De Italiaanse Claudia B. (58) knielt neer in de rechtszaal, op de grond tussen twee bureaus waaraan haar advocaat en haar tolk zitten. „Ik wil u laten zien dat ik aan het lijden ben”, zegt ze. „Ik voel me heel depressief en naar over deze zaak.” De rechter vraagt haar om weer op haar stoel te gaan zitten, zegt dat dit niet nodig is.
Toen Claudia B. op 4 maart voor een kort bezoek in Nederland was, stuitte zij tijdens een wandelingetje op een agent van de dierenpolitie. Die vond Tommy, haar Hongaarse puli van twaalf jaar oud, er verwaarloosd uitzien. Dit type hond heeft haar dat snel vervilt, en daardoor iets weg kan krijgen van een bos dreadlocks. Maar bij deze hond waren het „plakken” geworden, zegt de rechter, en dat kan heel pijnlijk zijn. Er zat bovendien ontlasting in de vacht. De politie heeft het dier in beslag genomen, en Utrechtse dierenartsen concludeerden na een controle dat Tommy verwaarloosd was, vanwege de staat van de vacht en ook vanwege de rotte tanden in zijn bek. De officier van justitie vindt dat de hond „verbeurd” moet worden verklaard. Dat betekent dat de hond wordt opgenomen in een asiel, en niet teruggaat naar de eigenaar. Tommy zit sinds het wandelingetje begin maart in een opvang, en Claudia B. hoopt dat ze hem snel terug zal krijgen. B. leeft in Italië van een erfenis van haar „welgestelde” broer, en werkt als schoonmaker en oppas. „Ik heb Tommy twaalf jaar lang goed verzorgd. Ik heb hem eten en drinken gegeven, ik heb hem nooit alleen gelaten.” Ze vertelt dat ze een kinderwagentje voor Tommy had meegenomen naar Amsterdam, voor als hij te moe zou zijn om te lopen. „Een hond van twaalf is als een mens van tachtig”, zegt ze. Dat verklaart volgens haar ook de staat van zijn gebit en vacht, die ze die avond naar eigen zeggen nog had willen verzorgen. „Allora”, zegt ze, „we kunnen het niet aan om gescheiden van elkaar te leven. We zullen doodgaan van verdriet.”
Deze middag worden in de rechtbank van Amsterdam meer zaken behandeld over verwaarloosde dieren. Sinds 1 januari 2024 kunnen dierenmishandeling en dierverwaarlozing strenger worden aangepakt. Daders van dierenmishandeling kunnen een houdverbod krijgen, ze mogen dan gedurende een bepaalde periode helemaal geen dieren bezitten. De officier vindt dat zo’n verbod zou moeten gelden voor Jean F. (52). In het voorjaar van 2024 werden er bij hem thuis zeven honden en een kat in beslag genomen.
Verschillende buren uit het appartementencomplex hadden meldingen gedaan bij 144, het telefoonnummer van de dierenpolitie. Die gingen onder meer over gegil van de honden, geschreeuw van de verdachte en urine in het gebouw. Een buurvrouw zag op haar deurbelcamera bovendien dat Jean F. zijn hond schopte, en maakte daar melding van. Toen de politie aan huis kwam trof die urine in een aantal benches aan, sommige dieren waren te mager, anderen hadden tandsteen, een van de honden had erg veel eelt.
Jean F. is emotioneel. Vrijdag was een van zijn oudste honden jarig. „Ik kan alleen maar huilen. Deze honden zijn meer dan honden, het is mijn gezin. Het is alles dat ik heb.”
F., een grote man met een kaalgeschoren hoofd en een bril met zwart montuur, vertelt dat het tijdens de „covid-periode” snel bergafwaarts is gegaan. Hij was personal trainer maar zijn werkte stopte, waardoor hij geen inkomsten meer had. Hij had toen nog twee honden, maar het teefje raakte onverwacht zwanger, waardoor hij met pups kwam te zitten. Die probeerde hij van de hand te doen, wat niet lukte. Hij kon de dieren niet het beste voer geven, vertelt hij. Daar voelt hij zich schuldig over. F. neemt zichzelf ook kwalijk dat ze niet op een zachte ondergrond konden liggen. Maar hij ontkent de beschuldigingen van schreeuwen en schoppen. „Ik heb een luide stem”, zegt hij. De camerabeelden laten volgens de verdachte alleen een dreigende beweging ziet, maar daar is de officier het niet mee eens. F., geboren en opgegroeid in Frankrijk, vertelt dat hij als soldaat in het vreemdelingenlegioen heeft gediend. „Deze honden hebben mij een tweede kans gegeven om mens te zijn.”
Het oordeel
De rechter vindt dat Jean F. zijn dieren de nodige zorg heeft onthouden. „Dieren zijn weerloos. Ik snap goed dat u een moeilijke situatie had, maar daar kunnen honden niets aan doen.” Op het moment van inbeslagneming waren de ‘pups’ alweer twee jaar oud, en had Jean genoeg tijd gehad om een oplossing voor ze te vinden. De rechter vindt ook dat uit de camerabeelden wel degelijk blijkt dat F. zijn hond heeft geschopt. De officier stelt een taakstraf van tachtig uur voor, maar dat vindt de rechter te veel. „De ergste straf voor u is dat u de honden niet heeft.” Hij krijgt daarom een taakstraf van veertig uur, maar zijn honden krijgt hij niet meer terug. Bovendien mag hij twee jaar lang geen dieren bezitten. „Veel sterkte voor u”, zegt de rechter.
Dat Claudia B. kort voordat zij naar Nederland kwam nog bij een dierenarts in Italië is geweest, die de hond op schrift gezond heeft verklaard, spreekt voor haar, zegt de rechter. Haar hond krijgt ze dan ook terug, maar ze moet wel een geldboete van 750 euro betalen. B. gaat opnieuw op haar knieën. „Dankuwel, ik ben zo gelukkig, ik voelde me zo schuldig.” De rechter: „Dat was ook wel terecht. Staat u op? Wij moeten door met de volgende zaak.”
Zo slim, zo rijk, zo succesvol en toch al jaren niet in staat moeilijke knopen door te hakken. Nederland loopt vast. Wacht maar op het voorjaar, klonk het al maanden in Den Haag. Dan zouden kabinet en coalitie besluiten nemen. Over het verminderen van de uitstoot van stikstof en broeikasgas en over de financiering van nieuwe miljardenuitgaven. Maar opnieuw schuift de regerende coalitie (PVV, VVD, NSC en BBB) pijnlijke besluiten voor zich uit.
De vele extra miljarden euro’s die nodig zijn voor defensie, zijn nog niet gevonden. De „onherroepelijk lastige keuzes” in het klimaatbeleid die mensen zouden gaan „voelen” (aldus VVD-minister Sophie Hermans vorig jaar) blijven uit. Ook het grote stikstofplan dat het kabinet vorige week presenteerde moet nader uitgewerkt. „In dit plan is nog steeds onduidelijk wanneer en hoe de stikstofuitstoot in de landbouwsector gaat dalen en hoe je dat borgt,” zegt Jan Willem Erisman, hoogleraar, stikstofexpert en voorzitter van de Wetenschappelijke Klimaatraad.
Zoveel gesteggel en het dan toch niet echt oplossen. In augustus begint het hele circus dus waarschijnlijk opnieuw, als er onderhandeld moet worden over de Miljoenennota.
Want dat moeilijke keuzes onvermijdelijk zijn, is al jaren duidelijk. De zware industrie en de landbouw moeten ingrijpend veranderen. De economie barst uit zijn voegen. Het stroomnet zit vol. De personeelstekorten zijn groot. Er is niet genoeg ruimte voor alle politieke wensen. „Bij elkaar opgeteld past dat niet in één Nederland”, liet het kabinet de Koning op Prinsjesdag zeggen. En het gevecht om ruimte wordt nog groter. Want er is plek nodig om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen (voor wateropslag bijvoorbeeld), plaats voor alle extra huizen, ruimte voor het nieuwe energiesysteem.
En dan moet Nederland waarschijnlijk ook nog veel meer geld en ruimte vrijmaken voor defensie. „Waar komen die Tomahawks te liggen die het kabinet net heeft gekocht? Waar komen die extra soldaten vandaan? Dat gaat ten koste van iets anders,” zegt Jeroen Hinloopen, hoogleraar industriële organisatie en onderdirecteur van het Centraal Planbureau. „Defensie is een klassiek collectief goed: iedereen wil het hebben, niemand wil eraan bijdragen.”
Bestuurlijk incompetent
Als je niet kiest, wórdt er voor je gekozen, zegt Hinloopen. Dan geven regerende politici de keuzes uit handen: over wie er wel nog ruimte of personeel weet te bemachtigen. „Dan wint degene die het eerst komt.” Of degene die er al was. Of degene met het meeste geld. Rijke ouders wier kinderen last hebben van het lerarentekort, kopen bijles in, arme ouders kunnen dat niet. Dikke kans dat de overheid steeds minder voor elkaar krijgt door het personeelstekort. En zo het vertrouwen in de politiek ondermijnt.
Politici die niet kiezen, vergroten tegenstellingen. „Want het hele schilderij van Nederland is ingekleurd. Als de een meer ruimte wil innemen, moet de ander krimpen.”
Zelfs het belastingstelsel opschonen lukt al vijftien jaar niet
Dus lopen we nu vast. In rechtszaken en bezwaarprocedures. Tegen de staat die eigen wetten niet uitvoert. Tegen nieuwbouwplannen. We verzanden.
We lijken bestuurlijk incompetenter geworden, zegt Hinloopen. Iets als de Deltawerken bouwen, kunnen we niet meer. „Als je in de jaren vijftig tegen mensen had gezegd dat we nu geen spoorlijn meer kunnen aanleggen van Amsterdam naar Groningen, hadden ze je verbaasd aangekeken.” Zelfs het belastingstelsel opschonen lukt al vijftien jaar niet. „En dat is een redelijk bureaucratische exercitie. Een hervorming van bijvoorbeeld de landbouw, is veel ingewikkelder.” Hinloopen ziet sinds de invoering van de euro geen grote veranderingen meer. „Alleen de hervorming van het pensioenstelsel. Maar verder? Nee.”
Stilstaan betekent dat de economie veroudert. Er is minder ruimte voor nieuwe innovatieve bedrijven. Bestaande bedrijven nemen de ruimte immers al in. „Straks is er geen vraag meer naar de spullen die we maken. De rest van de wereld staat namelijk níét stil.”
Minder veerkracht
Zonde, want Nederland heeft een veelzijdige economie die nu nog tegen een stootje kan. We produceren ongelooflijk veel toegevoegde waarde per vierkante kilometer, berekende Hinloopen. Maar een handvol landen krijgt dat voor elkaar. „We leven op een heel fijn stukje aarde waar we de luxe hebben om te kiezen. Maar we liggen toch een beetje aan de rand van het zwembad met een dikke portemonnee, zonder aanstalten te maken veel te veranderen.” Hoe langer je wacht, des te hoger de kosten en des te groter de pijn, zegt Hinloopen.
Denk niet dat deze besluiteloosheid goed is voor de sectoren die politici willen beschermen. Neem de landbouw. Door de knellende ruimte gaan de kosten daar omhoog, zegt Erisman. „Het afvoeren van mest wordt duurder, omdat er te veel mest is om kwijt te kunnen op het land dat we hebben.” Lenen wordt duurder, omdat een helder toekomstperspectief voor de boeren ontbreekt. „De politiek laat het nu over aan de markt. Dan krijg je schaalvergroting, want alleen grote agrarische bedrijven kunnen de hogere kosten aan. Dat is nadelig voor boerenbedrijven met pakweg 100 koeien, een groep die een belangrijke rol heeft op het platteland. Die volgen netjes de regels, maar krijgen te maken met hogere kosten en minder investeringsruimte.”
Natuurlijk, kiezen is moeilijk. Wie moet inschikken is een beladen politiek gevecht. Maar níet kiezen heeft evengoed nare, pijnlijke consequenties. Zoals een verdere ondermijning van het vertrouwen in de politiek. En minder economische weerbaarheid en veerkracht.
De 2 meter 13 lange Quinten Post hangt in een draaistoel in het heiligdom van het Amerikaanse basketbal: de ronde, in houttonen uitgevoerde kleedkamer van de Golden State Warriors, de basketbalploeg met de hoogste marktwaarde ter wereld. Overal liggen sportschoenen. Teamgenoot Draymond Green kleedt zich zichtbaar vermoeid uit, de jacuzzi en dompelbaden om de hoek lonken. Vlak achter Post spuit superster Steph Curry twee verschillende bussen deodorant leeg, hij moet de pers nog te woord staan.
De drie zijn gesloopt. Het is begin april en ze hebben er een zestien dagen durende roadtrip op zitten – zes uitwedstrijden kriskras door de Verenigde Staten. Nu zijn ze terug in Chase Center, de nieuwe en altijd uitverkochte sporthal in het centrum van San Francisco. Ruim 18.000 uitzinnige fans hebben deze vrijdagavond de Warriors de Denver Nuggets zien verslaan, vooral dankzij 36 punten van Curry. Maar óók dankzij het sterke spel van de 25-jarige Amsterdammer Post, die dit seizoen onverwacht doorbrak in de NBA, de Amerikaanse profcompetitie.
„Ik kan het maar moeilijk bevatten”, zegt hij, terwijl hij naar zijn teamgenoot Buddy Hield wijst. „Neem die gast. Hij was bij de jeugd een beest, iedereen verwachtte dat hij het ging maken. Als jonge jongen was ik zelf helemaal niet zo bijzonder. Niemand kende mij.”
Alleen vader Arjen zag de potentie van zijn zoon. „Het is het butterflyeffect: alle kleine stapjes die mijn vader en ik hebben bedacht, pakten goed uit – en nu sta ik tussen de beste basketballers ter wereld”, zegt Quinten Post, die in januari van dit jaar doorbrak en nu voor de Warriors een belangrijke rol speelt in de play-offs, de eindstrijd om de NBA-titel.
Naast zijn spectaculaire entree in het Amerikaanse profbasketbal is er een tweede reden dat ik voor NRC in april van dit jaar Quinten Post opzocht in San Francisco. Ik ken hem al vanaf zijn geboorte, in maart 2000. Zijn vader en ik zaten samen op het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam en spelen al 35 jaar in hetzelfde basketbalteam. We werden in 1991 Nederlands kampioen bij de junioren met de Amstelveense fusieclub 3-Es Piranha’s en basketbalden daarna jarenlang bij ASVU (het team van de Vrije Universiteit) in de promotiedivisie, de op een na hoogste klasse van Nederland.
Post in duel met Grizzlies-speler Ja MorantFoto Ezra Shaw/Getty
De eerste basketbalwedstrijd die Quinten ooit zag was op de VU-campus Uilenstede, waar wij onze thuiswedstrijden speelden. Als beginnend journalist schreef ik over deze wedstrijden voor huis-aan-huisbladen in Amstelveen en Buitenveldert. Vaak citeerde ik Arjen, die ik in de verslagen omschreef als „begenadigd schutter” en „alleskunner”. Als ASVU won, deelde onze coach kopietjes van de artikelen uit op de training. Verloren we, dan gebeurde dat niet.
Inmiddels spelen Arjen en ik oudemannenbasketbal in de Amsterdamse Apollohal bij DED, achtvoudig landskampioen en de op een na oudste club van Nederland. En zonder DED zou Quinten Post wellicht niet in de NBA hebben gespeeld. Want zo werkt het butterfly- effect: kleine gebeurtenissen kunnen grote gevolgen hebben.
5,4 voor Latijn
De ochtend na de wedstrijd, op de stoep van brunchcafé Towns End in San Francisco, wil iedereen een stukje Quinten Post: een foto, een handtekening, een high five. De Warriors zijn geliefd – en wie 2 meter 13 lang is en zich verplaatst per elektrische step, kan zich nou eenmaal slecht verstoppen.
Hij begon met voetbal, zoals de meeste Nederlandse jongens, zegt Quinten Post binnen, voor zijn neus een chicken-fried steak en een groot glas jus d’orange. Op zijn elfde koos hij voor basketbal, de sport van zijn vader. Het begin was lastig: zijn eerste coach was zeer bevlogen maar wilde liever niet dat Post probeerde te scoren, dat moesten de kleinere spelers doen, onder wie de zoon van de coach.
In dezelfde periode lagen zijn ouders in scheiding en bleef hij zitten in de eerste klas van de middelbare school. Post: „Ik stond een 5,4 voor Latijn – ik was zeker vijftien keer uit die les gestuurd. Ze vonden me ongeschikt voor het gymnasium.” Hij stapte over naar een vwo-klas op het Amsterdamse Calandlyceum, een school met een eigen sporthal en een topsportprogramma voor basketballers. Daar voerde hij nog minder uit. De lessen stonden hem tegen, de krachttrainingen om zeven uur ’s ochtends – op drie kwartier fietsen van zijn huis – al helemaal.
In plaats van leren deed hij „wat jongens van die leeftijd doen”: blowen, gamen, experimenteren, ongein uithalen met klasgenoten. Tot diep in de nacht speelde hij online League of Legends en kwam de dag daarna pas ’s middags zijn bed uit. Niettemin kreeg hij op zijn vijftiende een uitnodiging voor de voorselectie van het Nederlands jeugdteam.
Na een aantal proeftrainingen drong het tot hem door dat hij niet uitgekozen zou worden. En opeens had hij er genoeg van. Toen zijn vader hem op een zaterdagochtend uit zijn bed probeerde te praten voor een training, zei hij: „Ik ga niet meer, wat je ook tegen me zegt.” Samen reden ze naar de hal om het de coach te vertellen, maar die wist nauwelijks wie hij was. Quinten Post: „‘Jammer’, zei de coach na enig nadenken – en dat was het dan.”
Quinten en zijn vader Arjen Post bij ASVU, het team van de Vrije Universiteit.
Foto privé-archief
In de anderhalf jaar daarna speelde Post niet. Hij rommelde op school en probeerde een bijbaantje als afwaskracht bij het Amsterdamse café Venster33. Maar na twee sessies in de spoelkeuken kwam hij ook daar niet meer opdagen.
Het keerpunt kwam toen zijn vader voorstelde op dinsdagavonden met zíjn team mee te trainen. „Dan kom je tenminste van de bank af.” Tijdens die trainingen kreeg Post, inmiddels 16 jaar, het plezier terug, zegt hij. „Het basketbal van volwassenen is heel anders dan bij de jeugd. Ik moest aan de bak en vond het fantastisch om mee te doen. Ik had zoveel wedstrijden van mijn vader gezien, ik kende iedereen en iedereen kende mij. Ik kon vrijuit spelen en hoefde niet – zoals bij de jeugd – als lange jongen in de buurt van de basket te bivakkeren, om ballen af te vangen en van dichtbij te scoren.”
Zijn salaris van 1 miljoen euro verbleekt bij dat van ster Curry: 56 miljoen
Op de velden naast die van DED trainden de jeugdteams van Apollo, waar Quinten eerder speelde. Die vroegen hem om weer mee te doen en een seizoen later sloot Post aan bij het onder-18-team van de Amsterdamse club. De coach: oud-international Wierd Goedee, die Post en een aantal andere talenten klaarstoomde voor een bestaan als professioneel basketballer. Malevy Leons, Jesse Edwards en Tristan Enaruna – leeftijdsgenoten en eveneens voormalig Apollo-spelers – speelden afgelopen seizoen in de G League, de competitie voor de tweede teams van de NBA-ploegen. Leons en Edwards maakten net als Post hun debuut in de NBA, maar stonden niet meer dan een paar minuten in het veld.
In het seizoen dat Quinten Post Nederlands kampioen werd onder Goedee, deed hij één keer stiekem mee met het team van DED – zonder dat zijn coach te vertellen. Het was een uitwedstrijd in Hoofddorp, waar de kans klein was dat hij herkend zou worden. Quinten Post speelde onder de naam van de afwezige Tim Hoogvliet, een DED-speler die elf jaar ouder is maar in de verte op hem lijkt.
Gezien het verloop van zijn carrière is het vermoedelijk de enige wedstrijd die Quinten ooit met het team van zijn vader zal spelen. Hij kent nog alle details: „Ik speelde goed en maakte twintig punten, twee keer zo veel als mijn vader”, zegt Post in het ontbijtcafé in San Francisco. Volmaakt was de wedstrijd echter niet. DED kwam in de slotseconden één punt achter. In de laatste time-out probeerde Quintens vader Arjen uit te leggen hoe alle spelers moesten bewegen, zodat zijn zoon uiteindelijk het winnende schot kon maken.
Post (links) in duel met Memphis Grizzlies-speler Zach Edey. Foto Jeff Chiu/AP
De uitleg was lastig te volgen, Quinten Post stapte per ongeluk over de zijlijn en Hoofddorp won de wedstrijd. Post: „Ik was in tranen, maar het blijft een van de mooiste wedstrijden die ik ooit heb gespeeld.”
YouTube-video
Nadat Quinten Post in 2018 met weinig inspanning zijn havodiploma had gehaald én met Apollo Nederlands kampioen in de leeftijdscategorie onder-18 was geworden, leek een basketbalcarrière hem aantrekkelijker dan een studie. Maar hoe kom je in het buitenland terecht, als vrijwel niemand je kent?
Zijn vader bracht uitkomst. Die had met zijn mobiele telefoon een aantal wedstrijden gefilmd, die door Quintens jongste zus (voor 5 euro) aan elkaar werden gemonteerd tot een YouTube-filmpje met hoogtepunten. Het is nog steeds online te vinden. Alba Berlijn, dat speelt op het hoogste Europese niveau, leek Arjen Post wel een goeie club. Daar zou Quinten het vrije DED-basketbal kunnen spelen dat hem het beste paste, dacht hij. Daarom had hij de coach van het jeugdteam een bericht via Facebook gestuurd, met een link naar het YouTube-filmpje. „Mijn zoon Quinten is een getalenteerde en veelzijdige basketballer”, schreef hij. „Hij is lang en sterk, maar niet heel zwaar. Zou Quinten iets voor Alba kunnen zijn?”
Vader en zoon Post mochten langskomen voor een proeftraining waar Quinten indruk maakte. Het leverde hem een stage op, waarbij Alba een klein appartement verzorgde, een aantal maaltijden per dag en een ov-kaart. Hij mocht trainen zoveel als hij wilde en in het tweede team spelen. Via zijn (groot)ouders, ooms en tantes regelde hij een maandelijkse toelage van in totaal 550 euro en vertrok naar Berlijn.
Een jonge Quinten Post wordt door zijn vader richting de basket getild.Foto privé-archief
Het jaar daarna was er opeens belangstelling, vanuit Europa, én Amerika. De invloedrijke Servische spelersmakelaar Misko Raznatovic trakteerde Quinten en zijn vader in Belgrado op een copieus diner in een restaurant dat speciaal voor hen de deuren opende, Barcelona wilde praten – en drie Amerikaanse universiteiten boden hem een sportbeurs en plek in hun team aan. Zijn vader was een voorstander van Europa, maar Quinten koos voor Mississippi State University.
„Het was de eerste keer dat ik zelf de beslissing nam, en die pakte verkeerd uit,” zegt hij in de ontbijttent in San Francisco. „Er speelde daar een jongen die exact net zo oud was als ik, maar veel sterker en meer dan twintig kilo zwaarder. Die beukte me zo opzij. Ik mocht dat jaar vaak niet eens meetrainen. Wel vroeg de coach me dagelijks hoeveel ik woog.”
In plaats van op het veld bracht Post het jaar door in het krachthonk en in de mensa, waar hij drie keer per dag gefrituurde kip en vis at. Hij werd snel zwaarder en sterker, maar kon in zijn tweede jaar nog steeds niet tegen de krachtpatsers in zijn team op. Maar toen legde Covid de competitie stil en vertrokken al zijn teamgenoten naar huis. Zijn coach stelde nog voor dat hij in zijn eentje Mississippi zou blijven. Hij zou de sleutel van de hal krijgen en de gehele lockdown door kunnen trainen.
Post vertrok toch, terug naar Amsterdam. Met DED, het team van zijn vader, speelde hij tijdens de eerste coronazomer op buitenbasketbalveldjes – alle sporthallen waren dicht. En hij besloot van school te wisselen. De enige goed aangeschreven school die zich meldde voor een transfer was Boston College, dat een dramatisch basketbalseizoen achter de rug had en op zoek was naar een nieuwe lange man.
In Boston viel alles op zijn plek, zegt Post. „Weer dat butterflyeffect. Ik was sterk geworden in Mississippi en durfde als in Amsterdam geschoolde basketballer vrijuit te spelen. Wat ook hielp: ze hadden me echt nodig in Boston.”
In de drie jaar daarna groeide Quinten Post – inmiddels liefkozend ‘QP’ genoemd – uit tot een onverwachte sensatie. In het seizoen 2022-2023 werd hij onder meer uitgekozen tot ‘meest verbeterde’ speler in de Atlantic Coast Conference, de sterke divisie van de basketbalcompetitie waarin hij met zijn team uitkwam.
Foto Mike Kai Chen Foto Mike Kai Chen
In 2024 schreef hij zich in voor de draft, de jaarlijkse vleeskeuring van nieuwe talenten voor de NBA. Terwijl hij bij zijn vriendin – een tennisster die net als hij in Boston studeerde – in Puerto Rico verbleef, zag hij live op tv hoe hij als 52ste werd gekozen. Door de Golden State Warriors, het team van ster Steph Curry.
Waarde van de Warriors
Alleen doorgewinterde fans verwachten dat Post en de Golden State Warriors dit jaar NBA-kampioen worden, maar de eerste plek op de ranglijst van de ‘most valuable’ basketbalploegen ter wereld kan het team niet meer ontgaan. In februari van dit jaar becijferde de Amerikaanse zakenzender CNBC de waarde van de Warriors op 9,4 miljard dollar (ongeveer 8,3 miljard euro). Ter vergelijking: Real Madrid, de meest voetbalploeg met de hoogste martktwaarde ter wereld, is volgens een schatting uit 2024 zo’n 6,6 miljard dollar waard.
In Chase Center, eigendom van de Warriors, is alles duur. De ruim 18 duizend zitplaatsen zijn al 560 wedstrijden op rij uitverkocht. De goedkoopste kaartjes voor de play-off wedstrijden, tegen het dak van het stadion, kosten zo’n 270 dollar. Vlak bij het veld: een paar duizend dollar. Een glas bier kost zo’n 20 dollar, het wedstrijdshirt met Steph Curry achterop – dat het gros van de fans draagt – 150 dollar.
Het zakelijke succes stopt niet bij de stadsgrenzen. Mede dankzij een Chinese website, op China gerichte mediacampagnes en sponsordeals telt de ploeg meer dan 50 miljoen Chinese fans en volgers op sociale media. Tijdens thuiswedstrijden doen acht Chinese journalisten vanuit het mediavak op de tribune tegelijkertijd verslag, voor nieuwswebsites, tv, en voor KuaiShou – een Chinese concurrent van streamingwebsite TikTok, sinds 2021 de „officiële Chinese kortevideopartner van de NBA”. Een Chinese fotograaf volgt de hele wedstrijd lang de voeten van Steph Curry – voor een schoenencampagne van de Warriors-ster op Instagram.
Foto privé-archief
De commercie rond Quinten Post staat nog in de kinderschoenen. Een Warriors-shirt met zijn naam erop is niet te koop bij de winkels rond Chase Center. De Nederlander is nog te veel „een eerstejaars” – zegt een van de verkoopsters. Ook zijn salaris, het NBA-minimumloon van 1.157.153 dollar (ongeveer een miljoen euro), verbleekt bij dat van Curry. Die verdient dit seizoen bij de Warriors bijna 56 miljoen dollar en is daarmee de bestbetaalde NBA-speler.
Vandaar ook dat Post er kleine klusjes bij doet. Een uurtje taartjes bakken met jonge fans, een benefietdiner bijwonen – zijn aanwezigheid blijkt opeens geld waard. Idem voor de gesigneerde en geplastificeerde Panini -verzamelkaarten met zijn foto en handtekening, die een gewild verzamelobject moeten worden. Hij heeft zijn zaakwaarnemers beloofd er dit jaar 45 duizend te signeren, per handtekening ontvangt hij een paar dollar.
Het debuut van Quinten Post in de NBA was terloops, onopvallend – voor zover dat mogelijk is in de grootste basketbalcompetitie ter wereld. De eerste maanden van dit seizoen was hij actief voor de Santa Cruz Warriors, het tweede team, dat op zo’n honderd kilometer van San Francisco zijn thuiswedstrijden speelt.
In Santa Cruz ging Post, na een aarzelende start, steeds beter spelen. Mede door de matige prestaties van het eerste team mocht hij in december voor het eerst een paar minuten meespelen in San Francisco. Een paar weken later schoot hij in een wedstrijd tegen de Chicago Bulls in het Chase Center opeens vijf driepunters raak en scoorde hij in totaal twintig punten. Sindsdien is hij een vaste waarde, speelt hij elke wedstrijd zo’n vijftien tot twintig minuten en heeft hij zich bewezen als een van de beste eerstejaars driepuntschutters van de NBA.
Onverwachte doorbraak
Zijn coach Steve Kerr zegt dat de doorbraak van de Amsterdammer „een gamechanger” is geweest dit seizoen. „We waren jarenlang op zoek naar een lange man zoals hij. Hij speelt fantastisch, veel beter dan we verwacht hadden in zijn eerste jaar.”
„Een van mijn taken is het veld breed houden”, zegt Post begin april na afloop van de verloren thuiswedstrijd tegen de Houston Rockets. Hij zit in de Harmonic Brewing Thrive City, een brouwerijcafé tegenover het stadion. Het is al na sluitingstijd, maar omdat er een speler van de Warriors binnen is, worden de openingstijden opgerekt. „Ik ben lang en tegenstanders weten inmiddels dat ik goed kan schieten. Als ik de bal niet krijg, sta ik in de hoek en maak ik daarmee ruimte voor Stephen Curry.”
Aangezien het team draait om acties van Curry, kan het gebeuren dat Post minutenlang niet betrokken wordt in de aanval van de Warriors. Hij ziet dat ook, zegt hij in het biercafé, maar het doet hem niets. Dat hij hier speelt, met de beste spelers ter wereld in de sterkste competitie ter wereld, voelt nog steeds onwerkelijk.
„Mijn vader belt me vaak, en zegt dan: speel toch meer zoals je deed toen je met DED meetrainde. Je kunt acties maken, schieten, dribbelen, alles. Maar mijn ego zit me niet in de weg. Als de coach wil dat ik in de hoek ga staan zodat Curry meer ruimte krijgt, dan doe ik dat met liefde. Mijn tijd komt nog wel.”
Na een toernooi in coronatijd. Tweede van links: NRC-redacteur Merijn RengersFoto privé-archief
‘Onvergetelijke djedoushka” stond in de rouwadvertentie voor jonkheer Michaïl Wladimiroff. „Ik heb hem nooit opa genoemd, maar altijd djedoushka”, zegt zijn oudste kleindochter Juliana Beekenkamp (25). „Hij was de liefste djedoushka van de hele wereld. Altijd grapjes maken, een twinkeling in zijn ogen en hij nam ons als kinderen altijd serieus. Je voerde gesprekken met hem, geen discussies.”
De op 80-jarige leeftijd overleden strafpleiter Wladimiroff was „slim, bescheiden, precies en welbespraakt”, zegt zijn oud-kantoorgenoot Gerard Spong. „Hij had een enorme kennis van het strafprocesrecht.”
Na de Russische Revolutie vluchtten de grootouders van Michaïl (Mischa) Wladimiroff in 1921 met hun twee zoons naar Soerabaja, Nederlands-Indië, waar zijn grootvader als scheepsbouwkundig ingenieur werkte. Zijn vader ging in de jaren dertig in Nederland studeren. Hij trouwde met de Friezin Elly Faber en ze kregen drie zoons. Michaïl Wladimiroff was de jongste.
Wladimiroff koesterde zijn Russische roots. In de la van zijn bureau lag een zakje aarde uit het Russische keizerrijk. De laatste tien jaar van zijn leven werkte hij aan een boek over zijn familie. „We kregen het niet meer op tijd bij de drukker, maar op zijn sterfbed hebben we hem nog een gekopieerd exemplaar kunnen geven”, vertelt zijn oudste dochter Anousja. „Het was zijn levenswerk geworden.”
Einzelgänger
In de eerste klas van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum in Den Haag was Michaïl Wladimiroff opvallend klein. Hij had een bril met dikke glazen en hij stotterde. „Hij kon soms dapper doen om erbij te horen”, vertelde zijn vriend Willem van Doorn in 2001 in een gesprek met NRC Handelsblad. „We mochten bijvoorbeeld niet van het plein af in de pauze. Mischa deed dat wel, hij haalde brood en kroketten voor ons bij een winkel in de buurt.” Maar hij hoorde er niet echt bij. Van Doorn: „Ik denk dat we daarom bevriend waren, ik was ook een einzelgänger.”
Op de middelbare school bleef hij in de tweede klas drie keer zitten. Zijn ouders stuurden hem naar een particulier instituut, hij deed staatsexamen hbs. In die tijd lieten zijn vrienden hun haar groeien en gingen spijkerbroeken dragen. Michaïl Wladimiroff deed er niet aan mee. Hij droeg colberts en corduroy broeken.
Na zijn eindexamen koos Wladimiroff voor een functie als Kort Verband Vrijwilliger bij Defensie. Hij was zes jaar in dienst, studeerde rechten in Leiden, trouwde met Hansje Nater en werd in 1967 vader van Anousja. Drie jaar later werd hun tweede dochter Mariska geboren. Toen hij advocaat was, had hij soms spijt dat hij nooit lid was geweest van het studentencorps; collega’s hadden als corpslid leren debatteren. „Aan de andere kant is het ook wel goed zo”, zei Wladimiroff daar zelf over. „Ik heb van nature de neiging om wat arrogant te zijn. Dat zou dan verder ontwikkeld zijn.”
In de la van zijn bureau lag een zakje aarde uit het Russische keizerrijk
Wladimiroff & Spong
In 1972 kreeg hij een baan als advocaat op een klein kantoor. Hij was afgestudeerd met een 5,5 voor strafrecht, maar nu begon hij dat een interessant vak te vinden. In Paramaribo zat Gerard Spong in een vergelijkbare situatie: hij werkte op een civiel kantoor met weinig mogelijkheden op het gebied van strafrecht. Een initiatief van de Nederlandse Orde van Advocaten bracht de twee juristen bij elkaar. De Orde had een stichting opgericht om de strafrechtpraktijk te professionaliseren. Uit een psychologische test bleek dat Wladimiroff en Spong bij elkaar zouden passen. Met subsidie van de stichting begonnen ze een praktijk, Wladimiroff & Spong advocaten. „We waren aan elkaar gewaagd”, vertelt Spong. „We hadden zeer diepgaande felle discussies over allerlei juridische kwesties. We spaarden elkaar niet. Ik zei altijd: ‘Als ik Mischa kan overleven, overleef ik iedere officier van justitie’.”
Wladimiroff richtte zich vooral op het financieel strafrecht, vertelt Spong. Tot begin jaren tachtig werkten banken mee aan fiscale constructies waardoor hun cliënten zo min mogelijk belasting betaalden. Maar justitie begon die constructies aan te pakken. In een van de meest geruchtmakende fraudezaken, de Slavenburg-affaire, was Wladimiroff advocaat van de raad van bestuur van de Rotterdamse bank. De manier waarop hij die zaak deed, typeerde zijn stijl, aldus Spong. „Mischa bepaalde de strategie en coördineerde de verdediging, zijn medewerkers verdiepten zich in de dossiers.”
Wladimiroff was advocaat in de meeste grote fraudezaken van de jaren tachtig en negentig. Hij liet er een politieke carrière voor schieten, zegt Hanneke Gelderblom, D66-fractievoorzitter in Den Haag. Van 1978 tot 1982 was Wladimiroff voor D66 gemeenteraadslid. Hij was vooruitstrevend, zegt Gelderblom. „Niet een vrouw, maar een man deed bij ons emancipatie. En dat was Mischa.” Hij was ook de stuwende kracht achter een buurthuis voor islamitische vrouwen, vertelt Gelderblom. „Uitzonderlijk in die tijd. Mischa was de enige man die daar binnen mocht komen.” Volgens Gelderblom had Wladimiroff wethouder kunnen worden, maar „hij koos voor zijn kantoor, helaas”.
Joegoslavië-tribunaal
Begin jaren negentig was Wladimiroff voorzitter van de adviescommissie voor het Joegoslavië-tribunaal. Toen de eerste verdachte, de Servische cafébaas Dusko Tadic, zou worden berecht, belde Theo van Boven, de griffier van het hof, hem op met de vraag of hij een advocaat wist. ‘Dat vind ik zelf wel leuk’, was zijn reactie. Hij verdiende er 320 gulden per dag mee, zijn standaardtarief was 500 gulden per uur. „Het heeft ons ongeveer een miljoen gulden gekost”, zegt Spong. „Maar we haalden wel een grote hoeveelheid kennis in huis. En we leverden een bijdrage aan de rechtsvorming.”
Tadic wilde op een gegeven moment de Servische advocaat Milan Vujin toevoegen aan zijn verdedigingsteam. Wladimiroff weigerde en stapte op. Hij vond Vujin een slechte advocaat. Vujin was een van die advocaten die een percentage van hun honorarium aan hun cliënt gaven. Wladimiroff vond dat een slechte zaak, zei hij destijds: „Je wordt omkoopbaar, je verliest je onafhankelijkheid.”
Na bijna een kwarteeuw ontstond er ‘wrijving’ tussen Spong en Wladimiroff en in 2000 kwam er een einde aan hun samenwerking. Wladimiroff wilde nooit over „de scheiding” – zoals hij de kwestie noemde – praten. Het ging over geld, zegt Spong nu. „Mischa en ik waren het gezicht van het kantoor en ik vond dat er te veel geld ging naar de civilisten, de advocaten die zich binnen het kantoor bezighouden met burgerlijk recht.”
Na de verdediging van Tadic had Wladimiroff geen zin meer in oorlogsmisdadigers. Maar voor één man zou hij een uitzondering maken: de Joegoslavische oud-president Slobodan Milosevic, de belangrijkste verdachte van het VN-tribunaal. Milosevic noemde het tribunaal „illegaal” en wilde geen advocaat. Toch was Wladimiroff erbij. Hij was aangewezen als amicus curiae, ‘vriend van het hof’. Samen met de Brit Steven Kay en de Serviër Branislav Tapuskovic zouden ze opkomen voor Milosevic’ belangen, ze zouden getuigen verhoren en erop toezien dat het proces goed verliep.
In 2002 werd Wladimiroff ontheven van zijn functie omdat hij, volgens het hof, de ‘vereiste onpartijdigheid’ zou hebben verloren. Volgens Wladimiroff was hij in de media verkeerd geciteerd. Hij vatte het laconiek op. „Ik heb weer tijd voor mijn gewone praktijk, dat schoot er bij in”, zei hij lachend in een gesprek met NRC Handelsblad kort na de beslissing van het hof. Daarna deed Wladimiroff grote zaken, zoals de boekhoudfraudezaak bij Ahold en was hij betrokken bij het Clickfonds-dossier, in Nederland een van de grootste onderzoeken naar financiële fraude.
In 2015 ging Wladimiroff met pensioen. Hij werkte aan zijn boek en herstelde twee keer van kanker, de derde keer werd hem fataal. Op 8 april overleed hij.
Mondriaans latere werk is Nederland vanuit de lucht. Zijn obsessie met orde en evenwicht, de „harmonie van gescheiden vakken”, zoals een Britse schrijver het eens noemde, raakt het wezen ervan.
Jacqueline Midavaine (1941), de eerste vrouwelijke luchtfotograaf van Nederland, zag het ook vaak door de zoeker van haar camera, krappe bochtjes draaiend in een vliegtuigje boven de eilanden en zeearmen van de Zeeuwse delta. Ruilverkaveling, industrialisering, wegenbouw en boven alles de Deltawerken ordenden Zeeland opnieuw. Een land van paard en wagen, van veerboten, van oude kreken en meidoornhagen, werd na de Watersnoodramp van 1953 strakgetrokken langs een liniaal.
Foto’s Jacqueline Midavaine
Maar ook daarvoor al was Mondriaan er. Zie de lang verlaten oesterputten in het oostelijkste deel van de Oosterschelde, waarvan de rechthoekige contouren alleen bij het laagste laag water nog zichtbaar worden. En alleen vanuit de lucht. „Dan liet ik de piloot daar speciaal langs vliegen”, zegt Midavaine. „Ik heb toen veel plezier beleefd aan die manier van kijken. Wat ik deed was ‘maar’ fotografie, dat telde niet echt mee, maar nu wordt het gewaardeerd.”
Net van school – het was 1960 – begon ze bij Persburo Slagboom in Vlissingen, gerund door Anton Slagboom, die haar man zou worden. Slagboom leverde ook aan het ANP, zoals foto’s van de vele scheepsstrandingen op de Westerschelde. Die foto’s, vaak nog nat van de doka, bracht ze op de scooter naar het station om ze met een ‘treinbrief’ mee te geven naar Amsterdam.
Al snel kwam Midavaine op het idee om een vliegtuigje te huren, om sneller ter plekke te zijn en spannender beelden te maken. Luchtfotografie werd tot dan toe alleen door militairen beoefend. Na een tijdje kwam er een eigen Cessna 180, een eenmotorige hoogdekker, „zodat de vleugel de fotograaf niet in de weg zat”. Slagboom was intussen Slagboom en Peeters Luchtfotografie geworden, thuisbasis vliegveld Midden-Zeeland in Arnemuiden. Die Peeters was enige tijd hun vaste piloot. Zijn naam, die Vlaams genoeg klonk, werd voor spek en bonen toegevoegd met het oog op de Belgische markt. Het bedrijf bestaat nog steeds en heeft nu Teuge als honk.
Tienduizenden luchtfoto’s heeft Jacqueline Midavaine sindsdien gemaakt in heel Nederland en daarbuiten, nieuwsfotografie, opdrachten en foto’s van wat haar onderweg naar een klus interessant leek. Een zandbank die werd opgespoten, een kabelbaan die grote stenen in zee stort, een eerste ijle pijler van beton. Zo kunnen we nu de geboorte zien van de dammen in het Veerse Gat, de Grevelingen, de stormvloedkering in de Oosterschelde, en het begin van de Zeelandbrug, nog steeds de mooiste brug van Nederland.
Het Zeeuws Archief is begonnen al die negatieven te digitaliseren. Ter gelegenheid daarvan heeft Midavaines dochter, beeldend kunstenaar Antoinette Nausikaä, een selectie gemaakt uit de Zeeuwse foto’s uit de jaren 1960-1970. Je ziet Middelburg uit zijn vestingwallen breken, de nieuwe havens in de kreken van het Sloe uitgebaggerd worden, we kijken bij de kerncentrale van Borssele recht van boven naar binnen, net voordat de glanzende schedel er overheen ging.
Ze heeft ook mensen gefotografeerd, maar die staan niet in dit boekje. Noch de ergernis over het verlies en de vernielingen die de prijs van de efficiency waren, de „verbeelding van de ingenieurs”, zoals Kees Slager het noemt in een begeleidend essay. Daarvoor vloog ze gelukkig te hoog. Dit is het landschap van een grillige en geometrische, nog steeds mysterieuze schoonheid in zwart-wit, dat mensenhanden en de zee hebben geboetseerd.
Terwijl niemand in de buurt is, praat ik soms hardop tegen mijn radio of televisie. „Neehee”, „wat?!”, „Jezus”, „dit ga je niet menen.” Het gebeurde me de afgelopen twee woensdagen.
Deze week zat Reinder Rustema bij radioprogramma Dit is de Dag. Hij is medeoprichter van Ik ben Autovrij, een belangenvereniging voor mensen zonder auto. Dat is geen gek idee, want een kwart van de Nederlandse huishoudens bezit geen auto. Volgens Rustema wordt die groep te vaak genegeerd bij allerlei beleidskeuzes. Er is nog wel wat werk aan de winkel, want de ANWB heeft vijf miljoen leden en hij 47.
Autonormativiteit, zoals Rustema het noemt, is een interessant onderwerp omdat het vragen oproept over iets wat vanzelfsprekend voelt. Jesse Frederik rekende namens De Correspondent eens voor dat parkeren in Nederland schandalig goedkoop is: „Ik wil al een tijdje een moestuintje aan de Herengracht. […] En ik ben best bereid daarvoor te betalen: 44 euro per maand lijkt me redelijk.” Dat is de prijs van een parkeervergunning op die plek en dus vervolgt Frederik: „In Nederland is het een godgegeven recht om een stilstaand stuk metaal voor bijna niks op de kostbaarste vierkante meters van ’s lands publieke ruimte te deponeren.”
De auto wordt steeds dominanter en dat gaat ten koste van leefbaarheid, veiligheid en milieu. Daar komt nog bij dat met name streekvervoer door marktwerking onder druk komt te staan. Trajecten met relatief weinig passagiers zijn niet rendabel en worden opgeheven. Mensen zonder auto zijn dan de dupe.
Ik neem even de ruimte om het punt van Rustema te maken, want op de radio kreeg hij geen enkele kans. Het begon al met de stelling van het gesprek: een vereniging voor mensen zonder auto, hebben we dat wel nodig? Geen stelling over de dwingende rol van de auto in onze maatschappij of iets dergelijks, nee: heeft die club van jou eigenlijk wel bestaansrecht?
Om daar antwoord op te vinden was Frank Jacobs uitgenodigd, journalist bij Autoweek, wat zal die toch vinden? Nou, hij vond het maar vreemd, een belangenvereniging voor mensen die iets niet hebben. Jacobs zal raar opkijken als hij hoort over verenigingen voor daklozen, nudisten en ongedocumenteerden, maar presentator Margje Fikse vond het een valide argument. Verkeerspsycholoog Gerard Tertoolen werd telefonisch ingevlogen, die sloot zich onmiddellijk aan bij Jacobs en voegde daaraan toe dat het „risico van dit soort clubjes […] is dat ze heel vaak het wij-zij-denken bevorderen”. Het was ontluisterende radio. Het hielp niet dat Rustema zelf niet erg rap van tong is, maar ik vraag me af hoeveel mensen wel staande waren gebleven in deze fuik van afwijzing en desinteresse.
De ANWB heeft vijf miljoen leden, Ik ben Autovrij 47
Staatssecretaris Vincent Karremans van Jeugd, Preventie en Sport (VVD) in elk geval wel. Hij was een woensdag eerder te gast bij Bar Laat om zijn boek Student entrepreneur te verkopen. De man is soepel, dat zie je meteen, maar voor de zekerheid was er ter introductie een flitsend gemonteerd filmpje waar het succes werkelijk uitspoot; het voelde niet eens onlogisch dat het eindigde met Karremans, imposant ontbloot bovenlijf (crossfit is zijn dingetje), op een paard. Jeroen Pauw was betoverd, Karremans is de zoon die hij nooit heeft gehad.
Karremans zat er in de week dat zijn kabinet goedkoop sporten voor studenten verbood, de onderwijskansregeling voor kwetsbare kinderen afschaft en hervorming voor het kinderopvangstelsel uitstelt. Reden genoeg om de man die gaat over jeugd, preventie en sport daar eens naar te vragen, maar er was duidelijk afgesproken dat het daar niet over mocht gaan. Karremans wilde alleen praten over hoe hij in zijn studententijd een uitzendbureau voor studenten begon, dat ondernemen supermooi is en dat hij alle studenten aanraadt hetzelfde te doen. Want „wat heb je te verliezen?”, vroeg de voormalig voorzitter van het Rotterdamsch Studenten Corps zich hardop af.
Een politicus die verbiedt hem iets te vragen over zijn verantwoordelijkheid in de afbraak van zijn beleidsterreinen wordt twaalf minuten lang in de watten gelegd, een burger zonder invloed die aandacht vraagt voor zijn perspectief, wordt met pek en veren de studio uitgejaagd. Het is eigenlijk gek als je daarvan niet tegen apparaten gaat praten.
Ik zit aan een tafeltje van een Amsterdams café, waar ik heb afgesproken met Andrea Knezovic om te praten over werk en rust. Knezovic is beeldend kunstenares en onderzoeker en maakte met Agata Bar een boek over de politiek van rust in de moderne samenleving (Nocturnalities. Bargaining Beyond Rest). De zon schijnt uitnodigend over het terras, maar we hebben maar een uurtje voor ons gesprek tussen alle andere afspraken door, dus uitgebreid van de zon genieten is er niet bij.
We hebben het erover hoe de Nederlandse agendacultuur spontaniteit smoort. Stel, wij hebben het gezellig en krijgen zin om ons gesprek voort te zetten, een wandeling in het heerlijke weer te maken of nog ergens anders een biertje te drinken. Helaas, onze agenda’s staan zulke opwellingen niet toe.
Terwijl het juist de spontane ontmoetingen en ervaringen zijn, die ons het meest bijbleven en het gevoel geven dat we leven. Waarom maken we daar niet meer ruimte voor? Hard werken doen we om in onze behoeftes te voorzien. Maar wat als we daarmee voorbijgaan aan onze basale behoefte om te kunnen handelen naar ons gevoel, gehoor te geven aan onze verwondering? Zijn we vergeten waartoe onze productiviteit eigenlijk dient bij te dragen – het leven zelf?
Als je een gemiddelde Nederlander vraagt of die veel vrijheid heeft, zal die misschien bevestigend antwoorden. Maar met zowel de ruimte die deze Nederlander in de agenda heeft, als met de vrije dagen die diegene krijgt van de overheid, is het jammerlijk gesteld. Hoewel in april en mei Pasen nog amper voorbij is of Koningsdag en Hemelvaart dienen zich alweer aan, staan we in werkelijkheid met maar zeven officiële feestdagen per jaar onderaan de lijst van de hele EU. Zelfs de vrijheid zelf mogen we in Nederland maar eens in de vijf jaar vieren.
Strikt gezien werken Nederlanders vergeleken met andere Europese landen relatief weinig uren per week. Maar flexibel of parttime werken leidt in veel gevallen tot een hogere verwachting van de prestaties in de uren die wel gewerkt worden, vertelde arbeidssocioloog Heejung Chung mij toen ik haar interviewde over haar boek The Flexibility Paradox.
Een mogelijke verklaring voor al die Nederlandse drukte vinden we in het diepgewortelde calvinisme, dat arbeid ziet als een manier om God eer te bewijzen. De calvinistische Nederlander hecht aan soberheid, zuinigheid en arbeidsethos. Niet lullen maar poetsen. Een Nederlander die niet werkt, wordt al gauw als een nietsnut gezien. Op de vraag ‘Hoe gaat het?’ is het volkomen normaal en zelfs gewenst om het antwoord ‘druk’ te geven. Druk zijn staat gelijk aan een goed mens zijn. Je zegt ermee: ik doe ertoe. Zelfs pensionado’s hebben in Nederland vaak een drukke agenda.
Tegenovergestelde van druk
Toen ze haar moeder in Kroatië vertelde dat ze druk was, klonk die juist bezorgd, vertelt Knezovic mij. „Mijn moeder vroeg of het wel goed met me ging, dat ik het zo druk had.” In Kroatië – zestien officiële feestdagen – is het beste antwoord dat je kunt hebben op de vraag hoe het gaat ‘fjaka’, een term die precies het tegenovergestelde van druk zijn impliceert. Het betekent zoiets als een ontspannen staat van lichaam, geest en hart.
Ik herinner me een zelfde soort situatie, toen ik mijn vader in Estland in september vroeg of hij op 2 november al plannen had. In Nederland zou je zonder ook maar met je ogen te knipperen je agenda erbij pakken. Mijn Estse vader moest lachen: „Natuurlijk niet!”
Misschien denk je nu dat dat een vertekend beeld is, omdat mijn vader in de zestig is en daardoor meer tijd omhanden heeft. Maar dezelfde ervaring heb ik in Estland met mensen in de dertig of veertig; zelfs werkafspraken zijn daar moeilijk een paar maanden vooruit te plannen. Dat vraagt een zeker vertrouwen bij beide partijen dat het wel losloopt als het dan zover is.
Onze vrije tijd is zelfs zo druk geworden, dat het stress en burn-outs oplevert
We hebben het vaak over een gezonde werk-privébalans. Maar die veronderstelt een duidelijke scheiding tussen tijd voor productiviteit en tijd zonder verplichtingen. In de volle-agendacultuur en 24-uurseconomie vervaagt die grens steeds verder. Denk bijvoorbeeld aan alle notificaties die op je telefoon binnenkomen. Vaak genoeg heb ik – soms al lopend op straat – een appje beantwoord of een melding van mijn bank, de Belastingdienst of een andere organisatie geopend, terwijl ik mij eigenlijk had voorgenomen om even te ontspannen. In een maatschappij waar je op elk moment van elke dag nuttig kunt zijn, voel je je bijna schuldig als je daar geen gehoor aan geeft. Het idee dat er een snel bewegende wereld is, die aan jou voorbij raast, als jij niet continu bereikbaar bent, zorgt voor een gevoel van ontoereikendheid. Die onzekerheid proberen we te beheersen door te blijven presteren. Maar als we onze vrije uren net zo doelmatig en krap indelen als onze werkuren, waaruit kan die werk-privébalans dan bestaan?
Onze vrije tijd is zelfs zo druk geworden, dat het stress en burn-outs oplevert. En dat begint al op jonge leeftijd. Uit onderzoek van TNO uit 2022 blijkt bijvoorbeeld dat jongeren niet alleen stress ervaren door werk, maar ook door sociale druk en de confrontatie met de ‘perfecte levens’ van anderen op sociale media. Volgens een rapport van het CBS uit 2021 ervaren jongeren tussen de 12 en 25 het vaakst stress door hun ‘drukke leven’ en op de tweede plaats van school.
De Noorse filosoof Lars Svendsen, auteur van de boeken Work en The Philosophy of Freedom, stelt dat onze vrije tijd in veel gevallen zelfs meer op werk is gaan lijken dan het werken zelf. Hij haalt een passage aan uit Voorbij goed en kwaad van Friedrich Nietzsche, waarin het gaat over het onvermogen van de mens om verveling te tolereren. „Het is een geniale uitvinding van de Engelsen om van de zondag een vrije dag te maken”, schrijft Nietzsche. „Zodat het volk onbewust zal verlangen naar de volgende werkdag.”
Tegenwoordig zijn we volgens Svendsen in het andere uiterste beland: we vullen onze vrije tijd met zoveel activiteiten dat die bijna uit zijn voegen barst. We verlangen tegenwoordig niet meer naar de maandag, omdat we ons vervelen. Maar omdat de vrije tijd dusdanig veeleisend en stressvol geworden is, dat weer aan het werk gaan voor velen de echte vakantie is.
Rust is een prestatie
In onze kapitalistische 24-uurssamenleving ligt zelfs onze intimiteit – de meest persoonlijke vrije tijd en ruimte die we bezitten – op de onderhandelingstafel. Slaap, gezondheid en relaties worden geanalyseerd en bijgehouden met apps. Rust is een prestatie geworden.
Knezovic noemt het „de laatste grens”: het laatste stukje van ons leven dat volledig gekapitaliseerd dreigt te worden. We zijn misschien in de veronderstelling dat we al genoeg vrijheden hebben verworven. Maar zonder spontaniteit, zonder de ruimte om af te wijken van het schema, verliezen we iets wezenlijks: onze innerlijke vrijheid.
Natuurlijk is het niet realistisch, of zelfs wenselijk, om heel je leven naar opwellingen in te richten. Rituelen en kaders doen ons ook goed. Maar wat spontaniteit herwinnen op je agenda, is voor iedereen binnen bereik. Het vergt wel een andere denkwijze. Waar we vrije tijd nu zien als iets om op te vullen, vraagt spontaniteit om onopgevulde, open tijd. Of in ieder geval een meer fluïde, flexibel tijdsgevoel.
„In Kroatië snoepen mensen eerder van hun werkuren om bijvoorbeeld nog een koffie te drinken met een goede vriend, in plaats van dat ze van hun vrije tijd zouden snoepen om extra werk te verzetten”, zegt Knezovic. Ook extra, verplichte vrije dagen zouden ons ruimte geven om spontaan te zijn en het gevoel dat we onze vrije tijd niet altijd hoeven te ‘verdienen’. Alleen met voldoende leegte kunnen we ons ook afvragen waarom we werken, en voor wie.
Een maatschappij waarin druk zijn een ereteken is en zelfs 1 mei, de Dag van de Arbeid – bij uitstek een moment voor bezinning op ons werkende leven – geen officiële feestdag is, heeft het antwoord echter al paraat: productiviteit is de norm, reflectie en spontaniteit zijn de ongewenste uitzondering.
Lees ook
Lees ook: Het Westen verveelt zich dood – en dat is een bedreiging
Hoe begin je een column over de nieuwe documentaire The TMF Story? Met een van de vele smakelijke anekdotes die de geïnterviewde ex-vj’s over hun TMF-tijd vertelden – je eigen set in elkaar knutselen, te populair worden om nog met de bus te kunnen gaan, kussengevechten houden met Robbie Williams? Of toch met de vermeende „tieten”-uitspraken van TMF-oprichter Lex Harding? Dat is best een dilemma, kan ik je melden.
De documentaire in kwestie verscheen donderdag op RTL-streamingdienst Videoland, maar is sinds begin deze week al onderwerp van gesprek. Maandag meldde Tina Nijkamp (altijd op de hoogte van de laatste juice op het Mediapark) in haar tv-podcast dat Harding en mede-oprichter Herman Braakman ontevreden waren over wat er van geworden was en een advocaat op RTL hadden afgestuurd. Al gauw heette dat „de rel”, „ophef” en „commotie”; de Videoland-documentaire werd nu vergezeld van het bijvoeglijk naamwoord „veelbesproken”. Inmiddels staat The TMF Story online en lijkt ieder medium een eigen invalshoek te hebben gekozen voor waar die commotie precies om draait. Zo kopte PowNed: ‘Rel om Videoland-docu over TMF, oud-omroepbaas beschuldigd van racisme’. En Shownieuws: ‘Schokkende onthullingen in TMF-docu: paniekaanvallen en flauwvallen’. En dan was er dus ook veel te doen over tieten. Bij Goedemorgen Nederland (WNL) werd donderdagochtend een van de pijnlijkste fragmenten vertoond, waarin oud-vj Isabelle Brinkman vertelde hoe ze Harding om een beter salaris had gevraagd. Mede-vj Fabienne de Vries verdiende meer, terwijl Brinkman minstens zo veel werkte. „Isabelle”, had Harding daarop geantwoord; „je hebt helemaal gelijk. Maar je hebt geen tieten.”
Bij het kijken kun je niet anders dan je opwinden over zulke voorbeelden van seksisme, of over de keer dat Sylvana Simons bij haar vertrek als vj te horen kreeg dat ze „apenmuziek” zou hebben gedraaid. Dat de jonge vj’s waanzinnig veel uren maakten voor veel te weinig geld – daar ontkom je ook niet aan. En als je zo vermoeid raakt dat je er anderhalf jaar ziek van blijft, dan gaat er echt iets mis.
Wereld van mogelijkheden
Tegelijkertijd spreken vrijwel alle voormalige vj’s – óók Brinkman, óók Simons – met zo veel liefde en enthousiasme over TMF dat je je kunt afvragen of hier daadwerkelijk een rel gaande is. The TMF Story schetst geen eenzijdig beeld van de oude jongerenzender: er werd geruzied, er heerste een achterhaald beeld over vrouwen en er waren nog genoeg andere dingen aan de hand, maar de voormalige medewerkers herinneren zich hun tijd bij TMF ook als leuk, spannend en leerzaam. De vj’s zagen een wereld van mogelijkheden voor ze opengaan – ze maakten hun eigen programma’s, interviewden alle sterren. Ze werden zélf ineens sterren. Je gunt ze achteraf dat ze dat onder betere, gezondere werkomstandigheden hadden gedaan, maar 25 jaar na dato kun je dat niet meer bewerkstelligen. Ze hebben hoe dan ook geen spijt van hun TMF-avontuur, zeggen bijna alle geïnterviewden aan het eind van de tweedelige docu. Ze hadden het niet willen missen.
Harding en Braakman hadden gewoon kunnen zeggen dat dat ook voor hen geldt, maar dat ze met de kennis van nu wel op een aantal vlakken anders met hun personeel zouden omgaan. Dat is meer dan welkome zelfreflectie in een tijd dat er nog steeds veel winst te behalen valt op het gebied van omgangsvormen op mediaredacties. In plaats daarvan hebben ze zich vooral nog dieper ingegraven door te mopperen dat ze niet goed uit de verf komen. Ik denk dat dat een voorname reden is dat we het nu, als het over de TMF-documentaire gaat, weinig hebben over de fantastische jaren 00-outfits van de vj’s, of over bizarre programma’s als Wakker worden met Valerio. Nu hebben we het vooral over tieten. En dat is best jammer.
Zijn het onschuldige volksnummers of is het muziek waarin geweld wordt verheerlijkt? Het debat rond Mexicaanse corridos woedt heviger dan ooit. In deze ballades wordt het leven van Mexicanen bezongen, vaak in rurale delen van het land. In die streken zijn geweld en armoede een realiteit voor miljoenen mensen, maar de corridos zijn bepaald geen trieste nummers.
Want in gebieden waar drugskartels soms de grootste werkgever vormen en verantwoordelijk zijn voor investeringen in de lokale gemeenschappen, worden de kartelbazen gezien als helden. Het is een verering die terugkomt in de corridos: de misdaden en moorden worden bezongen als Griekse heroïek. De drugsbaas als een Mexicaanse Robin Hood die het opneemt tegen het systeem.
Het debat over de invloed van deze liederen op jongeren is decennia oud. Vergelijk het met de controverse rond gangsterrap in de jaren negentig. Maar waar artiesten vermeende banden met kartels voorheen weglachten, is dat sinds het aantreden van Donald Trump anders.
Begin april werden de Amerikaanse visa van leden van de corrido-groep Los Alegres del Barranco ingetrokken, vanwege hun hit ‘El Del Palenque’, een eerbetoon aan ‘El Mencho’, leider van het Jaliscokartel en de meest gezochte crimineel in Mexico. „Ik ben een groot voorstander van vrijheid van meningsuiting, maar dat betekent niet dat die meningsuiting geen consequenties mag hebben”, schreef de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken Christopher Landau op X. „Het laatste wat we moeten zijn is een plaats waar mensen die criminelen en terroristen verheerlijken welkom zijn.”
Ook andere Mexicaanse artiesten dreigen hun Amerikaanse visa te verliezen als ze hun corridos blijven zingen. En niet meer naar de Verenigde Staten kunnen afreizen, is een economische aderlating voor deze artiesten. De VS met zijn enorme Spaanstalige gemeenschap zijn van levensbelang.
Woedende reactie
Deze dreiging leidt nu al tot verandering in het Mexicaanse muzieklandschap. Meerdere artiesten zeiden voorafgaand aan of tijdens concerten dat ze geen corridos meer zouden zingen waarin kartels aan bod kwamen.
Het publiek reageerde woedend. Bij concerten vlogen stoelen door de zaal. Vechtpartijen braken uit. Mexicanen accepteren niet dat juist nummers die hun realiteit weergeven – hoewel vaak positief – niet meer gezongen worden.
Ook de Mexicaanse autoriteiten lijken dergelijke artiesten harder aan te pakken. Meerdere Mexicaanse staten hebben corridos over de drugswereld verboden en de regering dreigt met vervolging van artiesten die de misdaad verheerlijken.
„We verbieden geen muziekgenre, dat zou absurd zijn. Wat we voorstellen is dat de teksten geen drugs, geweld, geweld tegen vrouwen of het zien van een vrouw als een seksueel object mogen voorstaan”, zei president Claudia Sheinbaum volgens dagblad El País. „Dit maakt allemaal deel uit van het feit dat we een sociaal bewustzijn in ons land willen creëren”.
Het is in lijn met het imago dat de regering van Sheinbaum wil uitstralen naar de VS. Het leger ging de strijd aan met het Sinaloakartel. Drugslaboratoria werden opgerold, grote hoeveelheden fentanyl in beslag genomen. Kartelbazen worden uitgeleverd aan de VS, om Trump tevreden te stellen. Voor drugskartels en alles wat eraan vastkleeft in Mexico is geen ruimte, zo wil Sheinbaum laten zien. Voor muziek óver die kartels ook niet.
Ondertussen stijgt het aantal ontvoeringen – vaak door de georganiseerde misdaad. Aan kartels gelinkte gouverneurs en burgemeesters uit Sheinbaums eigen partij zitten nog altijd in het zadel. De vraag is of die situatie in Mexico gaat verbeteren als artiesten vervolgd worden.
‘Vroeger keek ik tegen Europa op. Jullie deden alles beter dan wij in Oekraïne. Ik dacht: bij Europa horen, dat is onbereikbaar voor ons. Maar dat verandert snel. Ik voel me elke dag meer Europees.” Maria is 26 en woont in Kyiv. Het makelaarskantoor waar ze vroeger werkte, is in de eerste maanden van de oorlog in 2022 failliet gegaan. Nu runt ze een vegan cateringbedrijfje. Ze was net een week bij haar zus in Slowakije, die dans studeert, maar moet nu gauw terug om falafels te bakken voor een bedrijfsfeest. Dankzij Poetin, zegt ze, heeft ze veel meer lol in haar werk.
Het is bijna middernacht en Maria zit op een brits in de slaaptrein van het Oekraïense dorp Chop, bij de Hongaarse grens, naar Lviv. We hebben thee in hoge glazen gekregen, uit de samovar. Maria – kort donker haar, energiek en beweeglijk gezicht – doet de gordijnen dicht en deelt zoute stokjes en een chocoladereep met kersen met haar leeftijdgenoten in de nauwe coupé: Anastasia die in Odesa woont en Joelia die in Wenen studeert en haar ouders gaat bezoeken in Krementsjoek. Sinds de Russische invasie, vertelt Maria, „spreek ik geen Russisch meer, maar Oekraïens. Mijn familie en vriendenkring ook, en wij spraken vroeger allemaal Russisch. Onze hele focus is gedraaid, richting Europa. Met elke Russische bom op ons hoofd worden we Europeser.”
Het is niet voor het eerst in de recente geschiedenis dat oorlog, destructie en geweld over Oekraïne heen spoelen. Het is evenmin de eerste keer dat Oekraïeners hieraan proberen te ontsnappen door zich tot het Westen te wenden, voor gerechtigheid.
In zijn boek Oost-Weststraat; over de oorsprong van genocide en misdrijven tegen de menselijkheid uit 2016, beschrijft de Britse hoogleraar internationaal recht Philippe Sands het leven van twee juristen die er aan het eind van de Tweede Wereldoorlog toe bijdroegen dat de noties ‘misdaden tegen de menselijkheid’ en ‘genocide’ verankerd werden in het internationale recht. De twee juristen, Hersch Lauterpacht en Raphael Lemkin, kwamen uit Lviv, hadden er gestudeerd. In een tijd waarin sommige mensen konden zeggen dat ze in meerdere landen hadden gewoond zonder hun huis maar uit te komen, bouwden deze juristen carrières op aan prestigieuze Britse en Amerikaanse universiteiten. Lauterpacht en Lemkin waren nauw betrokken bij de voorbereidingen van de Neurenbergprocessen van 24 nazi-kopstukken in 1945-1946. Ze wisten waar ze het voor deden: beider families waren uitgemoord tijdens de Tweede Wereldoorlog. Net als Philippe Sands’ familieleden, aan moederskant.
Door te lezen over het ontstaan van het internationale recht en de gruwelijke slachtpartijen die eraan vooraf gingen, besef je wat er nu op het spel staat
Als je naar Lviv reist, en er rondwandelt, is dit boek misschien wel relevanter dan het in 2016 was. Door juist in deze oude Habsburgse stad – eens een smeltkroes van diverse culturen – te lezen over het ontstaan van het internationale recht en de gruwelijke slachtpartijen die eraan vooraf gingen, besef je wat er nu op het spel staat. De belangrijkste sponsor van dat recht, Amerika, is bezig het af te breken met claims op andere landen, illegale massadeportaties en compleet dedain voor welke gerechtelijke uitspraak ook. Rusland, Israël en China maken er handig gebruik van, en annexeren andermans land en moorden hele bevolkingsgroepen uit.
De treinen van en naar Lviv zitten vol jonge Oekraïeners, meest vrouwen. Dankzij Poetin knopen ze meer banden met Europa aan – en concluderen, tot hun opluchting, dat niet alles er perfect is. Oekraïense treinen rijden meer op tijd dan Slowaakse, zegt Maria. In Oekraïne betaal je overal digitaal, in Slowakije niet. „De afstand tot Europa is kleiner dan ik dacht. Dus: we can do this!” Dit motiveert haar. En haar man, die drones maakt aan het front. Volgende week zoekt ze hem op, bij Kramatorsk.
Sommige Europeanen zeggen: dit is mijn oorlog niet. Maar boven de hoofden van de militairen woedt een beslissend gevecht om de internationale rechtsorde. Als Europa die niet overeind houdt, is er straks geen orde meer. Ook voor Europa zelf niet.