Onze eigen dingen

Traumatisch, dat was mijn eerste vakantie naar het moederland, switi Sranan. Het was de zomer van groep 3 naar groep 4 en mijn ouders hadden besloten dat het tijd werd dat hun kinderen kennismaakten met het land van herkomst. Zes weken zouden wij vertoeven bij oma Melie thuis. Voor we onze koffers hadden geopend belden mijn broer en ik al in tranen met moeders. We waren veilig aangekomen, maar leden aan heimwee. We misten onze PlayStation, de schommels op het schoolplein, onze vriendjes in de buurt en de snackbar om de hoek. Hoe kwamen ze erop ons hierheen te sturen. Het besef dat ik in de achtertuin onder een roestige kraan lauw water in een emmer moest gieten om daar vervolgens mee te douchen, was voor mij de druppel. Als het aan mij lag, zou ik diezelfde dag nog de vlucht terug pakken naar Amsterdam. Ik was een blasé westers jongetje, al kon je mij er moeilijk uitplukken tussen een groep lokale kinderen. De verwendheid stroomde door m’n aderen. Een typische bounty, zoals ze dat in ‘Su’ noemen; zwart van buiten, wit van binnen.

Ik ben een kind van Nederlandse Surinamers, de Surinamers die begin jaren zeventig op jonge leeftijd verhuisden naar Nederland, en werden opgevoed met het idee dat zij in het evenbeeld van ‘de blanken’ dienden te leven. Zij stammen op hun beurt weer af van een generatie Surinamers die met voornamen als Johan, Willem en Anton door het leven gingen, namen waarmee zij veel meer kansen hadden binnen de gebrekkige maatschappij die het koloniale Suriname in wezen was. In dat opzicht is Suriname een bijzonder land, met enerzijds het meest non-Nederlandse stukje Nederland buiten Nederland en anderzijds, in het binnenland, het best bewaarde stukje Afrika buiten Afrika.

Tijdens, maar vooral na de slavernij werd er in Suriname alles aan gedaan om het volk te vernederlandsen, zoals het koloniale bewind dit mooi verwoordde. Het onderwijs was het meest invloedrijke middel. Via het onderwijs werd de Nederlandse taal erin gestampt, terwijl het scholieren verboden werd hun eigen taal te spreken. In de lesboeken had men het over schoorstenen, sneeuw, en moesten de kinderen iedere kanaalverbinding uit het hoofd leren, terwijl zij niets meekregen over hun eigen cultuur. En wanneer ze waren uitgeleerd was het ultieme streven om nog meer educatie te genieten in het o zo geweldige moederland: Nederland.

In de jaren vijftig van de vorige eeuw was er een lichting studenten die met de boot naar Amsterdam ging om het ultieme te ervaren. Tijdens hun studie in Amsterdam kwamen zij er bovendien achter dat het moederland zich helemaal niet als moederland gedroeg. Zij werden dagelijks geconfronteerd met vreemde blikken, willekeurige aantijgingen, en herinnerd aan het feit dat zij niet Nederlands waren omdat hun huid zwart was. Ze kwamen er ook achter dat witte mensen helemaal niet zo bijzonder waren als zij dachten. Wat hen vooral tot dit besef bracht, was dat er ook arme witten bestonden. Er bestonden ook witte mensen die de straat schoonveegden, de hokken in Artis verschoonden, en zelfs witte mensen die bij hen kwamen bedelen voor een paar stuivers. Het streven om in het evenbeeld van de blanken te leven was een grote illusie, beseften zij, een die zij zo snel mogelijk uit hun fantasie moesten poetsen.

Zij waren opgegroeid in de as van verandering. Het Surinaamse nationalisme bloeide op door Anton de Kom, en later door onderwijzer Papa Koenders die zich met zijn stichting Pohama in Suriname in de jaren veertig ging inzetten voor de waardering van eigen cultuur. Als gevolg hiervan groeide bij deze groep studenten een bewustzijn van eigenheid.

In de lesboeken in Suriname had men het over schoorstenen, sneeuw en kanaalverbindingen

Onder leiding van Eddy Bruma richtten de studenten Jules Sedney, Jo Rens, Hugo Overman en Jesse Herrenberg de vereniging Wie Eegie Sanie (Onze Eigen Dingen) op, die zowel in Nederland als in Suriname het gevoel van eigenwaarde wilde restaureren onder met name de Afro-Surinamers. Het doel van Wie Eegie Sanie was volgens Eddy Bruma „om de culturele verheffing van het Surinaamse volk ter hand te nemen in georganiseerd verband”. Dit begon tijdens hun studie, toen ze het gebouw van de Vereniging Ons Suriname in Amsterdam-Oost lezingen gaven aan andere Surinaamse studenten over de Afro-Surinaamse cultuur. Na hun studie zetten ze dit werk voort in eigen land, en creëerden zij een plek waar hun cultuur werd gevierd in tijden dat die als minderwaardig werd gezien. Eeuwenlang werd de Afro-Surinaamse cultuur verafschuwd, en mochten Afro-Surinamers zelfs wettelijk hun eigen geloof niet belijden. Vanuit Wie Eegie Sanie wilden zij jongeren besef bijbrengen van hun geschiedenis, geloofsovertuiging, de strijd van hun voorouders, en wie hun helden zijn. Door toneel kwamen leden bijvoorbeeld in aanraking met Boni, een van de meest strijdbare tegenstanders van het koloniale bewind ten tijde van de slavernij. In de toneelstukken wilden zij het perspectief van de weggelopen slaaf gemaakte in kaart brengen. Dit was uniek, ook omdat er door stadsbewoners dankzij de koloniale brainwash altijd werd neergekeken op de binnenlandbewoners.

Het is door het werk van Wie Eegie Sanie en hun voorgangers dat ik begon in te zien hoe mijn ingewikkelde verhouding met Suriname niet alleen veelvoorkomend is, maar ook super logisch: het is een bijwerking van postkoloniale indoctrinatie. Door hen werd ik mij bewust van Suriname en wat het betekent om een Surinamer te zijn. Mede dankzij hen ben ik mezelf beter gaan begrijpen, de Europese Surinamer die ik ben. En dat ik, hoewel hier in Nederland geboren, mij toch meer Surinamer voel dan wat dan ook. En dat is belangrijk, want als je niet in touch bent met je roots raak je snel verdwaald in dit leven. Shout out naar hen.


Jane Stjeward-Schubert verzamelt koto’s. ‘Alsof ik mijn voorouders met me meedraag’

Tijdens haar opleiding tot maatschappelijk werker kreeg Jane Stjeward-Schubert, die op haar zestiende van Paramaribo naar Nederland verhuisde, een vraag die haar altijd is bijgebleven: wat is er zo bijzonder aan Suriname? „Ik wist niet wat ik moest antwoorden, dus ik besloot me in te lezen over de Surinaamse cultuur. Mijn cultuur. En zo raakte ik geobsedeerd door de koto” – een traditioneel Creools-Surinaams vrouwenkostuum bestaande uit een koto (rok), yaki (jasje) en angisa (hoofddoek). ‘Koto’ is ook de benaming voor het gehele ensemble.

Veertig koto’s heeft ze nu, waarvan vijftien gekocht of geërfd en vijfentwintig zelfgemaakt. Ze heeft ze in prints van bloemen, gevlochten mandjes, harten en Surinaamse teksten en versierd met brokaatlint. „Als ik een koto aanheb voel ik me verbonden met mijn voorouders. Alsof ik ze met mij meedraag.”

Het belangrijkste onderdeel van de koto is de angisa, de hoofddoek. Daar heeft ze er zeker honderd van. Met de angisa zendt de draagster een boodschap uit: kleurrijke, uitbundige hoofddoeken met borduursels zijn voor feestelijke gelegenheden, donkere kleuren en simpele dessins worden gedragen bij verdriet. „Zonder de angisa blijven de complimenten weg. Dan is de outfit niet compleet.”

Jarenlang reisde Stjeward-Schubert naar Suriname voor Keti Koti. „Tijdens de viering van de afschaffing van de slavernij veranderen de straten van Paramaribo in een openluchtmuseum. Vrouwen dragen dan hun kleurrijkste koto’s.”

Op een van haar reizen ontmoette ze de toen 90-jarige Sisi Slijngaard, die haar de perfecte angisa-vouwwijze leerde. „In het Wereldmuseum in Rotterdam werd ooit een door mij gevouwen angisa tentoongesteld. Mensen herkenden mijn scherpe, uitbundige vouwwijze. Sisi leerde mij die aan. Kort voor haar overlijden liet ze me een witte koto na, bedrukt met rode bogen. Die heeft voor mij de meest emotionele waarde.”

De duurste koto die ze bezit, gemaakt van zefir – een zachte, lichte katoenen stof – kostte 250 gulden. Het blauwe ensemble met geborduurde pauwen kocht ze in Suriname van een deftige dame die geld nodig had voor een operatie.

Ze draagt haar koto’s niet vaak. „Het zijn collector’s items. Maar deze maand word ik 70. Voor die gelegenheid heb ik een koto laten maken door modeontwerper Denzel Veerkamp, van een glanzende olijfgroene stof met rode en gouden bloemen.”

Tegenwoordig maakt Stjeward-Schubert deel uit van de stichting Tailors & Wearers, die zich inzet voor het behoud van Surinaamse klederdracht. In Rotterdam geeft ze workshops angisa-vouwen. „Steeds meer jongeren melden zich aan, en dat maakt me blij. De mensen die gespecialiseerd zijn in het maken van koto’s worden ouder. Jongeren moeten leren hoe een koto wordt gemaakt, zodat de kunstvorm blijft bestaan.”


Kan ik een uitnodiging voor een bruiloft afslaan?

Een oude vriend van mijn partner gaat trouwen. Ze kennen elkaar uit hun studententijd in een andere stad. Ik heb die vriend, en zijn aanstaande bruid, twee keer gezien, bij ons thuis op de verjaardag van mijn partner. Ik zal geen enkele andere bruiloftsgast kennen. Ik heb geen zin om verplichte gesprekjes te voeren (schreeuwend over de muziek – we zijn alleen avondgast) met onbekenden, die dat waarschijnlijk ook niet willen. Mag ik de uitnodiging afslaan, puur en alleen omdat ik geen zin heb? En met welk excuus? Mijn partner wil graag dat ik meega, maar vooral om hem naar huis te kunnen rijden. Dus het moet ook nog eens allemaal nuchter.

Man, 32 (naam bekend bij de redactie)


Natuurlijk mag u de uitnodiging afslaan, en een excuus is helemaal niet nodig, wens ze vooral veel geluk. Als compromis met uw partner kunt u nog aanbieden hem na afloop op te halen. Zo zou ik het doen. Maar iemand van twintig bracht mij op andere gedachten. Een bruiloft van twee gelukkige mensen is voor alle aanwezigen een moment om de liefde te vieren. Misschien doet u deze avond juist leuke nieuwe contacten op – met een beetje mazzel kunnen jullie een taxi terug delen. En straks gaat u zich zelfs nog verheugen op het volgende huwelijk in de oude vriendenkring van uw partner.


Het bruidspaar heeft jou hoogstwaarschijnlijk als +1 uitgenodigd, dus ik denk niet dat ze er wakker van zouden liggen als je niet zou komen. Het hele gebeuren staat jou enorm tegen, zodanig dat het een risico wordt voor jouw humeur en het plezier van jouw vriend. Ik denk dan ook dat je goede redenen hebt om het af te slaan. En toch denk ik dat je dit een kans zou moeten geven. Met je partner naar een bruiloft, zelfs als dat alleen maar het avondfeest is, is romantisch en gezellig. Je hoeft daar ook niet naartoe met het idee dat je nietszeggende praatjes met vreemden moet aanknopen. Dans op de hitjes die je leuk vindt, observeer de gasten voor wat onschuldig geroddel achteraf en als het je echt te gortig wordt kan je je vriend altijd nog vertellen dat je je best hebt gedaan. Hij mag dan kiezen: met jou mee onder het mom van ‘samen uit samen thuis’, of met de taxi naar huis.


Tja, ik zou er ook geen zin in hebben. Het klinkt niet alsof deze mensen een al te grote rol spelen in jouw leven, dus onbeleefd is het niet om zo’n uitnodiging af te slaan, ‘vanwege andere verplichtingen’. Je partner kan prima in zijn eentje naar de bruiloft. Je hoeft niet overal ja op te zeggen; het is oké om soms voor jezelf te kiezen. Misschien kun je nog online een bosje bloemen laten bezorgen of een kaart sturen, als vervanging van je aanwezigheid – die ze waarschijnlijk toch niet direct zullen missen.


Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’


Kunstenaar Marcel Pinas wil de Marroncultuur levend houden. ‘Wie anders gaat iets doen voor deze gemeenschap?’

Hier, op dit kale stuk land, was ooit de grootste golfbaan van Suriname; toen hij een jaar of tien was werkte hij er als caddie voor de rijke jongens. Kijk, bij dit halfvergane bord dat waarschuwt voor landende vliegtuigen was vroeger een landingsbaan. „Als dictator Bouterse kwam moesten alle kinderen naar het stadion komen om hem te begroeten.” En zie je die weg daar? Die gaat naar de grootste goudmijn van Suriname.

Vanuit zijn zwarte Japanse pick-uptruck wijst kunstenaar Marcel Pinas (54) de plekken aan in Moengo, een dunbevolkt stadje dat zo’n honderd kilometer ten oosten van Paramaribo ligt, die hij zich herinnert uit zijn jeugd. Daar in die villa’s woonde het Amerikaanse personeel van bauxietproducent Suralco, onderdeel van het Amerikaanse aluminiumbedrijf Alcoa. Begin deze eeuw, toen de mijnen uitgeput raakten, trok het bedrijf zich terug uit de stad. Veel van de huizen zijn nu gekraakt door de lokale bevolking, die sinds er geen mijnbouw meer is vooral leeft van de opbrengt van hun kleine akkers in het regenwoud. Als jongetje waagde Pinas zich niet in het ‘stafdorp’ – daar zorgden de bewakers wel voor. „Die reden rond met een auto. Als ze je zagen, dan namen ze je mee.”

Pinas groeide op in de buurt van Moengo, maar op zijn veertiende verhuisde hij naar Paramaribo. In 2009 vond hij zijn weg terug naar zijn geboortestreek. Dat houten ‘huisje’ met twee geschilderde figuren in traditionele kleding erin waar we net langsreden, een kunstwerk van de Surinaams-Nederlandse kunstenaar Iris Kensmil, dat staat er dankzij hem.

In Nederland is Pinas bekend van de tentoonstelling Surinaamse School in Stedelijk Museum Amsterdam (2020), het beeld van zijn hand in Hoorn (2021), de Amsterdamse kunstroute ArtZuid (meerdere edities), de tentoonstelling die hij onlangs samen met Isan Corinde had in Vianen. Voor De Grote Suriname Tentoonstelling in De Nieuwe Kerk in Amsterdam (2019) maakte hij de installatie Het laatste avondmaal, een gedekte tafel met 39 borden, waarop krantenartikelen over de Binnenlandse Oorlog waren gedrukt. Met name rond Moengo werd zwaar gevochten tussen de troepen van legerleider Bouterse en het Junglecommando van Ronnie Brunswijk, die er zijn hoofdkwartier had. Op 29 november 1986 vermoordden de troepen van Bouterse, die vergeefs op zoek waren geweest naar Brunswijk, in het dorp Moiwana als vergeldingsactie 39 mensen, vooral vrouwen en kinderen. Voor ieder van hen stond een bord op tafel.

In Suriname is Pinas een beroemdheid; weinig mensen die zijn naam, en zijn gezicht, niet kennen. Dat heeft hij te danken aan zijn kunst – al verkoopt hij in eigen land relatief weinig – maar zeker ook aan zijn projecten in en rond Moengo. In 2011 stichtte hij er het eerste museum voor moderne kunst in Suriname – CAMM, Contemporary Art Museum Moengo. Hij zette de Tembe Art Studio op, die kunstlessen geeft aan jongeren, haalde er tientallen kunstenaars, theatermakers, dansers en muzikanten als artist-in-residence naartoe, organiseerde er zes keer een festival en initieerde een onderzoekscentrum dat de Marroncultuur moet vastleggen. Vijf Marrons, onder wie twee Nederlanders, worden daarvoor opgeleid door drie antropologen.

De Tembe Art Studio en CAMM (Contemporary Art Museum Moengo), tijdens het Moengo-festival in 2015

Pinas is ook Marron, een afstammeling van slaafgemaakten die wisten te ontvluchten, in de bossen gemeenschappen vormden en van daaruit vaak ook plantages aanvielen. De eigen taal van de Aukaners – of in het Aukaans: Ndyuka – de gemeenschap waartoe hij behoort en die altijd rond Moengo heeft geleefd, werd begin twintigste eeuw op schrift gesteld door Afáka Atumisi. Pinas gebruikt de lettergreeptekens veelvuldig in zijn werk. Hij heeft er ook een sieradenlijn mee gemaakt; zelf draagt hij vandaag, bij een blauw overhemd met korte mouwen en groene palmboomprint en bijpassende short, een gouden ketting en armband.

Er zijn mensen die vanwege zijn betrokkenheid en zijn charisma een politicus in hem zien; hij is al door meerdere partijen benaderd. Hij heeft altijd nee gezegd, en niet alleen omdat hij als politicus niet meer aan kunst maken zou toekomen. „Politici komen en gaan, maar ik ben er nog en net een beetje hoger dan vroeger. Als je als politicus weg bent heb je geen stem meer. Ik ga mijn carrière niet kapotmaken.”

Politici komen en gaan, maar ik ben er nog en net een beetje hoger dan vroeger

Overal in Suriname zie je vlaggen met de naam van een politieke partij erop: over ruim twee maanden zijn de parlementsverkiezingen. Aan de zandweg in Lelydorp, waar Pinas woont en zijn atelier heeft, op een half uur rijden van Paramaribo, zijn het bijna uitsluitend oranje vlaggen van de VHP, de partij van president Chan Santokhi. „Maar dat is omdat hij beloofd heeft deze weg te asfalteren”, zegt hij. Aan Pinas’ hek hangt geen vlag. „Omdat ik Marron ben nemen mensen aan dat ik op de ABOP van Brunswijk stem. Maar ik weet nog niet voor wie ik ga kleuren.”

Hij heeft een flink perceel, dat hij kocht in 2008 toen hij in Amsterdam op de Rijksakademie zat, een vervolgopleiding voor beginnende kunstenaars. Het grote atelier heeft hij zelf laten bouwen. Tijdens Covid, toen het lastig werd op en neer naar zijn huis in Paramaribo te reizen, bouwde hij de opslagruimte om tot slaapkamers en badkamer en liet hij aan het begin van het terrein een overdekte open keuken neerzetten, met terras. Sindsdien woont hij hier met zijn vriendin en hun zoon, die nu negen is.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Fragment Kibii wi koni (2009)” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Fragment Kibii wi koni (2009)” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094855/data130290577-9f6b9f.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/GJoxzj0VTyz6QpceRMcZ-846YU0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094855/data130290577-9f6b9f.jpg 1920w”>

Fragment Kibii wi koni (2009)
Collectie Marcel Pinas, Foto Vincent Mentzel

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Pikien negee pee/ Djompo futu anga schopsteentje (2008). Acryl, olieverf, pastel en collage op doek. 190 x 325 cm ” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Pikien negee pee/ Djompo futu anga schopsteentje (2008). Acryl, olieverf, pastel en collage op doek. 190 x 325 cm ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094859/data130992296-5f5020.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-19.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-17.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-18.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-19.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-20.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/FrjQfja9AuNqD4Ci8XuvGMQYYsM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094859/data130992296-5f5020.jpg 1920w”>

Pikien negee pee/ Djompo futu anga schopsteentje (2008). Acryl, olieverf, pastel en collage op doek. 190 x 325 cm
Collectie Stedelijk Museum Amsterdam

Aan de muren van het opgeruimde atelier hangen zijn kenmerkende kleurrijke en abstracte schilderijen met stukken pangi-stof – de geruite katoenen stof die Aukaanse vrouwen als rok omknopen – Afaka-tekens en motieven uit het traditionele houtsnijwerk, tembe. Op de grond een paar beelden, op een tafel een maquette van een werk dat hij voor een recente tentoonstelling in New Orleans bedacht en liet uitvoeren in Nederland: de 56 Afaka-tekens, monumentaal uitgevoerd in staal, een opstelling die 38 bij 24 meter beslaat. Zijn schilderijen gaan meestal naar het buitenland. Daarom spant hij zijn doeken niet op en kan hij dus geen ezel gebruiken. Vroeger werkte hij op de grond, maar toen hij daardoor last kreeg van zijn knieën – „ik kwam niet meer overeind” – liet hij op doktersadvies grote, verrijdbare tafels maken op kniehoogte. Zijn vriendin heeft er genoeg van om in het atelier te wonen en buiten te koken, zegt hij. Daarom wordt naast het atelier nu een huis gebouwd.

Als jong kind keek Pinas ademloos toe hoe dorpsgenoten uit boomstammen boten sneden. Zodra hij thuiskwam, tekende hij ze na. Op zijn zevende werd hij door zijn ouders naar een internaat gestuurd, omdat hij „echt ondeugend” was. „Onhandelbaar” zelfs. „Ik sloeg mijn moeder met een bezemstok. Elke dag ging ik met de boot naar school, en elke dag gooide ik de lepel die ik meekreeg in de rivier.” Harde lach. „Dus op gegeven moment zeiden ze: we kunnen die jongen niet meer aan.”

En dan ging je elke weekend naar huis?

„Alleen aan het einde van de maand.”

Een kind van zeven.

„Ik miste thuis niet echt. Ik kreeg er de aandacht die ik thuis niet kreeg; mijn moeder had acht kinderen, ik ben de derde, het leven was niet zo gemakkelijk, het was overleven. Op het internaat kreeg ik mooie kleren, speelgoed, genoeg tekenpapier – daar heb ik het tekenen echt kunnen ontwikkelen. ’s Avonds voordat we gingen slapen kwam soeur Magdalena sprookjes voorlezen. Ik heb veel geleerd. Koken, schoonmaken. Discipline. Als ik mezelf vergelijk met mijn broer en zussen ben ik meer gefocust. Voor een kunstenaar is dat belangrijk. Als je niet gedisciplineerd bent, gebeurt er niks.”

Hoe kregen ze die discipline erin?

„Als je niet luisterde kreeg je met de gummi. In die tijd klaagden we, maar het was goed hoor, het heeft ons echt gevormd. Ook door de competitie die er was. Bepaalde jongens werden geprezen. Dus dan wil je ook een keer geprezen worden.”

Foto Wendelien Daan

Hij was van plan mijnbouwkundig ingenieur te worden, maar zijn tekenlerares op de middelbare school raadde hem aan naar ‘Nola’ te gaan, het Nola Hatterman Instituut. De kunstacademie, nog altijd gevestigd in hetzelfde kleine houten gebouw in Paramaribo, is vernoemd naar de Nederlandse actrice en kunstenaar die in 1953 als vijftiger naar Suriname verhuisde.

Pinas begon er op zijn veertiende, hij woonde net in Paramaribo, in een van de houten ‘Bruynzeel-woningen’; zijn vader was bulldozerbestuurder en later voorman bij het houtbedrijf. Pinas: „Hij had een paar Hollanders als baas en zij hadden tegen hem gezegd: als je wil dat je kinderen verder studeren moet je een huis hebben in de stad. Mijn vader kwam in het begin alleen in het weekend.” Elke dag, als hij klaar was op de mulo, ging hij naar ‘Nola’. Later deed hij de vervolgopleiding en werd hij er docent.

Jullie verhuisden net op tijd, vlak voor de Binnenlandse Oorlog.

„Een broer en twee zussen van mijn vader zijn bij ons ingetrokken toen ze moesten vluchten. Mijn oom had drie kinderen, mijn ene tante zes en de andere vier. Moet je je voorstellen, woonden we met z’n allen in die driekamerwoning. Neven, nichten, vrienden die achterbleven zijn vermoord, of de weg kwijtgeraakt – zwerver geworden, verslaafd. Maar in de stad was het: je ruikt als een Marron, je steelt als een Marron, waarom zijn die Marrons hier? Dus je werd gewoon gediscrimineerd.”

Je zou denken: Marrons verdienen juist respect.

„Precies. Zij hebben gevochten tegen de slavernij. Maar het probleem is: we zijn meestal niet westers geschoold. En dan krijg je geen baan, of een baan die niet genoeg oplevert. En dan willen die jongens een patta hebben, dan gaan ze drugs doen, raken ze in het criminele circuit. Op gegeven moment kwam meer dan 50 procent van de mensen in de gevangenis uit het binnenland. Als je als Marron ergens kwam begonnen mensen zich een beetje terug te trekken: hé, die gaat ons beroven. Weet je, ik ben ook twee keer opgepakt door de politie. Mishandeld ook. Eén keer… toen had ik gewoon een beetje gevlochten haar, ik was een jaar of 24, 25. Ik had een kleine, rode tweedehands auto en kwam van Nola. Die dag had ik veel schilderijen verkocht; in de vakantieperiode kwamen veel buitenlanders naar Nola. Er kwam een auto naast me rijden en die gebaarde me dat ik moest stoppen. Ik dacht: misschien willen ze me beroven dus ik gaf gas. En zo raceten we door de stad, er werd zelfs op me geschoten. Ik ben uiteindelijk gestopt op een plek waar veel mensen waren. Ze hebben me uit de auto getrokken, geschopt en in de boeien geslagen. Het waren agenten, maar ze waren niet herkenbaar en ze hebben zich niet geïdentificeerd. Op het politiebureau kwam ik een buurjongen tegen die agent was. Hij zei: wat is er gebeurd met mijn buurjongen? Het bleek dat ze me hadden opgepakt omdat ik op iemand leek die ze zochten. Een paar vrienden hebben de pers erbij gehaald en zo is het in de krant gekomen – ik had een kaakfractuur. En dan had ik die contacten nog. What about de anderen die die niet hebben?”

Het doet me een beetje denken aan wat in de Verenigde Staten gebeurde…

„Met George Floyd. De tweede keer werd ik op de weg ingehaald door een politie-auto met zwaailichten. Hij ging dwars voor me staan en er stapte een agent uit die zijn geweer op mij had gericht: handen in de lucht! Er stonden mensen om ons heen die zeiden: maar meneer, dat is die kunstenaar! Later hoorde ik dat een Hindostaanse man de politie had gebeld en gezegd dat ik hem ging beroven. Santhoki, die toen minister van Justitie en Politie was, heeft van president Venetiaan nog publiekelijk zijn excuses moeten aanbieden. Die gebeurtenissen, de beknelling waarin ik zat, die hebben bepaald wat ik nu doe. Maar toen, toen ik nog aan Nola was verbonden, nog niet.”

Wat maakte je voor werk in die tijd?

„Toeristisch werk. Stadsgezichten, bomen, hutten, papegaaitjes, vrouwen uit het binnenland die kleren wassen.”

Waarom maakte je dat?

„Geld.”

En je maakte ook niks anders voor jezelf.

„Nee. In 1996 kreeg ik een beurs om verder te studeren in Jamaica. Daar noemden ze wat ik maakte fried fish – dingen die gemakkelijk te verkopen zijn. Je maakt gewoon maar iets, zeiden ze. Dat was heel moeilijk om te horen, want ik had nooit iets anders gedaan of geleerd. En het was mijn houvast, ik verdiende er mijn inkomen mee. Maar als ik zo doorging hoefde ik na de vakantie niet terug te komen. Ik moest in Suriname maar eens gaan onderzoeken wie Marcel Pinas was. Toen bedacht ik: de traditionele houtsnijmotieven, de pangi-doeken – daar ga ik iets mee doen. Dus ik vertelde toen ik terug was: ik ga dit doen want mijn voorouders dit en dat. Ze zeiden: wat? Ben je een Marron? Oh, you’re so special, we are proud of Maroons! Al die docenten waren opeens nieuwsgierig. En dat heeft veel veranderd. Ook voor mijzelf – daarvoor was ik altijd trots als mensen dachten dat ik een stadcreool was, want ik wilde geen Marron zijn. Ik ben het gaan ontwikkelen: wat is mijn meerwaarde als kunstenaar? Wat kan ik bijdragen, wat is mijn rol? In het begin voelde ik me fragiel, omdat ik nieuwe dingen deed. En ook omdat ergens in mijn achterhoofd zat: hoe ga ik dit verkopen? Maar ik studeerde af als most outstanding student en kwam met heel veel geld terug uit Jamaica, want alle docenten hadden werk van me gekocht.”

Wat voor werk was het?

„Schilderijen, met Afaka-schrift en collage van pangi-doeken. Heel donker; een verbrand raam en daarachter zag je die doeken. Vernietiging, maar ook hoop. Begrijp je?”

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Leli pikien (2022). Oliestick, acryl en collage op doek. 145 x 210 cm ” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Leli pikien (2022). Oliestick, acryl en collage op doek. 145 x 210 cm ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-4.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094852/data130886789-8c83f4.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-25.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-23.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-24.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-25.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-26.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/iCRYc2qnndGh9EhqfjIiQBH68ys=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094852/data130886789-8c83f4.jpg 1920w”>

Leli pikien (2022). Oliestick, acryl en collage op doek. 145 x 210 cm
Collectie Marcel Pinas

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Tapu Mofu (2024) ” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Tapu Mofu (2024) ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-5.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094851/data130886774-c3abba.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-29.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-27.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-28.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-29.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-30.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/krYbW5jBTmT6x-gHmVJwIDbv2Yc=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094851/data130886774-c3abba.jpg 1920w”>

Tapu Mofu (2024)
Collectie Marcel Pinas

Hoe viel dat werk in Suriname?

„Toen ik terug was werd me gevraagd werk in te sturen voor een VN-tentoonstelling in Parijs. In de commissie zaten alleen Surinamers, en ik ben het niet geworden. Mensen zeiden: je was voordat je naar Jamaica ging beter. Maar mensen die echt op de wereld waren georiënteerd vonden het wel iets, dus ik wist dat ik door moest gaan. Ik besefte al snel dat ik mijn eigen mensen niet ging bereiken met schilderijen, die komen niet naar een galerie. Dus ben ik objecten gaan maken in de openbare ruimte. In Paramaribo, in Moengo. Er was natuurlijk geen budget. Ik maakte het gewoon en dan zei ik bijvoorbeeld: ik wil dit graag aanbieden in verband met dertig jaar staatkundige onafhankelijkheid.”

Een van die werken was een monument voor het bloedbad van Moiwana: twee totempalen die hij voor een eerdere tentoonstelling had gemaakt, metalen symbolen uit het Afaka-schrift die samen de woorden ‘kibii wi’ – bescherm ons – vormden, 39 houten palen eromheen. Pinas: „De ingrediënten had ik, maar nog geen toestemming om het te plaatsen. Ik dacht: ik ga het netjes aanbieden bij de burgemeester. Die zei dat hij het niet wilde – later hoorde ik dat hij gelieerd was aan Bouterse. Ik ben naar Brunswijk gegaan en die zei dat de burgemeester niks te zeggen had en dat ik moest gaan praten met de vertegenwoordiger van het dorp en de nabestaanden. Die vonden het allemaal een fantastisch idee, en hebben geholpen met de plaatsing. Een dag voor de onthulling dacht ik: ik ga toch maar even bij de burgemeester langs om een uitnodiging te brengen. De weg naar Moengo was nog heel slecht, dus het duurde vier uur om daar te komen. Hij was nog steeds niet geïnteresseerd. President Venetiaan had ik al eerder uitgenodigd en toen ik weer thuis was belde zijn secretaresse: hij vond het ook een fantastisch idee. Hij had andere afspraken, maar de minister van Regionale Ontwikkeling zou er wel zijn. De burgemeester moest toen toch komen, om de minister te ontvangen. Hij was zo boos, hij heeft niet met mij gesproken. Maar het was goed, iedereen was er, alle kranten en radio- en televisiestations. Door het kunstwerk kwamen de nabestaanden voor het eerst in contact met de overheid. Het trauma was duidelijk zichtbaar. Mensen gingen schreeuwen, raakten in trance, er was een man die met een bijl liep te zwaaien – zijn vader was daar vermoord. Er is nooit iets opgezet om die mensen te begeleiden.”

Monument in Moiwana (2007)
Foto Imageselect

Zijn er ooit excuses gemaakt?

„Ja. En er kwam schadevergoeding en vervolging, want de zaak kwam voor het Inter-Amerikaanse Hof voor de Mensenrechten. En er moest een monument komen, een permanent monument, want dat was dit niet. Die mensen zeiden: Marcel Pinas heeft al iets gedaan, dus we willen met hem verder. Ik heb met ze gezeten om te praten hoe het eruit moest gaan zien, en de overheid heeft geld gegeven.” In 2007 werd het permanente monument opgeleverd, net als de tijdelijke monument op de plek waar het bloedbad zich afspeelde. Een toelopende, tien meter hoge zuil van beton en metaal met ‘kibii wi’ erop in metalen tekens, daaromheen 39 zuilen van staal, allemaal in een ander formaat, gebaseerd op de karakters van de doden, die in een massagraf terechtkwamen. „Nu heeft ieder slachtoffer tenminste een eigen zuil.”

Wat vind je ervan dat Brunswijk later in de regering van Bouterse is gegaan?

„Aan de ene kant vind ik het niet kunnen om met iemand in zee te gaan die je eigen mensen heeft vermoord. Aan de andere kant: als je zoiets doet kan het ook voordelen hebben voor ons.”

En?

„Het is veranderd en het is niet veranderd. Begrijp je? Sinds Brunswijk vicepresident is hebben er nog nooit zo veel Marrons in de regering gezeten. De dorpen in de buurt van Moengo hebben sinds vijf jaar elektriciteit. Maar we hebben nog steeds geen recht op de grond waarvoor onze voorouders zo hard hebben gevochten. Als zich ergens een bedrijf vestigt, worden de mensen die er wonen gewoon weggestuurd.”

En de discriminatie?

„Die is er nog steeds. Wij moeten zo hard werken om dingen in Moengo voor elkaar te krijgen: ‘Dat is Brunswijkgebied, we zijn niet geïnteresseerd.’ Brouwerij Parbo wilde eerst geen biertap voor mijn festival leveren omdat ze dachten dat die vernield zou worden.”

Om moedeloos van te worden.

„Soms voel ik me echt gekwetst, in een hoek gedrukt en dan wil ik kort door de bocht: ik heb het twee, drie keer gezegd maar je luistert niet! Maar dan denk ik: laat ik maar niet doen, laten we de langere weg bewandelen. Als je dingen doet op jouw eigen manier, met overtuiging, dan weet je mensen uiteindelijk te raken. Dat is ook wat ik de jongeren in Moengo vertel. Onze voorouders kwamen met niks naar het bos en hebben daar een eigen cultuur ontwikkeld. Als je naar oude foto’s kijkt, hoe ze daar in hun boten stonden: zo gespierd, zo trots. Wij hebben computers, internet, wat houdt ons tegen het maximale uit onszelf te halen? Alle kunstenaars die hier een residency doen, doen een project met jongeren. Met hun aanwezigheid moeten ze bijdragen aan de wederopbouw, bewustwording van de identiteit. Maar ook corrigerend bezig zijn naar de gemeenschap toe. Door het onverwerkte trauma van de oorlog zijn er nog steeds veel afwijkende gedragspatronen. We brengen ze dingen bij als: je moet op tijd komen, mensen niet uitschelden, elkaar ondersteunen. De basisdingen.”

Wanneer ontstond het idee om in Moengo aan de slag te gaan?

„Dat was toen ik in Amsterdam op de Rijksakademie zat. Ik wilde er eerst niet heen, maar Vincent Vlasblom, mijn zaakwaarnemer in Nederland, dacht dat het goed zou zijn voor mijn carrière.”

Hoe vond je het daar?

„Ik ging elke dag op de fiets” – hij lacht – „en ik hou niet van dat koude. Dus dat was een tegenvaller. Maar ik verkocht goed, dus ik kon elke drie maanden twee, drie weken terug naar Suriname. De meeste mensen op de Rijksakademie begrepen niet wat ik deed, er was geen aansluiting, altijd discussie. Ik dacht bij mezelf: je bekijkt het, ik weet wat ik wil. Maar ik heb de twee jaar vol gemaakt, omdat ik alles wilde uitproberen, qua techniek; ik heb er keramische objecten van vier meter hoog gemaakt, dat was me anders niet gelukt. En ik had goed contact met de directeur, Janwillem Schrofer. Hij zei: ‘Wat ga je straks in Suriname doen? Denk erover na.’ In Moengo was geen bauxiet meer, Bruynzeel was weg. Wat is het alternatief? Cultuur. Ik besloot: ik ga niks meer doen in Paramaribo, ik focus op Moengo, daar kan ik iets betekenen. We hebben samen een plan gemaakt om van Moengo het kunstdistrict, de kunsthoofdstad van Suriname maken, met een guesthouse, restaurant, theater, museum. Ik ben met een container vol kunst teruggereisd naar Suriname, met het plan er een tentoonstelling mee te maken in Moengo, maar ik kon er niks mee, want we hadden wel een paar fondsen aangeschreven maar niks gekregen.” Hij ging evengoed naar Moengo, kwam in contact met Suralco en mocht de voormalige wasruimte van het ziekenhuis gebruiken om kunstlessen te geven aan jongeren.

Kukuu (2015)
Collectie Marcel Pinas

In de loop van de jaren kreeg Pinas een steeds groter gedeelte van het voormalige ziekenhuis tot zijn beschikking. Inmiddels gebruikt hij het hele gebouw. In ziekenkamers en in het veld om het gebouw heen staan werken die zijn geschonken door kunstenaars die er een residency hebben gedaan: Patricia Kaersenhout bijvoorbeeld, duo La Cruz & Helweg, Dirk van Lieshout, Ken Doorson en Remy Jungerman, beiden geboren in Moengo. Er is een expositie met historische foto’s die is samengesteld door antropoloog Thomas Polimé, die is gespecialiseerd in de Marroncultuur. Een opnamestudio, een buitenpodium. Onder in het gebouw is het atelier van de in Suriname geboren Nederlandse kunstenaar Maikel Deekman, de huidige artist-in-residence.

Met kritische blik loopt Pinas door het gebouw. Veel ruimtes maken een verwaarloosde indruk: kapotte vloeren, afgebladderde verf. In de rechtervleugel heeft hij een vriend net een gang en een paar kamers laten opfrissen: zachtgrijs geverfde muren, antraciet zeil op de vloer. „Zo moet het overal worden”, zegt hij. „Maar het budget is op.” In een van de opgeknapte kamers staat een installatie met keukengerei en lampen, een van de zeldzame werken van hemzelf in het museum. „Ik wil niet dat mensen denken: hij denkt alleen aan zichzelf.”

Tijdens Covid, vertelt hij, trokken daklozen in het gebouw. Ze stalen de airco’s en de koperen bedrading, beschadigden een aantal kunstwerken en namen instrumenten en apparatuur mee uit de opnamestudio. Het was niet de eerste keer dat er ingebroken werd. Toen Pinas in 2019 in De Nieuwe Kerk bezig was met de opstelling van Het laatste avondmaal kreeg hij foto’s toegestuurd van militairen en politiemensen, bezig kunstwerken uit zijn museum in een vrachtwagen te laden. De regering had Moengo een middelbare school beloofd, „en de makkelijkste manier om dat te realiseren was gebruikmaken van het ziekenhuis. Ik zei: als je ons eruit wil halen, geef ons dan een alternatief. Onderhandelen, onderhandelen, onderhandelen, we kwamen er niet uit. Maar ze hadden niet aangekondigd dat ze het zouden ontruimen.” De deuren waren kapot, 24 werken verdwenen – hij kan de namen van de kunstenaars nog zo opnoemen. Toen hij eenmaal had uitgezocht waar ze heen waren gegaan bleken ze al vernietigd.

Nadat hij een kort geding had aangespannen kreeg hij het gebouw terug en werd elders een school gebouwd, maar zijn festival ging dat jaar voor het eerst niet door. „Ik kreeg anonieme telefoontjes dat ik moest stoppen, ik werd echt bedreigd. Oudere mensen zeiden: je moet meebewegen met de storm en wachten tot het weer rustig is. Toen heb ik voor mezelf gekozen en ben ik me gaan focussen op mijn kunst, want je kan niet beide dingen verliezen.”

Wanneer is het museum weer opengegaan?

„Begin vorig jaar. De brandweer heeft geholpen met schoonmaken, we moesten alles opnieuw aanleggen. Er zijn weer projecten met jongeren opgestart, er moet weer een festival komen. Ik wil dat het zo bijzonder wordt dat mensen er speciaal voor uit Nederland en Amerika komen. Ik heb heel lang getwijfeld of ik het allemaal weer moest oppakken. Maar jongeren begonnen me filmpjes te sturen die ze hier op het podium hadden opgenomen: van kinderen die in de regen op lege emmers aan het trommelen waren, dansfilmpjes. ‘Meneer, wanneer komt u weer?’ Dat raakte me. Ik besefte: wie anders gaat iets doen voor deze gemeenschap? Dit is mijn levenswerk.”

CV
Marcel Pinas

1971
Geboren in Pelgrim Kondre (Marowijne), Suriname
1985
Begint aan Nola Hatterman Instituut, Paramaribo
1999
Afgestudeerd aan Edna Manley College of the Visual and Performing Arts, Kingston, Jamaica
2002
Eerste solo-expositie, in Paramaribo
2005
Residency Vermont Studio Center, Johnson, VS
2007
Rijksakademie, Amsterdam (tot 2009)
2010
Start Tembe Art Studio, Moengo. Verkozen tot Young Global Leader, World Economic Forum
2011
CAMM (Contemporary Art Museum Moengo), eerst in een oude supermarkt
2013
Eerste Moengo-festival
2016
Kibii Wi Koni Research Center, dat Marroncultuur vastlegt; deelnemer tentoonstelling Zwart Glas, Glasmuseum, Leerdam
2019
Installatie voor De Grote Suriname Tentoonstelling, De Nieuwe Kerk, Amsterdam
2024
Duotentoonstelling met Isan Corinde, Stedelijk Museum Vianen
Marcel Pinas woont met zijn vriendin en hun zoon in Lelydorp, Suriname. Uit een eerdere relatie heeft hij drie kinderen.


Panterprint

1

Stylist Ogènda ter Haar koopt deadstock (reststoffen) in bij modemerken als Dries Van Noten, Haider Ackermann, Bally en Stella McCartney en maakt daar sinds kort onder de naam Sribi (wat slapen betekent in het Sranantongo) de meest schitterende kussens en dekens voor op de bank. Ik kijk altijd tv onder een aftands, ooit cadeau gekregen fleecedeken en kan niet wachten het te vervangen door een panterprintplaid. Complete dekbedsets zijn trouwens onderweg.

2

In de tien jaar dat ik bij tijdschriften (onder meer Vogue) werkte maakte ik zes of zeven ontslagrondes mee. Daarom heb ik extreem veel zin in de onlangs verschenen autobiografie van Graydon Carter die de gouden tijden van tijdschriften wél heeft meegemaakt: When the Going Was Good (Penguin Random House). Als hoofdredacteur (1992 tot 2017) van Vanity Fair in New York kreeg hij een miljoenensalaris, een privéchauffeur en een creditcard waarmee hij onbeperkt etentjes, kleren en overnachtingen in vijfsterrenhotels mocht afrekenen. Journalisten betaalde hij tienduizenden dollars voor één artikel. Ik hoop dat zijn boek net zo smeu g is als dat van Tina Brown, zijn voorganger bij Vanity Fair.

3

De afgelopen jaren domineerden podcasts mijn AirPods, maar sinds de Canadese Mustafa afgelopen september zijn album Dunya uitbracht, breng ik eindelijk weer hele fietstochten met muziek door. Hij maakt nogal ontroerende nummers met poëtische teksten over Gaza, de dood van zijn broer en zijn band met de islam. Dat wordt huilen, 11 mei in Paradiso, in Amsterdam.


Een land waar niemand naar kijkt

Op een reis naar Cartagena, Colombia, in 2024 ontmoette ik een Amerikaans echtpaar uit San Francisco. In de loop van ons gesprek werd de onvermijdelijke vraag gesteld waar ik vandaan kwam. „Suriname”, antwoordde ik. Ik zei er uit beleefdheid meteen bij dat ze er vast nooit van hadden gehoord, en dat dit niet erg was. „Niemand kent Suriname”, besloot ik geruststellend. De vrouw zei dat ze – heel toevallig – onlangs voor het eerst van het land had gehoord. Ze speelde een week eerder met haar dochter een online spel. Het ging erom wie de meeste landen kon opnoemen. Als opdracht tussendoor bood het spel een vraag waarmee bonuspunten gewonnen konden worden. Het ging om een mystery country, waarvan eigenschappen werden beschreven, waarna je moest raden welk land het was. „Ik schaam me nu enorm”, zei de vrouw tegen me, „maar ik kwam er gewoon echt niet uit.” Ze hadden er een volle twintig minuten aan besteed, de wereldkaart nauwkeurig bestuderend, om het uiteindelijk op te geven. Toen het antwoord verscheen – Suriname – had ze nog steeds geen aha-moment gehad. Ze had oprecht en werkelijk waar nog nooit van het land gehoord. En nu kwam ze, zomaar, iemand tegen uit die verre uithoek van de wereld. Ze keek me aan met de verwondering van iemand die oog in oog stond met een bijna uitgestorven diersoort.

Ik kon het haar onmogelijk kwalijk nemen. Voor het overgrote deel van de mensen in de rest van de wereld is Suriname volkomen onbekend. Met 1.400 kilometer aan modderige kust en een ondoordringbaar binnenland is het hele gebied van de Guyana’s, zoals de Britse reisschrijver John Gimlette het in 2012 beschreef, eigenlijk altijd onbegaanbaar en ook onbeheersbaar geweest. „Is het er mooi?”, vroeg de vrouw aan me. Ik antwoordde: „Ja, maar ook weer niet.”

Hoe leg je Suriname uit aan mensen die het niet kennen? Ik werd er geboren, in dat land, en hoewel het in Zuid-Amerika ligt, waren mijn voorouders Indonesiërs, Chinezen en Afrikanen. Ook is er een bijna onzichtbaar spoortje Joods bloed in mij achtergebleven. Dat ik geboren kon worden uit mensen die honderden jaren lang in dat land in de boezem van het Zuid-Amerikaanse regenwoud leefden en dat ik dan nog steeds geen druppel Amerindiaans bloed heb – dat is een bijzonderheid die even verwarrend als veelbetekenend is.

Suriname is een verhaal. Of eigenlijk een ondoordringbaar net van verhalen, verwarrend en verhelderend tegelijk. Ze gaan over werelden die verloren zijn geraakt, over geweld en over weerbaarheid en kracht. Het is een land dat onvoorstelbaar is, een land dat letterlijk de verbeelding tart. Want hoe leg je aan mensen uit dat het bijna volledig uit Amazone-oerwoud bestaat, en dat op het minieme gecultiveerde en door mensen bewoonde strookje, nog geen 7 procent van het oppervlakte, een verwarrende mengelmoes woont van Afrikanen, Hindostanen, Javanen, Chinezen, Libanezen, Europeanen, Joden en inheemsen?

De geschiedenis van het land leest als de mythologie van de mensheid – op drift. Iedereen die er is kwam ergens anders vandaan of is verdreven van zijn plek. Het is het gekste land ter wereld, en misschien ook wel een van de meest vergeten landen. Die vergetelheid komt een deel van de mensen daar goed uit. Immers, een land waar niemand naar kijkt kent geen regels. En zonder regels is van alles mogelijk. Wie er vandaag de dag rondloopt, merkt al snel: het mooiste van de wereld bestaat hier naast het afschuwelijkste.

We zijn als een grote boot: mi kanto ma mi de ete – ik kantelde maar ik ben er nog steeds

Het afschuwelijkste in Suriname is de zichtbare armoede. Het is de zwerver die midden in het tweerichtingsverkeer van de Van het Hogerhuysstraat ligt te slapen. Zijn voeten leunen ontspannen op de bovenkant van de vangrail, zijn romp gaat gedeeltelijk schuil achter een lantaarnpaal. Zijn huid is bruingrijs, dezelfde kleur als het metaal van de vangrail, waardoor hij vreemd samenvalt met zijn omgeving. Armoede is mijn bejaarde tante, die me haar kleine stukje grond toont, de soorten groenten aanwijst. „Als ik niets verbouw, eet ik niets”, zegt ze erbij. Het lelijkste is de corruptie. Suriname is extreem rijk aan natuurlijke bronnen, zoals hout, goud, olie en bauxiet. Op basis daarvan prijkt het land op sommige lijsten in de top twintig van rijkste landen ter wereld. Wie die bronnen aanboort en er winst mee maakt, is dan weer een ander verhaal. Een ingewikkeld en bij vlagen ondoorzichtig verhaal dat als kraakheldere conclusie heeft dat het land op de vijfde plek staat van armste landen ter wereld. In 2023 was het zelfs armer dan Zuid-Soedan en Haïti. Met zulke extreme tegengestelde realiteiten, wie zou zijn politici dan nog vertrouwen?

„Ik vertrouw ze in elk geval niet”, zegt mijn broertje schouderophalend, wanneer ik met hem over Surinaamse politiek probeer te praten. We zitten in de Combé Bazaar aan de Wilhelminastraat (nergens maken ze lekkerdere broodjes kippenlever met peper en zuur). Het is de vaste plek van mijn broertje met wie ik geen ouders deel maar die mijn vader als zoon beschouwde toen hij als tiener een vaderfiguur nodig had. Mijn broertje is een grote Creoolse jongen die zachter van aard is dan zijn norse gezicht en zijn donkere zonnebrillen doen vermoeden. Hij houdt van mooie horloges en, in navolging van onze vader, van mooie vrouwen. We praten over hoe geld te verdienen in een economie als de Surinaamse. Hij zegt niet te geloven in politiek. „Het is als hoe je een vis vangt”, zegt hij. „Je lokt hem met een pier, maar als je hem eenmaal hebt, gooi je hem in een bak en dan krijgt hij alleen nog maar visvoer. Geen pieren meer.”

Politici smeren je stroop op de mond, wil hij maar zeggen. Als ze je eenmaal hebben gevangen, krijg je geen eten meer. Een begrijpelijk in te nemen standpunt in een land als dit. Wat overblijft is de hossel en familie. Dat brengt me op het mooiste aan Suriname: de mensen. Die bontgekleurde, vreemd met elkaar botsende en elkaar toch omhelzende samenleving. Suriname is familie, want zolang mijn tante ons heeft, eet ze niet alleen wat ze verbouwt. In Suriname kan ik geen bloedverwantschap met deze grote jongen hebben, maar hem alsnog mijn broertje noemen. In Suriname dragen wij elkaar. Het is een rauwe, harde en misschien juist daarom een extreem menselijke en empathische samenleving. Het mooiste aan Suriname is dat we allemaal weten wat pijn is, en hoe verlies voelt. We zijn, zoals de uitdrukking stelt, als een grote boot: mi kanto ma mi de ete – ik kantelde maar ik ben er nog steeds. We weten dat het water woelig kan zijn. Maar we weten ook hoe sterk we zijn, hoe veerkrachtig. Die intuïtieve verbinding met elkaar is bijzonder sterk, en ik kan me voorstellen dat het jaloersmakend is voor iedereen die deze verbinding niet heeft. Dus, ja. Suriname is op haar manier mooi. Misschien wel het mooiste land ter wereld.


Patrick Chin duikt met animatiefilm over Anton de Kom ook in zijn eigen geschiedenis

„Toen ik toelating deed op de Willem de Kooning Academie vroeg een docent waarom ik geen werk had over mijn Surinaamse afkomst. Ik was gepikeerd: moet dat dan? Waarom zou dat moeten bepalen wie ik ben? Nu weet ik dat dit mij uniek maakt. Ik voel me Surinamer en Nederlander. Je hoeft niet te kiezen.

Eigenlijk had ik veel eerder werk willen maken over mijn Surinaamse achtergrond, maar ik wist niet hoe. Op een avond in 2022 kwam mijn vrouw, die net als ik animaties maakt, thuis van een borrel waar ze de eigenaar van productiebedrijf Submarine had gesproken. ‘Patrick’, zei ze, ‘Bruno is de biografie van Anton de Kom aan het lezen!’ Ik ben meteen uit bed gestapt en heb Bruno gemaild of we een animatiefilm konden maken over Anton de Kom [de Surinaamse vrijheidsstrijder die later in Nederland in het verzet ging]. Zijn boek had ik nog niet gelezen. Veel Surinamers hebben Wij slaven van Suriname niet gelezen. Ze vinden dat De Kom als held een beetje is geclaimd door Nederland. Die relatie ligt toch altijd gevoelig. Zij denken dan: er zijn ook veel andere helden.

Wat me als eerste trof in Wij slaven van Suriname is hoe mooi het geschreven is. Anton de Kom gebruikt prachtige metaforen, maar wel voor gruwelijke dingen als martelingen. Het tweede was hoe hij als Surinamer zonder verontschuldiging zijn perspectief laat zien. Ik dacht: als hij dat in 1933 kan, waarom ik niet in 2022? Als maker moet je vasthouden aan je eigen perspectief, dat maakt je werk krachtig.

De film, FAYA, moet ook zowel poëtisch als gruwelijk zijn. Anton de Kom reist door het oerwoud van Suriname om het monster te bevechten dat de ziel van zijn moeder heeft gekidnapt. Dat monster staat voor de koloniale onderdrukking. Tijdens zijn reis ontmoet hij allerlei wezens die lijden onder het monster: de Afrikaanse meermin Watramama, de Chinese draak Lung, de Javaanse Kantjil, de Hindostaanse mens-vogel Garuda. Die staan voor culturen die in Suriname voorkomen. Anton de Kom wil dat ze gaan samenwerken, omdat hij weet: organisatie is het sterkste wat we hebben als mensen.

Foto Pieter Numan

De film is een kans om in mijn eigen geschiedenis te duiken. Mijn oma was Creools, mijn opa Arowak [een inheemse stam in Suriname], mijn andere oma en opa Chinees. Daardoor kunnen mensen mij niet goed plaatsen. Ik heb me altijd een buitenbeentje gevoeld, zelfs binnen mijn familie. Ik ben het meest opgegroeid met mijn Creoolse kant, maar ben half Aziatisch. De positie van buitenstaander is comfortabel, omdat je makkelijk tussen groepen kan bewegen. Maar in een nieuwe groep voel ik me niet snel thuis.

Mijn ouders zijn vijf dagen na elkaar geboren, in dezelfde straat in Paramaribo. Ze kennen elkaar dus al hun hele leven. In 1968 is mijn vader naar Nederland verhuisd, om naar de mts te gaan, mijn moeder is hem een paar jaar later achterna gegaan. Ook hun broers, zussen en ouders zijn naar Nederland gekomen. Mijn vader ging voor scheepsbouwer Verolme werken. Ze kwamen terecht in Ridderkerk, onder Rotterdam, in een wijk waar veel gastarbeiders woonden. We waren elk weekend bij opa en oma, of de andere oma. Het is in Suriname heel normaal dat je veel tijd met je familie doorbrengt. In culturen waar de meeste mensen arm zijn, zijn de sociale banden sterk, omdat je elkaar nodig hebt.

In 4 atheneum ben ik blijven zitten. Mijn oma overleed dat jaar en mijn moeder kreeg borstkanker. Mijn ouders hadden dat niet aan de school verteld. Ze waren niet gewend hulp te vragen en te denken dat die hulp dan ook zou komen. Op je familie focussen is voor immigranten een manier om je staande te houden in Nederland. Om je veiliger te voelen en steun te vinden bij mensen die hetzelfde meemaken. Mijn moeder werd voor Zwarte Piet uitgemaakt waar ik bij was. Ze is bespuugd op straat. Een keer gleed ze, hoogzwanger, uit voor het huis van de pastoor. Toen ze opkeek zag ze hem gauw de gordijnen dichttrekken.

Van mijn ouders heb ik bescheidenheid meegekregen, maar ik heb ook altijd gevoeld dat dit niet de oplossing is. Je moet je plek opeisen. In al mijn rapporten op de basisschool stond: Patrick gaat veel in discussie. Ik was me er altijd van bewust dat ik werd onderschat, gewoon op basis van hoe ik eruitzag. Daardoor heb ik een bepaalde bewijsdrang.

Als kind was ik fan van animatieseries zoals Alleen op de wereld, Heidi en He-Man and the Masters of the Universe. Op de basisschool tekende ik in schriftjes van mijn klasgenoten, op de middelbare school spotprenten van leraren. Dat vond iedereen natuurlijk fantastisch. Beelden zijn heel krachtig, merkte ik. Ik had een hele strip getekend over onze leraar Duits. Die spuugde veel als hij sprak, dus had ik van hem een superheld gemaakt met zijn speeksel als wapen.

Foto Pieter Numan

Toen ik stage ging lopen bij een animatiestudio in Amsterdam, van Greg Lawson, voelde ik me voor het eerst ergens bij horen. Daar werkte een heel internationaal team. Animatoren zijn redelijk introverte mensen, maar heel sociaal. Ze zijn niet zo bezig met competitie, ten nadele van zichzelf overigens. Ze komen niet goed voor zichzelf op en krijgen slecht betaald. Daarom heb ik met anderen animatievakbond DAMD opgericht.

Eerst deed ik wat opdrachten voor de Nederlandse Onderwijs Televisie en bedrijfsfilms. Na een paar jaar heb ik de stap gemaakt van getekende animatie naar computeranimatie, van 2D naar 3D: daar ging veel meer geld in om. Ik voelde de verantwoordelijkheid een beter leven te creëren dan mijn ouders. Van de ene naar de andere sector switchen is spannend, maar levert veel op. In korte tijd heb ik veel geleerd.

Ik ben games en hardcore reclame gaan doen. Nike, Footlocker, automerken, banken. Ik ben me gaan focussen op het animeren van dieren. Kangoeroes, zeehonden, vaak vogels. Er zit veel schoonheid in de natuurlijke wereld, dingen die je niet kunt bedenken. Daar kan je veel inspiratie uit halen.

Langzaam begon het te schuren. Voor Killzone, een game van Guerilla Games, moest ik eens een persoon animeren die op iemand af sluipt en van achteren de keel doorsnijdt. Toen dacht ik: wat ben ik aan het doen? Al die zooi die verkocht wordt. Daarna werkte ik mee aan een reclame voor Plus, met dieren die inbreken in een supermarkt. Tijdens een vergadering wilde iedereen een plasje erover doen, en het meeste was bullshit. Dat zei ik toen ook. De koek was op bij me. Als je werk niet samenvalt met waar je voor staat, hou je dat niet vol. Commercie ‘ontpersoonlijkt’. Ik was door de reclame ver weggedreven van wie ik was.

Ik wist ook meteen dat daar de oplossing lag: werk maken vanuit mijn eigen perspectief. Maar de animatiewereld is nog heel wit. Ik had eens in de krant gelezen over een Afrikaanse vluchteling die het land uit moest, maar zijn zoon mocht hier blijven. Toen heb ik een plan voor een korte animatiefilm geschreven, waarin de man besluit te ontsnappen aan de marechaussee om zijn zoontje nog een Sinterklaascadeau te bezorgen. Tegelijkertijd wordt hij achtervolgd door een groot monster van witte mensen. Tijdens het gesprek met het Filmfonds viel het woord ‘pamflet’. Dat het plan toen is afgewezen, daar heb ik lang moeite mee gehad. Ik heb een netwerk opgericht, Animatie in Kleur, om dit soort ervaringen uit te wisselen. Daar zie ik dat het verandert. Onder de nieuwe generatie zitten veel meer animatoren van kleur, die zich ook vaker uitspreken. Het is belangrijk je te blijven verbinden met mensen uit allerlei generaties om te weten wat er speelt.”

cv
Patrick Chin

1976
Geboren in Rotterdam
1995
Illustratie en animatie aan de Willem de Kooning Academie, afgestudeerd in 2000
1999
Stage animatiestudio Lawson, Ross & Whatshisname, Amsterdam
1999
2D-animator en -regisseur voor o.a. Nationale Onderwijs Televisie en bedrijfsfilms
2005
3D-animator (visual effects) en -regisseur voor reclames en games
2012
Masterclass scenarioschrijven bij Robert McKee in Londen
2014
Masterclass scenarioschrijven bij John Truby in Londen
2016
78 afleveringen geregisseerd voor Dr. Panda, tot 2021
2016
Oprichter en voorzitter beroepsvereniging DAMD, tot 2019
2022
Richt netwerk Animatie in Kleur op
2023
Bestuurslid Dutch Academy For Film, die de Gouden Kalveren uitreikt, vertegenwoordigt sectie animatie
Patrick Chin woont met zijn vrouw Bouwine Pool en hun zoon in Amsterdam.


‘Oma is mijn blauwdruk voor alles’

Mug „Ik heb mijn kleindochter Coco ter wereld zien komen. Ik ben bij alle bevallingen van mijn kinderen geweest en bij de vier bevallingen van Coco. Co’ was mijn allereerste kleinkind, dus we hebben een bijzondere band. Ik heb vier kinderen, zeventien kleinkinderen en zeven achterkleinkinderen, de achtste is onderweg. Iemand heeft ooit gezegd dat als onze familie uit apen bestond, dat ik dan de silverback, de leider, zou zijn. Ik heb het gevoel dat Coco de volgende silverback is.

„Van 1978 tot 2009 heb ik bij modewarenhuis Maison de Bonneterie gewerkt. Ik begon als invaller en ben uiteindelijk inkoper van alle accessoires geworden. Twee keer per jaar was ik een maand op reis om in te kopen bij merken als Hermès, Gucci en Celine. Héérlijk. Ik ben van jongs af aan gek op mode geweest, ook al hadden mijn ouders er niks mee. Mensen hebben soms niet door wat mode voor ze kan doen. Je kan jezelf ermee uitdrukken: hoe je bent, hoe je je voelt. Mode heeft mij altijd heel erg blij gemaakt.

„Mijn stijl is in de loop der jaren van ladylike naar sportief gegaan. Van m’n 16de tot m’n 55ste heb ik elke dag op minimaal zeven centimeter gelopen – mijn arme voeten! Nu geniet ik enorm van de sportschoenen die er tegenwoordig hartstikke leuk uitzien. In het begin dacht ik: sportschoenen, kan dat nou wel? Ja, dat kan dus prima.

„Ik ben in een interneringskamp geboren en heb een deel van mijn jeugd in Indonesië doorgebracht. Toen we rond mijn twaalfde definitief in Nederland kwamen wonen, schrok ik van hoe ongebreideld Nederlanders hun mening uiten. ‘Jééézus, wat zie jij eruit!’ gillen mensen hier tegen elkaar. Ik ben inmiddels heel Hollands, maar eerlijkheid die een ander kwetst hoeft voor mij nog steeds niet.

„Al twaalf jaar sta ik twee keer per maand op de markt om Indonesisch eten te verkopen. Je moet bezig blijven op mijn leeftijd. Ik ben sinds kort in een realityserie te zien, De Grannies van Amsterdam op NPO Start, met vier andere oudere dames die nog heel actief zijn. Héél grappig is het geworden.”

We zijn allemaal niet vies van Hermès-shawls en kasjmieren truien, dat hebben we aan oma te danken

Coco

Coco „Iedereen in onze familie houdt van mode, dat heeft oma er met de paplepel ingegoten. Twee van mijn tantes hebben ook bij De Bonneterie gewerkt. Ik liep er als kind vaak rond en werd dan als een paspop aangekleed op de kinderafdeling. We zijn allemaal niet vies van Hermès-shawls en kasjmieren truien, dat hebben we aan oma te danken. ‘Goedkoop is duurkoop’ heb ik ook van haar geleerd. Al moeten we daar toch een beetje van terugkomen, want we kopen allebei graag basics bij Uniqlo. Die zijn gewoon goed. Opa is drie jaar geleden overleden en sindsdien dragen we allemaal zijn Ralph Lauren-overhemden. Een vriendin van een van m’n zussen maakt van drie overhemden één mooie nieuwe patchworkbloes.

„De Surinaamse familie van mijn vaders kant is overigens ook modieus. Edson Sabajo, de oprichter van Patta, is familie. Zelf heb ik jarenlang in modeboetieks gewerkt. Toen mijn moeder bij Nike werkte en we in New York woonden, heb ik daar de opleiding Fashion Business & Marketing aan de Parsons School of Design gevolgd. Van die marketingkant werd ik toch niet zo blij. Uiteindelijk ben ik personal trainer geworden, maar mode is absoluut verweven met mijn identiteit.

„Oma is heel open. Ik kan alles met haar bespreken, of het nu over liefde of de staat van de wereld gaat. Als ik me rot voel en ik plof bij oma op de bank, voel ik me meteen beter. Als kind haalde ze mij en zeven andere neefjes en nichtjes elke woensdagmiddag van school en gingen we pannenkoeken bakken en leuke dingen doen: een yogamiddag, of knutselmiddag. Nu mijn kinderen op de basisschool zitten doet ze dit elke woensdagmiddag met hen.

„We zien elkaar meerdere keren per week en zijn heel hecht. Hoe ouder ik word, des te meer ik besef hoe waardevol die band is. Oma is mijn grote inspiratie en mijn blauwdruk voor alles in het leven, van hoe ze zich kleedt tot hoe ze in het leven staat. Oma’s mantra is: je moet gewoon meebewegen. Nooit je poot stijfhouden, dat houdt je uiteindelijk alleen maar tegen. Je moet openstaan voor nieuwe dingen.”


Modo fu Sranan

Modellen (in volgorde van opkomst) Revelino Kortstam, Chanine Olivieira, Donu en Michaëla Isselt
Haar Michele Tjong
Make-up Chantal Jie
Beeldbewerking Meredith Joeroeja
en Jasper de Bruin
Met dank aan Prins Hendrik Suites (Paramaribo), Palulu Camping en Daniël Stewart

Wat vindt NRC | Stroomstoring toont noodzaak van beter op elkaar afgestemde netwerken

Het waren maar vijf seconden afgelopen maandag, even na half één ’s middags, toen in Spanje 15 gigawatt aan zonnepanelen kort uitviel. Die vijf seconden waren de oorzaak van de grootste stroomstoring in Europa van de afgelopen tien jaar, waarbij minstens vijf doden vielen. Wat er precies is gebeurd, is nog niet helemaal duidelijk. Een cyberaanval was het niet, klonk het al snel. Van een ‘atmosferisch fenomeen’ of een overdaad aan zon voor de zonnepanelen lijkt eveneens geen sprake. Wat dan wel? Daarvoor wil de Spaanse regering een onafhankelijk onderzoek, en ook de Europese commissie benadrukt ‘lessen te willen trekken’ uit de stroomstoring.

Wat er gebeurde is niet alleen zeldzaam, maar hoort officieel ook niet te kunnen gebeuren: er zijn vaker storingen in het energienetwerk, maar dankzij standaard digitale beveiliging wordt normaal gesproken voorkomen dat er een domino-effect ontstaat, zoals nu het geval was. Dat systeem heeft kennelijk niet gewerkt en de eerste vraag is dan ook hoe dat kan.

De eerste ‘Europese’ lessen zijn al wel te trekken. Mensen blijken onvoldoende te zijn voorbereid als de stroom uitvalt. Zo kochten in Spanje en Portugal de meeste mensen hun transistorradio pas toen ze al in het donker zaten, en ontdekten velen thuis dat er te weinig water of voedsel aanwezig was om het eventueel meerdere dagen uit te houden. Niemand is onkwetsbaar, dat werd weer eens bewezen, maar weerbaarder worden als zoiets gebeurt, kan nog steeds.

De storing laat zien hoe belangrijk het is dat in Europa de systemen op elkaar zijn afgesteld. Veel landen en gebieden zijn met elkaar verbonden. Daardoor bleef een algehele stroomstoring in Frankrijk bijvoorbeeld uit (wel hadden enkele plekken korte tijd even last) omdat andere landen de storing opvingen. Spanje en Portugal zijn minder verbonden met het Europese netwerk, en voor de relatief nieuwe lidstaten geldt hetzelfde.

Voorstellen om systemen juist meer van elkaar los te koppelen, opdat Portugal geen last zou hebben gehad van wat er in Spanje was gebeurd, zijn kortzichtig voor wie bedenkt dat de gebieden die alleen op zichzelf zijn aangewezen juist vaker last hebben van grote en langdurige storingen.

In plaats van het vergroten van twijfels over Europese verbondenheid, ook als het om stroom gaat, laten de gebeurtenissen van maandag juist de noodzaak zien van betere verbinding en meer samenwerking. Wat dat betreft is de Amerikaanse staat Texas een afschrikwekkend voorbeeld. In Texas is de elektriciteitsvoorziening helemaal op staatsniveau geregeld, met als resultaat dat daar, als het daar opvallend warm is, maar ook bij strenge koude, de installaties het snel begeven.

Ook klinkt kritiek op groene energie: er is ten onrechte geopperd dat fossiele energie betrouwbaarder is, omdat de stroomvoorziening fluctueert bij zon of wind. Die kritiek is schadelijk voor het bestrijden van de klimaatcrisis. De storing in Spanje en Portugal moet geen rem zijn op de energietransitie, maar juist als een gaspedaal werken, waarbij Europa nu al drie ‘lessen’ kan leren.

Werk aan een breder energienetwerk voor alle landen in de Europese Unie, investeer in de techniek om ervoor te zorgen dat de digitale veiligheid goed is zodat een domino-effect kan worden voorkomen en investeer in het tegengaan van aanvallen van welke aard dan ook op energienetwerken. En de Europeaan zelf? Die mag investeren in de eigen weerbaarheid.