was het: je ruikt als een Marron, je steelt als een Marron, waarom zijn die Marrons hier? Dus je werd gewoon gediscrimineerd.”
Je zou denken: Marrons verdienen juist respect.
„Precies. Zij hebben gevochten tegen de slavernij. Maar het probleem is: we zijn meestal niet westers geschoold. En dan krijg je geen baan, of een baan die niet genoeg oplevert. En dan willen die jongens een patta hebben, dan gaan ze drugs doen, raken ze in het criminele circuit. Op gegeven moment kwam meer dan 50 procent van de mensen in de gevangenis uit het binnenland. Als je als Marron ergens kwam begonnen mensen zich een beetje terug te trekken: hé, die gaat ons beroven. Weet je, ik ben ook twee keer opgepakt door de politie. Mishandeld ook. Eén keer… toen had ik gewoon een beetje gevlochten haar, ik was een jaar of 24, 25. Ik had een kleine, rode tweedehands auto en kwam van Nola. Die dag had ik veel schilderijen verkocht; in de vakantieperiode kwamen veel buitenlanders naar Nola. Er kwam een auto naast me rijden en die gebaarde me dat ik moest stoppen. Ik dacht: misschien willen ze me beroven dus ik gaf gas. En zo raceten we door de stad, er werd zelfs op me geschoten. Ik ben uiteindelijk gestopt op een plek waar veel mensen waren. Ze hebben me uit de auto getrokken, geschopt en in de boeien geslagen. Het waren agenten, maar ze waren niet herkenbaar en ze hebben zich niet geïdentificeerd. Op het politiebureau kwam ik een buurjongen tegen die agent was. Hij zei: wat is er gebeurd met mijn buurjongen? Het bleek dat ze me hadden opgepakt omdat ik op iemand leek die ze zochten. Een paar vrienden hebben de pers erbij gehaald en zo is het in de krant gekomen – ik had een kaakfractuur. En dan had ik die contacten nog. What about de anderen die die niet hebben?”
Het doet me een beetje denken aan wat in de Verenigde Staten gebeurde…
„Met George Floyd. De tweede keer werd ik op de weg ingehaald door een politie-auto met zwaailichten. Hij ging dwars voor me staan en er stapte een agent uit die zijn geweer op mij had gericht: handen in de lucht! Er stonden mensen om ons heen die zeiden: maar meneer, dat is die kunstenaar! Later hoorde ik dat een Hindostaanse man de politie had gebeld en gezegd dat ik hem ging beroven. Santhoki, die toen minister van Justitie en Politie was, heeft van president Venetiaan nog publiekelijk zijn excuses moeten aanbieden. Die gebeurtenissen, de beknelling waarin ik zat, die hebben bepaald wat ik nu doe. Maar toen, toen ik nog aan Nola was verbonden, nog niet.”
Wat maakte je voor werk in die tijd?
„Toeristisch werk. Stadsgezichten, bomen, hutten, papegaaitjes, vrouwen uit het binnenland die kleren wassen.”
Waarom maakte je dat?
„Geld.”
En je maakte ook niks anders voor jezelf.
„Nee. In 1996 kreeg ik een beurs om verder te studeren in Jamaica. Daar noemden ze wat ik maakte fried fish – dingen die gemakkelijk te verkopen zijn. Je maakt gewoon maar iets, zeiden ze. Dat was heel moeilijk om te horen, want ik had nooit iets anders gedaan of geleerd. En het was mijn houvast, ik verdiende er mijn inkomen mee. Maar als ik zo doorging hoefde ik na de vakantie niet terug te komen. Ik moest in Suriname maar eens gaan onderzoeken wie Marcel Pinas was. Toen bedacht ik: de traditionele houtsnijmotieven, de pangi-doeken – daar ga ik iets mee doen. Dus ik vertelde toen ik terug was: ik ga dit doen want mijn voorouders dit en dat. Ze zeiden: wat? Ben je een Marron? Oh, you’re so special, we are proud of Maroons! Al die docenten waren opeens nieuwsgierig. En dat heeft veel veranderd. Ook voor mijzelf – daarvoor was ik altijd trots als mensen dachten dat ik een stadcreool was, want ik wilde geen Marron zijn. Ik ben het gaan ontwikkelen: wat is mijn meerwaarde als kunstenaar? Wat kan ik bijdragen, wat is mijn rol? In het begin voelde ik me fragiel, omdat ik nieuwe dingen deed. En ook omdat ergens in mijn achterhoofd zat: hoe ga ik dit verkopen? Maar ik studeerde af als most outstanding student en kwam met heel veel geld terug uit Jamaica, want alle docenten hadden werk van me gekocht.”
Wat voor werk was het?
„Schilderijen, met Afaka-schrift en collage van pangi-doeken. Heel donker; een verbrand raam en daarachter zag je die doeken. Vernietiging, maar ook hoop. Begrijp je?”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Leli pikien (2022). Oliestick, acryl en collage op doek. 145 x 210 cm ” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Leli pikien (2022). Oliestick, acryl en collage op doek. 145 x 210 cm ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-4.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094852/data130886789-8c83f4.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-25.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-23.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-24.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-25.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-26.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/iCRYc2qnndGh9EhqfjIiQBH68ys=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094852/data130886789-8c83f4.jpg 1920w”>Leli pikien (2022). Oliestick, acryl en collage op doek. 145 x 210 cm Collectie Marcel Pinas
„Toen ik terug was werd me gevraagd werk in te sturen voor een VN-tentoonstelling in Parijs. In de commissie zaten alleen Surinamers, en ik ben het niet geworden. Mensen zeiden: je was voordat je naar Jamaica ging beter. Maar mensen die echt op de wereld waren georiënteerd vonden het wel iets, dus ik wist dat ik door moest gaan. Ik besefte al snel dat ik mijn eigen mensen niet ging bereiken met schilderijen, die komen niet naar een galerie. Dus ben ik objecten gaan maken in de openbare ruimte. In Paramaribo, in Moengo. Er was natuurlijk geen budget. Ik maakte het gewoon en dan zei ik bijvoorbeeld: ik wil dit graag aanbieden in verband met dertig jaar staatkundige onafhankelijkheid.”
Een van die werken was een monument voor het bloedbad van Moiwana: twee totempalen die hij voor een eerdere tentoonstelling had gemaakt, metalen symbolen uit het Afaka-schrift die samen de woorden ‘kibii wi’ – bescherm ons – vormden, 39 houten palen eromheen. Pinas: „De ingrediënten had ik, maar nog geen toestemming om het te plaatsen. Ik dacht: ik ga het netjes aanbieden bij de burgemeester. Die zei dat hij het niet wilde – later hoorde ik dat hij gelieerd was aan Bouterse. Ik ben naar Brunswijk gegaan en die zei dat de burgemeester niks te zeggen had en dat ik moest gaan praten met de vertegenwoordiger van het dorp en de nabestaanden. Die vonden het allemaal een fantastisch idee, en hebben geholpen met de plaatsing. Een dag voor de onthulling dacht ik: ik ga toch maar even bij de burgemeester langs om een uitnodiging te brengen. De weg naar Moengo was nog heel slecht, dus het duurde vier uur om daar te komen. Hij was nog steeds niet geïnteresseerd. President Venetiaan had ik al eerder uitgenodigd en toen ik weer thuis was belde zijn secretaresse: hij vond het ook een fantastisch idee. Hij had andere afspraken, maar de minister van Regionale Ontwikkeling zou er wel zijn. De burgemeester moest toen toch komen, om de minister te ontvangen. Hij was zo boos, hij heeft niet met mij gesproken. Maar het was goed, iedereen was er, alle kranten en radio- en televisiestations. Door het kunstwerk kwamen de nabestaanden voor het eerst in contact met de overheid. Het trauma was duidelijk zichtbaar. Mensen gingen schreeuwen, raakten in trance, er was een man die met een bijl liep te zwaaien – zijn vader was daar vermoord. Er is nooit iets opgezet om die mensen te begeleiden.”
Monument in Moiwana (2007) Foto Imageselect
Zijn er ooit excuses gemaakt?
„Ja. En er kwam schadevergoeding en vervolging, want de zaak kwam voor het Inter-Amerikaanse Hof voor de Mensenrechten. En er moest een monument komen, een permanent monument, want dat was dit niet. Die mensen zeiden: Marcel Pinas heeft al iets gedaan, dus we willen met hem verder. Ik heb met ze gezeten om te praten hoe het eruit moest gaan zien, en de overheid heeft geld gegeven.” In 2007 werd het permanente monument opgeleverd, net als de tijdelijke monument op de plek waar het bloedbad zich afspeelde. Een toelopende, tien meter hoge zuil van beton en metaal met ‘kibii wi’ erop in metalen tekens, daaromheen 39 zuilen van staal, allemaal in een ander formaat, gebaseerd op de karakters van de doden, die in een massagraf terechtkwamen. „Nu heeft ieder slachtoffer tenminste een eigen zuil.”
Wat vind je ervan dat Brunswijk later in de regering van Bouterse is gegaan?
„Aan de ene kant vind ik het niet kunnen om met iemand in zee te gaan die je eigen mensen heeft vermoord. Aan de andere kant: als je zoiets doet kan het ook voordelen hebben voor ons.”
En?
„Het is veranderd en het is niet veranderd. Begrijp je? Sinds Brunswijk vicepresident is hebben er nog nooit zo veel Marrons in de regering gezeten. De dorpen in de buurt van Moengo hebben sinds vijf jaar elektriciteit. Maar we hebben nog steeds geen recht op de grond waarvoor onze voorouders zo hard hebben gevochten. Als zich ergens een bedrijf vestigt, worden de mensen die er wonen gewoon weggestuurd.”
En de discriminatie?
„Die is er nog steeds. Wij moeten zo hard werken om dingen in Moengo voor elkaar te krijgen: ‘Dat is Brunswijkgebied, we zijn niet geïnteresseerd.’ Brouwerij Parbo wilde eerst geen biertap voor mijn festival leveren omdat ze dachten dat die vernield zou worden.”
Om moedeloos van te worden.
„Soms voel ik me echt gekwetst, in een hoek gedrukt en dan wil ik kort door de bocht: ik heb het twee, drie keer gezegd maar je luistert niet! Maar dan denk ik: laat ik maar niet doen, laten we de langere weg bewandelen. Als je dingen doet op jouw eigen manier, met overtuiging, dan weet je mensen uiteindelijk te raken. Dat is ook wat ik de jongeren in Moengo vertel. Onze voorouders kwamen met niks naar het bos en hebben daar een eigen cultuur ontwikkeld. Als je naar oude foto’s kijkt, hoe ze daar in hun boten stonden: zo gespierd, zo trots. Wij hebben computers, internet, wat houdt ons tegen het maximale uit onszelf te halen? Alle kunstenaars die hier een residency doen, doen een project met jongeren. Met hun aanwezigheid moeten ze bijdragen aan de wederopbouw, bewustwording van de identiteit. Maar ook corrigerend bezig zijn naar de gemeenschap toe. Door het onverwerkte trauma van de oorlog zijn er nog steeds veel afwijkende gedragspatronen. We brengen ze dingen bij als: je moet op tijd komen, mensen niet uitschelden, elkaar ondersteunen. De basisdingen.”
Wanneer ontstond het idee om in Moengo aan de slag te gaan?
„Dat was toen ik in Amsterdam op de Rijksakademie zat. Ik wilde er eerst niet heen, maar Vincent Vlasblom, mijn zaakwaarnemer in Nederland, dacht dat het goed zou zijn voor mijn carrière.”
Hoe vond je het daar?
„Ik ging elke dag op de fiets” – hij lacht – „en ik hou niet van dat koude. Dus dat was een tegenvaller. Maar ik verkocht goed, dus ik kon elke drie maanden twee, drie weken terug naar Suriname. De meeste mensen op de Rijksakademie begrepen niet wat ik deed, er was geen aansluiting, altijd discussie. Ik dacht bij mezelf: je bekijkt het, ik weet wat ik wil. Maar ik heb de twee jaar vol gemaakt, omdat ik alles wilde uitproberen, qua techniek; ik heb er keramische objecten van vier meter hoog gemaakt, dat was me anders niet gelukt. En ik had goed contact met de directeur, Janwillem Schrofer. Hij zei: ‘Wat ga je straks in Suriname doen? Denk erover na.’ In Moengo was geen bauxiet meer, Bruynzeel was weg. Wat is het alternatief? Cultuur. Ik besloot: ik ga niks meer doen in Paramaribo, ik focus op Moengo, daar kan ik iets betekenen. We hebben samen een plan gemaakt om van Moengo het kunstdistrict, de kunsthoofdstad van Suriname maken, met een guesthouse, restaurant, theater, museum. Ik ben met een container vol kunst teruggereisd naar Suriname, met het plan er een tentoonstelling mee te maken in Moengo, maar ik kon er niks mee, want we hadden wel een paar fondsen aangeschreven maar niks gekregen.” Hij ging evengoed naar Moengo, kwam in contact met Suralco en mocht de voormalige wasruimte van het ziekenhuis gebruiken om kunstlessen te geven aan jongeren.
Kukuu (2015) Collectie Marcel Pinas
In de loop van de jaren kreeg Pinas een steeds groter gedeelte van het voormalige ziekenhuis tot zijn beschikking. Inmiddels gebruikt hij het hele gebouw. In ziekenkamers en in het veld om het gebouw heen staan werken die zijn geschonken door kunstenaars die er een residency hebben gedaan: Patricia Kaersenhout bijvoorbeeld, duo La Cruz & Helweg, Dirk van Lieshout, Ken Doorson en Remy Jungerman, beiden geboren in Moengo. Er is een expositie met historische foto’s die is samengesteld door antropoloog Thomas Polimé, die is gespecialiseerd in de Marroncultuur. Een opnamestudio, een buitenpodium. Onder in het gebouw is het atelier van de in Suriname geboren Nederlandse kunstenaar Maikel Deekman, de huidige artist-in-residence.
Met kritische blik loopt Pinas door het gebouw. Veel ruimtes maken een verwaarloosde indruk: kapotte vloeren, afgebladderde verf. In de rechtervleugel heeft hij een vriend net een gang en een paar kamers laten opfrissen: zachtgrijs geverfde muren, antraciet zeil op de vloer. „Zo moet het overal worden”, zegt hij. „Maar het budget is op.” In een van de opgeknapte kamers staat een installatie met keukengerei en lampen, een van de zeldzame werken van hemzelf in het museum. „Ik wil niet dat mensen denken: hij denkt alleen aan zichzelf.”
Tijdens Covid, vertelt hij, trokken daklozen in het gebouw. Ze stalen de airco’s en de koperen bedrading, beschadigden een aantal kunstwerken en namen instrumenten en apparatuur mee uit de opnamestudio. Het was niet de eerste keer dat er ingebroken werd. Toen Pinas in 2019 in De Nieuwe Kerk bezig was met de opstelling van Het laatste avondmaal kreeg hij foto’s toegestuurd van militairen en politiemensen, bezig kunstwerken uit zijn museum in een vrachtwagen te laden. De regering had Moengo een middelbare school beloofd, „en de makkelijkste manier om dat te realiseren was gebruikmaken van het ziekenhuis. Ik zei: als je ons eruit wil halen, geef ons dan een alternatief. Onderhandelen, onderhandelen, onderhandelen, we kwamen er niet uit. Maar ze hadden niet aangekondigd dat ze het zouden ontruimen.” De deuren waren kapot, 24 werken verdwenen – hij kan de namen van de kunstenaars nog zo opnoemen. Toen hij eenmaal had uitgezocht waar ze heen waren gegaan bleken ze al vernietigd.
Nadat hij een kort geding had aangespannen kreeg hij het gebouw terug en werd elders een school gebouwd, maar zijn festival ging dat jaar voor het eerst niet door. „Ik kreeg anonieme telefoontjes dat ik moest stoppen, ik werd echt bedreigd. Oudere mensen zeiden: je moet meebewegen met de storm en wachten tot het weer rustig is. Toen heb ik voor mezelf gekozen en ben ik me gaan focussen op mijn kunst, want je kan niet beide dingen verliezen.”
Wanneer is het museum weer opengegaan?
„Begin vorig jaar. De brandweer heeft geholpen met schoonmaken, we moesten alles opnieuw aanleggen. Er zijn weer projecten met jongeren opgestart, er moet weer een festival komen. Ik wil dat het zo bijzonder wordt dat mensen er speciaal voor uit Nederland en Amerika komen. Ik heb heel lang getwijfeld of ik het allemaal weer moest oppakken. Maar jongeren begonnen me filmpjes te sturen die ze hier op het podium hadden opgenomen: van kinderen die in de regen op lege emmers aan het trommelen waren, dansfilmpjes. ‘Meneer, wanneer komt u weer?’ Dat raakte me. Ik besefte: wie anders gaat iets doen voor deze gemeenschap? Dit is mijn levenswerk.”
CV Marcel Pinas
1971
Geboren in Pelgrim Kondre (Marowijne), Suriname
1985
Begint aan Nola Hatterman Instituut, Paramaribo
1999
Afgestudeerd aan Edna Manley College of the Visual and Performing Arts, Kingston, Jamaica
2002
Eerste solo-expositie, in Paramaribo
2005
Residency Vermont Studio Center, Johnson, VS
2007
Rijksakademie, Amsterdam (tot 2009)
2010
Start Tembe Art Studio, Moengo. Verkozen tot Young Global Leader, World Economic Forum
2011
CAMM (Contemporary Art Museum Moengo), eerst in een oude supermarkt
2013
Eerste Moengo-festival
2016
Kibii Wi Koni Research Center, dat Marroncultuur vastlegt; deelnemer tentoonstelling Zwart Glas, Glasmuseum, Leerdam
2019
Installatie voor De Grote Suriname Tentoonstelling, De Nieuwe Kerk, Amsterdam
2024
Duotentoonstelling met Isan Corinde, Stedelijk Museum Vianen
Marcel Pinas woont met zijn vriendin en hun zoon in Lelydorp, Suriname. Uit een eerdere relatie heeft hij drie kinderen.
Het waren maar vijf seconden afgelopen maandag, even na half één ’s middags, toen in Spanje 15 gigawatt aan zonnepanelen kort uitviel. Die vijf seconden waren de oorzaak van de grootste stroomstoring in Europa van de afgelopen tien jaar, waarbij minstens vijf doden vielen. Wat er precies is gebeurd, is nog niet helemaal duidelijk. Een cyberaanval was het niet, klonk het al snel. Van een ‘atmosferisch fenomeen’ of een overdaad aan zon voor de zonnepanelen lijkt eveneens geen sprake. Wat dan wel? Daarvoor wil de Spaanse regering een onafhankelijk onderzoek, en ook de Europese commissie benadrukt ‘lessen te willen trekken’ uit de stroomstoring.
Wat er gebeurde is niet alleen zeldzaam, maar hoort officieel ook niet te kunnen gebeuren: er zijn vaker storingen in het energienetwerk, maar dankzij standaard digitale beveiliging wordt normaal gesproken voorkomen dat er een domino-effect ontstaat, zoals nu het geval was. Dat systeem heeft kennelijk niet gewerkt en de eerste vraag is dan ook hoe dat kan.
De eerste ‘Europese’ lessen zijn al wel te trekken. Mensen blijken onvoldoende te zijn voorbereid als de stroom uitvalt. Zo kochten in Spanje en Portugal de meeste mensen hun transistorradio pas toen ze al in het donker zaten, en ontdekten velen thuis dat er te weinig water of voedsel aanwezig was om het eventueel meerdere dagen uit te houden. Niemand is onkwetsbaar, dat werd weer eens bewezen, maar weerbaarder worden als zoiets gebeurt, kan nog steeds.
De storing laat zien hoe belangrijk het is dat in Europa de systemen op elkaar zijn afgesteld. Veel landen en gebieden zijn met elkaar verbonden. Daardoor bleef een algehele stroomstoring in Frankrijk bijvoorbeeld uit (wel hadden enkele plekken korte tijd even last) omdat andere landen de storing opvingen. Spanje en Portugal zijn minder verbonden met het Europese netwerk, en voor de relatief nieuwe lidstaten geldt hetzelfde.
Voorstellen om systemen juist meer van elkaar los te koppelen, opdat Portugal geen last zou hebben gehad van wat er in Spanje was gebeurd, zijn kortzichtig voor wie bedenkt dat de gebieden die alleen op zichzelf zijn aangewezen juist vaker last hebben van grote en langdurige storingen.
In plaats van het vergroten van twijfels over Europese verbondenheid, ook als het om stroom gaat, laten de gebeurtenissen van maandag juist de noodzaak zien van betere verbinding en meer samenwerking. Wat dat betreft is de Amerikaanse staat Texas een afschrikwekkend voorbeeld. In Texas is de elektriciteitsvoorziening helemaal op staatsniveau geregeld, met als resultaat dat daar, als het daar opvallend warm is, maar ook bij strenge koude, de installaties het snel begeven.
Ook klinkt kritiek op groene energie: er is ten onrechte geopperd dat fossiele energie betrouwbaarder is, omdat de stroomvoorziening fluctueert bij zon of wind. Die kritiek is schadelijk voor het bestrijden van de klimaatcrisis. De storing in Spanje en Portugal moet geen rem zijn op de energietransitie, maar juist als een gaspedaal werken, waarbij Europa nu al drie ‘lessen’ kan leren.
Werk aan een breder energienetwerk voor alle landen in de Europese Unie, investeer in de techniek om ervoor te zorgen dat de digitale veiligheid goed is zodat een domino-effect kan worden voorkomen en investeer in het tegengaan van aanvallen van welke aard dan ook op energienetwerken. En de Europeaan zelf? Die mag investeren in de eigen weerbaarheid.
Regel één voor elke dakloze: houd je verblijfplaats onberispelijk netjes en schoon. Zodat de autoriteiten je met rust laten en je langdurig op dezelfde plek kan blijven. Ik zag de regel laatst in uitvoering op een drugsdealers hot-spot vlakbij het Leger des Heils in Almere, waar onder een viaduct tussen de crackdealers en prostituees – en voor het oog van een politiecamera – één gebruiker druk doende was met bezem en vuilniszak. „Niet schijten waar je woont”, lichtte eentje toe.
En toen ik vorige maand de Scheveningse Bosjes in Den Haag bezocht en een dakloze sprak die net zijn tentje in het struikgewas verliet, was het eerste dat hij zei: „Bij mij nergens vuil, papier of stront”. Wijzend naar een tent verderop: „Maar dáár…”
In de Scheveningse Bosjes, een park om de hoek van het Catshuis, berucht om zijn daklozen, trof ik tientallen van zulke verblijfplaatsen maar bij de meest indrukwekkende, twee ruime tenten mét provisorisch toilethuis én keukentje, omringd door een takkenwal met tuinhek, was helaas niemand aanwezig.
Ditmaal wel. „Je mag binnenkomen hoor”, klinkt aan de andere kant van het hekje. Man en vrouw, Rafael (36) uit Polen en de Nederlandse Amee (29). Ze verblijven hier nu vier maanden en begonnen met één tentje. „Kijk, toen stond ’t hier nog vol struiken,” zegt Amee, die een foto toont op haar telefoon. Allemaal verwijderd, waarna Rafael de grond heeft geëgaliseerd met een tafelblad en een takkenwal heeft gevlochten tegen ongewenst bezoek. Van wat spaargeld hebben ze een grote tent gekocht en een andere ertegenover gezet. „Voor als we ruzie hebben.” Rafael, die een sjekkie draait: „‘Waarom twéé?’ vroeg de politie.” Amee: „Hallo! In een huis heb je toch ook meerdere slaapkamers?”
De twee zijn sinds zes jaar samen en leerden elkaar kennen via John. Daar huurde Rafael een kamer en toen ook Amee erbij kwam, aan de drank geraakt na het overlijden van haar vader, „werd het gezellig”. Totdat John een jaar geleden geen thuis meer gaf – „nek gebroken op de wc” – en ze op straat stonden. Eerst sliepen ze in de Q-Park van Scheveningen. Met acht man. „Geen goed idee”, zegt Rafael. „Karton, poep, toiletpapier.” Amee: „Daar mogen we nu een jaar niet meer komen. Begrijpelijk.” Maar dit plekje is perfect. De boswachter komt wekelijks langs en vindt het oké. Zolang ze het netjes houden. Dus toen laatst een dronkaard z’n tent vlakbij plaatste en ’s nachts begon te schreeuwen, greep Rafael in: „Oprotten! Ik heb het nu drie keer gezegd!” Want je wilt geen politie op je dak. „Niet handig”.
Koken doen ze op een Weber-barbecue, slapen op kussens van het Kurhaus „en kijk eens” – Amee toont de matras – „hóé dik!” Overdag zoeken ze spullen en ze vinden van alles. Alleen nog een badje, zegt ze, voor de zomer. Rafael: „Jacuzzi!”
En toch kijken ze uit naar de NAVO-top in juni, als alle circa dertig geregistreerde daklozen weg moeten uit de Scheveningse Bosjes. Want voor het oog van de wereld toont ook Den Haag zich graag net zo onberispelijk. „We hoorden over een hotel!”
Januari 1945, Kowalewko/Schmiedeberg. Als de soldaat zich omdraait, grist Herta Mahlo nog gauw wat vertrapte foto’s van de grond. Het dan 13-jarige meisje wil íéts meenemen van thuis – ze weet niet of ze ooit nog terugkomt. Laat dat, straks vermoordt hij je nog, roept haar moeder haar toe. Vliegensvlug stopt ze de foto’s toch in de kralenhandtas die ze voor haar verjaardag kreeg.
Bloemenmeisje
April 2025, Borgsdorf. Tachtig jaar later liggen dezelfde foto’s uitgestald op een tafel met bloemenkleedje, tussen de porseleinen theekopjes en schoteltjes met koekjes. Foto’s van het ouderlijk huis, haar oude school, de bruiloft van een nicht. Soms droomt ze nog van haar Heimat, haar thuisland. De geur van de boerderij, het geblaat van de koeien, het samenzijn met de familie. „Kijk, dat ben ik, het bloemenmeisje.”
Herta Mahlo (1931) komt uit het stadje Kowalewko (Duits: Smiedeberg), nabij de Poolse stad Bydgoszcz. Voor de Eerste Wereldoorlog hoorde dit bij West-Pruisen. Na 1919 werd het gebied deels aan Polen toegewezen, zodat het land strategische toegang tot de Oostzee zou hebben. „Ik ben geboren in hetzelfde huis als mijn vader, in dezelfde kamer zelfs”, zegt ‘Frau Mahlo’ in de woonkamer van haar huis in Borgsdorf, Brandenburg. „Maar hij is geboren in Duitsland, en ik in Polen.”
Haar geboorte markeert daarmee het begin van een leven tussen twee landen. Een leven waarin vlucht en geweld centraal staan. Het oprukkende Rode Leger raast voorbij in de missie om Hitler te verslaan. Onschuldige burgers worden daarbij veelvuldig vermoord en verkracht. Na de overwinning van de geallieerden worden 8 miljoen Duitsers vanuit Polen naar het westen verdreven, vaak hardhandig.
Herta Mahlo noemt dat „de tweede verdrijving”. In 1939 moet haar familie ook al een keer vluchten, als Duitsland Polen binnenvalt. In Bydgozscz en omgeving wordt hard gevochten, maar zodra het Duitse leger het gebied stevig onder controle heeft, kan de in Polen geboren Mahlo terugkeren naar wat nu opeens weer Duits grondgebied is.
Zomerjurkje
September 1939, Schmiedeberg. Wegwezen! Haar moeder pakt een fiets, een flesje voor de baby – Herta’s broertje van dan 1,5 jaar oud – en een stuk brood. Achter moeder aan rent Herta het bos in. Die nacht slapen ze in het bos, Herta met slechts een zomerjurkje aan.
Bij terugkeer blijkt het huis te zijn geplunderd. Haar oom is dood, hij verstopte zich tussen het vee maar werd gevonden. Zijn vrouw moest toekijken hoe de Poolse soldaten zijn buik openreten om hem aan de koeien te voeren. Haar vader wist zich „Gott sei Dank” tussen de hooibalen in de schuur te verbergen – Poolse vrienden hadden hem op tijd gewaarschuwd.
Een oude foto die Herta Mahlo meenam bij haar vlucht uit Polen, waarop haar oom Willi staat afgebeeld. Foto’s privéarchief
In de oorlogsjaren vergaat het de jonge Herta „relatief normaal”. Haar hoofd wordt weliswaar opgemeten om te bewijzen dat ze Ariër is, dat vindt ze vreemd, maar als achtjarige schenkt ze er weinig aandacht aan. Over de Jodenvervolging leert ze pas jaren later. Het maakt dat januari 1945 als een grote verrassing komt. Het Rode Leger rukt op richting Berlijn. Burgers worden gewaarschuwd en aangespoord om te vluchten.
Paardenwagen
Januari 1945, Schmiedeberg. Het is koud, zo’n twintig graden onder nul. Met haar kralenhandtas stevig onder haar arm geklemd, probeert Herta de paardenwagen van de buren bij te benen. Daar zit haar 5-jarige zusje op. De familie heeft zelf alleen koeien, geen paarden, dus moeten Herta (13) en haar broertje (7) te voet. Regelmatig vliegen de Russische jachtvliegtuigen laag over, dan duiken ze gauw de sneeuw in om zich te verstoppen voor de schoten.
Nu ben ik oud, maar jong ben ik nooit geweest
Ze steken de rivier de Oder over en bereiken ’s avonds een boerderij. Haar lerares, onderdeel van de groep op de vlucht, dringt aan: we moeten verder, de Russen komen eraan. Een aantal oudere mannen besluit dat ze heus kunnen overnachten – zo snel zijn de Russen niet. Als Herta de volgende ochtend wakker wordt, ziet ze voor het eerst een legervoertuig. Russisch.
Een oude foto van Herta Mahlo en haar zus Elisabeth die Herta meenam bij haar vlucht uit Polen in 1945. Foto’s privéarchief
Slechteriken
April 2025, Borgsdorf. „Nu ben ik oud, maar jong ben ik nooit geweest.” Het is verschrikkelijk om de gebeurtenissen na te vertellen, zegt Frau Mahlo, maar ze doet het toch. Tachtig jaar bevrijding betekent voor haar tachtig jaar verdrijving. Voor het leed wat haar en andere Duitse burgers destijds is aangedaan, is in de geschiedenis geen plek, zegt ze, omdat Duitsers geen slachtoffers mogen zijn. „In de geschiedschrijving moeten alle Duitsers slechteriken zijn. Wij werden Hitlerzwijnen genoemd. Maar we hadden niets met Hitler te maken.”
Dit deel van de geschiedenis ligt in Duitsland inderdaad gevoelig. Destijds werd de verdrijving gerechtvaardigd als een noodzakelijk kwaad. In de voormalige Duitse Democratische Republiek, waar Frau Mahlo’s nieuwe thuis toe behoort en dat nauwe banden onderhield met Polen, werd gesproken van Umsiedler (‘herplaatsten’) in plaats van Vertriebenen (‘verdrevenen’). In het westen werden de verdrevenen wel als zodanig erkend, en kregen zij financiële compensatie en hulp bij integratie. Daar werd ook de Bund der Vertriebenen (BdV) opgericht, een belangenvereniging voor slachtoffers en nabestaanden.
Maar ook in het westen is het onderwerp niet onomstreden. Sommigen zien erkenning van het leed als bagatellisering van de Duitse schuld, of vrezen dat het kan resulteren in een debat over herziening van de naoorlogse grenzen. De nadruk op Duits slachtofferschap en het pleidooi voor het recht op terugkeer door sommige rechts-georiënteerde BdV-bestuurders versterkt het scepticisme waarmee critici naar ‘de Verdrevenen’ kijken.
Door die gevoeligheid heeft Frau Mahlo haar verleden lange tijd „doodgezwegen”.
„Maar dat doe ik niet meer. Ik ga vertellen, ook al willen sommigen het niet horen.”
Knuppel
Januari 1945, Kowalewko. Ze zijn net een paar dagen thuis, teruggestuurd door de Russen, en nu staan de soldaten weer in de kamer. Poolse, dit keer. Ze halen het huis overhoop en dwingen het gezin te vertrekken. Gauw grist Herta de paar vertrapte foto’s van de grond. Tijd om schoenen aan te trekken, heeft ze niet.
Ze moeten lopen. Naar Duitsland, krijgen ze te horen. Het land waarop hun huis staat, is nu weer Pools grondgebied. Herta heeft honger, maar ze hebben niets te eten. Ze heeft dorst en krijgt een restje water van iemand. Ze wil wat aan haar broertje en zusje geven, maar dan voelt het alsof haar nier ontploft. De knuppel van een Poolse soldaat.
Wij werden Hitlerzwijnen genoemd. Maar we hadden niets met Hitler te maken
Maandenlang worden de families door Poolse soldaten van boerderij naar boerderij gedreven – de Duitse eigenaren reeds gevlucht of vermoord. Het is oogstseizoen, maar de graanvelden worden steevast in brand gestoken of zijn al tot as verpulverd. Slapen doen ze op strozakken op de grond, met tientallen mensen in kleine ruimtes.
Een oude foto van Herta Mahlo en haar moeder Berta die Herta meenam bij haar vlucht uit Polen in 1945. Foto’s privéarchief
Kaalgeschoren
Mei 1945, Szubin. „Frau, komm!” De soldaat wijst naar haar. Bevend loopt ze naar hem toe.
In tegenstelling tot vele anderen, overleven Herta en haar gezin de mars vanuit Kowalewko. Op 9 mei eindigt de tocht bij een gevangenis in Szubin, waar ze worden overgeleverd aan Russische soldaten. Ze worden opgesloten in de kelder, hun hoofden kaalgeschoren en hun kleding beschilderd met hakenkruizen. Het is de dag nadat nazi-Duitsland zich overgeeft aan de geallieerden, maar daar krijgen Herta en de anderen niets van mee. In Szubin moeten ze soms nachtenlang kolen sjouwen, ook de kinderen. Op die nachten vraagt Herta zich af wanneer haar schouders het zullen begeven.
Maar de nachten in de kelder zijn erger. Overal ratten. Het toilet is een emmer in de gang. En als je pech hebt, wijst een soldaat je aan. „Frau, komm”, zegt hij dan. Vanuit de cel hoort Herta de kreten van de vrouwen – of meisjes, vaak – die meegenomen worden. Ook zij wordt meermaals aangewezen. Eens verzet ze zich, waarna de soldaat haar van de trap duwt. Een andere keer weet ze te ontkomen door weg te rennen en zich in het korenveld te verstoppen. Een derde keer zet hij zijn pistool tegen haar hoofd.
Had hij maar geschoten.
Interneringskamp
Eind mei 1945, Szubin. Wéér lopen. Met het kleine beetje kracht dat ze nog heeft, volgt Herta met de andere gevangenen de bevelen van de soldaten. Vader is ziek en blijft achter. Onderweg vallen veel mensen flauw, anderen worden doodgeschoten. Ze worden verplaatst naar Potulice, een voormalig concentratiekamp en later berucht interneringskamp voor Duitsers. Als Herta de trap naar de barakken betreedt, wordt het zwart voor haar ogen.
Veel tijd om aan te sterken heeft ze niet: de groep wordt direct aan het werk gezet. Aardappelen telen.
Een oude familiefoto van haar grootouders, die Herta Mahlo meenam bij haar vlucht uit Polen. Foto’s privéarchief
Aardappelveld
Juli 1949, Potulice. De jaren op het veld hebben het gezin geen goed gedaan. De situatie wordt dermate ernstig dat moeder en kinderen weinig meer waard zijn op het aardappelveld – ze mogen gaan. Vanaf dat jaar worden mensen mondjesmaat vrijgelaten, totdat het kamp in 1950 wordt opgeheven.
Ze hebben familie in Sonneberg, Thüringen en trekken erheen. Daar horen ze dat vader in Borgsdorf zit, net boven Berlijn. Moeder is te zwak om te reizen, dus pakt Herta haar rugtas in en neemt ze haar broertje bij de hand. Met het adres uit het hoofd geleerd gaan ze op pad.
Ze zijn dusdanig verzwakt dat het op het station niet lukt zelfstandig de trein in te komen. Een conducteur tilt ze de drempel over. In de trein worden ze raar aangekeken: ze zijn nog half kaal. Hitlerschweinen, roept iemand ze toe. Een ander reikt ze een boterham aan.
Polakken
Juli 1949, Berlijn. Op haar 18de verjaardag arriveren Herta en haar broertje in Berlijn, van waaruit ze doorreizen naar het nabijgelegen Borgsdorf. Vader is zwak, „halfdood”, ze herkent hem eerst niet. En als ‘thuis’ voelt het nog niet: hier worden ze Polakken genoemd, een neerbuigende term voor Polen.
Maar ze is vrij. En ze slapen met z’n tienen in een woning met twee kamers – alsof ze in de hemel beland is. Niet veel later komen ook haar moeder en zusjes aan in Borgsdorf. Haar zusjes gaan naar school, Herta wil zelf niets liever dan dat. Hoewel ze sinds haar dertiende niet meer naar school is geweest, haalt ze de toelatingstoets van de Humboldt Universität in Berlijn. Maar van studeren komt het niet: ze moet voor haar zieke vader en kleine zusjes zorgen.
Ze is vastberaden toch iets te leren. Een tante werkt bij de spoorwegen in Berlijn. In 1950 begint Herta aan de opleiding. Elektriciteit kent ze tot dan toe niet: ze hebben nog petroleumlampjes. Nu heeft ze te maken met stroomrails, gelijkstroom en draaistroom. 800 volt. Ze is een van de besten in de klas en wordt uiteindelijk een van de eerste vrouwelijke treinmachinisten.
Herta Mahlo in april in het Duitse Hohen Neuendorf. Foto Gordon Welters
Nieuw leven
April 2025, Borgsdorf. Het was niet makkelijk om een nieuw leven op te bouwen. Het verleden zit nog in mijn lichaam, zegt Frau Mahlo aan haar eettafel. Ze droomt er nog vaak van. Dan is ze weer dat meisje van dertien, op de vlucht, zonder schoenen en met slechts een paar foto’s in haar kralenhandtas. Of ze is weer terug in de kelder, ziet de gezichten van de soldaten en voelt de angst. „Het houdt nooit helemaal op, weet u?”
In 1973 ging ze voor het eerst terug naar Polen, voor haar 42ste verjaardag. Met haar broer naar het ouderlijk huis. Toen sprak ze nog geen Pools. Dat weigerde ze, uit protest. „Later ben ik me toch gaan interesseren. Het blijft waar ik vandaan kom.” Inmiddels spreekt ze vloeiend Pools.
Margraten
In Limburg probeert een docent de verhalen levend te houden
Elke Heidenreich (82) is in Duitsland sinds kort een popster, zegt ze zelf. Haar boek Ouder worden, in het Nederland verschenen in de vertaling van Marten de Vries, staat al 50 weken op de bestsellerlijst van Der Spiegel. Daarmee lijkt ze de memoires van Angela Merkel te gaan verslaan.
Ouder worden is een korte, toegankelijke meditatie over de laatste levensfase van de westerse mens in het algemeen en die van Elke Heidenreich in het bijzonder.
Haar boek is opgebouwd als een verzameling citaten uit de wereldliteratuur en de filosofie die aan elkaar worden gepraat met kort en langere uitweidingen – de wereldliteratuur en de filosofie als bonte avond, ja zo word je ouder.
Je kunt ook zeggen dat het boek een uitnodiging is om verder te lezen. Wat uitstekend bij Heidenreich past, jarenlang had ze een invloedrijk literatuurprogramma op de Duitse televisie, tot ze werd ontslagen omdat ze haar bazen ‘cultuurbarbaren’ had genoemd. Op de Zwitserse televisie is ze nog steeds betrokken bij een literatuurprogramma, Duitse beledigingen spelen in Zwitserland geen doorslaggevende rol.
„Iedereen wil oud worden, niemand wil het zijn”, staat op de kaft van de Duitse editie. De angst voor het verval heeft de angst voor de dood vervangen.
Overigens is Ouder worden niet het grootste succes van Heidenreich, dat is tot nu toe het boek Nero Corleone, een kattenverhaal uit 1995 waarvan wereldwijd ongeveer anderhalf miljoen exemplaren zijn verkocht. De westerling heeft twee obsessies: katten en het eigen verval.
Recent schreef de Duitse filosoof Rüdiger Safranski (80) dat Duitsland na de Tweede Wereldoorlog nog maar één echte ambitie had: Zwitserland worden. Ik denk dat die uitspraak voor heel West-Europa geldt: de huisdieren beschermen en je terugtrekken uit de politiek, uit de geschiedenis, in de eigen kapotte knie, de nieuwe heup, in de angst voor prostaatkanker.
Daarom vond ik Ouder worden ondanks en dankzij de lichtheid een belangrijk boek en besloot ik een blurb te geven voor de Nederlandse uitgave. Heidenreich probeert het ouder wordende lichaam in te bedden in een traditie van lichamen die over zichzelf en het eigen verval hebben nagedacht. Reden ook om Heidenreich op Eerste Paasdag op te zoeken in haar huis in Keulen-Zuid. Ze ontvangt me met Italiaanse cake (Panetone), koffie en mineraalwater. Haar hond Toni, twee jaar oud, springt tegen me op, maar ze zegt: „Nee, Tony, dat oompje wil niet met je spelen.”
We hebben elkaar weleens ontmoet op een feest in Zürich, daarom tutoyeren we elkaar en ben ik voor haar hond oompje Arnon.
Je schrijft aan het begin van je boek dat je je leven lang te veel gerookt, te veel gedronken hebt, dat je weinig talent voor seksuele trouw bezit en daarom ook niet bijster geschikt bent voor het huwelijk. Een aardige manier om een boek over ouder worden te beginnen.
„Waarom nog liegen? Er zijn altijd hartstochten, soms geef je eraan toe. Het leven bestaat voor een deel uit vergissingen. Als je niet tegen vergissingen kan, kun je misschien niet tegen het leven?
„Daar komt bij dat ik nooit een dringende kinderwens had. Misschien ook omdat mijn moeder geen kinderwens had. Ze zei altijd tegen mij: ‘Ik wilde geen kind.’ Ze zei ook vaak: ‘Jij hebt mijn leven kapotgemaakt.’ Als je dat hoort dan weet je genoeg.
„Het is een ander leven, zonder nageslacht. Anderen hebben Kerst, familiefeesten, ik ben alleen en dat is prima.”
Maar je schrijft dat je een hekel hebt aan die feesten.
„Als ik eenmaal op het feestje ben is het meestal oké.”
Je boek is een verzameling uitgekiend gekozen citaten, die…
„Die citaten… Je hebt in Duitsland een journalist, een literair criticus, Denis Scheck, en sinds de verschijning is hij bezig dit boek omlaag te halen. Hij zegt, ‘Dit is een verschrikkelijk boek, Elke heeft geen enkel idee, ze heeft alleen citaten.’ Armzalig van Denis, maar het maakt me niets uit. Vroeger was dat anders. De eerste recensies die je krijgt, die kunnen ongelooflijk pijn doen, of dat je juist denkt, oh mijn god, ik ben de grootste op aarde, oh jee oh jee, wat nu. Dan volgt de fase dat de recensies je niet onverschillig laten maar het verschil tussen ergernis en vreugde is weggevallen.
„Natuurlijk, ik citeer veel, ik wil laten zien dat dit een thema is dat de mensen al lang bezighoudt, sinds Seneca. Lees verder, zeg ik tegen de lezers, jullie zullen jullie liefde, jullie ziekte, jullie ouderdom, jullie eenzaamheid in die boeken vinden, daarvoor zijn wij schrijvers op deze wereld, dat de mensen zichzelf in boeken kunnen ontdekken.”
Niet herkennen, maar ontdekken. Je treedt de ouderdom met het wapen van de humor tegemoet, zoals in de passage over rimpels.
„Ik ben 82 en ik heb geen rimpels. Maar dat ik schreef dat je je gezicht alleen met koud water moet wassen was een grapje. We waren arm. Ik had helemaal geen warm water. Een keer per week mocht ik bij de buren in de keuken een warm bad nemen.”
Gaat dit boek over de ouder wordende mens of de ouder wordende vrouw?
„Mannen hebben het moeilijker met ouder worden. Zij zijn eenzamer. Vrouwen hebben meer vrienden, bekommeren zich beter om elkaar. Mannen geven elkaar geen cadeautjes voor hun verjaardag, vrouwen wel. En vrouwen kunnen beter een huishouden voeren. Mijn Aurel kan amper koken. Mannen zijn onbeholpen en afhankelijker dan vrouwen. Aurel was 35, ik 63 toen we elkaar ontmoetten. Ik had net een heftige liefde achter de rug, mijn hart was gebroken. Aurel werd ontzettend verliefd op me, ik niet op hem. Hij was niet mijn type. Maar ik dacht, ik ben nu 63, dit is waarschijnlijk mijn laatste affaire. Deze neem ik nog mee.
„En toen werd het meer dan dat, omdat ik zag hoe afhankelijk hij was, hij was depressief en getalenteerd, niet in staat om met zijn talent iets te doen. En toen heb ik me verantwoordelijk voor hem gevoeld, ik dacht, deze kan ik niet gebruiken en afserveren. Dat gaat niet. Nu zijn we al negentien jaar samen.
„Het leeftijdsverschil speelt geen rol. Ik ben sneller: ik loop sneller, ik praat sneller. Ik ben monterder dan hij. Aurel is langzaam.”
Het gebrek aan verliefdheid was voor jou geen probleem.
„Ik dacht: een aardige kerel. Meer niet. Op een avond bleef hij maar bij me, en toen besefte ik, die gaat niet meer weg. We waren dronken. Maar ik dacht, ik ben te oud om nog moeilijk te doen in de slaapkamer. Daarom heb ik me uitgekleed in de woonkamer en heb ik gezegd, ‘Aurel, dit is wat je krijgt.’ Toen zei hij, ‘dit is wat ik hebben wil.’
„Het is nooit een grote hartstocht geworden, dat weet hij, maar ik ben graag met hem samen. We hebben twee woningen, want hier past geen vleugel en hij heeft een vleugel nodig. Aurel is pianist. Ik ben altijd blij als hij weer drie dagen weg is, maar als hij terugkomt ben ik ook blij.”
Wat moet een mens doen om hartstocht in je op te wekken? Aurel is dat kennelijk niet gelukt.
„Oh Jezus, Arnon, moet ik dat gaan uitleggen? Jij hebt toch ook vast weleens hartstocht in mensen opgewekt? Op elke leeftijd is het wat anders. Als je jong bent gaat het om seks. Kijk, Aurel heeft een aantal dingen waarmee ik me niet kan verzoenen; zijn luiheid, hij zinkt steeds weer weg in zijn eigen moeras, hij verspilt zijn talent, dagenlang doet hij niets, hij vecht niet, en dan denk ik: hoe moet ik in vuur en vlam staan voor zo’n man? Maar aan de andere kant is hij een goed mens, en we houden elkaars hand vast voor we in slaap vallen en elke ochtend bij het wakker worden zegt hij: goedemorgen, mijn kleine meisje. En we treden samen op, op de bühne passen we eigenlijk het beste bij elkaar.”
Op je 82ste speelt verliefdheid geen rol meer, kunnen we dat concluderen?
„Oh maar ik ben verliefd, erg verliefd, maar platonisch, op een man in Zürich. Ik ga vaak naar Zürich, dan praten we drie uur en de volgende dag ga ik weer terug.”
Laten we het over Natalia Ginzburg hebben, de Italiaanse schrijver, je citeert haar: ‘Het eerste wat bij vrouwen oud wordt, is hun hals. Op een dag zien ze in de spiegel een hals vol rimpels. “Hoe kan dat zo ineens?” zeggen ze en ze bedoelen: “Hoe kan dat zo ineens bij mij?”’ Die laconieke toon, die delen jullie.
„Je gaat het warenhuis in, je ziet jezelf op de roltrap, in de spiegel, en je denkt, mijn god. Ken je dat? Ik zag er toch leuk uit vanochtend, denk je, ik ging toch naar het warenhuis om een nieuwe jurk te kopen, en dan zie je je in de spiegel op de roltrap en dan denk je, nee deze heeft geen nieuwe jurk meer nodig. En dan ga je naar huis.
„Weet je, ik was nooit een mooi meisje naar wie de mensen zich omdraaiden. Toen ik jong was had ik een vriendin, die was prachtig, iedereen wilde haar. We waren 17, 18. Maar na zes, zeven weken kwamen ze naar mij.
„Volgens mij ben ik een goede vriendin. Aan al mijn affaires heb ik vrienden overgehouden omdat het belangrijke mensen voor me waren die je niet als oude kleren wegdoet. Ik ben niet bitter.
„Dat is een deel van het succes van het boek. Dat ik tegen de lezer zeg: jullie denken, oh we zijn verdroogd en we hebben last van onze knieën, maar dat hadden jullie ook al toen jullie 18 waren, toen jullie 30 waren. Jullie zijn altijd ontevreden geweest.”
Een ander citaat, van Jean Paul, de Duitse schrijver uit de 19de eeuw: ‘Zodra we met leven beginnen, schiet het lot daarboven de doodspijl af, vanuit de eeuwigheid.’
„Soms denk ik dat ik de pijl hoor en dan denk ik: nog even. Ik heb wel een voorstelling van het sterven, dan lig ik in mijn net opgemaakte bed en zeg ik tegen de dood: dood, nog een laatste keer ademen, en de dood zegt: nee. Dat is toch een mooie fantasie.
„En dan ben ik dood en dan gaat mijn vriendin Leonie voor de open haard zitten en verbrandt huilend mijn dagboeken.
„Dagboeken schreef ik om dingen te onthouden. Vroeger als ik op reis ging hield ik dagboeken bij om niets te vergeten. Ik was nooit een strandreiziger. Ik ga alleen naar steden: Palermo, Beiroet, Havanna, ik blijf vijf dagen, ga drie keer naar de opera en ga weer naar huis. Ik reis graag alleen.”
Niet ongevaarlijk om alleen te reizen voor iemand die weet dat het leven uit vergissingen bestaat.
„Niet iedereen hoeft alles te weten. Soms beleef je een avond de liefde met iemand waarvan je niet eens weet hoe die heet. Ook mooi. Het leven is geen generale repetitie. Er komt niets na.”
Tot slot, de Franse schrijver Colette en de jonge mannen.
„De jonge mannen. Ik zie ze soms lopen. Fantastisch. Maar voor mij verloren, ik zou me toch belachelijk maken als ik moeite voor hen zou doen. Ik wil het ook niet meer echt, hoewel ik wel moedig ben. Jaloezie en nijd zijn uit mijn leven geglipt. Ik deelde eens een tijd dezelfde minnaar met een goede vriendin, zonder dat ik het wist. Op een gegeven moment bekende ze het me en ik zei ‘Ach, jij ook al?’ Hij was natuurlijk een musicus.”
Wat is er zo sexy aan musici?
„De muziek. Maar Colette, je wilde het over Colette hebben. Chéri en Het einde van Chéri zijn ongelooflijke boeken. Een oudere vrouw. Een jonge minnaar. Hij had van haar gehouden, zij heeft hem alles geleerd, ze was ook een mooie vrouw, hij was haar laatste minnaar, als hij vertrekt laat ze zich gaan, ze verzorgt zichzelf niet meer. Ik probeer me te blijven verzorgen. En zij, Léa, denkt: waarom nog?
„En dan staat hij weer voor haar deur. Hij ziet hoe ze oud is geworden. En hij kan niet leven met de verwoesting van zijn illusie. Hij schiet een kogel door zijn hoofd. Het boek is tegen hem, niet tegen haar. Zij, Léa, is gelukkig 90 geworden. Mannen breken sneller als de illusie weg is, mannen zijn het zwakkere geslacht.
„De tijd bestaat niet voor de liefde, schreef Julien Green, toen was hij al diep in de negentig. Voor seks ja, voor liefde nee. Hartstocht pijnigt. De angst om jezelf belachelijk te maken. Ja, Colette is geniaal.
„Nu gaan we rosé drinken, een lichte rosé, een zomerwijn. En mijn glaasjes zijn klein. Van zulke glaasjes word je niet dronken.”
Het is begin 2025 en Jessica van Geel ligt ’s nachts weer eens te doomscrollen op haar telefoon. Trump. Oekraïne, Groenland, Gaza, Rusland, Canada, Europa. Klimaat. En haar vrouw? Die slaapt. Die zegt ‘gek’ tegen haar als ze bij het ochtendgloren ontwaakt en citeert wat de Amerikaanse talkshowhost Rachel Maddow zei na de verkiezingen van 6 november 2024. „We were made for this.” Hiervoor hebben we geoefend, mensen! We moeten dingen doen nu!
Ja. Maar wat?
Het valt Jessica van Geel op dat haar vrouw – de cabaretière Claudia de Breij, maar haar naam wordt niet genoemd – steeds vaker dat ene T-shirt draagt met daarop een tekst van de Franse Verlichtingsdenker Voltaire. In het Engels, maar soit. „The most important decision you can make in your life is to be in the good mood.”
Je goede humeur bewaren. Vermijdbare ergernissen uit de weg gaan. Niet meer naar de sportschool als die ene lompe instructeur lesgeeft, lid van „de onbedreigde diersoort van grote witte mannen” die het geen reet kan schelen of andere mensen lijden onder hun gedrag. Dat is vast één besluit. Maar verder? Hoe kom je in verzet nu ook de VS zijn overgenomen door een misogyne rechts-radicaal? En iedereen die niet wit, niet hetero en niet christelijk is wordt aangevallen?
Jessica van Geel is lang door het leven gegaan met een „ik-bijt-jullie-kop-er-af-blik” – want ja, „ik had pukkels, was lesbisch” – en nog steeds neigt ze tot somberen. En haar vrouw? Die maakt van alles een grap. Die heeft in haar werkkamer een poster hangen waarop „anger is the fuel for comedy” staat. „Kom”, zegt ze als ze op een andere ochtend wakker wordt, „laten we gezellig samen de patriarchy fucken”. Het is bijna 8 maart en ze bereidt zich voor op de Feminist March in Amsterdam. Wat zal ze eens op haar protestbord schilderen? Maar Jessica gaat niet mee. Ze houdt niet van mensenmassa’s die allemaal hetzelfde roepen. Daarbij, wat heeft het voor zin? Zij heeft de halve nacht naar Zelensky in de Oval Office liggen kijken. Op 8 maart wil ze naar de tenniswedstrijd van hun oudste zoon. En verder werken aan dit essay.
Urgentie
Het (ook metaforische) contrast tussen haar en haar vrouw is een van de vele draden in het essay Een steen op mijn bureau dat Jessica van Geel de afgelopen maanden geschreven heeft. En wat is het goed geworden! Iedere zin straalt urgentie uit. Nergens is het pompeus. Vaak is het grappig. En als je erop let zie je hoe ingenieus al die draden met elkaar verweven zijn, hoe ze elkaar versterken. Een steen op mijn bureau vibreert voortdurend tussen het persoonlijke en de opkomst van het fascisme toen en nu – Jessica van Geel is historicus – en in niet meer dan 112 pagina’s wordt ongelooflijk veel gezegd.
Verdrietig is het soms ook. O ja, haar ouders reageerden ‘oké’ toen ze vertelde dat ze verliefd was op een meisje. „Als je maar gelukkig bent.” Wel gooide haar vader bij het opruimen van de zolder al haar babyspullen weg, want hij zou toch geen kleinkinderen krijgen.
Ze was uitgenodigd om rond 4 en 5 mei een aantal lezingen te geven over Truus van Lier, de heldin uit de Tweede Wereldoorlog over wie ze een biografie geschreven heeft. Daar begon het mee. Truus van Lier, Joodse vader, 19 jaar in 1940, was woest door wat de bezetter in Nederland aanrichtte en sloot zich aan bij het gewapende verzet. Ze liquideerde de NSB-hoofdcommissaris van politie in Utrecht, dook onder, werd verraden en in oktober 1943 in concentratiekamp Sachsenhausen gefusilleerd. „Zou ik een Truus van Lier zijn geweest?” Dat heeft Jessica van Geel zich vaak afgevraagd. Mensen die haar boek kennen vragen het haar ook. Zou jij? Zouden wij? Maar misschien, schrijft ze, is dat de vraag niet meer. „De vraag is: bén ik een Truus van Lier?”
Who goes nazi. Ze citeert de Amerikaanse journalist Dorothy Thompson, die in 1931 Hitler interviewde en al voor de machtsovername een boek over hem publiceerde. Volgens haar zijn het nooit de „aardige, goede, vrolijke, hoffelijke, zelfverzekerde mensen” die achter fascisten aanlopen. Wel de „gefrustreerde en vernederde intellectueel, de rijke en bange speculant, de verwende zoon, de arbeidstiran, de kerel die succes heeft behaald door de wind van succes te ruiken”. Jessica van Geel citeert ook uit het werk van de Poolse sociologen Samuel en Pearl Oliner, die in hun Altruistic Personality Project vaststelden dat er eigenlijk geen gemeenschappelijke kenmerken te vinden waren bij de mensen die in de oorlog Joden hadden geholpen. Behalve deze: ze waren meestal liefdevol opgevoed en hadden een moreel kompas. Uit zichzelf zouden ze misschien nooit iets ondernomen hebben. Maar op een dag had iemand bij hen aangebeld. Kun je helpen? Al waren ze scared to death, ze hadden het gedaan. Ze wilden hun zelfrespect niet verliezen.
Klein verzet
Zo ging het bij Truus van Lier ook. Haar verzet begon klein. Goudsbloemen (oranje) in de vensterbank zetten. Illegale kranten rondbrengen. Iemand begeleiden naar een onderduikadres. Je hoeft echt niet meteen op je fiets te springen, schrijft Jessica van Geel, om een foute politiemandood te schieten. Met je sleutelbos Tesla’s beschadigen? Wacht ermee. Haar essay is geen oproep om met stenen te gaan gooien. Maar wat als we niets doen? Wat als we iets doen?
De rechts-radicale en extreemrechtse populisten van nu, noteert ze, hebben een paar opvallende overeenkomsten. Hun doelwitten zijn migranten (criminelen!) en lhbtiq’ers (woke-extremisten!). Op Amerikaanse overheidssites is lhbtiq+ al vervangen door lhb. Transgender, intersekse en queer, weg ermee. Hoe lang, vraagt ze zich af, mogen de letters voor lesbiennes, homo’s en biseksuelen nog?
Dus nogmaals: wat te doen?
Net als Tommy Wieringa in zijn eind maart verschenen essay Optimisme zonder hoop gaat ze te rade bij de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt. De wereld gaat niet over De Mens, maar over Mensen. Mensen die zich niet bang laten maken of laten isoleren. Die de macht van de autocraten terugpakken door samen te handelen. Ze gaat te rade bij de Amerikaanse historicus Timothy Snyder, ook een held van Tommy Wieringa. Les 1 uit zijn boek Over tirannie: ‘Gehoorzaam niet bij voorbaat.’ Les 10: ‘Geloof in waarheid.’ Les 12: ‘Maak oogcontact en praat met elkaar.’
Aan het slot van Een steen op mijn bureau staat Jessica van Geel op de Dam om met 10.000 anderen te demonstreren tegen racisme en fascisme. Het is 22 maart en ze heeft haar weerzin tegen mensenmassa’s weggeduwd. „Ik ben hier”, zegt ze tegen zichzelf, „om niet alleen te zijn. Ik ben hier om onderdeel te zijn van iets groters dan mijn werkkamer.” Houd je kompas scherp. Dat is wat ze geleerd heeft van de verhalen van verzetsmensen. Blijf op de hoogte van wat er in de wereld gaande is. Volg het nieuws. Word niet onverschillig. Raak niet afgestompt. Wees voorbereid op de dag dat iemand bij je aanbelt en om hulp vraagt.
Stel je voor, je bent een jonge Baraus stormvogel. Je hebt de eerste maanden van je leven doorgebracht in een nest in de majestueuze vulkanische bergen van Réunion, een Frans eiland in de Indische Oceaan. Het is lente en je voelt instinctief dat het tijd is uit te vliegen. Als je op een avond je vleugels uitslaat, laat je je leiden door de maan en de sterren: die zullen je, net als vele generaties voor je, vanuit de bergen naar de oceaan leiden.
Maar dan: een felle stadionlamp, een met led-lampen verlichte supermarkt, een met lantaarnpalen aangeklede autoweg. Je raakt in de war, ziet het verschil niet tussen lamp en maan, je stort neer. Als je geluk hebt brengt iemand je naar de lokale vogelbescherming (SEOR). Als je pech hebt, ga je dood door de val, word je platgereden of opgepeuzeld door een kat.
Tijdens de Nuits sans Lumières worden gemeenten, bedrijven en burgers gevraagd in de weken dat de jonge stormvogels uitvliegen, hun lampen te doven na zonsondergang.
Foto Romain Philippon
Met uitsterven bedreigd
Ieder jaar stortten in april en mei honderden jonge Baraus stormvogels neer op Réunion, een tropisch eiland ter grootte van Drenthe naast Madagascar en de enige plek waar deze sierlijke, meeuw-achtige zeevogels voorkomen. Er is een direct verband met de urbanisatie van het eiland sinds de jaren vijftig, zegt leidinggevende Julie Tourmetz op de veranda van het vogelcentrum in het kustplaatsje Saint-André. „De jongen gebruiken de maan en de sterren om zich te oriënteren. Maar mensen hebben tussen de nestjes en de kustlijn lichtbarrières gecreëerd – dorpen en steden – waardoor ze gedesoriënteerd raken.”
In de jaren negentig begon het vogelcentrum met reddingsacties. „Doordat er zoveel obstakels zijn door de urbanisatie en omdat deze vogels vanwege hun bouw hoogte nodig hebben om uit te vliegen, kunnen ze niet op eigen kracht opnieuw uitvliegen”, zegt Tourmetz. De acties bleken niet genoeg: sinds 2000 wordt de Baraus stormvogel door het massale neerstorten van de jongen en andere bedreigingen (zoals de kat) met uitsterven bedreigd. Precieze cijfers over de omvang van de populatie zijn er niet, maar duidelijk is dat die fors is verkleind. „Vroeger zaten de stormvogels overal op het eiland, nu zijn ze geconcentreerd op een aantal steile kliffen en rotswanden.”
Een medewerker van de lokale vogelbescherming laat een stormvogel los die gered is door een inwoner.
Foto’s Romain Philippon
Daarom begon de SEOR in 2009 met de Nuits sans Lumières: de nachten zonder licht. Het centrum vraagt gemeenten, bedrijven en burgers in de weken dat de jonge stormvogels uitvliegen, hun lampen te doven na zonsondergang – dit jaar van 11 april tot en met 7 mei. Je merkt het meteen op die eerste nacht: sommige plaatsen zijn vanaf 18.30 uur bijna volledig in donker gehuld, de met oerwoud bedekte bergen tonen beduidend minder witte stipjes, op veel autowegen moet je het doen met enkel je koplampen.
Er is begrip voor de actie, blijkt in het overdag kleurrijke, maar ’s avonds pikdonkere Entre-Deux. Foto Romain Philippon
Lees ook
Een van de grootste bedreigingen voor al het leven: kunstlicht
Bewustwording
Er is begrip voor de actie, blijkt in het overdag kleurrijke, maar ’s avonds pikdonkere bergplaatsje Entre-Deux. Gemeentemedewerker Gérard Bayard (63) vertelt trots dat „ik de lampen hier heb uitgedaan”. Als kind hield hij wel eens een lamp op bij de rivier waarboven de vogels naar beneden vlogen. „Meteen kwamen er dan één of twee op je af en kon je ze pakken.” In die tijd was Réunion erg arm en aten bewoners de vogels („ze smaken naar vis”) – iets wat Bayard zich nu niet meer kan voorstellen.
Paul Alanoix (56), die toekijkt hoe zijn zoon voetbalt tot het laatste licht is verdwenen, vond vorig jaar een neergestort stormvogeljong op zijn veranda. „We hebben de brandweer gebeld en die brachten hem naar de SEOR”, zegt hij, keurig volgens protocol. De kans is groot dat het jong overleefde: vorig jaar werden 1.351 neergestorte vogels naar het centrum gebracht waarvan 1.195 overleefden. Het was een piekaantal, onder meer vanwege dikke bewolking en omdat een cruciaal gelegen berggemeente weigerde nieuw aangelegde lampen te doven.
De anekdotes tonen de bewustwording van het belang van de bescherming van de vogels. Alle Réunionnais kennen inmiddels de Nuits sans Lumières: Tourmetz rijgt interviews aaneen, bij restaurants liggen flyers, vrijwilligers gaan bedrijven, gemeenten en scholen af. Daarbij wordt benadrukt dat lichtvervuiling niet alleen negatieve invloed heeft op de Baraus stormvogels: ook andere dieren, van schildpadden tot vleermuizen en mieren, raken gedesoriënteerd door een overvloed aan kunstmatig licht. Bij mensen kan het leiden tot slaapstoornissen en depressie – terwijl volgens onderzoek uit 2016 meer dan 80 procent van de wereldbevolking in sterk verlichte gebieden leeft.
Beeld Romain Philippon
Lees ook
Lees ook: Autoweg zonder verlichting kan best, vindt Franse stad Montpellier
Niet opgelost
Maar het probleem is niet opgelost, zo blijkt uit de eerste resultaten van dit jaar: zo’n vijfhonderd neergestorte vogeljongen zijn in de eerste tweeënhalve week naar de SEOR gebracht, op een slechte dag kwamen er zelfs zeventig binnen. „Meer mensen doven hun lichten, maar onder de streep neemt de lichtvervuiling alleen maar toe omdat de verstedelijking blijft toenemen”, verklaart Tourmetz. Ze maakt zich ook zorgen over de opkomst van de led-lamp sinds een jaar of vijf. Minder schadelijke, maar vaak duurdere, opties zijn oranje lampen, of lampen met bewegingssensoren.
Céline Stuby laat met een hoofdlamp op haar hond uit in Entre-Deux. Het bergplaatsje Entre-Deux op vrijdag 11 april, de eerste ‘nacht zonder licht’ van dit jaar.
Foto’s Romain Philippon
Ook botsen de Nuits sans Lumières op weerstand in de 24-uursmaatschappij die ook op Réunion bestaat. Voetbalclubs balen dat ze niet kunnen trainen in de avond. Winkeliers klagen over minder mensen op straat. De Zwitserse Céline Stuby (28), die in Entre-Deux met een hoofdlamp haar hond uitlaat, zegt dat ze zich „onveiliger voelt”. Anaïs Boyer (23) die bij de lokale crêperie werkt, vindt het donker „heel eng” – ze is bang om te vallen of overvallen te worden. En ze voelt de noodzaak niet: „Ik heb gehoord dat die pétrels helemaal niet bestaan! Ik heb er zelf nog nooit een gezien.”
Lichtvervuiling heeft niet alleen negatieve invloed op de Baraus stormvogels, maar ook andere dieren.
Foto Romain Philippon
Zorgen over veiligheid hoort Tourmetz vaker. Ze onderstreept dat er geen verband is aangetoond tussen duisternis en onveiligheid – als het gaat om criminaliteit noch om verkeersveiligheid: mensen gaan zelfs langzamer rijden. Maar ze erkent dat er „ieder jaar wel iemand onderuit gaat tijdens de Nuits sans Lumières”. Ze wil er niet te veel op focussen. „We moeten in plaats daarvan ons het donker weer toe-eigenen, en opnieuw leren genieten van de nachtelijke sterrenhemel.”
De hamburgerruzie begon als een pitaconflict. Of als een wrap-boterham-pitaconflict, als je heel volledig wilt zijn, maar die pita’s leken Djinty (van het Slangenbondje) toch wel het meest dwars te zitten. „Omdat we zo welvarend zijn gaan leven de laatste tijd – nou ja, niet ik, want ík vreet nooit drie pita’s – vreet ze gewoon drie pita’s in de middag. En dan nog drie wraps.”
„Ze”, dat was medeslang Romy, die er tevens een gewoonte van had gemaakt om extra boterhammen te eten bij de avondmaaltijd. „Daarna pakt ze ook nog zo’n vanillevlatoetje”, viel Julia bondgenoot Djinty bij. Julia zat in het Haaienbondje en had er geen last van als Romy de voorraadkast van de Slangen leegat, maar ze was niet te beroerd om plaatsvervangend boos te worden. Een andere Haai had trouwens ook nog gezien hoe Romy tijdens het Koningsdagspel een wrap met chocopasta naar binnen had gewerkt. Schandalig. Djinty leek inmiddels in staat de hongerige mond van haar teamgenoot dicht te tapen.
De confrontatie naderde in reality-spelshow De Bondgenoten (SBS6); dat voelde je dinsdag aan alles. De teams (of ‘bondjes’) moeten spellen winnen om punten te scoren, en die punten zijn weer nodig om boodschappen te bestellen. Je kunt je voedselvoorraad dus snel zien slinken als je bondje slecht presteert, of als een van je teamgenoten wel heel erg van pita’s houdt. Maar toen Djinty bij het avondeten aan Romy had laten weten dat de pita-intake flink omlaag moest, moest de echte ruzie nog beginnen. Want wat ontdekte Romy toen ze de volgende ochtend hongerig en humeurig wakker werd? Bondgenoot Jelle had afgelopen nacht hamburgers uit de Slangenkoelkast staan bakken – voor zichzelf, maar ook voor Peter. Peter! Van het Gierenbondje! En dan mocht zíj haar éígen pita’s niet eten?
Na De Bondgenoten begon op SBS6 een programma over ouders die met heel veel kinderen naar andere landen verhuizen (Jelies & Gnodde: grote gezinnen emigreren). Op NET5 gingen intussen weer wat singles 24 uur lang op blind date in een villa vol camera’s (Lang Leve de Liefde), terwijl op RTL4 mensen werden gevolgd die net waren getrouwd zonder elkaar van tevoren te kennen (Married at First Sight) en op RTL5 de dagelijkse bezigheden te zien waren van een familiebedrijf dat zich heeft gespecialiseerd in tafelzuur (De Augurkenkoning).
Doos van Pandora
Als je alle realityprogramma’s uit het huidige aanbod zou halen, zou je haast geen tv-gids overhouden. Het is moeilijk voor te stellen dat er tijden waren waarin dit genre nog vernieuwend was. Maar die tijd wás er natuurlijk wel, toen John de Mol in 1999 de doos van Pandora openmaakte en er Big brother uit tevoorschijn toverde.
Dinsdagavond blikten realitysterren en programmamakers in Back to Reality (PowNed) terug op de shows die sindsdien het genre hebben gevormd. Ook komt soms om onduidelijke redenen cabaretier Nabil Aoulad Ayad in beeld om bijvoorbeeld te zeggen dat hij De Gouden Kooi heel grappig vond – de Big Brother-achtige show waarin deelnemers elkaar moesten wegpesten uit een villa.
Het idee voor De Gouden Kooi kwam ook uit de koker van De Mol en ontstond al eind jaren negentig, maar omdat het mogelijk te schadelijk zou zijn voor deelnemers werd het concept toen ‘afgezwakt’ tot Big Brother. Tot in 2006 de ethische bezwaren blijkbaar niet meer zo zwaar wogen en De Mol toch aan de slag ging met De Gouden Kooi, waarvan maar één berucht seizoen zou worden uitgezonden, vol treiterijen en viezigheden. De onbetwiste winnaar bleek uiteindelijk Terror Jaap, wiens handelsmerk het was om rond te rollen in zijn eigen spuug.
Zo goor en gemeen als in De Gouden Kooi wordt het in de meeste realityprogramma’s niet vaak meer, maar heel gezond kun je een show als De Bondgenoten niet noemen, en ik zou hetzelfde durven zeggen over vrijwel ieder ander realityformat – zelfs over de gemoedelijkste varianten. Waarschijnlijk had De Mol die doos nooit moeten openen. Maar we krijgen hem nu hoe dan ook niet meer dicht.