Het was heerlijk cringe, maar vooral veelzeggend: voorafgaand aan een bespreking over de oorlog in Oekraïne vergeleek Trumps speciale gezant, vastgoedbaas Steve Witkoff, het Parijse Elysée met Mar-a-Lago, het vergulde golfresort van Donald Trump in Palm Beach, Florida. Glunderend verkondigde Witkoff, die Trump de beste Amerikaanse president ooit noemt, dat deze zich ook nog eens actief met de inrichting bemoeit: „He’s like an architect.” De Fransen tegenover hem nipten gegeneerd aan hun glazen water. Witkoffs medeonderhandelaar leek van plaatsvervangende schaamte onder de tafel te willen kruipen.
Het fragment werd proestend gedeeld, het zoveelste voorbeeld van de schaamteloze platheid van het Trump-regime. Lachen – maar helaas kenmerkt eenzelfde naïeve onwetendheid Witkoffs houding tegenover Vladimir Poetin, met wie hij vredesonderhandelingen voert. Witkoff is een voormalig huisjesmelker, hij heeft nul diplomatieke ervaring. De euforie over de door hem afgedwongen wapenstilstand in Gaza verdween even snel als het bestand zelf. „Witkoff is geen diplomaat”, tekende de Israëlische krant Haaretz op uit de mond van een hoge functionaris aldaar. „Hij praat niet als een diplomaat, hij heeft geen interesse in diplomatieke manieren en diplomatieke protocollen. Hij is een zakenman die snel een deal wil sluiten en ongewoon agressief te werk gaat.”
Trots op gebrek aan kennis
Het leek even verfrissend, maar inmiddels wordt Witkoff behendig door de oneindig manipulatieve Poetin aan het lijntje gehouden. BNR-correspondent Joost Bosman over zijn ontmoetingen met Poetin: „Hij leek niet voorbereid en kende bijvoorbeeld de bezette gebieden niet bij naam. Na de gesprekken sprak hij Kremlin-taal.”
Het is een nieuw type: de politieke amateur. Vrijwel overal waar het populisme doordringt tot de macht, worden figuren naar voren geschoven die trots zijn op hun gebrek aan kennis en bestuurlijke ervaring. Ze worden geëtaleerd als het antwoord op een dichtgeslibde politieke elite, die verstrikt zou zijn in gevestigde belangen, verstoken van daadkracht. Meer dan een frisse wind, een tornado! De politieke amateur heeft niets met het traditionele politieke handwerk, is trots op zijn onbeschoftheid, wuift cijfers en statistieken weg, ontkent de noodzaak van overleg en het zoeken naar draagvlak, hij ziet snelle oplossingen waar anderen enkel problemen zien.
Zijn belofte is de quick fix – de oorlog in Oekraïne kan in een dag worden opgelost, de stikstofcrisis eenvoudig door in Brussel met de vuist op tafel te slaan, de ‘asielcrisis’ opgelost door het „strengste asielbeleid ooit”, het cellentekort door acht man op een cel te zetten. Ze slapen maar staand!
De politieke amateur is tot in zijn vezels antipolitiek, het is zijn handelsmerk. Alles wat met het politieke bedrijf te maken heeft – het wikken en wegen, het proces van besluitvorming, de kunst van overleg en compromis – wordt als een onnodige hindernis voorgesteld, een doelbewuste poging om te traineren, te dwarsbomen. Wetenschap is er enkel om de boel te ingewikkeld te maken. De expert is slechts zetbaas van heersende belangen, niet naar luisteren. Voor de politieke amateur dient de werkelijkheid oneindig plooibaar te zijn, nooit weerbarstig.
Lees ook
142 decreten, 1 wet en 9.600 miljard dollar verdampt: dit waren de eerste 100 dagen van Trump
Uitzinnige taal
Wanneer je er vervolgens een potje van maakt, ben je het slachtoffer van gevestigde belangen. Trumps minister van Defensie, voormalige Fox-presentator Pete Hegseth, is hier een stralend voorbeeld van: een totaal incapabele amateur, maar bij iedere blunder wijst hij beschuldigend naar het establishment. Een eerder voorbeeld is de Engelse politica Liz Truss, die het in het kielzog van Boris Johnson tegen iedere verwachting in tot premier schopte. In nog geen anderhalve maand lukte het haar de Britse economie naar de rand van de afgrond te duwen. Na haar terugtreden wierp ze zich in de armen van Donald Trump, gaf de Britse deep state de schuld van haar eigen falen, en schrijft nu boeken met titels als Ten Years to Save the West. Leading the Revolution Against Globalism, Socialism and the Liberal Establishment. Haha. Als het met daden mislukt, heb je altijd de woorden nog.
Doelbewust agressief en onrealistisch, en uiteindelijk zonder enige reële consequentie
Ook dat is een kenmerk van de politieke amateur: naarmate de concrete resultaten uitblijven, wordt de taal uitzinniger. Als minister bakte wetenschapper Ronald Plasterk er bar weinig van, de man was politiek uitgespeeld. Nu zegt hij de gevestigde orde in De Telegraaf week in week uit op hoge toon de wacht aan. Juist daarmee werd hij nog bijna minister-president van Nederland, wat al genoeg zegt.
De politieke amateur ziet het politieke bedrijf zélf louter als een instrument van de politieke elites – en dus als vijandig, iets dat in zichzelf een slechte zaak is. Ook in een politieke functie is het dus zaak buitenstaander te blijven. Protocollen en tradities moet je honen of wegwuiven. Iedere vorm van aanpassing geldt als capitulatie.
Beloftes van het eerste uur
Het beste voorbeeld is hier Marjolein Faber, de huidige PVV-minister van Asiel en Migratie, bij wie haar breed uitgemeten, door Wilders dagelijks toegejuichte onaangepastheid haar politiek amateurisme moet verbloemen. Het uitblijven van tastbare resultaten moet aan het zicht worden onttrokken met voorgekookte relletjes als het weigeren van een lintje voor vrijwilligers in de asielopvang.
Maar eigenlijk is het hele kabinet-Schoof bevangen door de geest van het politiek amateurisme. Dat begint bij Dick Schoof zelf, een ongekozen ambtenaar, in die zin een amateur pur sang. Onder zijn leiding zou er voortvarend worden afgerekend met de lamlendigheid van een vastgelopen bestuurscultuur. Daar hoorden grote woorden bij. De titel van het hoofdlijnenakkoord: Hoop, Lef en Trots. Ik wrijf het even in: „Politiek en bestuur hebben ondanks goede bedoelingen de afgelopen jaren steken laten vallen, door de zorgen van mensen niet altijd serieus te nemen. Wij slaan een nieuwe weg in.”
Toen het kabinet in de zomer van vorig jaar aantrad, verkondigde vice-premier Mona Keijzer (BBB) tegen de Volkskrant: „Hier is een ploeg die echt iets wil doen.” Schoof zelf kondigde een tijdperk van „bevlogen pragmatisme aan”.
Ik weet het, je moet geen enkele regering confronteren met haar beloftes van het eerste uur. Maar zelden is de discrepantie tussen inzet en resultaat zo groot geweest als bij het kabinet Schoof – en dat zou te denken moeten geven. Een kabinet dat inzette op voortvarendheid, daadkracht, ‘problemen oplossen’ en een gezonde afkeer van heilige huisjes, blijkt nog geen jaar later zo’n beetje heel Nederland tot stilstand te hebben gebracht. Er gebeurt bar weinig, hoor je op ministeries van mensen die het kunnen weten. Juist dit kabinet blijkt zo ongeveer het minst daadkrachtige kabinet ooit.
Hoe kan dat? De Amerikaanse publieke intellectueel Irving Kristol (1920-2009) kreeg ooit de lachers op zijn hand toen hij een neoconservatief beschreef als „a liberal who has been mugged by reality”. Dat was lang genieten voor rechtse realisten die zich opwonden over het vermeende gebrek aan realiteitsbesef van links-liberalen. Wanneer je de weerbarstige werkelijkheid onder ogen durfde te zien, beweerden ze zelfgenoegzaam, bleef er van je o-zo-verheven progressieve illusies weinig over.
Het resultaat is: niets
Dat was toen – inmiddels zijn de rollen radicaal omgedraaid. Het zijn de radicaal-rechtse politieke amateurs die keihard tegen de muur van de werkelijkheid oplopen. De jennende retoriek van Wilders blijkt nauwelijks raakvlak te hebben met welke bestuurlijke werkelijkheid dan ook. Het zijn de bestuurders van de PVV en de BBB die nu de hardste klappen van de werkelijkheid moeten incasseren (het politiek amateurisme van Pieter Omtzigts NSC is een geval apart, daarover later een keer).
Toen twee maanden geleden zes BBB-Statenleden van de provincie Overijssel zich losmaakten van de partij van Caroline van der Plas, legden ze feilloos de vinger op de zere plek: de activistische retoriek van de partij zit reële politieke resultaten in de weg. Volgens ex-BBB-Statenlid Aart van den Brink gaat „het belang van de achterban bij BBB te vaak boven het algemeen belang”. Hij zegt: „Ik sloot me twee jaar geleden aan bij de BBB omdat ik dingen wil bereiken op een constructieve, pragmatische manier.” Maar de partij van Van der Plas zit volgens hem „in een loopgraaf”.
Retoriek heeft nauwelijks raakvlak met praktische politiek. Zolang je de wolf overal de schuld van kunt geven, vallen uitblijvende resultaten minder op. Áls je iets aan de wolf wilt doen, zegt vertrekkend Statenlid Annette Nijhuis („Ik moet het beest liever ook niet.”’), heeft het geen enkele zin om je boerenachterban te blijven pleasen met onmachtige moties en zinloze plenaire debatten waarvan je zelf heel goed weet dat ze geen effect hebben – je moet in Europa zijn. Nijhuis: „Dan is het verstandig en eerlijker om via die route iets voor elkaar te boksen. En om ook tegen de kiezer te zeggen: wij kunnen niet zoveel.”
Ook Ingrid Coenradie, PVV-staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, kwam hard in aanvaring met de werkelijkheid. Tegen de Volkskrant zei ze onlangs: „Als u mij een jaar geleden had gevraagd wat de oplossing zou zijn voor dit vraagstuk [het cellentekort], had ik ongetwijfeld gezegd: met vaker twee personen op een cel moet het tekort ondervangen kunnen worden. Maar toen had ik nog nooit een gevangenis bezocht en nog nooit met gevangenispersoneel gesproken. Ik had eigenlijk helemaal geen idee.”
Het is tenminste eerlijk. Tegenover zich vindt Coenradie het PVV-Kamerlid Emiel van Dijk, die in navolging van Wilders zelf roeptoetert dat er desnoods acht gedetineerden in een cel moeten, ze kunnen staand slapen.
Dat is het huidige politiek amateurisme ten voeten uit – doelbewust agressief en onrealistisch, en uiteindelijk zonder enige reële consequentie.
Het resultaat: niks hoop, nul lef, weg trots.
Lees ook
Groeiende onvrede over Israël leidt in Den Haag niet tot ander beleid
‘Kijk’, zei Ben van der Burg. „Het internet. Jij hebt bijvoorbeeld een soepsite, ja?” Dit ging Goedemorgen Nederland-presentatrice Welmoed Sijtsma net te snel. „Een soepsite?”, vroeg ze voorzichtig. „Oh!”, riep Van den Burg. „Soepgerechten.” „Oké”, zei Sijtsma, „ja ja, check check.” Een soepsite was dus een site met soepgerechten. Een soepgerechtensite, zo je wilt. Het beeld schoof terug naar het oranje bankje waar Van der Burg op zat; op het scherm achter hem stonden de logo’s van Google en ChatGPT met daartussen de letters „VS”. Mensen gebruiken namelijk steeds vaker ChatGPT als zoekmachine. En daar kwam Van den Burg over vertellen. Aan de hand van soep.
Dus stel je maar even voor: je hebt een soepsite. „En je hebt die pagina’s geoptimaliseerd. Dus iedereen gaat naar Google, ‘soep’, en dan brengt Google ze naar jouw soepsite. Google verdient héél veel geld daarmee – de kwartaalcijfers vorige week: gigantisch. Waarom? Meer advertenties. Heel veel geld. En jij verdient een beetje site met je soepgeld.”
Op dit punt van de uitzending was ik buitengewoon dankbaar dat ik in een tijd leef waarin je tv-programma’s op pauze kunt zetten, want ik moest even een paar dingen laten bezinken. Het punt waar Van der Burg naartoe werkte had misschien wel in één zin gepast: een groeiend aantal mensen verkiest ChatGPT boven Google omdat ze dat handiger en sneller vinden, maar omdat ChatGPT zijn informatie van andere websites haalt zonder je naar de desbetreffende pagina’s door te sturen, lopen die websites verkeer en inkomsten mis. Zoiets. Waarom zat ik dan te luisteren naar een item waarin het woord soep – ja, ik heb het geteld – meer dan twintig keer voorbijkwam? Waarom zijn er dagelijks minstens drie talkshowgasten die mijn brein breken met zinnen als „je verdient een beetje site met je soepgeld”? Breder getrokken: waar halen praatprogramma’s die gasten vandáán?
Langebaanschaatser
Vooral thema’s als tech en AI werken als een magneet op merkwaardige types. Van den Burg had van 1986 tot 1992 een carrière als langebaanschaatser en was vanaf 2022 ineens tech-specialist bij Vandaag Inside (SBS6). Nu wordt hij dus ook in die hoedanigheid opgevoerd bij Goedemorgen Nederland (NPO1). Bij Eva (NPO1) wordt intussen gerekend op Alexander Klöpping, die eens in de zoveel tijd komt vertellen of AI „ook jóúw baan komt overnemen”, of dat een vriendin van hem ChatGPT gebruikt als psycholoog. Voor een gesprek over het gebruik van AI in de zorg mochten er woensdagavond gelukkig mensen bij Jinek aanschuiven die daadwerkelijk verstand van zaken hadden. Die brengen misschien minder ronkende teksten voort om zo’n item mee te promoten op de socials, maar het item zelf wordt er veel inzichtelijker van. Nee, AI is geen wondermiddel. Maar je kunt er bijvoorbeeld wel de administratieve druk flink mee verminderen, legde intensivist en AI-specialist Jessica Workum uit.
Maar het meest fascinerende AI-experiment vindt toch wel plaats aan de desk van Nieuws van de dag (SBS6). Ik weet niet wat voor chip ze in Malou Petter hebben gestopt, maar het voormalige NOS-gezicht Malou Petter lijkt volledig geherprogrammeerd tot Fox News-presentatrice. De laatste tijd gaat ze meestal nog twee stappen verder dan haar gasten. Zo vond ze het woensdagavond ergerlijk dat in twijfel werd getrokken of Faber verantwoordelijk was voor de dalende asielcijfers. „De kijker – of eh, de kiezer”, zei Petter, „die wilde dit heel graag. Dus linksom of rechtsom, de kiezer zal het een worst wezen. Die denkt: de aanvragen zijn naar beneden.”
Een interessante ontwikkeling, maar opbeurend kun je Petters transformatie niet noemen. Als die onomkeerbaar blijkt, wordt het op den duur misschien tijd voor een carrièreswitch. Iets in de soepbusiness, bijvoorbeeld. Gratis tip: de domeinnaam soepsite.nl is nog beschikbaar.
Surinaamse restaurants in Nederland waren lang „donkere hollen”, zegt chef, kookboekenauteur en presentator Noni Kooiman (32), die een Surinaamse vader en een Nederlandse moeder heeft en als kind in Suriname woonde. „Met plastic stoelen en een hardhouten kunstwerk uit de toeristenwinkel aan de muur. Je kon er vooral afhalen, niet uit eten gaan.” Chef en televisiekok London Loy (50), Surinaamse ouders, opgegroeid in Amsterdam-Zuidoost: „En nóóit zag je een open keuken, omdat werd gedacht: ik ga mooi mijn recepten niet delen.”
Héél langzaam zien ze verandering: restaurants krijgen een frissere look, steeds vaker kun je er ook zitten, en soms zelfs de keuken inkijken. Maar in de menu’s is weinig verandering zichtbaar, zegt Kooiman. „Roti, saotosoep, broodjes, bakbanaan, bara’s [gefrituurde broodjes], dat is het vaak wel zo’n beetje.” Loy: „Surinamers zijn ook honkvast: ze zullen niet zo snel van tent wisselen, iedereen heeft zijn eigen favoriet. En ze zijn gehecht aan de saotosoep – met kip, citroengras, een eitje – die hun moeder thuis maakt. Wij houden ook echt van die klassiekers, maar there is more.”
Dat laten ze zien in hun eigen Surinaamse restaurant, Kwie Kwie in Amsterdam, dat ze vorig jaar begonnen met chefs Joey Baal en Maus Meeuwig – de naam verwijst naar een tropische zoetwatervis. Zo serveren ze bijvoorbeeld ceviche – niet Surinaams – met zoute lemmetje, gezouten en gefermenteerde limoenen, een Surinaamse lekkernij. Kooiman: „We werken veel met Surinaamse ingrediënten die minder bekend zijn. Tayerblad, bijvoorbeeld, dat je kunt oprollen en frituren.” Loy: „Laatst hadden we roti met krab, die ging echt lekker.” Kooiman: „Er is geen land met zo veel verschillende culturen, en dat zie je terug in de keuken, die is mega divers. Kijk maar naar [ovengerecht] pom: dat komt oorspronkelijk uit de Joodse sabbat-traditie en is, gemaakt met tayerwortel, uitgegroeid tot een geliefd feestgerecht binnen de Creoolse gemeenschap.”
Foto Giel Bonte
Utrecht10 Restaurant Pomo
London Loy: „Pomo serveert een mix van de Javaanse en Surinaamse keuken. Duizenden Javanen zijn na de afschaffing van de slavernij naar Suriname gekomen, en namen ook hun keuken mee: bami, nasi, saotosoep, saté. In Suriname zijn die gerechten fusion geworden, met zuur naast de bami, Madame Jeanette in plaats van lombok. Bij Pomo is de nasi rames goed, want er zit lekker veel bij: kip, gestoofd rundvlees, saté en petjil, dat is groentesalade met pindasaus. Alles wordt vers bereid, dus de kousenband bij de roti is lekker knapperig. Als ik roti krijg met sperziebonen in plaats van kousenband, gaat er meteen een alarmbel af.”
Foto Hans van Rhoon/ANP
Rotterdam9 Warung Mini
Loy: „Warung Mini in de drukke Witte de Withstraat in Rotterdam is onlangs verbouwd, en ziet er nu bomgoed uit. Ze hebben lounge-achtige stoelen, best chic. In het weekend is het hier going on, dan sta je vaak echt lang te wachten. De keuken zie je niet, alles komt door een luikje. Ze hebben lekkere saotosoep en nasi. Een saotosoep moet goed gevuld zijn, met stevige bouillon, ingrediënten die sprankelen van versheid, en mooi geplukte kipstukjes. Laatst at ik op een andere plek saotosoep en schrok ik gewoon van wat ik kreeg: er zat amper garnituur op, echt erg. Hier is de soep gelukkig niet karig.”
Foto Giel Bonte
Amsterdam8 Lalla Rookh
Noni Kooiman: „Lalla Rookh heeft de beste roti van Amsterdam. Lekker vers en mooi kruimelig, dat is echt iets waar je je als rotihandelaar mee kunt onderscheiden. Ik vind het lekker dat de vulling hier niet papperig is, ik hou ervan als aardappeltjes nog een beetje structuur hebben. Ze hebben een afhaalhoekje waar je kan staan, daarnaast een restaurantje waar je best gezellig kan zitten. De zaak was anderhalf jaar dicht vanwege een grote brand, daarna hadden ze veel geldzorgen en stress. Sinds eind vorig jaar zijn ze gelukkig weer back in business.”
Foto Giel Bonte
Leiden7 Moksi
Loy: „Een vriend van mij heeft hier een keer een gruwelijke nasi pikante kipfilet voor me afgehaald. Moksi doet serieuze zaken, ze bestaan al sinds de jaren negentig. Normaal ben ik best wel ernstig met kipfilet, die kan heel droog zijn. Deze kip was zo zacht, dat het wel sous-vide gekookt leek, heel bizar. Ondertussen had het nog steeds de juiste pikantheid, daar kan je me echt voor wakker maken. Het broodje kip wordt geserveerd op een Surinaams puntje. Die zie je bijna nergens meer vers, die kruising tussen een wit kadetje en pistoletje.”
Foto Giel Bonte
Rotterdam6 Asha
Loy: „De bara’s van Asha zijn heel bekend. Het zijn echt joekels, plain of gevuld met kip. In het begin vond ik dat best heftig, nu kom ik toch vaak in de verleiding er een te halen. Ik raad vegetariërs altijd aan hier roti te gaan eten, er zit goede pompoen bij en tofu die mooi gemarineerd is. Ik heb altijd een stash van hun sambal in mijn koelkast staan, die heeft een zoetje, maar ook een lekkere pittigheid. Sinds corona kan je er niet echt meer eten, de indeling van de zaak is supervaag. Je mag niet overal zitten. Ze zijn ook heel streng op dat je alles netjes opruimt, dus ik haal af en toe af.”
Foto Giel Bonte
Amsterdam5 Nickeries Tropical
Kooiman: „Bij deze kleine Surinaamse supermarkt halen we de roti voor Kwie Kwie. Op zaterdag verkopen ze zelfgemaakte roti en bara’s. De zaak is van een hele lieve meneer, zijn vrouw helpt met bakken.” Loy: „Hij is een hele chille, rustige man, door hem zou ik ook wel zo’n toko willen.” Kooiman: „Het zaakje zit verstopt in een treurig winkelcentrum, maar als je binnenkomt heb je het gevoel dat je in Suriname bent. De vriezer zit volgepropt, dingen staan op kratten.” Loy: „Je kunt hier ook goede, langkorrelige rijst krijgen.” Kooiman: „En bladgroenten, okra, pepers, zuurgoed, pindasambal; alles wat je nodig hebt om lekker Surinaams te koken. Het is zonde dat veel goede Surinaamse ingrediënten nog niet bekend zijn bij het grote publiek, zoals bittere groentes.”
Foto Giel Bonte
Rotterdam4 Roopram Roti
Loy: „Voor mij is Roopram Roti echt nostalgie. Het is een grote roti-keten, ze zitten ook in Amsterdam en Den Haag, en in Suriname. Het is super classic, de stoelen zijn easy, alles is wit. Ik kwam er vroeger al met mijn moeder, die altijd zei: vergeet je handen niet te wassen, anders zit die gele saus straks overal. Dat ze een kraantje in de zaak hebben, zegt genoeg.” Kooiman: „In Suriname is er ook een vestiging met een drive-thru.” Loy: „Ze zijn een begrip omdat de roti consistent blijft, de masala klopt, het eitje. De Hindostaanse vrouwen die er werken doen zó goed hun ding, dat de zaak loopt als een trein. En ze verkopen veel diverse soorten vulling, roti met kippendij, lamsvlees, bakkeljauw.”
Foto Giel Bonte
Amsterdam3 Ricardo’s
Kooiman: „Ricardo’s heeft gerechten die je altijd ku nt halen, en gerechten die je alleen per dag kunt krijgen; soms kom ik er rond etenstijd en is alles al op. De tactiek is om vooraf al iets te bestellen en het later op te halen, zo grijp je niet mis. Hun zuurkool met zoutvlees is heel goed, en de grietbana – soep met groene banaan en cassave. Veel mensen vinden hun maïspap de beste ooit, die is romig en niet te zoet, en kun je eigenlijk op heel weinig plekken krijgen. Het is heel simpel, gewoon een soort puddinkje. Voor veel mensen heeft het iets nostalgisch, omdat ze het vroeger vaak kregen. Ricardo zelf is al best oud, ik denk 70 jaar. Hij staat altijd met zijn familie of personeel in de open keuken, wat best uniek is. Je kan er ook zitten.”
Foto Giel Bonte
Rotterdam 2 Warung Melatie
Loy: „In Rotterdam is het kleine zaakje Melatie mijn number one, ik kom er al zeventien jaar. Er kunnen maar tien mensen zitten, lang kon je niet eens met pinpas betalen. Ze serveren de beste saotosoep en hebben rode en gele sambal waar je lekker in kunt scheppen. Het broodje met gebakken tempeh, sambal, zuur en hele kleine, gebakken frietjes is mijn guilty pleasure. Die eerste bite is geweldig: de crunch van de frietjes past geweldig bij de tempeh. Het is een familiezaak, maar ik heb twee dagen geleden gehoord dat het is overgenomen. You don’t know hoe zoiets gaat lopen, dus ik ben benieuwd.”
Foto Giel Bonte
Amsterdam1 New Draver
Loy: „Bij New Draver, ons lievelingsrestaurant, hangt echt die old school Surinaamse sfeer, heel leuk.” Kooiman: „Je hebt er hangouderen, die in de zomer buiten op het terras zitten. De zaak bestaat zo’n dertig jaar, ik kwam er vroeger al met mijn vader. Het is helemaal niet hip, maar dat maakt het juist fantastisch. Ze serveren er supergoed Creools eten, wat best zware kost is; gemengde rijst, bakbanaan, pindasoep, bruine bonen. Als er moksi alesi masoesa op het krijtbord staat maak je mij heel blij, gele rijst met zoutvlees en kool.” Loy: „Dat is echt powerfood, hè? Het zelfgemaakte gemberbier is er ook heerlijk, en de piccalillysambal; binnen dertig seconden heb ik dat hele potje al verspreid over mijn bord. Soms is het even awkward stil als je er binnenkomt en wordt er streng naar je gekeken als je nog niet weet wat je wil bestellen, maar ook dat hoort bij de ervaring.”
Ik laat mijn hand door het water van de Commewijnerivier glijden en maak mijn gezicht nat. Altijd eerst het water begroeten als je gaat varen en toestemming vragen aan de natuur en aan de voorouders. Dat heb ik geleerd in Suriname; de natuur is altijd sterker dan de mens, grillig en eigenzinnig.
De wind verspreidt de zoete geur van het eindeloze groene bos. Ik snuif het op en voel stress, zorgen en vermoeidheid uit mijn lijf verdwijnen. We varen met een halfopen boot een smalle kreek binnen. Aan weerszijden mangrovebossen die zich met hun krachtige wortels vastgrijpen in de modder. Als er iets is dat me nieuwe energie geeft, dan is dit het wel: met een bootje de rivier op in Suriname. Zonlicht op het water, het oerwoud om me heen.
Het was de blik in mijn ogen, zeiden ze. Mijn uitstraling, en de manier van bewegen. Het was zelfs aan mijn stem te horen. Familieleden en vrienden uit Nederland die mij opzochten in Suriname, die eerste jaren van het millennium, zagen een „andere Nina”. Met een enkele reis Paramaribo was ik in het jaar dat Suriname vijfentwintig jaar onafhankelijk was vertrokken uit Nederland. Vooraf was ik vijf jaar lang op vakantie gegaan naar Suriname en wist na de laatste keer zeker dat ik er wilde wonen. Ik had een paar freelance opdrachten binnengehaald. Mijn hoofd zat vol plannen en journalistieke ideeën; ambities en dromen had ik genoeg. Het was een avontuur en vooral een gok, maar ik voelde diep van binnen: het kon lukken.
Ik ben opgegroeid in een warm Nederlands adoptiegezin, maar zolang ik me kan herinneren ben ik altijd bezig geweest met vragen als: wie ben ik, waar kom ik vandaan en waarom zie ik eruit zoals ik eruit zie? Na een zoektocht lukte het uiteindelijk om de puzzel te leggen, de ontbrekende stukjes te vinden en een plek te geven. Door de ontmoeting met mijn biologische Surinaamse moeder, die in Nederland woonde, werd ik nieuwsgierig naar het land van onze roots. Na het eerste bezoek aan Suriname was ik direct in de ban van het land. Het was nieuw, maar voelde ook bekend, en bovenal: het voelde als iets van mij. Direct na mijn uiteindelijke emigratie dompelde ik me onder in de nieuwe contacten en vond mijn weg. Met de journalistiek als vehikel leerde ik de cultuur kennen, de politiek begrijpen en ontdekte ik hoe heden en verleden nog altijd diep met elkaar verweven zijn. De chaos die zo kenmerkend was voor mijn leven in Nederland met altijd te veel afspraken op een dag maakte in Suriname plaats voor kalmte, en het belangrijkste: ik voelde me hier thuis.
Door de roze wolk heen zag ik ook de hardheid van het land. In Suriname is geen economisch vangnet of een verzorgende staat. Hou je je hier niet staande, dan kun je razendsnel afglijden, zag ik om me heen. Onder de zwervers, die langs de waterkant liepen en om geld of voedsel bedelden bij de eetstalletjes langs de rivier, waren advocaten en andere ooit hooggeplaatsten. Een verslaafde man was vroeger piloot geweest, werd me verteld. Hij had zich laten verleiden tot een drugstransport, was in de gevangenis beland en – eenmaal vrij – volledig aan lager wal geraakt. Dit indrukwekkende land had een huiveringwekkende keerzijde. Net als de geschiedenis van Suriname en van mijn voorouders: fascinerend en verschrikkelijk tegelijk.
Altijd eerst het water begroeten als je gaat varen
Aan het einde van de spannende, smalle kreek waar takken zo met elkaar vervlochten zijn dat er nauwelijks zonlicht door komt, komt de brede rivier weer in zicht. Rode ibissen stijgen op van de boomtoppen als onze boot nadert. Met hun vuurkleur vormen ze een lange streep door de lucht en vliegen ze richting de Atlantische Oceaan. In de zeventiende eeuw kwamen daar de Nederlandse kolonisten vandaan.
Deze rivier was ooit de hoofdroute naar de vele plantages. De meeste zijn inmiddels overwoekerd door de jungle, bij sommige zijn restanten uit die tijd nog zichtbaar. Op de honderden suiker-, koffie- en katoenplantages in dit gebied vormden racisme, gevangenschap, ontmenselijking en kapitalisme de basis voor eeuwenlange slavenarbeid. Hoeveel tentboten zijn er wel niet vertrokken vanaf de kade van Paramaribo naar de plantages met aan boord de rijke planters en hun gezinnen en de geronselde Afrikaanse slaafgemaakten die, opgejaagd door de zweep, zich kapotroeiden over de rivier? In mijn zoektocht in de slavenregisters had ik voorouders van mij teruggevonden die te werk waren gesteld op plantages in deze omgeving. Tussen de lijst met namen stond ook de elfjarige Lijsje die in de registers wordt omschreven als „huisslavin”. Een kind nog, maar voor de kolonisten waren de Afrikaanse mannen, vrouwen en zelfs kinderen geen mensen maar voorwerpen. Hoeveel bloed is er wel niet gevloeid over dit water, waar wij nu zo ontspannen overheen varen? De Surinaamse schrijver Albert Helman schreef begin twintigste eeuw: „Wie bevreesd is kan nimmer het binnenste van mijn land betreden.” Slavernij en kolonialisme werken nog altijd door. In een negatief zelfbeeld, of onderling wantrouwen. Tegelijkertijd zijn de mensen veerkrachtig, trots en gezegend met een sterke overlevingsdrang: wij, de nazaten, zijn er nog.
Het is vijfentwintig jaar geleden dat ik naar Suriname vertrok. Elf jaar lang woonde en werkte ik er. Mijn kinderen werden in Suriname geboren, ik bouwde er een leven op en een huis. Ik zette een correspondentschap op, kwam tot bloei, maar reisde ook weer door naar mijn volgende bestemming: grote buur Brazilië. Mijn Surinamelevenservaring hielp me met een vlotte start.
De leegte van vroeger lijkt steeds verder te vervagen. Ik voel me als de mangrovebossen, zowel in de grond als erboven, stevig geworteld. Dit is het land waar ik rust en energie heb gevonden. En waar ik me, dobberend in een bootje op de rivier, gelukkig voel.
Een beetje modern restaurant serveert in Seoul iets met earl grey, viel me dit voorjaar op. Bij een bakker – verweerde muren, technomuziek – at ik een madeleine met glazuur in de theesmaak, bij een minimalistische ijszaak stond ‘earl grey/karamel’ op de kaart. Bij een donutwinkel was het bakje ‘earlgrey-donuts’ nagenoeg leeg.
Een paar maanden eerder had ik ook iets met earl grey gegeten bij een pop-up in Amsterdam van de in Kopenhagen wonende chef Bernardo Costantino: een steengoede dadelcake met earl grey. Kruidig en bloemig door de thee, diep en karamelachtig door de dadels. Ook ‘café-resto-bar’ V12 in Amsterdam serveert sinds kort een earl grey pannacotta, met gekarameliseerde sesam.
Heel gek zijn die combinaties met suiker niet, want die brengen de bittere tonen van earl grey, zwarte thee die smaakt naar citroenachtige bergamotolie, in evenwicht. Toch is de verhipping fascinerend. Earl grey associeerde ik vooral met mijn grootouders. Het was een van de eerste theesoorten die ik leerde drinken als ik daar op bezoek was. Het was zaak om de boel niet te lang te laten trekken, anders werd de thee te bitter.
Inmiddels hebben koffiezaken ook de thee ontdekt voor in hun koffies. In Seoul maakte een barista een koude ‘earlgrey-latte’: espresso, melk, zeezout, bruine suiker en earlgrey-siroop; heel lekker, die combinatie van koffie en thee. Op TikTok zag ik mensen de thee of de siroop ook in cocktails gebruiken, of in de van oorsprong Taiwanese bubble teas.
Earl grey dankt zijn naam aan de graaf (earl) Charles Grey, van 1830 tot 1834 premier van het Verenigd Koninkrijk. Het is niet helemaal duidelijk waarom de thee naar hem is vernoemd, maar waarschijnlijk is het bedacht door de Britse theefabrikant die ook op het idee kwam de bergamotolie bij de thee te doen – de naam zou de theesoort een aristocratisch imago geven.
Bergamotolie, gewonnen uit de schil van de bergamotvrucht, is overigens een kostbaar ingrediënt. Dus wordt tegenwoordig meestal een aroma gebruikt in plaats van de echte olie.
Het is een bijzonder gezicht, en dan hebben we het niet alleen over het watervliegtuig dat net pontificaal geland is op de Surinamerivier. Ons oog wordt ook getrokken naar de twee vrouwen die daar tussen andere toeschouwers aan de kade staan te kijken. Hoedje op, lange jurken, donkere kousen. Naast hen een houten driepoot waarop een grote camera rust met een zwart doek eroverheen.
Net als veel anderen in Paramaribo zijn ook Augusta Curiel en haar zus Anna uitgelopen om te gaan kijken naar de Dornier Do X, het grootste watervliegtuig ter wereld. Het is bezig met een wereldreis die drie jaar zal duren. Overal waar het landt, verdringen mensen zich om een glimp op te vangen van het gevaarte met een vleugelspanwijdte van bijna vijftig meter. Op 18 augustus 1931 maakt het, op weg van Rio de Janeiro naar New York, een tussenstop in Suriname. En natuurlijk, zo legde een onbekende fotograaf vast, staan de gezusters Curiel vooraan om foto’s te maken.
In een tijd dat het niet heel gebruikelijk is voor vrouwen, en zeker niet voor vrouwen van kleur, om als fotograaf te werken, bestieren de Surinaamse zussen – Augusta als fotograaf, Anna als haar assistent – op dat moment al meer dan 25 jaar een succesvolle fotopraktijk. Twee jaar voor het watervliegtuig in Paramaribo landde, had koningin Wilhelmina de gezusters het predikaat ‘hofleverancier’ verleend, op verzoek van de gouverneur van Suriname, die in zijn aanbevelingsbrief schreef: „De foto’s der gezusters Curiel zijn bekend als de beste van Paramaribo.”
Feestelijke evenementen, stadsgezichten, Marrons in hun korjalen op de rivier, het transport van suikerriet op de plantages, Javaanse moeders met hun kinderen en vrouwen die hoeden maken in een vlechtschool: de gezusters Curiel legden het koloniale Suriname van het begin van de twintigste eeuw vast – althans, vooral het meest presentabele, optimistische, positieve deel. Op de foto’s van de gezusters Curiel zijn de koloniale kostuums hagelwit, staan de villa’s te schitteren in schone straten, zijn de kinderen weldoorvoed.
Onbekende vrouw van Nederlands-Indische afkomst met een kind in een slendang, ca. 1920Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="De aankomst per schip van immigranten uit Brits- en Nederlands-Indië in Paramaribo, 1928
Foto Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid” readability=”1″><img alt data-description="De aankomst per schip van immigranten uit Brits- en Nederlands-Indië in Paramaribo, 1928
Foto Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28113146/data130213877-867595.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/iI5sf04x7MswswSC47eHSPEHUNk=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28113146/data130213877-867595.jpg 1920w”>De aankomst per schip van immigranten uit Brits- en Nederlands-Indië in Paramaribo, 1928
Foto Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Foto Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
De orde die op de foto’s heerst, is bedrieglijk. We zien nauwelijks iets van de armoede die er in die tijd ook was, de barre omstandigheden waaronder arbeiders een bestaan probeerden op te bouwen. Nauwelijks getuigenissen van de politieke spanningen; de hevige onlusten in 1933 rondom de gevangenschap van vrijheidsstrijder Anton de Kom bijvoorbeeld – terwijl die protesten op nog geen kwartier lopen van hun huis plaatsvonden.
Ondanks hun succes weten we maar weinig over de gezusters Curiel. Hun werk is hier relatief onbekend, al is dat langzaam aan het veranderen: recent was een aantal foto’s te zien bij de tentoonstelling over Surinaamse schilderkunst in het Stedelijk Museum in Amsterdam (2020), in het Amsterdamse fotomuseum Foam in de expositie Surinaamse Trouwportretten (2022) en in Pioniers. Fotografie door vrouwen in het Nationaal Archief in Den Haag (2023). In het in 2007 verschenen boek Augusta Curiel. Fotografe in Suriname 1904-1937 – waar ook de anekdote over het watervliegtuig wordt beschreven – werd eerder al een mooi overzicht getoond van haar fotografische nalatenschap en onderzoek verricht naar haar werk en haar achtergrond.
Maar waarom Augusta Curiel nou specifiek voor de fotografie koos – we weten het niet. Over haar jeugd is nooit iets opgeschreven, er zijn geen dagboeken of krantenartikelen bewaard gebleven. „Ze is een spannend en mysterieus figuur”, zegt Jilke Golbach, als curator bij Foam met gastcurator Lucia Nankoe verantwoordelijk voor de tentoonstelling Augusta Curiel – Yere Mi Sten (Hoor mijn stem) waarin vintage prints, moderne reproducties, ansichtkaarten en fotoalbums getoond worden. „Als Anna in de jaren vijftig in de financiële problemen komt – Augusta is dan al meer dan tien jaar dood – moet ze het huis en de grond verkopen. Waarschijnlijk zijn daarbij veel van het fotografische werk en de administratie vernietigd, behalve vierhonderd glasplaten die bij het Surinaams Museum in Paramaribo terecht zijn gekomen. Er is dus weinig informatie over hen, geen reflecties van Augusta of Anna zelf over waarom ze deden wat ze deden. En dat is best opmerkelijk voor mensen die ruim 33 jaar lang een zeer succesvolle praktijk runnen.”
Zwaar beroep
Als Augusta Curiel (1873-1937) in 1904 samen met haar zus Anna (1875-1958) een fotohandel opent aan de Domineestraat 28 in Paramaribo, heeft het nog redelijk jonge medium fotografie in de Nederlandse kolonie al een stevige positie. In januari 1895 heeft Julius Muller, politicus, journalist en amateurfotograaf, in Paramaribo een grote overzichtstentoonstelling met driehonderd foto’s van het negentiende-eeuwse Suriname – het kan zijn dat Augusta hierdoor geïnspireerd werd. Het zou ook kunnen dat ze enthousiast werd door het succes van de uit Duitsland afkomstige Eugen Klein of de Surinaamse Alfred del Castilho, die bij haar om de hoek hun fotostudio’s hadden. Misschien zag ze wel een voorbeeld in Clarissa Heilbron, de eerste vrouw van kleur die in 1889 een fotostudio in Paramaribo had geopend – al sloot die haar deuren weer toen ze vier jaar later trouwde met een lokale industrieel.
Portret van zussen Anna, Augusta, Elisabeth (v.l.n.r.) en broer Adolf Curiel, ca. 1910Foto Stichting Surinaams Museum
De zusters Curiel waren afkomstig uit een redelijk bemiddelde familie. Paramaribo kende in die tijd een groep welvarende, voornamelijk witte ambtenaren, handelaren en plantage-eigenaars. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 was daar ook een midden- en bovenklasse van kleur bijgekomen. Augusta en Anna waren de dochters van een onbekende vader en een moeder, Henriëtte Paulina Petronella Curiel (1840-1903), die was geboren in slavernij. Hun grootmoeder was de tot slaaf gemaakte Elisabeth Nar, bij wie de Amsterdams-Joodse immigrant Mozes Curiel zeven kinderen had en die na hun huwelijk zijn naam kregen. Door hun gemengde afkomst en de kringen waarin hun grootvader en hun moeder verkeerden, behoorden de zussen tot de elite.
Maar ze moesten ook geld verdienen. Beiden bleven ongetrouwd, net als hun derde zus Elisabeth, die het huishouden bestierde. Hun broer Adolf was politicus, zakenman en plantage-eigenaar en trouwde twee keer – hij was het huis uit. Zonder mannelijke kostwinner in huis was het vrij gangbaar dat vrouwen zelfstandig een beroep uitoefenden. Zeker met hun netwerk in hogere kringen konden de zusters voldoende opdrachten binnenhalen. Het was waarschijnlijk wel echt bikkelen. Jilke Golbach: „Er zijn een paar briefkaarten bewaard gebleven, op eentje schrijven ze: ‘We werken heel hard, maar verdienen heel weinig.’ Overdag maakten ze opnames en werkten dan vaak tot diep in de nacht door om de afdrukken te ontwikkelen.”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Vrouw op de fiets, Paramaribo, 1904-1937
Foto Privécollectie Nederland
” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid” readability=”1″><img alt data-description="Vrouw op de fiets, Paramaribo, 1904-1937
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Aankomst van het stoomschip H.M. Hertog Hendrik op de Surinamerivier bij Paramaribo, 6 februari 1928
Foto Koninklijke Verzamelingen, Den Haag
” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid” readability=”1.5″><img alt data-description="Aankomst van het stoomschip H.M. Hertog Hendrik op de Surinamerivier bij Paramaribo, 6 februari 1928
Foto Koninklijke Verzamelingen, Den Haag
” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-4.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28113142/data130213922-baf4ce.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-26.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-24.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-25.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-26.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/hoe-twee-zussen-het-koloniale-suriname-vastlegden-27.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/AYZ8rESd1oyOsREQEeZPgjFZSzo=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28113142/data130213922-baf4ce.jpg 1920w”>Aankomst van het stoomschip H.M. Hertog Hendrik op de Surinamerivier bij Paramaribo, 6 februari 1928
Foto Koninklijke Verzamelingen, Den Haag
Foto Koninklijke Verzamelingen, Den Haag
Fotograferen in Suriname was fysiek uitdagend: je moest in de hitte zeulen met een zware camera en zware glasnegatieven. In het klamme houten gebouwtje achter hun huis gingen de zussen verder met het afdrukken en afwerken. Enkele keren per week werden daar grote staven ijs afgeleverd, die nodig waren om de chemicaliën op de juiste temperatuur te houden, zo lezen we in Augusta Curiel. Fotografe in Suriname 1904-1937.
Het is niet alleen bijzonder dat Augusta Curiel een fotograferende vrouw is, maar ook dat ze geboren en getogen is in Suriname, zegt gastcurator Lucia Nankoe, die al meer dan tien jaar lang onderzoek doet naar het werk van de gezusters Curiel. Nankoe: „Augusta en Anna zullen als Surinaamse vrouwen toch anders naar het land en de mensen gekeken hebben dan de mannelijke fotografen die vanuit Europa eventjes daarnaartoe komen als gouverneur, ingenieur, predikant of antropoloog.”
Augusta Curiel keek niet uitsluitend naar de wereld zoals de koloniale elite die het liefst via prentbriefkaarten en in albums aan het Nederlandse thuisfront liet zien, zegt Nankoe. „Tussen haar foto’s zitten bijvoorbeeld ook een paar beelden van sjofele erfwoningen, die vast niet in al die albums terecht zijn gekomen.”
Werklozendemonstratie in Paramaribo in 1931 naar aanleiding van de economische crisisFoto Collectie Rijksmuseum, AmsterdamBacoven (bananen) worden op een boot geladen, ca. 1915 Foto Koninklijke Verzamelingen, Den Haag
Het koloniale apparaat
En toch: de gezusters Curiel waren ook onderdeel van het koloniale apparaat, zegt Jilke Golbach, waarbij bepaalde machtsstructuren golden. „Ze werkten in opdracht van organisaties, bedrijven, individuen. Er werden foto’s gemaakt van de plantages en het werk dat daarop gebeurt, van de fabrieken, van de Javaanse contractarbeiders die aankomen in de haven en de omstandigheden waarin ze leven. Fotografie was het medium bij uitstek om een positief beeld van de koloniale ideologie uit te dragen.”
Met de blik van nu zien we in de foto’s van de gezusters Curiel de sociaal-economische en raciale ongelijkheid. Een foto van zwarte kindermeisjes met witte kinderen; van plantage Mariënburg, waar een witte man (de opzichter, eigenaar?) met de handen in zijn zij in een frisgewassen wit kostuum staat, terwijl de zwarte en Hindostaanse arbeiders in sjofele kleding om hem heen zitten. Van de man is de naam bekend, de arbeiders zijn anoniem. Nankoe: „De gezusters Curiel maakten veel foto’s van gegoede families. Van een foto van een aantal witte meisjes op een brug bijvoorbeeld weten we wat hun namen zijn. De werklieden of dorpelingen in het oerwoud die ze fotografeerden bleven vaak anoniem. Zowel de naam als de exacte locatie zijn dan niet bekend.”
In tentoonstellingen over de koloniale geschiedenis wordt steeds vaker gekeken hoe om te gaan met dat onstuimige en pijnlijke verleden. Dat gebeurt bijvoorbeeld door belangrijke historische context toe te voegen. „Wij zijn ons heel erg bewust van de gevoelige aard van een aantal beelden”, zegt Jilke Golbach. „We proberen bijvoorbeeld gedetailleerd te beschrijven hoe sommige foto’s tot stand kwamen. Daar was eerder geen aandacht voor, maar door uitvoerig onderzoek hebben we toch meer informatie kunnen vinden. Waar woonde die groep inheemse mannen op die ene foto, op welk moment werden ze gefotografeerd, hoe kwam het beeld tot stand? We erkennen: er zullen zeker lastige beelden in de expositie zitten, maar door die op een bepaalde manier te presenteren hopen we nuance en context aan te brengen.”
Traumatisch, dat was mijn eerste vakantie naar het moederland, switi Sranan. Het was de zomer van groep 3 naar groep 4 en mijn ouders hadden besloten dat het tijd werd dat hun kinderen kennismaakten met het land van herkomst. Zes weken zouden wij vertoeven bij oma Melie thuis. Voor we onze koffers hadden geopend belden mijn broer en ik al in tranen met moeders. We waren veilig aangekomen, maar leden aan heimwee. We misten onze PlayStation, de schommels op het schoolplein, onze vriendjes in de buurt en de snackbar om de hoek. Hoe kwamen ze erop ons hierheen te sturen. Het besef dat ik in de achtertuin onder een roestige kraan lauw water in een emmer moest gieten om daar vervolgens mee te douchen, was voor mij de druppel. Als het aan mij lag, zou ik diezelfde dag nog de vlucht terug pakken naar Amsterdam. Ik was een blasé westers jongetje, al kon je mij er moeilijk uitplukken tussen een groep lokale kinderen. De verwendheid stroomde door m’n aderen. Een typische bounty, zoals ze dat in ‘Su’ noemen; zwart van buiten, wit van binnen.
Ik ben een kind van Nederlandse Surinamers, de Surinamers die begin jaren zeventig op jonge leeftijd verhuisden naar Nederland, en werden opgevoed met het idee dat zij in het evenbeeld van ‘de blanken’ dienden te leven. Zij stammen op hun beurt weer af van een generatie Surinamers die met voornamen als Johan, Willem en Anton door het leven gingen, namen waarmee zij veel meer kansen hadden binnen de gebrekkige maatschappij die het koloniale Suriname in wezen was. In dat opzicht is Suriname een bijzonder land, met enerzijds het meest non-Nederlandse stukje Nederland buiten Nederland en anderzijds, in het binnenland, het best bewaarde stukje Afrika buiten Afrika.
Tijdens, maar vooral na de slavernij werd er in Suriname alles aan gedaan om het volk te vernederlandsen, zoals het koloniale bewind dit mooi verwoordde. Het onderwijs was het meest invloedrijke middel. Via het onderwijs werd de Nederlandse taal erin gestampt, terwijl het scholieren verboden werd hun eigen taal te spreken. In de lesboeken had men het over schoorstenen, sneeuw, en moesten de kinderen iedere kanaalverbinding uit het hoofd leren, terwijl zij niets meekregen over hun eigen cultuur. En wanneer ze waren uitgeleerd was het ultieme streven om nog meer educatie te genieten in het o zo geweldige moederland: Nederland.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw was er een lichting studenten die met de boot naar Amsterdam ging om het ultieme te ervaren. Tijdens hun studie in Amsterdam kwamen zij er bovendien achter dat het moederland zich helemaal niet als moederland gedroeg. Zij werden dagelijks geconfronteerd met vreemde blikken, willekeurige aantijgingen, en herinnerd aan het feit dat zij niet Nederlands waren omdat hun huid zwart was. Ze kwamen er ook achter dat witte mensen helemaal niet zo bijzonder waren als zij dachten. Wat hen vooral tot dit besef bracht, was dat er ook arme witten bestonden. Er bestonden ook witte mensen die de straat schoonveegden, de hokken in Artis verschoonden, en zelfs witte mensen die bij hen kwamen bedelen voor een paar stuivers. Het streven om in het evenbeeld van de blanken te leven was een grote illusie, beseften zij, een die zij zo snel mogelijk uit hun fantasie moesten poetsen.
Zij waren opgegroeid in de as van verandering. Het Surinaamse nationalisme bloeide op door Anton de Kom, en later door onderwijzer Papa Koenders die zich met zijn stichting Pohama in Suriname in de jaren veertig ging inzetten voor de waardering van eigen cultuur. Als gevolg hiervan groeide bij deze groep studenten een bewustzijn van eigenheid.
In de lesboeken in Suriname had men het over schoorstenen, sneeuw en kanaalverbindingen
Onder leiding van Eddy Bruma richtten de studenten Jules Sedney, Jo Rens, Hugo Overman en Jesse Herrenberg de vereniging Wie Eegie Sanie (Onze Eigen Dingen) op, die zowel in Nederland als in Suriname het gevoel van eigenwaarde wilde restaureren onder met name de Afro-Surinamers. Het doel van Wie Eegie Sanie was volgens Eddy Bruma „om de culturele verheffing van het Surinaamse volk ter hand te nemen in georganiseerd verband”. Dit begon tijdens hun studie, toen ze het gebouw van de Vereniging Ons Suriname in Amsterdam-Oost lezingen gaven aan andere Surinaamse studenten over de Afro-Surinaamse cultuur. Na hun studie zetten ze dit werk voort in eigen land, en creëerden zij een plek waar hun cultuur werd gevierd in tijden dat die als minderwaardig werd gezien. Eeuwenlang werd de Afro-Surinaamse cultuur verafschuwd, en mochten Afro-Surinamers zelfs wettelijk hun eigen geloof niet belijden. Vanuit Wie Eegie Sanie wilden zij jongeren besef bijbrengen van hun geschiedenis, geloofsovertuiging, de strijd van hun voorouders, en wie hun helden zijn. Door toneel kwamen leden bijvoorbeeld in aanraking met Boni, een van de meest strijdbare tegenstanders van het koloniale bewind ten tijde van de slavernij. In de toneelstukken wilden zij het perspectief van de weggelopen slaaf gemaakte in kaart brengen. Dit was uniek, ook omdat er door stadsbewoners dankzij de koloniale brainwash altijd werd neergekeken op de binnenlandbewoners.
Het is door het werk van Wie Eegie Sanie en hun voorgangers dat ik begon in te zien hoe mijn ingewikkelde verhouding met Suriname niet alleen veelvoorkomend is, maar ook super logisch: het is een bijwerking van postkoloniale indoctrinatie. Door hen werd ik mij bewust van Suriname en wat het betekent om een Surinamer te zijn. Mede dankzij hen ben ik mezelf beter gaan begrijpen, de Europese Surinamer die ik ben. En dat ik, hoewel hier in Nederland geboren, mij toch meer Surinamer voel dan wat dan ook. En dat is belangrijk, want als je niet in touch bent met je roots raak je snel verdwaald in dit leven. Shout out naar hen.
Tijdens haar opleiding tot maatschappelijk werker kreeg Jane Stjeward-Schubert, die op haar zestiende van Paramaribo naar Nederland verhuisde, een vraag die haar altijd is bijgebleven: wat is er zo bijzonder aan Suriname? „Ik wist niet wat ik moest antwoorden, dus ik besloot me in te lezen over de Surinaamse cultuur. Mijn cultuur. En zo raakte ik geobsedeerd door de koto” – een traditioneel Creools-Surinaams vrouwenkostuum bestaande uit een koto (rok), yaki (jasje) en angisa (hoofddoek). ‘Koto’ is ook de benaming voor het gehele ensemble.
Veertig koto’s heeft ze nu, waarvan vijftien gekocht of geërfd en vijfentwintig zelfgemaakt. Ze heeft ze in prints van bloemen, gevlochten mandjes, harten en Surinaamse teksten en versierd met brokaatlint. „Als ik een koto aanheb voel ik me verbonden met mijn voorouders. Alsof ik ze met mij meedraag.”
Het belangrijkste onderdeel van de koto is de angisa, de hoofddoek. Daar heeft ze er zeker honderd van. Met de angisa zendt de draagster een boodschap uit: kleurrijke, uitbundige hoofddoeken met borduursels zijn voor feestelijke gelegenheden, donkere kleuren en simpele dessins worden gedragen bij verdriet. „Zonder de angisa blijven de complimenten weg. Dan is de outfit niet compleet.”
Jarenlang reisde Stjeward-Schubert naar Suriname voor Keti Koti. „Tijdens de viering van de afschaffing van de slavernij veranderen de straten van Paramaribo in een openluchtmuseum. Vrouwen dragen dan hun kleurrijkste koto’s.”
Op een van haar reizen ontmoette ze de toen 90-jarige Sisi Slijngaard, die haar de perfecte angisa-vouwwijze leerde. „In het Wereldmuseum in Rotterdam werd ooit een door mij gevouwen angisa tentoongesteld. Mensen herkenden mijn scherpe, uitbundige vouwwijze. Sisi leerde mij die aan. Kort voor haar overlijden liet ze me een witte koto na, bedrukt met rode bogen. Die heeft voor mij de meest emotionele waarde.”
De duurste koto die ze bezit, gemaakt van zefir – een zachte, lichte katoenen stof – kostte 250 gulden. Het blauwe ensemble met geborduurde pauwen kocht ze in Suriname van een deftige dame die geld nodig had voor een operatie.
Ze draagt haar koto’s niet vaak. „Het zijn collector’s items. Maar deze maand word ik 70. Voor die gelegenheid heb ik een koto laten maken door modeontwerper Denzel Veerkamp, van een glanzende olijfgroene stof met rode en gouden bloemen.”
Tegenwoordig maakt Stjeward-Schubert deel uit van de stichting Tailors & Wearers, die zich inzet voor het behoud van Surinaamse klederdracht. In Rotterdam geeft ze workshops angisa-vouwen. „Steeds meer jongeren melden zich aan, en dat maakt me blij. De mensen die gespecialiseerd zijn in het maken van koto’s worden ouder. Jongeren moeten leren hoe een koto wordt gemaakt, zodat de kunstvorm blijft bestaan.”
Een oude vriend van mijn partner gaat trouwen. Ze kennen elkaar uit hun studententijd in een andere stad. Ik heb die vriend, en zijn aanstaande bruid, twee keer gezien, bij ons thuis op de verjaardag van mijn partner. Ik zal geen enkele andere bruiloftsgast kennen. Ik heb geen zin om verplichte gesprekjes te voeren (schreeuwend over de muziek – we zijn alleen avondgast) met onbekenden, die dat waarschijnlijk ook niet willen. Mag ik de uitnodiging afslaan, puur en alleen omdat ik geen zin heb? En met welk excuus? Mijn partner wil graag dat ik meega, maar vooral om hem naar huis te kunnen rijden. Dus het moet ook nog eens allemaal nuchter.
Man, 32 (naam bekend bij de redactie)
Natuurlijk mag u de uitnodiging afslaan, en een excuus is helemaal niet nodig, wens ze vooral veel geluk. Als compromis met uw partner kunt u nog aanbieden hem na afloop op te halen. Zo zou ik het doen. Maar iemand van twintig bracht mij op andere gedachten. Een bruiloft van twee gelukkige mensen is voor alle aanwezigen een moment om de liefde te vieren. Misschien doet u deze avond juist leuke nieuwe contacten op – met een beetje mazzel kunnen jullie een taxi terug delen. En straks gaat u zich zelfs nog verheugen op het volgende huwelijk in de oude vriendenkring van uw partner.
Martine Kamsma (51)
Het bruidspaar heeft jou hoogstwaarschijnlijk als +1 uitgenodigd, dus ik denk niet dat ze er wakker van zouden liggen als je niet zou komen. Het hele gebeuren staat jou enorm tegen, zodanig dat het een risico wordt voor jouw humeur en het plezier van jouw vriend. Ik denk dan ook dat je goede redenen hebt om het af te slaan. En toch denk ik dat je dit een kans zou moeten geven. Met je partner naar een bruiloft, zelfs als dat alleen maar het avondfeest is, is romantisch en gezellig. Je hoeft daar ook niet naartoe met het idee dat je nietszeggende praatjes met vreemden moet aanknopen. Dans op de hitjes die je leuk vindt, observeer de gasten voor wat onschuldig geroddel achteraf en als het je echt te gortig wordt kan je je vriend altijd nog vertellen dat je je best hebt gedaan. Hij mag dan kiezen: met jou mee onder het mom van ‘samen uit samen thuis’, of met de taxi naar huis.
Wafa Al Ali (34)
Tja, ik zou er ook geen zin in hebben. Het klinkt niet alsof deze mensen een al te grote rol spelen in jouw leven, dus onbeleefd is het niet om zo’n uitnodiging af te slaan, ‘vanwege andere verplichtingen’. Je partner kan prima in zijn eentje naar de bruiloft. Je hoeft niet overal ja op te zeggen; het is oké om soms voor jezelf te kiezen. Misschien kun je nog online een bosje bloemen laten bezorgen of een kaart sturen, als vervanging van je aanwezigheid – die ze waarschijnlijk toch niet direct zullen missen.
Hier, op dit kale stuk land, was ooit de grootste golfbaan van Suriname; toen hij een jaar of tien was werkte hij er als caddie voor de rijke jongens. Kijk, bij dit halfvergane bord dat waarschuwt voor landende vliegtuigen was vroeger een landingsbaan. „Als dictator Bouterse kwam moesten alle kinderen naar het stadion komen om hem te begroeten.” En zie je die weg daar? Die gaat naar de grootste goudmijn van Suriname.
Vanuit zijn zwarte Japanse pick-uptruck wijst kunstenaar Marcel Pinas (54) de plekken aan in Moengo, een dunbevolkt stadje dat zo’n honderd kilometer ten oosten van Paramaribo ligt, die hij zich herinnert uit zijn jeugd. Daar in die villa’s woonde het Amerikaanse personeel van bauxietproducent Suralco, onderdeel van het Amerikaanse aluminiumbedrijf Alcoa. Begin deze eeuw, toen de mijnen uitgeput raakten, trok het bedrijf zich terug uit de stad. Veel van de huizen zijn nu gekraakt door de lokale bevolking, die sinds er geen mijnbouw meer is vooral leeft van de opbrengt van hun kleine akkers in het regenwoud. Als jongetje waagde Pinas zich niet in het ‘stafdorp’ – daar zorgden de bewakers wel voor. „Die reden rond met een auto. Als ze je zagen, dan namen ze je mee.”
Pinas groeide op in de buurt van Moengo, maar op zijn veertiende verhuisde hij naar Paramaribo. In 2009 vond hij zijn weg terug naar zijn geboortestreek. Dat houten ‘huisje’ met twee geschilderde figuren in traditionele kleding erin waar we net langsreden, een kunstwerk van de Surinaams-Nederlandse kunstenaar Iris Kensmil, dat staat er dankzij hem.
In Nederland is Pinas bekend van de tentoonstelling Surinaamse School in Stedelijk Museum Amsterdam (2020), het beeld van zijn hand in Hoorn (2021), de Amsterdamse kunstroute ArtZuid (meerdere edities), de tentoonstelling die hij onlangs samen met Isan Corinde had in Vianen. Voor De Grote Suriname Tentoonstelling in De Nieuwe Kerk in Amsterdam (2019) maakte hij de installatie Het laatste avondmaal, een gedekte tafel met 39 borden, waarop krantenartikelen over de Binnenlandse Oorlog waren gedrukt. Met name rond Moengo werd zwaar gevochten tussen de troepen van legerleider Bouterse en het Junglecommando van Ronnie Brunswijk, die er zijn hoofdkwartier had. Op 29 november 1986 vermoordden de troepen van Bouterse, die vergeefs op zoek waren geweest naar Brunswijk, in het dorp Moiwana als vergeldingsactie 39 mensen, vooral vrouwen en kinderen. Voor ieder van hen stond een bord op tafel.
In Suriname is Pinas een beroemdheid; weinig mensen die zijn naam, en zijn gezicht, niet kennen. Dat heeft hij te danken aan zijn kunst – al verkoopt hij in eigen land relatief weinig – maar zeker ook aan zijn projecten in en rond Moengo. In 2011 stichtte hij er het eerste museum voor moderne kunst in Suriname – CAMM, Contemporary Art Museum Moengo. Hij zette de Tembe Art Studio op, die kunstlessen geeft aan jongeren, haalde er tientallen kunstenaars, theatermakers, dansers en muzikanten als artist-in-residence naartoe, organiseerde er zes keer een festival en initieerde een onderzoekscentrum dat de Marroncultuur moet vastleggen. Vijf Marrons, onder wie twee Nederlanders, worden daarvoor opgeleid door drie antropologen.
De Tembe Art Studio en CAMM (Contemporary Art Museum Moengo), tijdens het Moengo-festival in 2015
Pinas is ook Marron, een afstammeling van slaafgemaakten die wisten te ontvluchten, in de bossen gemeenschappen vormden en van daaruit vaak ook plantages aanvielen. De eigen taal van de Aukaners – of in het Aukaans: Ndyuka – de gemeenschap waartoe hij behoort en die altijd rond Moengo heeft geleefd, werd begin twintigste eeuw op schrift gesteld door Afáka Atumisi. Pinas gebruikt de lettergreeptekens veelvuldig in zijn werk. Hij heeft er ook een sieradenlijn mee gemaakt; zelf draagt hij vandaag, bij een blauw overhemd met korte mouwen en groene palmboomprint en bijpassende short, een gouden ketting en armband.
Er zijn mensen die vanwege zijn betrokkenheid en zijn charisma een politicus in hem zien; hij is al door meerdere partijen benaderd. Hij heeft altijd nee gezegd, en niet alleen omdat hij als politicus niet meer aan kunst maken zou toekomen. „Politici komen en gaan, maar ik ben er nog en net een beetje hoger dan vroeger. Als je als politicus weg bent heb je geen stem meer. Ik ga mijn carrière niet kapotmaken.”
Politici komen en gaan, maar ik ben er nog en net een beetje hoger dan vroeger
Overal in Suriname zie je vlaggen met de naam van een politieke partij erop: over ruim twee maanden zijn de parlementsverkiezingen. Aan de zandweg in Lelydorp, waar Pinas woont en zijn atelier heeft, op een half uur rijden van Paramaribo, zijn het bijna uitsluitend oranje vlaggen van de VHP, de partij van president Chan Santokhi. „Maar dat is omdat hij beloofd heeft deze weg te asfalteren”, zegt hij. Aan Pinas’ hek hangt geen vlag. „Omdat ik Marron ben nemen mensen aan dat ik op de ABOP van Brunswijk stem. Maar ik weet nog niet voor wie ik ga kleuren.”
Hij heeft een flink perceel, dat hij kocht in 2008 toen hij in Amsterdam op de Rijksakademie zat, een vervolgopleiding voor beginnende kunstenaars. Het grote atelier heeft hij zelf laten bouwen. Tijdens Covid, toen het lastig werd op en neer naar zijn huis in Paramaribo te reizen, bouwde hij de opslagruimte om tot slaapkamers en badkamer en liet hij aan het begin van het terrein een overdekte open keuken neerzetten, met terras. Sindsdien woont hij hier met zijn vriendin en hun zoon, die nu negen is.
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Fragment Kibii wi koni (2009)” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Fragment Kibii wi koni (2009)” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094855/data130290577-9f6b9f.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-16.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/GJoxzj0VTyz6QpceRMcZ-846YU0=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094855/data130290577-9f6b9f.jpg 1920w”>Fragment Kibii wi koni (2009)Collectie Marcel Pinas, Foto Vincent Mentzel
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Pikien negee pee/ Djompo futu anga schopsteentje (2008). Acryl, olieverf, pastel en collage op doek. 190 x 325 cm ” data-figure-id=”1″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Pikien negee pee/ Djompo futu anga schopsteentje (2008). Acryl, olieverf, pastel en collage op doek. 190 x 325 cm ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094859/data130992296-5f5020.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-19.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-17.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-18.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-19.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-20.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/FrjQfja9AuNqD4Ci8XuvGMQYYsM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094859/data130992296-5f5020.jpg 1920w”>Pikien negee pee/ Djompo futu anga schopsteentje (2008). Acryl, olieverf, pastel en collage op doek. 190 x 325 cm Collectie Stedelijk Museum Amsterdam
Aan de muren van het opgeruimde atelier hangen zijn kenmerkende kleurrijke en abstracte schilderijen met stukken pangi-stof – de geruite katoenen stof die Aukaanse vrouwen als rok omknopen – Afaka-tekens en motieven uit het traditionele houtsnijwerk, tembe. Op de grond een paar beelden, op een tafel een maquette van een werk dat hij voor een recente tentoonstelling in New Orleans bedacht en liet uitvoeren in Nederland: de 56 Afaka-tekens, monumentaal uitgevoerd in staal, een opstelling die 38 bij 24 meter beslaat. Zijn schilderijen gaan meestal naar het buitenland. Daarom spant hij zijn doeken niet op en kan hij dus geen ezel gebruiken. Vroeger werkte hij op de grond, maar toen hij daardoor last kreeg van zijn knieën – „ik kwam niet meer overeind” – liet hij op doktersadvies grote, verrijdbare tafels maken op kniehoogte. Zijn vriendin heeft er genoeg van om in het atelier te wonen en buiten te koken, zegt hij. Daarom wordt naast het atelier nu een huis gebouwd.
Als jong kind keek Pinas ademloos toe hoe dorpsgenoten uit boomstammen boten sneden. Zodra hij thuiskwam, tekende hij ze na. Op zijn zevende werd hij door zijn ouders naar een internaat gestuurd, omdat hij „echt ondeugend” was. „Onhandelbaar” zelfs. „Ik sloeg mijn moeder met een bezemstok. Elke dag ging ik met de boot naar school, en elke dag gooide ik de lepel die ik meekreeg in de rivier.” Harde lach. „Dus op gegeven moment zeiden ze: we kunnen die jongen niet meer aan.”
En dan ging je elke weekend naar huis?
„Alleen aan het einde van de maand.”
Een kind van zeven.
„Ik miste thuis niet echt. Ik kreeg er de aandacht die ik thuis niet kreeg; mijn moeder had acht kinderen, ik ben de derde, het leven was niet zo gemakkelijk, het was overleven. Op het internaat kreeg ik mooie kleren, speelgoed, genoeg tekenpapier – daar heb ik het tekenen echt kunnen ontwikkelen. ’s Avonds voordat we gingen slapen kwam soeur Magdalena sprookjes voorlezen. Ik heb veel geleerd. Koken, schoonmaken. Discipline. Als ik mezelf vergelijk met mijn broer en zussen ben ik meer gefocust. Voor een kunstenaar is dat belangrijk. Als je niet gedisciplineerd bent, gebeurt er niks.”
Hoe kregen ze die discipline erin?
„Als je niet luisterde kreeg je met de gummi. In die tijd klaagden we, maar het was goed hoor, het heeft ons echt gevormd. Ook door de competitie die er was. Bepaalde jongens werden geprezen. Dus dan wil je ook een keer geprezen worden.”
Foto Wendelien Daan
Hij was van plan mijnbouwkundig ingenieur te worden, maar zijn tekenlerares op de middelbare school raadde hem aan naar ‘Nola’ te gaan, het Nola Hatterman Instituut. De kunstacademie, nog altijd gevestigd in hetzelfde kleine houten gebouw in Paramaribo, is vernoemd naar de Nederlandse actrice en kunstenaar die in 1953 als vijftiger naar Suriname verhuisde.
Pinas begon er op zijn veertiende, hij woonde net in Paramaribo, in een van de houten ‘Bruynzeel-woningen’; zijn vader was bulldozerbestuurder en later voorman bij het houtbedrijf. Pinas: „Hij had een paar Hollanders als baas en zij hadden tegen hem gezegd: als je wil dat je kinderen verder studeren moet je een huis hebben in de stad. Mijn vader kwam in het begin alleen in het weekend.” Elke dag, als hij klaar was op de mulo, ging hij naar ‘Nola’. Later deed hij de vervolgopleiding en werd hij er docent.
Jullie verhuisden net op tijd, vlak voor de Binnenlandse Oorlog.
„Een broer en twee zussen van mijn vader zijn bij ons ingetrokken toen ze moesten vluchten. Mijn oom had drie kinderen, mijn ene tante zes en de andere vier. Moet je je voorstellen, woonden we met z’n allen in die driekamerwoning. Neven, nichten, vrienden die achterbleven zijn vermoord, of de weg kwijtgeraakt – zwerver geworden, verslaafd. Maar in de stad was het: je ruikt als een Marron, je steelt als een Marron, waarom zijn die Marrons hier? Dus je werd gewoon gediscrimineerd.”
Je zou denken: Marrons verdienen juist respect.
„Precies. Zij hebben gevochten tegen de slavernij. Maar het probleem is: we zijn meestal niet westers geschoold. En dan krijg je geen baan, of een baan die niet genoeg oplevert. En dan willen die jongens een patta hebben, dan gaan ze drugs doen, raken ze in het criminele circuit. Op gegeven moment kwam meer dan 50 procent van de mensen in de gevangenis uit het binnenland. Als je als Marron ergens kwam begonnen mensen zich een beetje terug te trekken: hé, die gaat ons beroven. Weet je, ik ben ook twee keer opgepakt door de politie. Mishandeld ook. Eén keer… toen had ik gewoon een beetje gevlochten haar, ik was een jaar of 24, 25. Ik had een kleine, rode tweedehands auto en kwam van Nola. Die dag had ik veel schilderijen verkocht; in de vakantieperiode kwamen veel buitenlanders naar Nola. Er kwam een auto naast me rijden en die gebaarde me dat ik moest stoppen. Ik dacht: misschien willen ze me beroven dus ik gaf gas. En zo raceten we door de stad, er werd zelfs op me geschoten. Ik ben uiteindelijk gestopt op een plek waar veel mensen waren. Ze hebben me uit de auto getrokken, geschopt en in de boeien geslagen. Het waren agenten, maar ze waren niet herkenbaar en ze hebben zich niet geïdentificeerd. Op het politiebureau kwam ik een buurjongen tegen die agent was. Hij zei: wat is er gebeurd met mijn buurjongen? Het bleek dat ze me hadden opgepakt omdat ik op iemand leek die ze zochten. Een paar vrienden hebben de pers erbij gehaald en zo is het in de krant gekomen – ik had een kaakfractuur. En dan had ik die contacten nog. What about de anderen die die niet hebben?”
Het doet me een beetje denken aan wat in de Verenigde Staten gebeurde…
„Met George Floyd. De tweede keer werd ik op de weg ingehaald door een politie-auto met zwaailichten. Hij ging dwars voor me staan en er stapte een agent uit die zijn geweer op mij had gericht: handen in de lucht! Er stonden mensen om ons heen die zeiden: maar meneer, dat is die kunstenaar! Later hoorde ik dat een Hindostaanse man de politie had gebeld en gezegd dat ik hem ging beroven. Santhoki, die toen minister van Justitie en Politie was, heeft van president Venetiaan nog publiekelijk zijn excuses moeten aanbieden. Die gebeurtenissen, de beknelling waarin ik zat, die hebben bepaald wat ik nu doe. Maar toen, toen ik nog aan Nola was verbonden, nog niet.”
Wat maakte je voor werk in die tijd?
„Toeristisch werk. Stadsgezichten, bomen, hutten, papegaaitjes, vrouwen uit het binnenland die kleren wassen.”
Waarom maakte je dat?
„Geld.”
En je maakte ook niks anders voor jezelf.
„Nee. In 1996 kreeg ik een beurs om verder te studeren in Jamaica. Daar noemden ze wat ik maakte fried fish – dingen die gemakkelijk te verkopen zijn. Je maakt gewoon maar iets, zeiden ze. Dat was heel moeilijk om te horen, want ik had nooit iets anders gedaan of geleerd. En het was mijn houvast, ik verdiende er mijn inkomen mee. Maar als ik zo doorging hoefde ik na de vakantie niet terug te komen. Ik moest in Suriname maar eens gaan onderzoeken wie Marcel Pinas was. Toen bedacht ik: de traditionele houtsnijmotieven, de pangi-doeken – daar ga ik iets mee doen. Dus ik vertelde toen ik terug was: ik ga dit doen want mijn voorouders dit en dat. Ze zeiden: wat? Ben je een Marron? Oh, you’re so special, we are proud of Maroons! Al die docenten waren opeens nieuwsgierig. En dat heeft veel veranderd. Ook voor mijzelf – daarvoor was ik altijd trots als mensen dachten dat ik een stadcreool was, want ik wilde geen Marron zijn. Ik ben het gaan ontwikkelen: wat is mijn meerwaarde als kunstenaar? Wat kan ik bijdragen, wat is mijn rol? In het begin voelde ik me fragiel, omdat ik nieuwe dingen deed. En ook omdat ergens in mijn achterhoofd zat: hoe ga ik dit verkopen? Maar ik studeerde af als most outstanding student en kwam met heel veel geld terug uit Jamaica, want alle docenten hadden werk van me gekocht.”
Wat voor werk was het?
„Schilderijen, met Afaka-schrift en collage van pangi-doeken. Heel donker; een verbrand raam en daarachter zag je die doeken. Vernietiging, maar ook hoop. Begrijp je?”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Leli pikien (2022). Oliestick, acryl en collage op doek. 145 x 210 cm ” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Leli pikien (2022). Oliestick, acryl en collage op doek. 145 x 210 cm ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-4.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094852/data130886789-8c83f4.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-25.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-23.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-24.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-25.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/kunstenaar-marcel-pinas-wil-de-marroncultuur-levend-houden-wie-anders-gaat-iets-doen-voor-deze-gemeenschap-26.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/iCRYc2qnndGh9EhqfjIiQBH68ys=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/04/28094852/data130886789-8c83f4.jpg 1920w”>Leli pikien (2022). Oliestick, acryl en collage op doek. 145 x 210 cm Collectie Marcel Pinas
„Toen ik terug was werd me gevraagd werk in te sturen voor een VN-tentoonstelling in Parijs. In de commissie zaten alleen Surinamers, en ik ben het niet geworden. Mensen zeiden: je was voordat je naar Jamaica ging beter. Maar mensen die echt op de wereld waren georiënteerd vonden het wel iets, dus ik wist dat ik door moest gaan. Ik besefte al snel dat ik mijn eigen mensen niet ging bereiken met schilderijen, die komen niet naar een galerie. Dus ben ik objecten gaan maken in de openbare ruimte. In Paramaribo, in Moengo. Er was natuurlijk geen budget. Ik maakte het gewoon en dan zei ik bijvoorbeeld: ik wil dit graag aanbieden in verband met dertig jaar staatkundige onafhankelijkheid.”
Een van die werken was een monument voor het bloedbad van Moiwana: twee totempalen die hij voor een eerdere tentoonstelling had gemaakt, metalen symbolen uit het Afaka-schrift die samen de woorden ‘kibii wi’ – bescherm ons – vormden, 39 houten palen eromheen. Pinas: „De ingrediënten had ik, maar nog geen toestemming om het te plaatsen. Ik dacht: ik ga het netjes aanbieden bij de burgemeester. Die zei dat hij het niet wilde – later hoorde ik dat hij gelieerd was aan Bouterse. Ik ben naar Brunswijk gegaan en die zei dat de burgemeester niks te zeggen had en dat ik moest gaan praten met de vertegenwoordiger van het dorp en de nabestaanden. Die vonden het allemaal een fantastisch idee, en hebben geholpen met de plaatsing. Een dag voor de onthulling dacht ik: ik ga toch maar even bij de burgemeester langs om een uitnodiging te brengen. De weg naar Moengo was nog heel slecht, dus het duurde vier uur om daar te komen. Hij was nog steeds niet geïnteresseerd. President Venetiaan had ik al eerder uitgenodigd en toen ik weer thuis was belde zijn secretaresse: hij vond het ook een fantastisch idee. Hij had andere afspraken, maar de minister van Regionale Ontwikkeling zou er wel zijn. De burgemeester moest toen toch komen, om de minister te ontvangen. Hij was zo boos, hij heeft niet met mij gesproken. Maar het was goed, iedereen was er, alle kranten en radio- en televisiestations. Door het kunstwerk kwamen de nabestaanden voor het eerst in contact met de overheid. Het trauma was duidelijk zichtbaar. Mensen gingen schreeuwen, raakten in trance, er was een man die met een bijl liep te zwaaien – zijn vader was daar vermoord. Er is nooit iets opgezet om die mensen te begeleiden.”
Monument in Moiwana (2007) Foto Imageselect
Zijn er ooit excuses gemaakt?
„Ja. En er kwam schadevergoeding en vervolging, want de zaak kwam voor het Inter-Amerikaanse Hof voor de Mensenrechten. En er moest een monument komen, een permanent monument, want dat was dit niet. Die mensen zeiden: Marcel Pinas heeft al iets gedaan, dus we willen met hem verder. Ik heb met ze gezeten om te praten hoe het eruit moest gaan zien, en de overheid heeft geld gegeven.” In 2007 werd het permanente monument opgeleverd, net als de tijdelijke monument op de plek waar het bloedbad zich afspeelde. Een toelopende, tien meter hoge zuil van beton en metaal met ‘kibii wi’ erop in metalen tekens, daaromheen 39 zuilen van staal, allemaal in een ander formaat, gebaseerd op de karakters van de doden, die in een massagraf terechtkwamen. „Nu heeft ieder slachtoffer tenminste een eigen zuil.”
Wat vind je ervan dat Brunswijk later in de regering van Bouterse is gegaan?
„Aan de ene kant vind ik het niet kunnen om met iemand in zee te gaan die je eigen mensen heeft vermoord. Aan de andere kant: als je zoiets doet kan het ook voordelen hebben voor ons.”
En?
„Het is veranderd en het is niet veranderd. Begrijp je? Sinds Brunswijk vicepresident is hebben er nog nooit zo veel Marrons in de regering gezeten. De dorpen in de buurt van Moengo hebben sinds vijf jaar elektriciteit. Maar we hebben nog steeds geen recht op de grond waarvoor onze voorouders zo hard hebben gevochten. Als zich ergens een bedrijf vestigt, worden de mensen die er wonen gewoon weggestuurd.”
En de discriminatie?
„Die is er nog steeds. Wij moeten zo hard werken om dingen in Moengo voor elkaar te krijgen: ‘Dat is Brunswijkgebied, we zijn niet geïnteresseerd.’ Brouwerij Parbo wilde eerst geen biertap voor mijn festival leveren omdat ze dachten dat die vernield zou worden.”
Om moedeloos van te worden.
„Soms voel ik me echt gekwetst, in een hoek gedrukt en dan wil ik kort door de bocht: ik heb het twee, drie keer gezegd maar je luistert niet! Maar dan denk ik: laat ik maar niet doen, laten we de langere weg bewandelen. Als je dingen doet op jouw eigen manier, met overtuiging, dan weet je mensen uiteindelijk te raken. Dat is ook wat ik de jongeren in Moengo vertel. Onze voorouders kwamen met niks naar het bos en hebben daar een eigen cultuur ontwikkeld. Als je naar oude foto’s kijkt, hoe ze daar in hun boten stonden: zo gespierd, zo trots. Wij hebben computers, internet, wat houdt ons tegen het maximale uit onszelf te halen? Alle kunstenaars die hier een residency doen, doen een project met jongeren. Met hun aanwezigheid moeten ze bijdragen aan de wederopbouw, bewustwording van de identiteit. Maar ook corrigerend bezig zijn naar de gemeenschap toe. Door het onverwerkte trauma van de oorlog zijn er nog steeds veel afwijkende gedragspatronen. We brengen ze dingen bij als: je moet op tijd komen, mensen niet uitschelden, elkaar ondersteunen. De basisdingen.”
Wanneer ontstond het idee om in Moengo aan de slag te gaan?
„Dat was toen ik in Amsterdam op de Rijksakademie zat. Ik wilde er eerst niet heen, maar Vincent Vlasblom, mijn zaakwaarnemer in Nederland, dacht dat het goed zou zijn voor mijn carrière.”
Hoe vond je het daar?
„Ik ging elke dag op de fiets” – hij lacht – „en ik hou niet van dat koude. Dus dat was een tegenvaller. Maar ik verkocht goed, dus ik kon elke drie maanden twee, drie weken terug naar Suriname. De meeste mensen op de Rijksakademie begrepen niet wat ik deed, er was geen aansluiting, altijd discussie. Ik dacht bij mezelf: je bekijkt het, ik weet wat ik wil. Maar ik heb de twee jaar vol gemaakt, omdat ik alles wilde uitproberen, qua techniek; ik heb er keramische objecten van vier meter hoog gemaakt, dat was me anders niet gelukt. En ik had goed contact met de directeur, Janwillem Schrofer. Hij zei: ‘Wat ga je straks in Suriname doen? Denk erover na.’ In Moengo was geen bauxiet meer, Bruynzeel was weg. Wat is het alternatief? Cultuur. Ik besloot: ik ga niks meer doen in Paramaribo, ik focus op Moengo, daar kan ik iets betekenen. We hebben samen een plan gemaakt om van Moengo het kunstdistrict, de kunsthoofdstad van Suriname maken, met een guesthouse, restaurant, theater, museum. Ik ben met een container vol kunst teruggereisd naar Suriname, met het plan er een tentoonstelling mee te maken in Moengo, maar ik kon er niks mee, want we hadden wel een paar fondsen aangeschreven maar niks gekregen.” Hij ging evengoed naar Moengo, kwam in contact met Suralco en mocht de voormalige wasruimte van het ziekenhuis gebruiken om kunstlessen te geven aan jongeren.
Kukuu (2015) Collectie Marcel Pinas
In de loop van de jaren kreeg Pinas een steeds groter gedeelte van het voormalige ziekenhuis tot zijn beschikking. Inmiddels gebruikt hij het hele gebouw. In ziekenkamers en in het veld om het gebouw heen staan werken die zijn geschonken door kunstenaars die er een residency hebben gedaan: Patricia Kaersenhout bijvoorbeeld, duo La Cruz & Helweg, Dirk van Lieshout, Ken Doorson en Remy Jungerman, beiden geboren in Moengo. Er is een expositie met historische foto’s die is samengesteld door antropoloog Thomas Polimé, die is gespecialiseerd in de Marroncultuur. Een opnamestudio, een buitenpodium. Onder in het gebouw is het atelier van de in Suriname geboren Nederlandse kunstenaar Maikel Deekman, de huidige artist-in-residence.
Met kritische blik loopt Pinas door het gebouw. Veel ruimtes maken een verwaarloosde indruk: kapotte vloeren, afgebladderde verf. In de rechtervleugel heeft hij een vriend net een gang en een paar kamers laten opfrissen: zachtgrijs geverfde muren, antraciet zeil op de vloer. „Zo moet het overal worden”, zegt hij. „Maar het budget is op.” In een van de opgeknapte kamers staat een installatie met keukengerei en lampen, een van de zeldzame werken van hemzelf in het museum. „Ik wil niet dat mensen denken: hij denkt alleen aan zichzelf.”
Tijdens Covid, vertelt hij, trokken daklozen in het gebouw. Ze stalen de airco’s en de koperen bedrading, beschadigden een aantal kunstwerken en namen instrumenten en apparatuur mee uit de opnamestudio. Het was niet de eerste keer dat er ingebroken werd. Toen Pinas in 2019 in De Nieuwe Kerk bezig was met de opstelling van Het laatste avondmaal kreeg hij foto’s toegestuurd van militairen en politiemensen, bezig kunstwerken uit zijn museum in een vrachtwagen te laden. De regering had Moengo een middelbare school beloofd, „en de makkelijkste manier om dat te realiseren was gebruikmaken van het ziekenhuis. Ik zei: als je ons eruit wil halen, geef ons dan een alternatief. Onderhandelen, onderhandelen, onderhandelen, we kwamen er niet uit. Maar ze hadden niet aangekondigd dat ze het zouden ontruimen.” De deuren waren kapot, 24 werken verdwenen – hij kan de namen van de kunstenaars nog zo opnoemen. Toen hij eenmaal had uitgezocht waar ze heen waren gegaan bleken ze al vernietigd.
Nadat hij een kort geding had aangespannen kreeg hij het gebouw terug en werd elders een school gebouwd, maar zijn festival ging dat jaar voor het eerst niet door. „Ik kreeg anonieme telefoontjes dat ik moest stoppen, ik werd echt bedreigd. Oudere mensen zeiden: je moet meebewegen met de storm en wachten tot het weer rustig is. Toen heb ik voor mezelf gekozen en ben ik me gaan focussen op mijn kunst, want je kan niet beide dingen verliezen.”
Wanneer is het museum weer opengegaan?
„Begin vorig jaar. De brandweer heeft geholpen met schoonmaken, we moesten alles opnieuw aanleggen. Er zijn weer projecten met jongeren opgestart, er moet weer een festival komen. Ik wil dat het zo bijzonder wordt dat mensen er speciaal voor uit Nederland en Amerika komen. Ik heb heel lang getwijfeld of ik het allemaal weer moest oppakken. Maar jongeren begonnen me filmpjes te sturen die ze hier op het podium hadden opgenomen: van kinderen die in de regen op lege emmers aan het trommelen waren, dansfilmpjes. ‘Meneer, wanneer komt u weer?’ Dat raakte me. Ik besefte: wie anders gaat iets doen voor deze gemeenschap? Dit is mijn levenswerk.”
CV Marcel Pinas
1971
Geboren in Pelgrim Kondre (Marowijne), Suriname
1985
Begint aan Nola Hatterman Instituut, Paramaribo
1999
Afgestudeerd aan Edna Manley College of the Visual and Performing Arts, Kingston, Jamaica
2002
Eerste solo-expositie, in Paramaribo
2005
Residency Vermont Studio Center, Johnson, VS
2007
Rijksakademie, Amsterdam (tot 2009)
2010
Start Tembe Art Studio, Moengo. Verkozen tot Young Global Leader, World Economic Forum
2011
CAMM (Contemporary Art Museum Moengo), eerst in een oude supermarkt
2013
Eerste Moengo-festival
2016
Kibii Wi Koni Research Center, dat Marroncultuur vastlegt; deelnemer tentoonstelling Zwart Glas, Glasmuseum, Leerdam
2019
Installatie voor De Grote Suriname Tentoonstelling, De Nieuwe Kerk, Amsterdam
2024
Duotentoonstelling met Isan Corinde, Stedelijk Museum Vianen
Marcel Pinas woont met zijn vriendin en hun zoon in Lelydorp, Suriname. Uit een eerdere relatie heeft hij drie kinderen.