Opinie | Druk, druk, druk? Wees eens echt vrij

Ik zit aan een tafeltje van een Amsterdams café, waar ik heb afgesproken met Andrea Knezovic om te praten over werk en rust. Knezovic is beeldend kunstenares en onderzoeker en maakte met Agata Bar een boek over de politiek van rust in de moderne samenleving (Nocturnalities. Bargaining Beyond Rest). De zon schijnt uitnodigend over het terras, maar we hebben maar een uurtje voor ons gesprek tussen alle andere afspraken door, dus uitgebreid van de zon genieten is er niet bij.

We hebben het erover hoe de Nederlandse agendacultuur spontaniteit smoort. Stel, wij hebben het gezellig en krijgen zin om ons gesprek voort te zetten, een wandeling in het heerlijke weer te maken of nog ergens anders een biertje te drinken. Helaas, onze agenda’s staan zulke opwellingen niet toe.

Terwijl het juist de spontane ontmoetingen en ervaringen zijn, die ons het meest bijbleven en het gevoel geven dat we leven. Waarom maken we daar niet meer ruimte voor? Hard werken doen we om in onze behoeftes te voorzien. Maar wat als we daarmee voorbijgaan aan onze basale behoefte om te kunnen handelen naar ons gevoel, gehoor te geven aan onze verwondering? Zijn we vergeten waartoe onze productiviteit eigenlijk dient bij te dragen – het leven zelf?

Als je een gemiddelde Nederlander vraagt of die veel vrijheid heeft, zal die misschien bevestigend antwoorden. Maar met zowel de ruimte die deze Nederlander in de agenda heeft, als met de vrije dagen die diegene krijgt van de overheid, is het jammerlijk gesteld. Hoewel in april en mei Pasen nog amper voorbij is of Koningsdag en Hemelvaart dienen zich alweer aan, staan we in werkelijkheid met maar zeven officiële feestdagen per jaar onderaan de lijst van de hele EU. Zelfs de vrijheid zelf mogen we in Nederland maar eens in de vijf jaar vieren.

Strikt gezien werken Nederlanders vergeleken met andere Europese landen relatief weinig uren per week. Maar flexibel of parttime werken leidt in veel gevallen tot een hogere verwachting van de prestaties in de uren die wel gewerkt worden, vertelde arbeidssocioloog Heejung Chung mij toen ik haar interviewde over haar boek The Flexibility Paradox

Een mogelijke verklaring voor al die Nederlandse drukte vinden we in het diepgewortelde calvinisme, dat arbeid ziet als een manier om God eer te bewijzen. De calvinistische Nederlander hecht aan soberheid, zuinigheid en arbeidsethos. Niet lullen maar poetsen. Een Nederlander die niet werkt, wordt al gauw als een nietsnut gezien. Op de vraag ‘Hoe gaat het?’ is het volkomen normaal en zelfs gewenst om het antwoord ‘druk’ te geven. Druk zijn staat gelijk aan een goed mens zijn. Je zegt ermee: ik doe ertoe. Zelfs pensionado’s hebben in Nederland vaak een drukke agenda.

Tegenovergestelde van druk

Toen ze haar moeder in Kroatië vertelde dat ze druk was, klonk die juist bezorgd, vertelt Knezovic mij. „Mijn moeder vroeg of het wel goed met me ging, dat ik het zo druk had.” In Kroatië – zestien officiële feestdagen – is het beste antwoord dat je kunt hebben op de vraag hoe het gaat ‘fjaka’, een term die precies het tegenovergestelde van druk zijn impliceert. Het betekent zoiets als een ontspannen staat van lichaam, geest en hart.

Ik herinner me een zelfde soort situatie, toen ik mijn vader in Estland in september vroeg of hij op 2 november al plannen had. In Nederland zou je zonder ook maar met je ogen te knipperen je agenda erbij pakken. Mijn Estse vader moest lachen: „Natuurlijk niet!”

Misschien denk je nu dat dat een vertekend beeld is, omdat mijn vader in de zestig is en daardoor meer tijd omhanden heeft. Maar dezelfde ervaring heb ik in Estland met mensen in de dertig of veertig; zelfs werkafspraken zijn daar moeilijk een paar maanden vooruit te plannen. Dat vraagt een zeker vertrouwen bij beide partijen dat het wel losloopt als het dan zover is.

Onze vrije tijd is zelfs zo druk geworden, dat het stress en burn-outs oplevert

We hebben het vaak over een gezonde werk-privébalans. Maar die veronderstelt een duidelijke scheiding tussen tijd voor productiviteit en tijd zonder verplichtingen. In de volle-agendacultuur en 24-uurseconomie vervaagt die grens steeds verder.  Denk bijvoorbeeld aan alle notificaties die op je telefoon binnenkomen. Vaak genoeg heb ik – soms al lopend op straat – een appje beantwoord of een melding van mijn bank, de Belastingdienst of een andere organisatie geopend, terwijl ik mij eigenlijk had voorgenomen om even te ontspannen. In een maatschappij waar je op elk moment van elke dag nuttig kunt zijn, voel je je bijna schuldig als je daar geen gehoor aan geeft.  Het idee dat er een snel bewegende wereld is, die aan jou voorbij raast, als jij niet continu bereikbaar bent, zorgt voor een gevoel van ontoereikendheid. Die onzekerheid proberen we te beheersen door te blijven presteren. Maar als we onze vrije uren net zo doelmatig en krap indelen als onze werkuren, waaruit kan die werk-privébalans dan bestaan? 

Onze vrije tijd is zelfs zo druk geworden, dat het stress en burn-outs oplevert. En dat begint al op jonge leeftijd. Uit onderzoek van TNO uit 2022 blijkt bijvoorbeeld dat jongeren niet alleen stress ervaren door werk, maar ook door sociale druk en de confrontatie met de ‘perfecte levens’ van anderen op sociale media. Volgens een rapport van het CBS uit 2021 ervaren jongeren tussen de 12 en 25 het vaakst stress door hun ‘drukke leven’ en op de tweede plaats van school. 

De Noorse filosoof Lars Svendsen, auteur van de boeken Work en The Philosophy of Freedom, stelt dat onze vrije tijd in veel gevallen zelfs meer op werk is gaan lijken dan het werken zelf. Hij haalt een passage aan uit Voorbij goed en kwaad van Friedrich Nietzsche, waarin het gaat over het onvermogen van de mens om verveling te tolereren. „Het is een geniale uitvinding van de Engelsen om van de zondag een vrije dag te maken”, schrijft Nietzsche. „Zodat het volk onbewust zal verlangen naar de volgende werkdag.”

Tegenwoordig zijn we volgens Svendsen in het andere uiterste beland: we vullen onze vrije tijd met zoveel activiteiten dat die bijna uit zijn voegen barst. We verlangen tegenwoordig niet meer naar de maandag, omdat we ons vervelen. Maar omdat de vrije tijd dusdanig veeleisend en stressvol geworden is, dat weer aan het werk gaan voor velen de echte vakantie is.

Rust is een prestatie

In onze kapitalistische 24-uurssamenleving ligt zelfs onze intimiteit – de meest persoonlijke vrije tijd en ruimte die we bezitten – op de onderhandelingstafel. Slaap, gezondheid en relaties worden geanalyseerd en bijgehouden met apps. Rust is een prestatie geworden.

Knezovic noemt het „de laatste grens”: het laatste stukje van ons leven dat volledig gekapitaliseerd dreigt te worden. We zijn misschien in de veronderstelling dat we al genoeg vrijheden hebben verworven. Maar zonder spontaniteit, zonder de ruimte om af te wijken van het schema, verliezen we iets wezenlijks: onze innerlijke vrijheid.

Natuurlijk is het niet realistisch, of zelfs wenselijk, om heel je leven naar opwellingen in te richten. Rituelen en kaders doen ons ook goed. Maar wat spontaniteit herwinnen op je agenda, is voor iedereen binnen bereik. Het vergt wel een andere denkwijze. Waar we vrije tijd nu zien als iets om op te vullen, vraagt spontaniteit om onopgevulde, open tijd. Of in ieder geval een meer fluïde, flexibel tijdsgevoel.

„In Kroatië snoepen mensen eerder van hun werkuren om bijvoorbeeld nog een koffie te drinken met een goede vriend, in plaats van dat ze van hun vrije tijd zouden snoepen om extra werk te verzetten”, zegt Knezovic. Ook extra, verplichte vrije dagen zouden ons ruimte geven om spontaan te zijn en het gevoel dat we onze vrije tijd niet altijd hoeven te ‘verdienen’. Alleen met voldoende leegte kunnen we ons ook afvragen waarom we werken, en voor wie.

Een maatschappij waarin druk zijn een ereteken is en zelfs 1 mei, de Dag van de Arbeid – bij uitstek een moment voor bezinning op ons werkende leven – geen officiële feestdag is, heeft het antwoord echter al paraat: productiviteit is de norm, reflectie en spontaniteit zijn de ongewenste uitzondering.

Lees ook

Lees ook: Het Westen verveelt zich dood – en dat is een bedreiging

Foto GettyImages


Tv-recensie | Bij TMF ging veel mis, maar niemand heeft spijt van het avontuur

Hoe begin je een column over de nieuwe documentaire The TMF Story? Met een van de vele smakelijke anekdotes die de geïnterviewde ex-vj’s over hun TMF-tijd vertelden – je eigen set in elkaar knutselen, te populair worden om nog met de bus te kunnen gaan, kussengevechten houden met Robbie Williams? Of toch met de vermeende „tieten”-uitspraken van TMF-oprichter Lex Harding? Dat is best een dilemma, kan ik je melden.

De documentaire in kwestie verscheen donderdag op RTL-streamingdienst Videoland, maar is sinds begin deze week al onderwerp van gesprek. Maandag meldde Tina Nijkamp (altijd op de hoogte van de laatste juice op het Mediapark) in haar tv-podcast dat Harding en mede-oprichter Herman Braakman ontevreden waren over wat er van geworden was en een advocaat op RTL hadden afgestuurd. Al gauw heette dat „de rel”, „ophef” en „commotie”; de Videoland-documentaire werd nu vergezeld van het bijvoeglijk naamwoord „veelbesproken”. Inmiddels staat The TMF Story online en lijkt ieder medium een eigen invalshoek te hebben gekozen voor waar die commotie precies om draait. Zo kopte PowNed: ‘Rel om Videoland-docu over TMF, oud-omroepbaas beschuldigd van racisme’. En Shownieuws: ‘Schokkende onthullingen in TMF-docu: paniekaanvallen en flauwvallen’. En dan was er dus ook veel te doen over tieten. Bij Goedemorgen Nederland (WNL) werd donderdagochtend een van de pijnlijkste fragmenten vertoond, waarin oud-vj Isabelle Brinkman vertelde hoe ze Harding om een beter salaris had gevraagd. Mede-vj Fabienne de Vries verdiende meer, terwijl Brinkman minstens zo veel werkte. „Isabelle”, had Harding daarop geantwoord; „je hebt helemaal gelijk. Maar je hebt geen tieten.”

Bij het kijken kun je niet anders dan je opwinden over zulke voorbeelden van seksisme, of over de keer dat Sylvana Simons bij haar vertrek als vj te horen kreeg dat ze „apenmuziek” zou hebben gedraaid. Dat de jonge vj’s waanzinnig veel uren maakten voor veel te weinig geld – daar ontkom je ook niet aan. En als je zo vermoeid raakt dat je er anderhalf jaar ziek van blijft, dan gaat er echt iets mis.

Wereld van mogelijkheden

Tegelijkertijd spreken vrijwel alle voormalige vj’s – óók Brinkman, óók Simons – met zo veel liefde en enthousiasme over TMF dat je je kunt afvragen of hier daadwerkelijk een rel gaande is. The TMF Story schetst geen eenzijdig beeld van de oude jongerenzender: er werd geruzied, er heerste een achterhaald beeld over vrouwen en er waren nog genoeg andere dingen aan de hand, maar de voormalige medewerkers herinneren zich hun tijd bij TMF ook als leuk, spannend en leerzaam. De vj’s zagen een wereld van mogelijkheden voor ze opengaan – ze maakten hun eigen programma’s, interviewden alle sterren. Ze werden zélf ineens sterren. Je gunt ze achteraf dat ze dat onder betere, gezondere werkomstandigheden hadden gedaan, maar 25 jaar na dato kun je dat niet meer bewerkstelligen. Ze hebben hoe dan ook geen spijt van hun TMF-avontuur, zeggen bijna alle geïnterviewden aan het eind van de tweedelige docu. Ze hadden het niet willen missen.

Harding en Braakman hadden gewoon kunnen zeggen dat dat ook voor hen geldt, maar dat ze met de kennis van nu wel op een aantal vlakken anders met hun personeel zouden omgaan. Dat is meer dan welkome zelfreflectie in een tijd dat er nog steeds veel winst te behalen valt op het gebied van omgangsvormen op mediaredacties. In plaats daarvan hebben ze zich vooral nog dieper ingegraven door te mopperen dat ze niet goed uit de verf komen. Ik denk dat dat een voorname reden is dat we het nu, als het over de TMF-documentaire gaat, weinig hebben over de fantastische jaren 00-outfits van de vj’s, of over bizarre programma’s als Wakker worden met Valerio. Nu hebben we het vooral over tieten. En dat is best jammer.


Opinie | Geen Mexicaanse liedjes over drugsbazen meer?

Zijn het onschuldige volksnummers of is het muziek waarin geweld wordt verheerlijkt? Het debat rond Mexicaanse corridos woedt heviger dan ooit. In deze ballades wordt het leven van Mexicanen bezongen, vaak in rurale delen van het land. In die streken zijn geweld en armoede een realiteit voor miljoenen mensen, maar de corridos zijn bepaald geen trieste nummers.

Want in gebieden waar drugskartels soms de grootste werkgever vormen en verantwoordelijk zijn voor investeringen in de lokale gemeenschappen, worden de kartelbazen gezien als helden. Het is een verering die terugkomt in de corridos: de misdaden en moorden worden bezongen als Griekse heroïek. De drugsbaas als een Mexicaanse Robin Hood die het opneemt tegen het systeem.

Het debat over de invloed van deze liederen op jongeren is decennia oud. Vergelijk het met de controverse rond gangsterrap in de jaren negentig. Maar waar artiesten vermeende banden met kartels voorheen weglachten, is dat sinds het aantreden van Donald Trump anders.

Begin april werden de Amerikaanse visa van leden van de corrido-groep Los Alegres del Barranco ingetrokken, vanwege hun hit ‘El Del Palenque’, een eerbetoon aan ‘El Mencho’, leider van het Jaliscokartel en de meest gezochte crimineel in Mexico. „Ik ben een groot voorstander van vrijheid van meningsuiting, maar dat betekent niet dat die meningsuiting geen consequenties mag hebben”, schreef de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken Christopher Landau op X. „Het laatste wat we moeten zijn is een plaats waar mensen die criminelen en terroristen verheerlijken welkom zijn.”

Ook andere Mexicaanse artiesten dreigen hun Amerikaanse visa te verliezen als ze hun corridos blijven zingen. En niet meer naar de Verenigde Staten kunnen afreizen, is een economische aderlating voor deze artiesten. De VS met zijn enorme Spaanstalige gemeenschap zijn van levensbelang.

Woedende reactie

Deze dreiging leidt nu al tot verandering in het Mexicaanse muzieklandschap. Meerdere artiesten zeiden voorafgaand aan of tijdens concerten dat ze geen corridos meer zouden zingen waarin kartels aan bod kwamen.

Het publiek reageerde woedend. Bij concerten vlogen stoelen door de zaal. Vechtpartijen braken uit. Mexicanen accepteren niet dat juist nummers die hun realiteit weergeven – hoewel vaak positief – niet meer gezongen worden.

Ook de Mexicaanse autoriteiten lijken dergelijke artiesten harder aan te pakken. Meerdere Mexicaanse staten hebben corridos over de drugswereld verboden en de regering dreigt met vervolging van artiesten die de misdaad verheerlijken.

„We verbieden geen muziekgenre, dat zou absurd zijn. Wat we voorstellen is dat de teksten geen drugs, geweld, geweld tegen vrouwen of het zien van een vrouw als een seksueel object mogen voorstaan”, zei president Claudia Sheinbaum volgens dagblad El País. „Dit maakt allemaal deel uit van het feit dat we een sociaal bewustzijn in ons land willen creëren”.

Het is in lijn met het imago dat de regering van Sheinbaum wil uitstralen naar de VS. Het leger ging de strijd aan met het Sinaloakartel. Drugslaboratoria werden opgerold, grote hoeveelheden fentanyl in beslag genomen. Kartelbazen worden uitgeleverd aan de VS, om Trump tevreden te stellen. Voor drugskartels en alles wat eraan vastkleeft in Mexico is geen ruimte, zo wil Sheinbaum laten zien. Voor muziek óver die kartels ook niet.

Ondertussen stijgt het aantal ontvoeringen – vaak door de georganiseerde misdaad. Aan kartels gelinkte gouverneurs en burgemeesters uit Sheinbaums eigen partij zitten nog altijd in het zadel. De vraag is of die situatie in Mexico gaat verbeteren als artiesten vervolgd worden.


Column | Oekraïners schuiven op naar het Westen: ‘Elke Russische bom maakt ons Europeser’

‘Vroeger keek ik tegen Europa op. Jullie deden alles beter dan wij in Oekraïne. Ik dacht: bij Europa horen, dat is onbereikbaar voor ons. Maar dat verandert snel. Ik voel me elke dag meer Europees.” Maria is 26 en woont in Kyiv. Het makelaarskantoor waar ze vroeger werkte, is in de eerste maanden van de oorlog in 2022 failliet gegaan. Nu runt ze een vegan cateringbedrijfje. Ze was net een week bij haar zus in Slowakije, die dans studeert, maar moet nu gauw terug om falafels te bakken voor een bedrijfsfeest. Dankzij Poetin, zegt ze, heeft ze veel meer lol in haar werk.

Het is bijna middernacht en Maria zit op een brits in de slaaptrein van het Oekraïense dorp Chop, bij de Hongaarse grens, naar Lviv. We hebben thee in hoge glazen gekregen, uit de samovar. Maria – kort donker haar, energiek en beweeglijk gezicht – doet de gordijnen dicht en deelt zoute stokjes en een chocoladereep met kersen met haar leeftijdgenoten in de nauwe coupé: Anastasia die in Odesa woont en Joelia die in Wenen studeert en haar ouders gaat bezoeken in Krementsjoek. Sinds de Russische invasie, vertelt Maria, „spreek ik geen Russisch meer, maar Oekraïens. Mijn familie en vriendenkring ook, en wij spraken vroeger allemaal Russisch. Onze hele focus is gedraaid, richting Europa. Met elke Russische bom op ons hoofd worden we Europeser.”

Het is niet voor het eerst in de recente geschiedenis dat oorlog, destructie en geweld over Oekraïne heen spoelen. Het is evenmin de eerste keer dat Oekraïeners hieraan proberen te ontsnappen door zich tot het Westen te wenden, voor gerechtigheid.

In zijn boek Oost-Weststraat; over de oorsprong van genocide en misdrijven tegen de menselijkheid uit 2016, beschrijft de Britse hoogleraar internationaal recht Philippe Sands het leven van twee juristen die er aan het eind van de Tweede Wereldoorlog toe bijdroegen dat de noties ‘misdaden tegen de menselijkheid’ en ‘genocide’ verankerd werden in het internationale recht. De twee juristen, Hersch Lauterpacht en Raphael Lemkin, kwamen uit Lviv, hadden er gestudeerd. In een tijd waarin sommige mensen konden zeggen dat ze in meerdere landen hadden gewoond zonder hun huis maar uit te komen, bouwden deze juristen carrières op aan prestigieuze Britse en Amerikaanse universiteiten. Lauterpacht en Lemkin waren nauw betrokken bij de voorbereidingen van de Neurenbergprocessen van 24 nazi-kopstukken in 1945-1946. Ze wisten waar ze het voor deden: beider families waren uitgemoord tijdens de Tweede Wereldoorlog. Net als Philippe Sands’ familieleden, aan moederskant.

Door te lezen over het ontstaan van het internationale recht en de gruwelijke slachtpartijen die eraan vooraf gingen, besef je wat er nu op het spel staat

Als je naar Lviv reist, en er rondwandelt, is dit boek misschien wel relevanter dan het in 2016 was. Door juist in deze oude Habsburgse stad – eens een smeltkroes van diverse culturen – te lezen over het ontstaan van het internationale recht en de gruwelijke slachtpartijen die eraan vooraf gingen, besef je wat er nu op het spel staat. De belangrijkste sponsor van dat recht, Amerika, is bezig het af te breken met claims op andere landen, illegale massadeportaties en compleet dedain voor welke gerechtelijke uitspraak ook. Rusland, Israël en China maken er handig gebruik van, en annexeren andermans land en moorden hele bevolkingsgroepen uit.

De treinen van en naar Lviv zitten vol jonge Oekraïeners, meest vrouwen. Dankzij Poetin knopen ze meer banden met Europa aan – en concluderen, tot hun opluchting, dat niet alles er perfect is. Oekraïense treinen rijden meer op tijd dan Slowaakse, zegt Maria. In Oekraïne betaal je overal digitaal, in Slowakije niet. „De afstand tot Europa is kleiner dan ik dacht. Dus: we can do this!” Dit motiveert haar. En haar man, die drones maakt aan het front. Volgende week zoekt ze hem op, bij Kramatorsk.

Sommige Europeanen zeggen: dit is mijn oorlog niet. Maar boven de hoofden van de militairen woedt een beslissend gevecht om de internationale rechtsorde. Als Europa die niet overeind houdt, is er straks geen orde meer. Ook voor Europa zelf niet.


Column | Te zwaar voor het paard

Als iemand belt voor een proefles paardrijden, vraagt Karin Bloem tegenwoordig meteen: wat is uw lengte en gewicht? En als ze vragen waaróm ze dat wil weten, zijn ze dus vrijwel altijd zwaar. Te zwaar voor een paard. Samen met haar zusen Simone en Monique runt Karin manege De Bongerd in Glimmen, bij Groningen. Het is een grote manege met 96 paarden en pony’s waarop ze zuinig zijn. Hun ouders zetten de manege op, zij namen die in 2019 over.

Vooral na corona ging het de zussen opvallen dat veel leden dikker waren geworden. Karin vertelt het in de kantine, met uitzicht op een grote binnenbak. Nederlanders zijn afgelopen decennia steeds zwaarder geworden. En voor een manegehouder is het heel simpel, zegt Karin. Een paard weegt tussen de 500 en 600 kilo en kan zo’n 15 procent van zijn lichaamsgewicht dragen – zo’n 75 à 90 kilo dus.

Die grens hanteren ze in De Bongerd soepel, anders kunnen ze de manege wel opdoeken. Dus staat er op de site bij de huisregels: ‘we hanteren een maximum gewicht van 90 kg voor amazones en ruiters’. En daar komt dus nog kleding, laarzen en een cap bij, zegt Karin. Plus het zadel.

Alle maneges kampen met gewichtstoename van hun ruiters en amazones. De meesten praten er liever niet over, want gewicht ligt gevoelig. Maar zwijgen kan niet, vinden ze bij De Bongerd. Het gaat om het welzijn van hun dieren. Dus iedereen gaat, hup, op de weegschaal. Na kerst. En na de zomervakantie.

Ze nemen niet meteen afscheid van leden die iets te zwaar zijn. Als ze kunnen rijden en dus geen ‘dood gewicht’ op het paard zijn, wordt een paar kilo extra even geaccepteerd. Maar ze moeten wel afvallen. Een amazone van 110 kilo met grote liefde voor het paardrijden deed erg haar best. Na een paar maanden zat ze onder de honderd kilo. Iedereen juichen. En toen? Toen kwam ze weer aan.

Op een bord in de kantine hangt een lijst met alle manegepaarden en pony’s en welk gewicht ze kunnen dragen. De lijst van pony’s die kinderen tot 50 kilo aankunnen, is het langst. Op de steviger gebouwde pony’s rijden kinderen tot zestig kilo. Slechts tien paarden kunnen een ruiter tot 90 kilo aan. Van die tien zijn Rosie, Elsa en Zora momenteel kreupel. Komt dat door de te zware ruiters? Dat zou goed kunnen, zegt Karin.

Ook kinderen zijn steeds vaker te zwaar. Een moeder belde voor haar dochter van 8 die wilde ponyrijden. Leuk, riep Karin. Haar gewicht wist de moeder niet precies. Ze was wel groot voor haar leeftijd. Het meisje bleek 80 kilo. Ze mag op een paard. Tot ze nog tien kilo erbij heeft.

Een oplossing? Minder en gezonder eten, als je van paarden houdt. Maar verder? Misschien moet je rijkleding niet aan bieden in die grote maten, zegt Karin. Stop bij maat 44. Dat is een duidelijk signaal.

Sheila Kamerman ([email protected]) doet wekelijks ergens vanuit Nederland verslag.


Wat vindt NRC | Steeds dikkere auto’s nemen te veel publieke ruimte in

In 1970 kozen Europese autojournalisten de Fiat 128 tot auto van het jaar. Dat model, type koekblik, was 385 centimeter lang en 159 centimeter breed. Het gewicht? Rond de 750 kilogram. De winnaar van 2022, de Kia EV6, is 468 centimeter lang, 188 centimeter breed en weegt, zonder passagiers, 1.875 kilo.

Om te zien dat personenauto’s de laatste decennia zijn uitgedijd hoef je geen diepgravend onderzoek te doen. Vouwden in de jaren tachtig nog hele gezinnen zich zonder morren in een bescheiden Renault 5, Opel Kadett of Citroën Visa, nu kiest een alleen reizende zakenrijder voor binnenlands verkeer algauw voor een suv waar probleemloos een half voetbalteam met bagage in past. Zelfs klassieke compacte modellen, zoals de Fiat 500, de Mini of die Renault 5, zijn bij hun herintroductie – al dan niet elektrisch – in de laatste jaren stevig opgepompt.

Personenauto’s, liet het CBS deze week zien, zijn sinds 2016 grofweg iedere twee jaar een centimeter breder en vier centimeter langer geworden. Maar het grootste verschil zit in het gewicht. Woog de gemiddelde personenauto in 2015 nog 1.160 kilogram, nu is dat 1.254 kilo. Zakelijke auto’s wegen gemiddeld nu zelfs 1.517 kilo. Met recht spreken actiegroepen van ‘autobesitas’. Zware auto’s verbruiken meer energie (fossiel of niet) dan lichte auto’s en zijn dus hoe dan ook vervuilender. Grote auto’s passen moeilijk op parkeerplekken en blokkeren de doorgang in smalle straten. Dat Nederlanders die extra ruimte in auto’s nou zo hard nodig hebben, valt moeilijk vol te houden: in 1970, het jaar van de Fiat ter grootte van een tweepersoonsbed, kregen vrouwen gemiddeld 2,52 kind, in 2022 lag het geboortecijfer op 1,49.

Een deel van de autogroei hangt paradoxaal genoeg samen met de energietransitie. Elektrische en hybride auto’s zijn vanwege de forse accupakketten, nodig voor een comfortabele actieradius, nu nog veel zwaarder dan auto’s met louter een verbrandingsmotor. Een stekkerauto uit 2024 woog gemiddeld 1.875 kilo, zegt het CBS. Maar ook benzineauto’s zijn de laatste jaren flink gegroeid. Europese producenten hebben naam gemaakt met compacte auto’s, perfect passend in de smalle straatjes van middeleeuwse steden. De trend om die in te ruilen voor uit ‘autopia’ Amerika overgewaaide gespierde modellen, dateert dan ook al van voor de grote opmars van de elektrische auto. Al in 2004, ruim voor de eerste Tesla de Nederlandse weg op ging, schreef NRC spottend over de opmars van de ‘PC Hoofttractor’.

Grote, hoge en daarmee zware auto’s zouden veiliger zijn, zeggen de kopers. Dat zijn ze alleen voor de inzittenden. Andere weggebruikers, fietsers en voetgangers in het bijzonder, zijn juist kwetsbaarder. Ook bij aanrijdingen tussen twee auto’s is de kans op zware verwondingen in de lichtere auto volgens Belgisch onderzoek veel groter. Zeker in een land met veel fietsers is veiligheid dus geen goed argument om voor een zodanig uit de kluiten gewassen auto te kiezen.

Het staat iedereen natuurlijk vrij de auto te kopen die hij of zij mooi of veilig vindt. Maar in tijden waarin de strijd om de publieke ruimte bovenaan de politieke agenda staat, is het begrijpelijk als overheden maatregelen nemen om consumenten aan te moedigen een model te kiezen dat minder van die ruimte inneemt. In Parijs betalen suv-rijders nu meer voor parkeren op straat, in heel Frankrijk is de belasting bij aankoop van een zware auto flink omhoog gegaan. Dat soort nuttige maatregelen moet consumenten naar bescheidener auto’s begeleiden en stimuleert en passant de auto-industrie om in kleinere, energie-efficiënte modellen te blijven investeren.


Dag van de Arbeid: roodgekleurde straten voor meer gelijkheid

Dag van de Arbeid Overal gebalde vuisten en straten die rood kleuren: sinds 1890 gaan op 1 mei wereldwijd duizenden mensen de straat op. In sommige landen is de Dag van de Arbeid nog steeds een feestelijke aangelegenheid: een officiële vrije dag, ideaal om een dagje te ontspannen. Maar in het merendeel van de wereld staat de dag in het teken van protest en verzet, om meer economische gelijkheid te verwerven en een politiek signaal af te geven.

Opinie | De nieuwe politieke amateur heeft geen idee en bakt er niets van

Het was heerlijk cringe, maar vooral veelzeggend: voorafgaand aan een bespreking over de oorlog in Oekraïne vergeleek Trumps speciale gezant, vastgoedbaas Steve Witkoff, het Parijse Elysée met Mar-a-Lago, het vergulde golfresort van Donald Trump in Palm Beach, Florida. Glunderend verkondigde Witkoff, die Trump de beste Amerikaanse president ooit noemt, dat deze zich ook nog eens actief met de inrichting bemoeit: „He’s like an architect.” De Fransen tegenover hem nipten gegeneerd aan hun glazen water. Witkoffs medeonderhandelaar leek van plaatsvervangende schaamte onder de tafel te willen kruipen.

Het fragment werd proestend gedeeld, het zoveelste voorbeeld van de schaamteloze platheid van het Trump-regime. Lachen – maar helaas kenmerkt eenzelfde naïeve onwetendheid Witkoffs houding tegenover Vladimir Poetin, met wie hij vredesonderhandelingen voert. Witkoff is een voormalig huisjesmelker, hij heeft nul diplomatieke ervaring. De euforie over de door hem afgedwongen wapenstilstand in Gaza verdween even snel als het bestand zelf. „Witkoff is geen diplomaat”, tekende de Israëlische krant Haaretz op uit de mond van een hoge functionaris aldaar. „Hij praat niet als een diplomaat, hij heeft geen interesse in diplomatieke manieren en diplomatieke protocollen. Hij is een zakenman die snel een deal wil sluiten en ongewoon agressief te werk gaat.”

Trots op gebrek aan kennis

Het leek even verfrissend, maar inmiddels wordt Witkoff behendig door de oneindig manipulatieve Poetin aan het lijntje gehouden. BNR-correspondent Joost Bosman over zijn ontmoetingen met Poetin: „Hij leek niet voorbereid en kende bijvoorbeeld de bezette gebieden niet bij naam. Na de gesprekken sprak hij Kremlin-taal.”

Het is een nieuw type: de politieke amateur. Vrijwel overal waar het populisme doordringt tot de macht, worden figuren naar voren geschoven die trots zijn op hun gebrek aan kennis en bestuurlijke ervaring. Ze worden geëtaleerd als het antwoord op een dichtgeslibde politieke elite, die verstrikt zou zijn in gevestigde belangen, verstoken van daadkracht. Meer dan een frisse wind, een tornado! De politieke amateur heeft niets met het traditionele politieke handwerk, is trots op zijn onbeschoftheid, wuift cijfers en statistieken weg, ontkent de noodzaak van overleg en het zoeken naar draagvlak, hij ziet snelle oplossingen waar anderen enkel problemen zien.

Zijn belofte is de quick fix – de oorlog in Oekraïne kan in een dag worden opgelost, de stikstofcrisis eenvoudig door in Brussel met de vuist op tafel te slaan, de ‘asielcrisis’ opgelost door het „strengste asielbeleid ooit”, het cellentekort door acht man op een cel te zetten. Ze slapen maar staand!

De politieke amateur is tot in zijn vezels antipolitiek, het is zijn handelsmerk. Alles wat met het politieke bedrijf te maken heeft – het wikken en wegen, het proces van besluitvorming, de kunst van overleg en compromis – wordt als een onnodige hindernis voorgesteld, een doelbewuste poging om te traineren, te dwarsbomen. Wetenschap is er enkel om de boel te ingewikkeld te maken. De expert is slechts zetbaas van heersende belangen, niet naar luisteren. Voor de politieke amateur dient de werkelijkheid oneindig plooibaar te zijn, nooit weerbarstig.

Lees ook

142 decreten, 1 wet en 9.600 miljard dollar verdampt: dit waren de eerste 100 dagen van Trump

Donald Trump houdt een decreet omhoog op dag één van zijn presidentschap. Foto AP/Matt Rourke

Uitzinnige taal

Wanneer je er vervolgens een potje van maakt, ben je het slachtoffer van gevestigde belangen. Trumps minister van Defensie, voormalige Fox-presentator Pete Hegseth, is hier een stralend voorbeeld van: een totaal incapabele amateur, maar bij iedere blunder wijst hij beschuldigend naar het establishment. Een eerder voorbeeld is de Engelse politica Liz Truss, die het in het kielzog van Boris Johnson tegen iedere verwachting in tot premier schopte. In nog geen anderhalve maand lukte het haar de Britse economie naar de rand van de afgrond te duwen. Na haar terugtreden wierp ze zich in de armen van Donald Trump, gaf de Britse deep state de schuld van haar eigen falen, en schrijft nu boeken met titels als Ten Years to Save the West. Leading the Revolution Against Globalism, Socialism and the Liberal Establishment. Haha. Als het met daden mislukt, heb je altijd de woorden nog.

Doelbewust agressief en onrealistisch, en uiteindelijk zonder enige reële consequentie

Ook dat is een kenmerk van de politieke amateur: naarmate de concrete resultaten uitblijven, wordt de taal uitzinniger. Als minister bakte wetenschapper Ronald Plasterk er bar weinig van, de man was politiek uitgespeeld. Nu zegt hij de gevestigde orde in De Telegraaf week in week uit op hoge toon de wacht aan. Juist daarmee werd hij nog bijna minister-president van Nederland, wat al genoeg zegt.

De politieke amateur ziet het politieke bedrijf zélf louter als een instrument van de politieke elites – en dus als vijandig, iets dat in zichzelf een slechte zaak is. Ook in een politieke functie is het dus zaak buitenstaander te blijven. Protocollen en tradities moet je honen of wegwuiven. Iedere vorm van aanpassing geldt als capitulatie.

Beloftes van het eerste uur

Het beste voorbeeld is hier Marjolein Faber, de huidige PVV-minister van Asiel en Migratie, bij wie haar breed uitgemeten, door Wilders dagelijks toegejuichte onaangepastheid haar politiek amateurisme moet verbloemen. Het uitblijven van tastbare resultaten moet aan het zicht worden onttrokken met voorgekookte relletjes als het weigeren van een lintje voor vrijwilligers in de asielopvang.

Maar eigenlijk is het hele kabinet-Schoof bevangen door de geest van het politiek amateurisme. Dat begint bij Dick Schoof zelf, een ongekozen ambtenaar, in die zin een amateur pur sang. Onder zijn leiding zou er voortvarend worden afgerekend met de lamlendigheid van een vastgelopen bestuurscultuur. Daar hoorden grote woorden bij. De titel van het hoofdlijnenakkoord: Hoop, Lef en Trots. Ik wrijf het even in: „Politiek en bestuur hebben ondanks goede bedoelingen de afgelopen jaren steken laten vallen, door de zorgen van mensen niet altijd serieus te nemen. Wij slaan een nieuwe weg in.”

Toen het kabinet in de zomer van vorig jaar aantrad, verkondigde vice-premier Mona Keijzer (BBB) tegen de Volkskrant: „Hier is een ploeg die echt iets wil doen.” Schoof zelf kondigde een tijdperk van „bevlogen pragmatisme aan”.

Ik weet het, je moet geen enkele regering confronteren met haar beloftes van het eerste uur. Maar zelden is de discrepantie tussen inzet en resultaat zo groot geweest als bij het kabinet Schoof – en dat zou te denken moeten geven. Een kabinet dat inzette op voortvarendheid, daadkracht, ‘problemen oplossen’ en een gezonde afkeer van heilige huisjes, blijkt nog geen jaar later zo’n beetje heel Nederland tot stilstand te hebben gebracht. Er gebeurt bar weinig, hoor je op ministeries van mensen die het kunnen weten. Juist dit kabinet blijkt zo ongeveer het minst daadkrachtige kabinet ooit.

Hoe kan dat? De Amerikaanse publieke intellectueel Irving Kristol (1920-2009) kreeg ooit de lachers op zijn hand toen hij een neoconservatief beschreef als „a liberal who has been mugged by reality”. Dat was lang genieten voor rechtse realisten die zich opwonden over het vermeende gebrek aan realiteitsbesef van links-liberalen. Wanneer je de weerbarstige werkelijkheid onder ogen durfde te zien, beweerden ze zelfgenoegzaam, bleef er van je o-zo-verheven progressieve illusies weinig over.

Het resultaat is: niets

Dat was toen – inmiddels zijn de rollen radicaal omgedraaid. Het zijn de radicaal-rechtse politieke amateurs die keihard tegen de muur van de werkelijkheid oplopen. De jennende retoriek van Wilders blijkt nauwelijks raakvlak te hebben met welke bestuurlijke werkelijkheid dan ook. Het zijn de bestuurders van de PVV en de BBB die nu de hardste klappen van de werkelijkheid moeten incasseren (het politiek amateurisme van Pieter Omtzigts NSC is een geval apart, daarover later een keer).

Toen twee maanden geleden zes BBB-Statenleden van de provincie Overijssel zich losmaakten van de partij van Caroline van der Plas, legden ze feilloos de vinger op de zere plek: de activistische retoriek van de partij zit reële politieke resultaten in de weg. Volgens ex-BBB-Statenlid Aart van den Brink gaat „het belang van de achterban bij BBB te vaak boven het algemeen belang”. Hij zegt: „Ik sloot me twee jaar geleden aan bij de BBB omdat ik dingen wil bereiken op een constructieve, pragmatische manier.” Maar de partij van Van der Plas zit volgens hem „in een loopgraaf”.

Retoriek heeft nauwelijks raakvlak met praktische politiek. Zolang je de wolf overal de schuld van kunt geven, vallen uitblijvende resultaten minder op. Áls je iets aan de wolf wilt doen, zegt vertrekkend Statenlid Annette Nijhuis („Ik moet het beest liever ook niet.”’), heeft het geen enkele zin om je boerenachterban te blijven pleasen met onmachtige moties en zinloze plenaire debatten waarvan je zelf heel goed weet dat ze geen effect hebben – je moet in Europa zijn. Nijhuis: „Dan is het verstandig en eerlijker om via die route iets voor elkaar te boksen. En om ook tegen de kiezer te zeggen: wij kunnen niet zoveel.”

Ook Ingrid Coenradie, PVV-staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, kwam hard in aanvaring met de werkelijkheid. Tegen de Volkskrant zei ze onlangs: „Als u mij een jaar geleden had gevraagd wat de oplossing zou zijn voor dit vraagstuk [het cellentekort], had ik ongetwijfeld gezegd: met vaker twee personen op een cel moet het tekort ondervangen kunnen worden. Maar toen had ik nog nooit een gevangenis bezocht en nog nooit met gevangenispersoneel gesproken. Ik had eigenlijk helemaal geen idee.”

Het is tenminste eerlijk. Tegenover zich vindt Coenradie het PVV-Kamerlid Emiel van Dijk, die in navolging van Wilders zelf roeptoetert dat er desnoods acht gedetineerden in een cel moeten, ze kunnen staand slapen.

Dat is het huidige politiek amateurisme ten voeten uit – doelbewust agressief en onrealistisch, en uiteindelijk zonder enige reële consequentie.

Het resultaat: niks hoop, nul lef, weg trots.

Lees ook

Groeiende onvrede over Israël leidt in Den Haag niet tot ander beleid

In Rotterdam waren zondag duizenden demonstranten op de been om steun te betuigen aan Gaza. Ze liepen van Rotterdam-Zuid naar de Coolsingel. Foto ANP


Tv-recensie | Soepsites? Tech-onderwerpen in talkshows werken als een magneet op merkwaardige types

‘Kijk’, zei Ben van der Burg. „Het internet. Jij hebt bijvoorbeeld een soepsite, ja?” Dit ging Goedemorgen Nederland-presentatrice Welmoed Sijtsma net te snel. „Een soepsite?”, vroeg ze voorzichtig. „Oh!”, riep Van den Burg. „Soepgerechten.” „Oké”, zei Sijtsma, „ja ja, check check.” Een soepsite was dus een site met soepgerechten. Een soepgerechtensite, zo je wilt. Het beeld schoof terug naar het oranje bankje waar Van der Burg op zat; op het scherm achter hem stonden de logo’s van Google en ChatGPT met daartussen de letters „VS”. Mensen gebruiken namelijk steeds vaker ChatGPT als zoekmachine. En daar kwam Van den Burg over vertellen. Aan de hand van soep.

Dus stel je maar even voor: je hebt een soepsite. „En je hebt die pagina’s geoptimaliseerd. Dus iedereen gaat naar Google, ‘soep’, en dan brengt Google ze naar jouw soepsite. Google verdient héél veel geld daarmee – de kwartaalcijfers vorige week: gigantisch. Waarom? Meer advertenties. Heel veel geld. En jij verdient een beetje site met je soepgeld.”

Op dit punt van de uitzending was ik buitengewoon dankbaar dat ik in een tijd leef waarin je tv-programma’s op pauze kunt zetten, want ik moest even een paar dingen laten bezinken. Het punt waar Van der Burg naartoe werkte had misschien wel in één zin gepast: een groeiend aantal mensen verkiest ChatGPT boven Google omdat ze dat handiger en sneller vinden, maar omdat ChatGPT zijn informatie van andere websites haalt zonder je naar de desbetreffende pagina’s door te sturen, lopen die websites verkeer en inkomsten mis. Zoiets. Waarom zat ik dan te luisteren naar een item waarin het woord soep – ja, ik heb het geteld – meer dan twintig keer voorbijkwam? Waarom zijn er dagelijks minstens drie talkshowgasten die mijn brein breken met zinnen als „je verdient een beetje site met je soepgeld”? Breder getrokken: waar halen praatprogramma’s die gasten vandáán?

Langebaanschaatser

Vooral thema’s als tech en AI werken als een magneet op merkwaardige types. Van den Burg had van 1986 tot 1992 een carrière als langebaanschaatser en was vanaf 2022 ineens tech-specialist bij Vandaag Inside (SBS6). Nu wordt hij dus ook in die hoedanigheid opgevoerd bij Goedemorgen Nederland (NPO1). Bij Eva (NPO1) wordt intussen gerekend op Alexander Klöpping, die eens in de zoveel tijd komt vertellen of AI „ook jóúw baan komt overnemen”, of dat een vriendin van hem ChatGPT gebruikt als psycholoog. Voor een gesprek over het gebruik van AI in de zorg mochten er woensdagavond gelukkig mensen bij Jinek aanschuiven die daadwerkelijk verstand van zaken hadden. Die brengen misschien minder ronkende teksten voort om zo’n item mee te promoten op de socials, maar het item zelf wordt er veel inzichtelijker van. Nee, AI is geen wondermiddel. Maar je kunt er bijvoorbeeld wel de administratieve druk flink mee verminderen, legde intensivist en AI-specialist Jessica Workum uit.

Maar het meest fascinerende AI-experiment vindt toch wel plaats aan de desk van Nieuws van de dag (SBS6). Ik weet niet wat voor chip ze in Malou Petter hebben gestopt, maar het voormalige NOS-gezicht Malou Petter lijkt volledig geherprogrammeerd tot Fox News-presentatrice. De laatste tijd gaat ze meestal nog twee stappen verder dan haar gasten. Zo vond ze het woensdagavond ergerlijk dat in twijfel werd getrokken of Faber verantwoordelijk was voor de dalende asielcijfers. „De kijker – of eh, de kiezer”, zei Petter, „die wilde dit heel graag. Dus linksom of rechtsom, de kiezer zal het een worst wezen. Die denkt: de aanvragen zijn naar beneden.”

Een interessante ontwikkeling, maar opbeurend kun je Petters transformatie niet noemen. Als die onomkeerbaar blijkt, wordt het op den duur misschien tijd voor een carrièreswitch. Iets in de soepbusiness, bijvoorbeeld. Gratis tip: de domeinnaam soepsite.nl is nog beschikbaar.


Het was de blik in mijn ogen, zeiden ze

Ik laat mijn hand door het water van de Commewijnerivier glijden en maak mijn gezicht nat. Altijd eerst het water begroeten als je gaat varen en toestemming vragen aan de natuur en aan de voorouders. Dat heb ik geleerd in Suriname; de natuur is altijd sterker dan de mens, grillig en eigenzinnig.

De wind verspreidt de zoete geur van het eindeloze groene bos. Ik snuif het op en voel stress, zorgen en vermoeidheid uit mijn lijf verdwijnen. We varen met een halfopen boot een smalle kreek binnen. Aan weerszijden mangrovebossen die zich met hun krachtige wortels vastgrijpen in de modder. Als er iets is dat me nieuwe energie geeft, dan is dit het wel: met een bootje de rivier op in Suriname. Zonlicht op het water, het oerwoud om me heen.

Het was de blik in mijn ogen, zeiden ze. Mijn uitstraling, en de manier van bewegen. Het was zelfs aan mijn stem te horen. Familieleden en vrienden uit Nederland die mij opzochten in Suriname, die eerste jaren van het millennium, zagen een „andere Nina”. Met een enkele reis Paramaribo was ik in het jaar dat Suriname vijfentwintig jaar onafhankelijk was vertrokken uit Nederland. Vooraf was ik vijf jaar lang op vakantie gegaan naar Suriname en wist na de laatste keer zeker dat ik er wilde wonen. Ik had een paar freelance opdrachten binnengehaald. Mijn hoofd zat vol plannen en journalistieke ideeën; ambities en dromen had ik genoeg. Het was een avontuur en vooral een gok, maar ik voelde diep van binnen: het kon lukken.

Ik ben opgegroeid in een warm Nederlands adoptiegezin, maar zolang ik me kan herinneren ben ik altijd bezig geweest met vragen als: wie ben ik, waar kom ik vandaan en waarom zie ik eruit zoals ik eruit zie? Na een zoektocht lukte het uiteindelijk om de puzzel te leggen, de ontbrekende stukjes te vinden en een plek te geven. Door de ontmoeting met mijn biologische Surinaamse moeder, die in Nederland woonde, werd ik nieuwsgierig naar het land van onze roots. Na het eerste bezoek aan Suriname was ik direct in de ban van het land. Het was nieuw, maar voelde ook bekend, en bovenal: het voelde als iets van mij. Direct na mijn uiteindelijke emigratie dompelde ik me onder in de nieuwe contacten en vond mijn weg. Met de journalistiek als vehikel leerde ik de cultuur kennen, de politiek begrijpen en ontdekte ik hoe heden en verleden nog altijd diep met elkaar verweven zijn. De chaos die zo kenmerkend was voor mijn leven in Nederland met altijd te veel afspraken op een dag maakte in Suriname plaats voor kalmte, en het belangrijkste: ik voelde me hier thuis.

Door de roze wolk heen zag ik ook de hardheid van het land. In Suriname is geen economisch vangnet of een verzorgende staat. Hou je je hier niet staande, dan kun je razendsnel afglijden, zag ik om me heen. Onder de zwervers, die langs de waterkant liepen en om geld of voedsel bedelden bij de eetstalletjes langs de rivier, waren advocaten en andere ooit hooggeplaatsten. Een verslaafde man was vroeger piloot geweest, werd me verteld. Hij had zich laten verleiden tot een drugstransport, was in de gevangenis beland en – eenmaal vrij – volledig aan lager wal geraakt. Dit indrukwekkende land had een huiveringwekkende keerzijde. Net als de geschiedenis van Suriname en van mijn voorouders: fascinerend en verschrikkelijk tegelijk.

Altijd eerst het water begroeten als je gaat varen

Aan het einde van de spannende, smalle kreek waar takken zo met elkaar vervlochten zijn dat er nauwelijks zonlicht door komt, komt de brede rivier weer in zicht. Rode ibissen stijgen op van de boomtoppen als onze boot nadert. Met hun vuurkleur vormen ze een lange streep door de lucht en vliegen ze richting de Atlantische Oceaan. In de zeventiende eeuw kwamen daar de Nederlandse kolonisten vandaan.

Deze rivier was ooit de hoofdroute naar de vele plantages. De meeste zijn inmiddels overwoekerd door de jungle, bij sommige zijn restanten uit die tijd nog zichtbaar. Op de honderden suiker-, koffie- en katoenplantages in dit gebied vormden racisme, gevangenschap, ontmenselijking en kapitalisme de basis voor eeuwenlange slavenarbeid. Hoeveel tentboten zijn er wel niet vertrokken vanaf de kade van Paramaribo naar de plantages met aan boord de rijke planters en hun gezinnen en de geronselde Afrikaanse slaafgemaakten die, opgejaagd door de zweep, zich kapotroeiden over de rivier? In mijn zoektocht in de slavenregisters had ik voorouders van mij teruggevonden die te werk waren gesteld op plantages in deze omgeving. Tussen de lijst met namen stond ook de elfjarige Lijsje die in de registers wordt omschreven als „huisslavin”. Een kind nog, maar voor de kolonisten waren de Afrikaanse mannen, vrouwen en zelfs kinderen geen mensen maar voorwerpen. Hoeveel bloed is er wel niet gevloeid over dit water, waar wij nu zo ontspannen overheen varen? De Surinaamse schrijver Albert Helman schreef begin twintigste eeuw: „Wie bevreesd is kan nimmer het binnenste van mijn land betreden.” Slavernij en kolonialisme werken nog altijd door. In een negatief zelfbeeld, of onderling wantrouwen. Tegelijkertijd zijn de mensen veerkrachtig, trots en gezegend met een sterke overlevingsdrang: wij, de nazaten, zijn er nog.

Het is vijfentwintig jaar geleden dat ik naar Suriname vertrok. Elf jaar lang woonde en werkte ik er. Mijn kinderen werden in Suriname geboren, ik bouwde er een leven op en een huis. Ik zette een correspondentschap op, kwam tot bloei, maar reisde ook weer door naar mijn volgende bestemming: grote buur Brazilië. Mijn Surinamelevenservaring hielp me met een vlotte start.

De leegte van vroeger lijkt steeds verder te vervagen. Ik voel me als de mangrovebossen, zowel in de grond als erboven, stevig geworteld. Dit is het land waar ik rust en energie heb gevonden. En waar ik me, dobberend in een bootje op de rivier, gelukkig voel.