Het bericht over de vrouwen die op Koningsdag een mogelijke verkrachter van een andere vrouw af schopten ging deze week als een lopend vuurtje door mijn vriendinnenkring. Ook gisteren was het tijdens een verjaardag onderwerp van gesprek.
„Daarom moeten dochters ook op balletles”, zei A., „daar krijgen ze de trapkracht van een Fries paard van.”
„En doe ze voor de zekerheid ook maar op kickbocksen,” riep J., „mocht zo’n eikel nog behoefte hebben aan een ontwrichte kaak.”
„Nou nou”, begon J.’s echtgenoot, „Dat is wel erg heftig, zeg, je moet ook weer niet voor eigen rechter gaan spelen, zeker als je nog niet precies weet wat er aan de hand is.”
Er volgde hierop zo’n stilte dat hij de kamer snel verliet. Ik keek naar mijn vriendinnen. Allemaal zijn we weleens belaagd, allemaal hebben we vanwege seksueel geweld op het politiebureau gezeten, en met geen enkele van onze zaken werd iets gedaan. Want tja, of te weinig bewijs, of geen prioriteit, of onderbezetting, of weet ik veel. We leven anno 2025 in een land waarin verdachten van aanranding of verkrachting zelden worden vervolgd en er steeds meer zedenzaken op de plank belanden. Dat geeft een boodschap af: niet alleen dat je er als slachtoffer alleen voor staat, maar vooral dat iemand met jouw lichaam kan doen wat hij (of zij!) maar wil. Vind je het dan gek dat jochies op fatbikes hardloopsters op hun achterste slaan. Die ettertjes maken zich geen enkele zorgen over vervolging.
Ik keek naar mijn vriendinnen. We werden opgevoed met het idee van een rechtvaardige samenleving, waarin aanranders en verkrachters altijd zouden worden bestraft. Daarnaast moesten we er natuurlijk wél op letten dat we ons niet te uitdagend kleedden. Onze moeders legden ons uit hoe de pil werkte en demonstreerden daarnaast ook nog maar even hoe je je huissleutels zo tussen je vingers plaatste dat je vuist een steekwapen werd.
J. rekte zich uit.
„Je moet natuurlijk niet voor eigen rechter gaan spelen”, neuriede ze, „Maar als ik heel eerlijk ben, vind ik het wel een zeer bevredigende gedachte dat die gast van Koningsdag momenteel de afdruk van meerdere schoenzolen in zijn gezicht heeft staan. Het geeft een aardige waarschuwing af aan al die andere engerds die maar denken dat ze gewoon hun gang kunnen gaan.”
„Laten we voortaan platte schoenen aantrekken tijdens het stappen,” zei A., „met van die leren zolen en stalen neuzen enzo. Gewoon, omdat we er voor elkaar moeten zijn.”
„Omdat we er voor elkaar moeten zijn”, humde J.
Ellen Deckwitz schrijft elke week op deze plek een column.
De jongste van vier jaar ligt al in bed. „Hij heeft”, zegt zijn moeder, Enike van der Kuijl (32), „spina bifida, weet je wat dat is?” Open ruggetje. Toen ze vijfentwintig weken zwanger was is hij geopereerd, in de baarmoeder. Ruggetje gesloten, geen waterhoofd, maar Jesse zal nooit kunnen lopen. „Veel mensen laten een kind met een spina bifida eh…” Aborteren. Zij en haar man, dominee Leendert van der Kuijl (33) van de Gereformeerde Gemeente in Waarde, op Zuid-Beveland, zouden dat nooit gedaan hebben. Enike: „Al het leven komt bij God vandaan.” De dominee: „In het ziekenhuis was de Heere heel dichtbij”. Enike: „Jesse is net zo blij en vrolijk als onze andere kinderen. En hij kan net zo ondeugend zijn.”
Het is zondagavond kwart voor acht, de dienst van zes uur in de Adullamkerk is net voorbij. De dominee heeft zijn schoenen uitgedaan en zit in zijn leunstoel. Hij heeft een vol uur gepreekt en dat was de derde keer vandaag. De ochtenddienst ging over de ongelovige Thomas, de middagdienst over het dode dochtertje van Jaïrus – door Jezus weer tot leven gewekt – en nu is het over het zesde gebod gegaan: ‘Gij zult niet doodslaan.’
Enike zit naast hem en op de zachte banken rondom hen zitten hun andere kinderen: Maria (15), Aron (13), Micha (10), Loïs (8) en Timon (6). „Ja, we waren er vroeg bij”, zegt de dominee. Hij was toen nog visboer, vóór zijn roeping. Hij Enike: „We waren nog niet getrouwd.” De dominee: „En wij geloven dat seksuele intimiteit uitsluitend is voor binnen het huwelijk.” Hij lacht, Enike lacht, de kinderen lachen en allemaal zeggen ze tegen Maria dat zij echt nog even moet wachten. En Maria? Die lacht het hardst. Op tafel staan stroopwafels en chips en Enike pakt een A-viertje met vragen over de preek. Die heeft de dominee vooraf gemaakt en alle kerkgangers, stel ik me voor, zitten nu thuis met hun kinderen over de preek te praten, stroopwafels en chips erbij, telefoons ver weg. „Loïs”, zegt Enike, „weet je nog het voorbeeld van de vulkaan?” Loïs weet het nog. Maar wat ermee bedoeld werd? Maria: „Als die uitbarst, moet je wegwezen.”
En dan gaat het over de moordenaar in onszelf, de gruwelen waartoe we in staat zijn, over de „noodzaak van Jezus, die Zijn vijanden liefhad”, en Maria zegt: „De mens is een mens een wolf.” Haar vader knikt en zegt: „Nietzsche?” Later gaat het over het kleine meisje dat van haar fiets viel, ook een voorbeeld uit de preek. Iedereen schoot toe om haar te helpen, ze voelden erbarmen. „En jij, Aron?”, zegt Enike. „Wat zou jij doen als je je zusje zag vallen met de fiets?” Aron: „Eh, eerst even uitlachen.” Zijn moeder glimlacht en zegt: „Je zou dus geen erbarmen voelen.” De dominee: „Ik zal binnenkort in de preek terugkomen op het begrip erbarmen.”
In de trein terug probeer ik te bedenken wat ik eigenlijk gezien heb, in dit kleine dorp zo dicht bij de Randstad. De zwarte kleren die ik had aangetrokken om naar de kerk te gaan, dat was zwaar overdreven. Mensen lopen daar niet in het zwart, behalve de dominee en zijn ouderlingen. Maar verder?
Ik zet een hoed op en word mijn grootmoeder, de grootmoeder naar wie ik vernoemd ben. Zo ging zij ’s zondags naar de kerk, met een hoed op en een rol pepermunt in haar handtas, de reden dat ik graag naast haar zat. Mijn ouders deden niet aan pepermunt. Ik heb het over meer dan een halve eeuw geleden in Amsterdam-Noord, toen de gereformeerde kerk op de Nieuwendammerdijk nog vol zat. Nu ben ik in de kerk van de Gereformeerde Gemeente in Waarde op Zuid-Beveland, de zuidelijkste rand van de Biblebelt, zondagavond 4 mei, 18 uur. De Dodenherdenking was hier gisteravond al, vanwege de zondagsrust, maar de dominee – L. van der Kuijl (33), vader van zes kinderen – zal preken over het zesde gebod, „gij zult niet doodslaan”, en dan over de „positieve kant” ervan, ‘gij zult uw naaste liefhebben als uzelve’. Dat heeft hij me zaterdag aan de telefoon al verteld. Ja, daarin mag ik een verwijzing voelen naar wat op 4 mei herdacht wordt.
Waarde is een klein dorp, nog geen 1.500 inwoners, maar de kerk is groot en nieuw, uit 2010. De Gereformeerde Gemeente, orthodox, de Bijbel wordt letterlijk genomen, is hier hard gegroeid. Tegen zessen stroomt het gebouw vol met honderden mensen die elkaar kennen en met zachte stem begroeten. „Je was ziek, hoorde ik, fijn dat je er weer bent.” Of: „Hoe was je bijbelreis? Naar Turkije toch?” Of: „Kom je morgen koffiedrinken?”
Als de dienst begint zijn de harde houten banken tot de laatste plaats bezet. Geen zwarte kousen, sowieso weinig zwart, wel veel jonge gezinnen. Voor me zitten een vader en moeder met zes kinderen, vier jongens en twee meisjes. Het jongste meisje, heel klein nog, heeft ook een hoedje op – alle vrouwen hebben een hoed op en hun haar is lang – en zelfs zij zal anderhalf uur lang muisstil zijn. Wel mag ze halverwege de preek, die een vol uur duurt, bij haar moeder op schoot. De moeder is, hoor ik later, medisch specialist. En ja, dat ik dit vertel, zegt iets over mijn vooroordelen. Nergens telefoons, nergens afleiding.
Het kleine meisje met haar hoedje op zal ook anderhalf uur lang muisstil zijn
Er worden luidkeels psalmen gezongen, op hele noten, wat ik nog nooit gedaan heb, het is moeilijker dan ik dacht, maar je wordt er, merk ik, heel kalm van. Net als van de stem van de dominee. Zangerig, bezwerend, vermanend soms, nooit boos of bulderend. Ik geloof niet in God, nooit gedaan, of nou ja, misschien toen ik zes was, en daar zal geen verandering in komen, maar ik zal niet ontkennen hoe fijn het was om anderhalf uur lang te verkeren in een overzichtelijk en besloten universum waar er een oplossing lijkt te zijn voor Oekraïne en Gaza en welke oorlog dan ook, als we maar zouden doen wat lang geleden al is opgeschreven: de moordenaar in onszelf erkennen, onze vijanden goeddoen en jegens hen „geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid” bewijzen.
Na de dienst ben ik bij de dominee in de pastorie en hoor ik hoe hij en zijn vrouw de preek nabespreken met hun kinderen, de oudste is vijftien. Hoe dat gaat vertel ik volgende week.
Jannetje Koelewijn, redacteur van NRC, vervangt Petra de Koning.
Vraag je op een BlueSky of een LinkedIn naar ervaringen in de overstap van berichtenapp WhatsApp naar Signal, dan krijg je enthousiaste reacties. Vraag je of er wordt overgestapt van Amerikaanse apps naar Europese, dan reageert een deel van het bedrijfsleven positief, maar de consument blijft stil. Of je krijgt vragen terug: is er eigenlijk wel een goed alternatief voor Instagram?
Sinds de herverkiezing van de Amerikaanse president Donald Trump en de openbare steunbetuigingen van Amerikaanse Big Tech-bedrijven aan zijn gedachtengoed, klinkt in Europa steeds luider: moeten we niet eens van die Amerikaanse tech-infrastructuur af? Vorige maand riep Christine Lagarde, president van de Europese Centrale Bank, zelfs op om alternatieven voor Visa, Mastercard en Paypal.
Tijd voor app-soevereiniteit, zodat we niet meer zo afhankelijk zijn van de grilligheid van de VS en de machtspolitiek van China – het klinkt mooi. Maar gebruikers vinden het knap lastig. Waar moeten ze dan naar toe? Waarom werkt een Europese kaartenapp niet zo gladjes als een Google Maps? En er zit bijna niemand op Pixelfed – dus hoe kan je als Instagram-influencer geld blijven verdienen?
Lastige vragen, zonder gemakkelijke antwoorden. „We kozen er bewust voor om te beginnen met een oproep om Signal meer te gebruiken”, zegt Lotje Beek van digitale rechtenorganisatie Bits of Freedom. Die berichtenapp is privacytechnisch beter dan WhatsApp, maar is wel ‘gewoon’ Amerikaans. „Signal is laagdrempelig, mensen begrijpen het. Andere app-alternatieven vinden ze een veel grotere uitdaging. Ze zijn onbekend, dat schrikt af.”
Gebruikersvriendelijk
De Amerikaanse techbedrijven hebben expliciet hun best gedaan om apps zo gebruikersvriendelijk mogelijk te maken. „Google Docs is zo makkelijk. Een open source-alternatief is vaak lastiger in de omgang.” Terwijl je met een transparante tekstverwerker als LibreOffice – beheerder The Document Foundation is gevestigd in Berlijn – veel minder afhankelijk bent van een groot techbedrijf.
Ondanks alle hobbels op de weg lijkt de vraag naar Europese app-alternatieven de afgelopen maanden wél toegenomen. Voor sommige appmakers onverwacht. Zo was navigatieapp Magic Earth eigenlijk bedoeld als gratis uithangbord voor de bedrijfssoftware die techbedrijf Magic Lane daadwerkelijk verkoopt, zegt de Nederlandse techondernemer Raymond Alves via een videoverbinding. De onverwachte toestroom van gebruikers levert nu logistieke problemen op. „Als de verkeersinformatie in onze app wordt aangesproken, dan kost ons dat geld. Terwijl de app gratis is.”
Prima te doen als je enkele tienduizenden gebruikers hebt. Maar sinds verkiezing van Trump schiet het aantal downloads van Magic Earth ineens omhoog. „We gingen in drie maanden tijd van 200.000 gebruikers naar 800.000”, zegt Alves. Voornamelijk aanwas van Europese gebruikers die géén Google Maps meer willen gebruiken. Te Amerikaans, te onbetrouwbaar. „Wat doen ze met mijn data”, vat Alves het samen.
Nu moet hij ineens schakelen. Er wordt gekeken naar een herziening van de „wat knullige” vormgeving van de app. En naar verdienmodellen. Een donatieknop op de site leverde niet genoeg inkomsten op, zegt Alves. Nu onderzoekt hij of gebruikers bereid zijn om een jaarlijks kostendekkend bedrag te betalen voor zaken als verkeersinformatie.
Europese consumenten zoeken dus wél naar alternatieven, ook al worden die niet altijd zo in de markt gezet. Behulpzaam is de site European Alternatives van de Zwitserse softwareontwikkelaar Constantin Graf – hij houdt lijstjes bij van Europese apps. Het zijn veelal namen die weinig bekend zullen klinken, zoals Posteo (e-mail), Solidtime (planning en organisatie van je tijd), Mullvad (VPN) en OpenTalk (videochat). De apps hebben vaak dezelfde problemen: ze vereisen technische kennis, zijn niet geïntegreerd met andere veelgebruikte apps of hebben simpelweg niet genoeg gebruikers om een Amerikaanse app te vervangen. Maar ze zijn er wel.
Verslaving
Diana Krieger van het Nederlandse emailbedrijf Soverin voelde zich jaren als „een roepende in de woestijn”, vertelt ze. Nu het beleid in de Verenigde Staten steeds vijandiger wordt jegens Europa, lijken veel mensen om. „Ik vergelijk die afhankelijkheid van Amerikaanse apps soms met een verslaving. We moeten er vanaf, maar dat houdt ook in dat je wat pijn moet pakken, dat er een periode komt die even wat minder is.” Ze bedoelt: dat gebruikers moeten wennen aan iets onhandigere vormgeving, of andere irritaties. Want zonder toestroom van gebruikers en dus geld verandert er weinig. “Dat we in Europa geen goede app-alternatieven hebben, houden we zo zelf in stand.”
Maar de Gmail-gebruiker overtuigen blijft lastig. „In Nederland houden we niet zo van verandering.” De Amerikaanse apps ‘werken te goed’, zeggen lezers in een reactie op een oproep van NRC op LinkedIn en BlueSky. En hoe kan je gemakkelijk de ‘G-Suite’ vervangen, de omvangrijke collectie van Google-apps als Calendar en Docs die allemaal op elkaar ingespeeld zijn?
„Wij krijgen heel veel basale vragen van consumenten”, vertelt Krieger. „Is het moeilijk om je e-mail over te zetten naar Soverin? Kan ik familie toevoegen aan mijn e-mailaccount? Hoeveel e-mailadressen kan ik bij jullie hebben?” Het lijkt in het begin allemaal wat gedoe, erkent ze. Volgens haar vooral omdat andere e-mailproviders het overstappen soms ingewikkeld maken (je kan bijvoorbeeld je mailadres niet meenemen), terwijl het proces volgens haar simpel is. Maar daar tegenover staat het antwoord op een andere populaire vraag: ja, de servers staan gewóón in Europa.
De levendige Krieger spreekt merkbaar liever over infrastructuur dan over apps. De Amerikanen, die denken groter over digitale infrastructuur, zegt ze. Maar dat betekent niet dat er niks gaande is in Europa. „Kijk naar Nextcloud, Scaleway.” Geen apps, maar serverbedrijven, die de ruggengraat van een Europese online werkelijkheid zouden kunnen vormen.
Wat moet er gebeuren om dat mogelijk te maken? Meer ondersteuning vanuit Europese en Nederlandse overheden, zeggen alle drie experts die NRC sprak, al ziet Krieger daar nu al verbetering.
Makkelijker overstappen
„De hele Nederlandse overheid zit nu nog op Microsoft”, zegt Lotje Beek van Bits of Freedom. Maar dat moet anders kunnen. „Kijk maar: wifi is zelfs in Nederland uitgevonden. Er moet geïnvesteerd worden in alternatieven, het overstappen moet gemakkelijker worden gemaakt.” Al pleit Bits of Freedom niet per se voor een volledig Europese app-omgeving. „Het gaat erom dat een techbedrijf zich aan de Europese wetgeving houdt”, zegt Beek. Ze vindt het belangrijker dat het gemakkelijker wordt voor gebruikers om tussen meerdere apps van hetzelfde type te kunnen communiceren, de zogenoemde ‘interoperabiliteit’.
Ook Diana Krieger heeft kanttekeningen. Dat een bedrijf in Europa staat, betekent nog niet dat het echt goed met je data omgaat. „Het is op dit moment nog veel te ingewikkeld voor een consument om uit te zoeken bij welke app je moet zijn [om je data te bewaken]”, zegt ze. „Daar moet een standaard voor komen.”
In ieder geval moet de Europese mentaliteit om, denkt Raymond Alves van Magic Lane. „We zijn nu te voorzichtig.” Hij ziet de ontwikkelingen in de Verenigde Staten ergens als een positief zetje in de juiste richting. „Alles wat onze grote broer deed, daar liepen we tachtig jaar lang achterna. Nu moeten we rechtop gaan staan. Kunnen we dat? Ik denk van wel. Maar we moeten wel Europese bedrijven omarmen.”
‘We moeten niet alleen herdenken maar ook overdenken wat dat voor hier en nu betekent’, zei premier Schoof zondag in zijn toespraak voor Dodenherdenking op de Dam (NPO1). Er is veel voor te zeggen om tijdens de plechtigheid alleen de doden te herdenken die zijn gevallen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat zou in ieder geval een hoop herrie schelen. Maar de herdenkingscultuur in Nederland is nu eenmaal idealistisch: we moeten morele lessen voor het heden trekken uit de strijd tegen de nazi’s.
Dus ja, dan kan Schoof het krijgen. Hij praatte over zijn grootvader die is doodgeschoten door de Duitsers. Verzetshelden als hij bleven volgens Schoof „in alle haat en ontmenselijking de ander zien”. Zijn moeder leerde hem „met liefde en mededogen naar de ander te kijken, ook als die verschilde van hoe wij waren”. Deze lessen van de Tweede Wereldoorlog moeten volgens onze premier terugkeren „in al onze grote en kleine daden van menselijkheid”.
Was het nu inbeelding, of hoorde ik hem er schuldbewust achteraan mompelen: „Doe wel naar mijn woorden, maar zie niet naar mijn daden”? Schoof steunt met zijn kabinet de genocide in Gaza. Schoof streeft met zijn kabinet naar een genadeloos asielbeleid. Schoof heeft in zijn kabinet PVV-ministers die haat jegens migranten en moslims verspreiden. Kijken zij met liefde en mededogen naar de ander? Daags voor zijn praatje verbood een van zijn ministers een uitje naar de Efteling van een groep vluchtelingenkinderen. Was dat een kleine daad van menselijkheid, meneer Schoof? PVV-leider Wilders riep op om de kinderen per bus te deporteren.
„Wat betekent dat eigenlijk: nooit meer?” vroeg presentator Rob Trip zich af in het Achtuurjournaal (NPO1) . Volgens het journaal verstoorden twee actievoerders de Dodenherdenking op de Dam. Dat hadden ze natuurlijk niet moeten doen. Maar de werkelijke verstoorders van de plechtigheid hielden een toespraak en legden kransen.
Kille ontvangst overlevenden
Na de Dam volgde op NPO2 een verslag van de herdenking in Appingedam. Dat was een goede keuze want als je het drama laat zien op een kleine schaal dan komt het extra hard binnen. Het pittoreske stadje in Noordoost-Groningen telde voor de oorlog 128 Joodse inwoners. Hiervan werden er 122 vermoord. Een van de zes overlevenden was Sara Kirby-Nieweg. Toen ze uit de onderduik terugkeerde in Appingedam zag ze bij de buren hun tafellaken aan de waslijn hangen.
Dat ingepikte tafellaken lijkt op de ervaring van overlevende Rosie Colthof, te zien in de aansluitende documentaire Nederlandse Joden na de Bevrijding (NPO2) van Martijn Bink. Toen ze als enig overgebleven kind terugkeerde naar haar huis, zag ze dat de vitrage er nog hing, maar dat er nu NSB’ers woonden die het ‘Jodenkind’ wegstuurden. De buurman liep in het pak van haar vermoorde vader.
‘De kleine Sjoa’ wordt ze genoemd: de kille ontvangst die de 21.000 overlevende Joodse Nederlanders kregen toen ze terugkeerden uit de onderduik en de kampen. Hun huizen en bezittingen waren ingepikt, ze kregen geen hulp van de overheid. Dit verhaal is vaker langs gekomen maar heeft naar mijn weten niet eerder een aparte documentaire gekregen. Zeker niet op zo’n prominente plaats: na de Dodenherdenking.
„De registratie was oneindig veel belangrijker dan: hoera, je ben er weer”, zegt historicus Michal Citroen. Heel anders dan de warme ontvangst in Frankrijk en België, stelt ze. Volgens haar is het een „wezenlijk kenmerk” van Nederland: bureaucratie boven menselijkheid, grenzen dicht, achterdochtig jegens alles wat afwijkt. „De Nederlanders hebben zich schunnig gedragen”, zei haar vader altijd. Zo gezien doet premier Schoof niets geks. Hij is ook maar gewoon een Nederlander.
De Italiaanse Claudia B. (58) knielt neer in de rechtszaal, op de grond tussen twee bureaus waaraan haar advocaat en haar tolk zitten. „Ik wil u laten zien dat ik aan het lijden ben”, zegt ze. „Ik voel me heel depressief en naar over deze zaak.” De rechter vraagt haar om weer op haar stoel te gaan zitten, zegt dat dit niet nodig is.
Toen Claudia B. op 4 maart voor een kort bezoek in Nederland was, stuitte zij tijdens een wandelingetje op een agent van de dierenpolitie. Die vond Tommy, haar Hongaarse puli van twaalf jaar oud, er verwaarloosd uitzien. Dit type hond heeft haar dat snel vervilt, en daardoor iets weg kan krijgen van een bos dreadlocks. Maar bij deze hond waren het „plakken” geworden, zegt de rechter, en dat kan heel pijnlijk zijn. Er zat bovendien ontlasting in de vacht. De politie heeft het dier in beslag genomen, en Utrechtse dierenartsen concludeerden na een controle dat Tommy verwaarloosd was, vanwege de staat van de vacht en ook vanwege de rotte tanden in zijn bek. De officier van justitie vindt dat de hond „verbeurd” moet worden verklaard. Dat betekent dat de hond wordt opgenomen in een asiel, en niet teruggaat naar de eigenaar. Tommy zit sinds het wandelingetje begin maart in een opvang, en Claudia B. hoopt dat ze hem snel terug zal krijgen. B. leeft in Italië van een erfenis van haar „welgestelde” broer, en werkt als schoonmaker en oppas. „Ik heb Tommy twaalf jaar lang goed verzorgd. Ik heb hem eten en drinken gegeven, ik heb hem nooit alleen gelaten.” Ze vertelt dat ze een kinderwagentje voor Tommy had meegenomen naar Amsterdam, voor als hij te moe zou zijn om te lopen. „Een hond van twaalf is als een mens van tachtig”, zegt ze. Dat verklaart volgens haar ook de staat van zijn gebit en vacht, die ze die avond naar eigen zeggen nog had willen verzorgen. „Allora”, zegt ze, „we kunnen het niet aan om gescheiden van elkaar te leven. We zullen doodgaan van verdriet.”
Deze middag worden in de rechtbank van Amsterdam meer zaken behandeld over verwaarloosde dieren. Sinds 1 januari 2024 kunnen dierenmishandeling en dierverwaarlozing strenger worden aangepakt. Daders van dierenmishandeling kunnen een houdverbod krijgen, ze mogen dan gedurende een bepaalde periode helemaal geen dieren bezitten. De officier vindt dat zo’n verbod zou moeten gelden voor Jean F. (52). In het voorjaar van 2024 werden er bij hem thuis zeven honden en een kat in beslag genomen.
Verschillende buren uit het appartementencomplex hadden meldingen gedaan bij 144, het telefoonnummer van de dierenpolitie. Die gingen onder meer over gegil van de honden, geschreeuw van de verdachte en urine in het gebouw. Een buurvrouw zag op haar deurbelcamera bovendien dat Jean F. zijn hond schopte, en maakte daar melding van. Toen de politie aan huis kwam trof die urine in een aantal benches aan, sommige dieren waren te mager, anderen hadden tandsteen, een van de honden had erg veel eelt.
Jean F. is emotioneel. Vrijdag was een van zijn oudste honden jarig. „Ik kan alleen maar huilen. Deze honden zijn meer dan honden, het is mijn gezin. Het is alles dat ik heb.”
F., een grote man met een kaalgeschoren hoofd en een bril met zwart montuur, vertelt dat het tijdens de „covid-periode” snel bergafwaarts is gegaan. Hij was personal trainer maar zijn werkte stopte, waardoor hij geen inkomsten meer had. Hij had toen nog twee honden, maar het teefje raakte onverwacht zwanger, waardoor hij met pups kwam te zitten. Die probeerde hij van de hand te doen, wat niet lukte. Hij kon de dieren niet het beste voer geven, vertelt hij. Daar voelt hij zich schuldig over. F. neemt zichzelf ook kwalijk dat ze niet op een zachte ondergrond konden liggen. Maar hij ontkent de beschuldigingen van schreeuwen en schoppen. „Ik heb een luide stem”, zegt hij. De camerabeelden laten volgens de verdachte alleen een dreigende beweging ziet, maar daar is de officier het niet mee eens. F., geboren en opgegroeid in Frankrijk, vertelt dat hij als soldaat in het vreemdelingenlegioen heeft gediend. „Deze honden hebben mij een tweede kans gegeven om mens te zijn.”
Het oordeel
De rechter vindt dat Jean F. zijn dieren de nodige zorg heeft onthouden. „Dieren zijn weerloos. Ik snap goed dat u een moeilijke situatie had, maar daar kunnen honden niets aan doen.” Op het moment van inbeslagneming waren de ‘pups’ alweer twee jaar oud, en had Jean genoeg tijd gehad om een oplossing voor ze te vinden. De rechter vindt ook dat uit de camerabeelden wel degelijk blijkt dat F. zijn hond heeft geschopt. De officier stelt een taakstraf van tachtig uur voor, maar dat vindt de rechter te veel. „De ergste straf voor u is dat u de honden niet heeft.” Hij krijgt daarom een taakstraf van veertig uur, maar zijn honden krijgt hij niet meer terug. Bovendien mag hij twee jaar lang geen dieren bezitten. „Veel sterkte voor u”, zegt de rechter.
Dat Claudia B. kort voordat zij naar Nederland kwam nog bij een dierenarts in Italië is geweest, die de hond op schrift gezond heeft verklaard, spreekt voor haar, zegt de rechter. Haar hond krijgt ze dan ook terug, maar ze moet wel een geldboete van 750 euro betalen. B. gaat opnieuw op haar knieën. „Dankuwel, ik ben zo gelukkig, ik voelde me zo schuldig.” De rechter: „Dat was ook wel terecht. Staat u op? Wij moeten door met de volgende zaak.”
Zo slim, zo rijk, zo succesvol en toch al jaren niet in staat moeilijke knopen door te hakken. Nederland loopt vast. Wacht maar op het voorjaar, klonk het al maanden in Den Haag. Dan zouden kabinet en coalitie besluiten nemen. Over het verminderen van de uitstoot van stikstof en broeikasgas en over de financiering van nieuwe miljardenuitgaven. Maar opnieuw schuift de regerende coalitie (PVV, VVD, NSC en BBB) pijnlijke besluiten voor zich uit.
De vele extra miljarden euro’s die nodig zijn voor defensie, zijn nog niet gevonden. De „onherroepelijk lastige keuzes” in het klimaatbeleid die mensen zouden gaan „voelen” (aldus VVD-minister Sophie Hermans vorig jaar) blijven uit. Ook het grote stikstofplan dat het kabinet vorige week presenteerde moet nader uitgewerkt. „In dit plan is nog steeds onduidelijk wanneer en hoe de stikstofuitstoot in de landbouwsector gaat dalen en hoe je dat borgt,” zegt Jan Willem Erisman, hoogleraar, stikstofexpert en voorzitter van de Wetenschappelijke Klimaatraad.
Zoveel gesteggel en het dan toch niet echt oplossen. In augustus begint het hele circus dus waarschijnlijk opnieuw, als er onderhandeld moet worden over de Miljoenennota.
Want dat moeilijke keuzes onvermijdelijk zijn, is al jaren duidelijk. De zware industrie en de landbouw moeten ingrijpend veranderen. De economie barst uit zijn voegen. Het stroomnet zit vol. De personeelstekorten zijn groot. Er is niet genoeg ruimte voor alle politieke wensen. „Bij elkaar opgeteld past dat niet in één Nederland”, liet het kabinet de Koning op Prinsjesdag zeggen. En het gevecht om ruimte wordt nog groter. Want er is plek nodig om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen (voor wateropslag bijvoorbeeld), plaats voor alle extra huizen, ruimte voor het nieuwe energiesysteem.
En dan moet Nederland waarschijnlijk ook nog veel meer geld en ruimte vrijmaken voor defensie. „Waar komen die Tomahawks te liggen die het kabinet net heeft gekocht? Waar komen die extra soldaten vandaan? Dat gaat ten koste van iets anders,” zegt Jeroen Hinloopen, hoogleraar industriële organisatie en onderdirecteur van het Centraal Planbureau. „Defensie is een klassiek collectief goed: iedereen wil het hebben, niemand wil eraan bijdragen.”
Bestuurlijk incompetent
Als je niet kiest, wórdt er voor je gekozen, zegt Hinloopen. Dan geven regerende politici de keuzes uit handen: over wie er wel nog ruimte of personeel weet te bemachtigen. „Dan wint degene die het eerst komt.” Of degene die er al was. Of degene met het meeste geld. Rijke ouders wier kinderen last hebben van het lerarentekort, kopen bijles in, arme ouders kunnen dat niet. Dikke kans dat de overheid steeds minder voor elkaar krijgt door het personeelstekort. En zo het vertrouwen in de politiek ondermijnt.
Politici die niet kiezen, vergroten tegenstellingen. „Want het hele schilderij van Nederland is ingekleurd. Als de een meer ruimte wil innemen, moet de ander krimpen.”
Zelfs het belastingstelsel opschonen lukt al vijftien jaar niet
Dus lopen we nu vast. In rechtszaken en bezwaarprocedures. Tegen de staat die eigen wetten niet uitvoert. Tegen nieuwbouwplannen. We verzanden.
We lijken bestuurlijk incompetenter geworden, zegt Hinloopen. Iets als de Deltawerken bouwen, kunnen we niet meer. „Als je in de jaren vijftig tegen mensen had gezegd dat we nu geen spoorlijn meer kunnen aanleggen van Amsterdam naar Groningen, hadden ze je verbaasd aangekeken.” Zelfs het belastingstelsel opschonen lukt al vijftien jaar niet. „En dat is een redelijk bureaucratische exercitie. Een hervorming van bijvoorbeeld de landbouw, is veel ingewikkelder.” Hinloopen ziet sinds de invoering van de euro geen grote veranderingen meer. „Alleen de hervorming van het pensioenstelsel. Maar verder? Nee.”
Stilstaan betekent dat de economie veroudert. Er is minder ruimte voor nieuwe innovatieve bedrijven. Bestaande bedrijven nemen de ruimte immers al in. „Straks is er geen vraag meer naar de spullen die we maken. De rest van de wereld staat namelijk níét stil.”
Minder veerkracht
Zonde, want Nederland heeft een veelzijdige economie die nu nog tegen een stootje kan. We produceren ongelooflijk veel toegevoegde waarde per vierkante kilometer, berekende Hinloopen. Maar een handvol landen krijgt dat voor elkaar. „We leven op een heel fijn stukje aarde waar we de luxe hebben om te kiezen. Maar we liggen toch een beetje aan de rand van het zwembad met een dikke portemonnee, zonder aanstalten te maken veel te veranderen.” Hoe langer je wacht, des te hoger de kosten en des te groter de pijn, zegt Hinloopen.
Denk niet dat deze besluiteloosheid goed is voor de sectoren die politici willen beschermen. Neem de landbouw. Door de knellende ruimte gaan de kosten daar omhoog, zegt Erisman. „Het afvoeren van mest wordt duurder, omdat er te veel mest is om kwijt te kunnen op het land dat we hebben.” Lenen wordt duurder, omdat een helder toekomstperspectief voor de boeren ontbreekt. „De politiek laat het nu over aan de markt. Dan krijg je schaalvergroting, want alleen grote agrarische bedrijven kunnen de hogere kosten aan. Dat is nadelig voor boerenbedrijven met pakweg 100 koeien, een groep die een belangrijke rol heeft op het platteland. Die volgen netjes de regels, maar krijgen te maken met hogere kosten en minder investeringsruimte.”
Natuurlijk, kiezen is moeilijk. Wie moet inschikken is een beladen politiek gevecht. Maar níet kiezen heeft evengoed nare, pijnlijke consequenties. Zoals een verdere ondermijning van het vertrouwen in de politiek. En minder economische weerbaarheid en veerkracht.
De 2 meter 13 lange Quinten Post hangt in een draaistoel in het heiligdom van het Amerikaanse basketbal: de ronde, in houttonen uitgevoerde kleedkamer van de Golden State Warriors, de basketbalploeg met de hoogste marktwaarde ter wereld. Overal liggen sportschoenen. Teamgenoot Draymond Green kleedt zich zichtbaar vermoeid uit, de jacuzzi en dompelbaden om de hoek lonken. Vlak achter Post spuit superster Steph Curry twee verschillende bussen deodorant leeg, hij moet de pers nog te woord staan.
De drie zijn gesloopt. Het is begin april en ze hebben er een zestien dagen durende roadtrip op zitten – zes uitwedstrijden kriskras door de Verenigde Staten. Nu zijn ze terug in Chase Center, de nieuwe en altijd uitverkochte sporthal in het centrum van San Francisco. Ruim 18.000 uitzinnige fans hebben deze vrijdagavond de Warriors de Denver Nuggets zien verslaan, vooral dankzij 36 punten van Curry. Maar óók dankzij het sterke spel van de 25-jarige Amsterdammer Post, die dit seizoen onverwacht doorbrak in de NBA, de Amerikaanse profcompetitie.
„Ik kan het maar moeilijk bevatten”, zegt hij, terwijl hij naar zijn teamgenoot Buddy Hield wijst. „Neem die gast. Hij was bij de jeugd een beest, iedereen verwachtte dat hij het ging maken. Als jonge jongen was ik zelf helemaal niet zo bijzonder. Niemand kende mij.”
Alleen vader Arjen zag de potentie van zijn zoon. „Het is het butterflyeffect: alle kleine stapjes die mijn vader en ik hebben bedacht, pakten goed uit – en nu sta ik tussen de beste basketballers ter wereld”, zegt Quinten Post, die in januari van dit jaar doorbrak en nu voor de Warriors een belangrijke rol speelt in de play-offs, de eindstrijd om de NBA-titel.
Naast zijn spectaculaire entree in het Amerikaanse profbasketbal is er een tweede reden dat ik voor NRC in april van dit jaar Quinten Post opzocht in San Francisco. Ik ken hem al vanaf zijn geboorte, in maart 2000. Zijn vader en ik zaten samen op het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam en spelen al 35 jaar in hetzelfde basketbalteam. We werden in 1991 Nederlands kampioen bij de junioren met de Amstelveense fusieclub 3-Es Piranha’s en basketbalden daarna jarenlang bij ASVU (het team van de Vrije Universiteit) in de promotiedivisie, de op een na hoogste klasse van Nederland.
Post in duel met Grizzlies-speler Ja MorantFoto Ezra Shaw/Getty
De eerste basketbalwedstrijd die Quinten ooit zag was op de VU-campus Uilenstede, waar wij onze thuiswedstrijden speelden. Als beginnend journalist schreef ik over deze wedstrijden voor huis-aan-huisbladen in Amstelveen en Buitenveldert. Vaak citeerde ik Arjen, die ik in de verslagen omschreef als „begenadigd schutter” en „alleskunner”. Als ASVU won, deelde onze coach kopietjes van de artikelen uit op de training. Verloren we, dan gebeurde dat niet.
Inmiddels spelen Arjen en ik oudemannenbasketbal in de Amsterdamse Apollohal bij DED, achtvoudig landskampioen en de op een na oudste club van Nederland. En zonder DED zou Quinten Post wellicht niet in de NBA hebben gespeeld. Want zo werkt het butterfly- effect: kleine gebeurtenissen kunnen grote gevolgen hebben.
5,4 voor Latijn
De ochtend na de wedstrijd, op de stoep van brunchcafé Towns End in San Francisco, wil iedereen een stukje Quinten Post: een foto, een handtekening, een high five. De Warriors zijn geliefd – en wie 2 meter 13 lang is en zich verplaatst per elektrische step, kan zich nou eenmaal slecht verstoppen.
Hij begon met voetbal, zoals de meeste Nederlandse jongens, zegt Quinten Post binnen, voor zijn neus een chicken-fried steak en een groot glas jus d’orange. Op zijn elfde koos hij voor basketbal, de sport van zijn vader. Het begin was lastig: zijn eerste coach was zeer bevlogen maar wilde liever niet dat Post probeerde te scoren, dat moesten de kleinere spelers doen, onder wie de zoon van de coach.
In dezelfde periode lagen zijn ouders in scheiding en bleef hij zitten in de eerste klas van de middelbare school. Post: „Ik stond een 5,4 voor Latijn – ik was zeker vijftien keer uit die les gestuurd. Ze vonden me ongeschikt voor het gymnasium.” Hij stapte over naar een vwo-klas op het Amsterdamse Calandlyceum, een school met een eigen sporthal en een topsportprogramma voor basketballers. Daar voerde hij nog minder uit. De lessen stonden hem tegen, de krachttrainingen om zeven uur ’s ochtends – op drie kwartier fietsen van zijn huis – al helemaal.
In plaats van leren deed hij „wat jongens van die leeftijd doen”: blowen, gamen, experimenteren, ongein uithalen met klasgenoten. Tot diep in de nacht speelde hij online League of Legends en kwam de dag daarna pas ’s middags zijn bed uit. Niettemin kreeg hij op zijn vijftiende een uitnodiging voor de voorselectie van het Nederlands jeugdteam.
Na een aantal proeftrainingen drong het tot hem door dat hij niet uitgekozen zou worden. En opeens had hij er genoeg van. Toen zijn vader hem op een zaterdagochtend uit zijn bed probeerde te praten voor een training, zei hij: „Ik ga niet meer, wat je ook tegen me zegt.” Samen reden ze naar de hal om het de coach te vertellen, maar die wist nauwelijks wie hij was. Quinten Post: „‘Jammer’, zei de coach na enig nadenken – en dat was het dan.”
Quinten en zijn vader Arjen Post bij ASVU, het team van de Vrije Universiteit.
Foto privé-archief
In de anderhalf jaar daarna speelde Post niet. Hij rommelde op school en probeerde een bijbaantje als afwaskracht bij het Amsterdamse café Venster33. Maar na twee sessies in de spoelkeuken kwam hij ook daar niet meer opdagen.
Het keerpunt kwam toen zijn vader voorstelde op dinsdagavonden met zíjn team mee te trainen. „Dan kom je tenminste van de bank af.” Tijdens die trainingen kreeg Post, inmiddels 16 jaar, het plezier terug, zegt hij. „Het basketbal van volwassenen is heel anders dan bij de jeugd. Ik moest aan de bak en vond het fantastisch om mee te doen. Ik had zoveel wedstrijden van mijn vader gezien, ik kende iedereen en iedereen kende mij. Ik kon vrijuit spelen en hoefde niet – zoals bij de jeugd – als lange jongen in de buurt van de basket te bivakkeren, om ballen af te vangen en van dichtbij te scoren.”
Zijn salaris van 1 miljoen euro verbleekt bij dat van ster Curry: 56 miljoen
Op de velden naast die van DED trainden de jeugdteams van Apollo, waar Quinten eerder speelde. Die vroegen hem om weer mee te doen en een seizoen later sloot Post aan bij het onder-18-team van de Amsterdamse club. De coach: oud-international Wierd Goedee, die Post en een aantal andere talenten klaarstoomde voor een bestaan als professioneel basketballer. Malevy Leons, Jesse Edwards en Tristan Enaruna – leeftijdsgenoten en eveneens voormalig Apollo-spelers – speelden afgelopen seizoen in de G League, de competitie voor de tweede teams van de NBA-ploegen. Leons en Edwards maakten net als Post hun debuut in de NBA, maar stonden niet meer dan een paar minuten in het veld.
In het seizoen dat Quinten Post Nederlands kampioen werd onder Goedee, deed hij één keer stiekem mee met het team van DED – zonder dat zijn coach te vertellen. Het was een uitwedstrijd in Hoofddorp, waar de kans klein was dat hij herkend zou worden. Quinten Post speelde onder de naam van de afwezige Tim Hoogvliet, een DED-speler die elf jaar ouder is maar in de verte op hem lijkt.
Gezien het verloop van zijn carrière is het vermoedelijk de enige wedstrijd die Quinten ooit met het team van zijn vader zal spelen. Hij kent nog alle details: „Ik speelde goed en maakte twintig punten, twee keer zo veel als mijn vader”, zegt Post in het ontbijtcafé in San Francisco. Volmaakt was de wedstrijd echter niet. DED kwam in de slotseconden één punt achter. In de laatste time-out probeerde Quintens vader Arjen uit te leggen hoe alle spelers moesten bewegen, zodat zijn zoon uiteindelijk het winnende schot kon maken.
Post (links) in duel met Memphis Grizzlies-speler Zach Edey. Foto Jeff Chiu/AP
De uitleg was lastig te volgen, Quinten Post stapte per ongeluk over de zijlijn en Hoofddorp won de wedstrijd. Post: „Ik was in tranen, maar het blijft een van de mooiste wedstrijden die ik ooit heb gespeeld.”
YouTube-video
Nadat Quinten Post in 2018 met weinig inspanning zijn havodiploma had gehaald én met Apollo Nederlands kampioen in de leeftijdscategorie onder-18 was geworden, leek een basketbalcarrière hem aantrekkelijker dan een studie. Maar hoe kom je in het buitenland terecht, als vrijwel niemand je kent?
Zijn vader bracht uitkomst. Die had met zijn mobiele telefoon een aantal wedstrijden gefilmd, die door Quintens jongste zus (voor 5 euro) aan elkaar werden gemonteerd tot een YouTube-filmpje met hoogtepunten. Het is nog steeds online te vinden. Alba Berlijn, dat speelt op het hoogste Europese niveau, leek Arjen Post wel een goeie club. Daar zou Quinten het vrije DED-basketbal kunnen spelen dat hem het beste paste, dacht hij. Daarom had hij de coach van het jeugdteam een bericht via Facebook gestuurd, met een link naar het YouTube-filmpje. „Mijn zoon Quinten is een getalenteerde en veelzijdige basketballer”, schreef hij. „Hij is lang en sterk, maar niet heel zwaar. Zou Quinten iets voor Alba kunnen zijn?”
Vader en zoon Post mochten langskomen voor een proeftraining waar Quinten indruk maakte. Het leverde hem een stage op, waarbij Alba een klein appartement verzorgde, een aantal maaltijden per dag en een ov-kaart. Hij mocht trainen zoveel als hij wilde en in het tweede team spelen. Via zijn (groot)ouders, ooms en tantes regelde hij een maandelijkse toelage van in totaal 550 euro en vertrok naar Berlijn.
Een jonge Quinten Post wordt door zijn vader richting de basket getild.Foto privé-archief
Het jaar daarna was er opeens belangstelling, vanuit Europa, én Amerika. De invloedrijke Servische spelersmakelaar Misko Raznatovic trakteerde Quinten en zijn vader in Belgrado op een copieus diner in een restaurant dat speciaal voor hen de deuren opende, Barcelona wilde praten – en drie Amerikaanse universiteiten boden hem een sportbeurs en plek in hun team aan. Zijn vader was een voorstander van Europa, maar Quinten koos voor Mississippi State University.
„Het was de eerste keer dat ik zelf de beslissing nam, en die pakte verkeerd uit,” zegt hij in de ontbijttent in San Francisco. „Er speelde daar een jongen die exact net zo oud was als ik, maar veel sterker en meer dan twintig kilo zwaarder. Die beukte me zo opzij. Ik mocht dat jaar vaak niet eens meetrainen. Wel vroeg de coach me dagelijks hoeveel ik woog.”
In plaats van op het veld bracht Post het jaar door in het krachthonk en in de mensa, waar hij drie keer per dag gefrituurde kip en vis at. Hij werd snel zwaarder en sterker, maar kon in zijn tweede jaar nog steeds niet tegen de krachtpatsers in zijn team op. Maar toen legde Covid de competitie stil en vertrokken al zijn teamgenoten naar huis. Zijn coach stelde nog voor dat hij in zijn eentje Mississippi zou blijven. Hij zou de sleutel van de hal krijgen en de gehele lockdown door kunnen trainen.
Post vertrok toch, terug naar Amsterdam. Met DED, het team van zijn vader, speelde hij tijdens de eerste coronazomer op buitenbasketbalveldjes – alle sporthallen waren dicht. En hij besloot van school te wisselen. De enige goed aangeschreven school die zich meldde voor een transfer was Boston College, dat een dramatisch basketbalseizoen achter de rug had en op zoek was naar een nieuwe lange man.
In Boston viel alles op zijn plek, zegt Post. „Weer dat butterflyeffect. Ik was sterk geworden in Mississippi en durfde als in Amsterdam geschoolde basketballer vrijuit te spelen. Wat ook hielp: ze hadden me echt nodig in Boston.”
In de drie jaar daarna groeide Quinten Post – inmiddels liefkozend ‘QP’ genoemd – uit tot een onverwachte sensatie. In het seizoen 2022-2023 werd hij onder meer uitgekozen tot ‘meest verbeterde’ speler in de Atlantic Coast Conference, de sterke divisie van de basketbalcompetitie waarin hij met zijn team uitkwam.
Foto Mike Kai Chen Foto Mike Kai Chen
In 2024 schreef hij zich in voor de draft, de jaarlijkse vleeskeuring van nieuwe talenten voor de NBA. Terwijl hij bij zijn vriendin – een tennisster die net als hij in Boston studeerde – in Puerto Rico verbleef, zag hij live op tv hoe hij als 52ste werd gekozen. Door de Golden State Warriors, het team van ster Steph Curry.
Waarde van de Warriors
Alleen doorgewinterde fans verwachten dat Post en de Golden State Warriors dit jaar NBA-kampioen worden, maar de eerste plek op de ranglijst van de ‘most valuable’ basketbalploegen ter wereld kan het team niet meer ontgaan. In februari van dit jaar becijferde de Amerikaanse zakenzender CNBC de waarde van de Warriors op 9,4 miljard dollar (ongeveer 8,3 miljard euro). Ter vergelijking: Real Madrid, de meest voetbalploeg met de hoogste martktwaarde ter wereld, is volgens een schatting uit 2024 zo’n 6,6 miljard dollar waard.
In Chase Center, eigendom van de Warriors, is alles duur. De ruim 18 duizend zitplaatsen zijn al 560 wedstrijden op rij uitverkocht. De goedkoopste kaartjes voor de play-off wedstrijden, tegen het dak van het stadion, kosten zo’n 270 dollar. Vlak bij het veld: een paar duizend dollar. Een glas bier kost zo’n 20 dollar, het wedstrijdshirt met Steph Curry achterop – dat het gros van de fans draagt – 150 dollar.
Het zakelijke succes stopt niet bij de stadsgrenzen. Mede dankzij een Chinese website, op China gerichte mediacampagnes en sponsordeals telt de ploeg meer dan 50 miljoen Chinese fans en volgers op sociale media. Tijdens thuiswedstrijden doen acht Chinese journalisten vanuit het mediavak op de tribune tegelijkertijd verslag, voor nieuwswebsites, tv, en voor KuaiShou – een Chinese concurrent van streamingwebsite TikTok, sinds 2021 de „officiële Chinese kortevideopartner van de NBA”. Een Chinese fotograaf volgt de hele wedstrijd lang de voeten van Steph Curry – voor een schoenencampagne van de Warriors-ster op Instagram.
Foto privé-archief
De commercie rond Quinten Post staat nog in de kinderschoenen. Een Warriors-shirt met zijn naam erop is niet te koop bij de winkels rond Chase Center. De Nederlander is nog te veel „een eerstejaars” – zegt een van de verkoopsters. Ook zijn salaris, het NBA-minimumloon van 1.157.153 dollar (ongeveer een miljoen euro), verbleekt bij dat van Curry. Die verdient dit seizoen bij de Warriors bijna 56 miljoen dollar en is daarmee de bestbetaalde NBA-speler.
Vandaar ook dat Post er kleine klusjes bij doet. Een uurtje taartjes bakken met jonge fans, een benefietdiner bijwonen – zijn aanwezigheid blijkt opeens geld waard. Idem voor de gesigneerde en geplastificeerde Panini -verzamelkaarten met zijn foto en handtekening, die een gewild verzamelobject moeten worden. Hij heeft zijn zaakwaarnemers beloofd er dit jaar 45 duizend te signeren, per handtekening ontvangt hij een paar dollar.
Het debuut van Quinten Post in de NBA was terloops, onopvallend – voor zover dat mogelijk is in de grootste basketbalcompetitie ter wereld. De eerste maanden van dit seizoen was hij actief voor de Santa Cruz Warriors, het tweede team, dat op zo’n honderd kilometer van San Francisco zijn thuiswedstrijden speelt.
In Santa Cruz ging Post, na een aarzelende start, steeds beter spelen. Mede door de matige prestaties van het eerste team mocht hij in december voor het eerst een paar minuten meespelen in San Francisco. Een paar weken later schoot hij in een wedstrijd tegen de Chicago Bulls in het Chase Center opeens vijf driepunters raak en scoorde hij in totaal twintig punten. Sindsdien is hij een vaste waarde, speelt hij elke wedstrijd zo’n vijftien tot twintig minuten en heeft hij zich bewezen als een van de beste eerstejaars driepuntschutters van de NBA.
Onverwachte doorbraak
Zijn coach Steve Kerr zegt dat de doorbraak van de Amsterdammer „een gamechanger” is geweest dit seizoen. „We waren jarenlang op zoek naar een lange man zoals hij. Hij speelt fantastisch, veel beter dan we verwacht hadden in zijn eerste jaar.”
„Een van mijn taken is het veld breed houden”, zegt Post begin april na afloop van de verloren thuiswedstrijd tegen de Houston Rockets. Hij zit in de Harmonic Brewing Thrive City, een brouwerijcafé tegenover het stadion. Het is al na sluitingstijd, maar omdat er een speler van de Warriors binnen is, worden de openingstijden opgerekt. „Ik ben lang en tegenstanders weten inmiddels dat ik goed kan schieten. Als ik de bal niet krijg, sta ik in de hoek en maak ik daarmee ruimte voor Stephen Curry.”
Aangezien het team draait om acties van Curry, kan het gebeuren dat Post minutenlang niet betrokken wordt in de aanval van de Warriors. Hij ziet dat ook, zegt hij in het biercafé, maar het doet hem niets. Dat hij hier speelt, met de beste spelers ter wereld in de sterkste competitie ter wereld, voelt nog steeds onwerkelijk.
„Mijn vader belt me vaak, en zegt dan: speel toch meer zoals je deed toen je met DED meetrainde. Je kunt acties maken, schieten, dribbelen, alles. Maar mijn ego zit me niet in de weg. Als de coach wil dat ik in de hoek ga staan zodat Curry meer ruimte krijgt, dan doe ik dat met liefde. Mijn tijd komt nog wel.”
Na een toernooi in coronatijd. Tweede van links: NRC-redacteur Merijn RengersFoto privé-archief
‘Onvergetelijke djedoushka” stond in de rouwadvertentie voor jonkheer Michaïl Wladimiroff. „Ik heb hem nooit opa genoemd, maar altijd djedoushka”, zegt zijn oudste kleindochter Juliana Beekenkamp (25). „Hij was de liefste djedoushka van de hele wereld. Altijd grapjes maken, een twinkeling in zijn ogen en hij nam ons als kinderen altijd serieus. Je voerde gesprekken met hem, geen discussies.”
De op 80-jarige leeftijd overleden strafpleiter Wladimiroff was „slim, bescheiden, precies en welbespraakt”, zegt zijn oud-kantoorgenoot Gerard Spong. „Hij had een enorme kennis van het strafprocesrecht.”
Na de Russische Revolutie vluchtten de grootouders van Michaïl (Mischa) Wladimiroff in 1921 met hun twee zoons naar Soerabaja, Nederlands-Indië, waar zijn grootvader als scheepsbouwkundig ingenieur werkte. Zijn vader ging in de jaren dertig in Nederland studeren. Hij trouwde met de Friezin Elly Faber en ze kregen drie zoons. Michaïl Wladimiroff was de jongste.
Wladimiroff koesterde zijn Russische roots. In de la van zijn bureau lag een zakje aarde uit het Russische keizerrijk. De laatste tien jaar van zijn leven werkte hij aan een boek over zijn familie. „We kregen het niet meer op tijd bij de drukker, maar op zijn sterfbed hebben we hem nog een gekopieerd exemplaar kunnen geven”, vertelt zijn oudste dochter Anousja. „Het was zijn levenswerk geworden.”
Einzelgänger
In de eerste klas van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum in Den Haag was Michaïl Wladimiroff opvallend klein. Hij had een bril met dikke glazen en hij stotterde. „Hij kon soms dapper doen om erbij te horen”, vertelde zijn vriend Willem van Doorn in 2001 in een gesprek met NRC Handelsblad. „We mochten bijvoorbeeld niet van het plein af in de pauze. Mischa deed dat wel, hij haalde brood en kroketten voor ons bij een winkel in de buurt.” Maar hij hoorde er niet echt bij. Van Doorn: „Ik denk dat we daarom bevriend waren, ik was ook een einzelgänger.”
Op de middelbare school bleef hij in de tweede klas drie keer zitten. Zijn ouders stuurden hem naar een particulier instituut, hij deed staatsexamen hbs. In die tijd lieten zijn vrienden hun haar groeien en gingen spijkerbroeken dragen. Michaïl Wladimiroff deed er niet aan mee. Hij droeg colberts en corduroy broeken.
Na zijn eindexamen koos Wladimiroff voor een functie als Kort Verband Vrijwilliger bij Defensie. Hij was zes jaar in dienst, studeerde rechten in Leiden, trouwde met Hansje Nater en werd in 1967 vader van Anousja. Drie jaar later werd hun tweede dochter Mariska geboren. Toen hij advocaat was, had hij soms spijt dat hij nooit lid was geweest van het studentencorps; collega’s hadden als corpslid leren debatteren. „Aan de andere kant is het ook wel goed zo”, zei Wladimiroff daar zelf over. „Ik heb van nature de neiging om wat arrogant te zijn. Dat zou dan verder ontwikkeld zijn.”
In de la van zijn bureau lag een zakje aarde uit het Russische keizerrijk
Wladimiroff & Spong
In 1972 kreeg hij een baan als advocaat op een klein kantoor. Hij was afgestudeerd met een 5,5 voor strafrecht, maar nu begon hij dat een interessant vak te vinden. In Paramaribo zat Gerard Spong in een vergelijkbare situatie: hij werkte op een civiel kantoor met weinig mogelijkheden op het gebied van strafrecht. Een initiatief van de Nederlandse Orde van Advocaten bracht de twee juristen bij elkaar. De Orde had een stichting opgericht om de strafrechtpraktijk te professionaliseren. Uit een psychologische test bleek dat Wladimiroff en Spong bij elkaar zouden passen. Met subsidie van de stichting begonnen ze een praktijk, Wladimiroff & Spong advocaten. „We waren aan elkaar gewaagd”, vertelt Spong. „We hadden zeer diepgaande felle discussies over allerlei juridische kwesties. We spaarden elkaar niet. Ik zei altijd: ‘Als ik Mischa kan overleven, overleef ik iedere officier van justitie’.”
Wladimiroff richtte zich vooral op het financieel strafrecht, vertelt Spong. Tot begin jaren tachtig werkten banken mee aan fiscale constructies waardoor hun cliënten zo min mogelijk belasting betaalden. Maar justitie begon die constructies aan te pakken. In een van de meest geruchtmakende fraudezaken, de Slavenburg-affaire, was Wladimiroff advocaat van de raad van bestuur van de Rotterdamse bank. De manier waarop hij die zaak deed, typeerde zijn stijl, aldus Spong. „Mischa bepaalde de strategie en coördineerde de verdediging, zijn medewerkers verdiepten zich in de dossiers.”
Wladimiroff was advocaat in de meeste grote fraudezaken van de jaren tachtig en negentig. Hij liet er een politieke carrière voor schieten, zegt Hanneke Gelderblom, D66-fractievoorzitter in Den Haag. Van 1978 tot 1982 was Wladimiroff voor D66 gemeenteraadslid. Hij was vooruitstrevend, zegt Gelderblom. „Niet een vrouw, maar een man deed bij ons emancipatie. En dat was Mischa.” Hij was ook de stuwende kracht achter een buurthuis voor islamitische vrouwen, vertelt Gelderblom. „Uitzonderlijk in die tijd. Mischa was de enige man die daar binnen mocht komen.” Volgens Gelderblom had Wladimiroff wethouder kunnen worden, maar „hij koos voor zijn kantoor, helaas”.
Joegoslavië-tribunaal
Begin jaren negentig was Wladimiroff voorzitter van de adviescommissie voor het Joegoslavië-tribunaal. Toen de eerste verdachte, de Servische cafébaas Dusko Tadic, zou worden berecht, belde Theo van Boven, de griffier van het hof, hem op met de vraag of hij een advocaat wist. ‘Dat vind ik zelf wel leuk’, was zijn reactie. Hij verdiende er 320 gulden per dag mee, zijn standaardtarief was 500 gulden per uur. „Het heeft ons ongeveer een miljoen gulden gekost”, zegt Spong. „Maar we haalden wel een grote hoeveelheid kennis in huis. En we leverden een bijdrage aan de rechtsvorming.”
Tadic wilde op een gegeven moment de Servische advocaat Milan Vujin toevoegen aan zijn verdedigingsteam. Wladimiroff weigerde en stapte op. Hij vond Vujin een slechte advocaat. Vujin was een van die advocaten die een percentage van hun honorarium aan hun cliënt gaven. Wladimiroff vond dat een slechte zaak, zei hij destijds: „Je wordt omkoopbaar, je verliest je onafhankelijkheid.”
Na bijna een kwarteeuw ontstond er ‘wrijving’ tussen Spong en Wladimiroff en in 2000 kwam er een einde aan hun samenwerking. Wladimiroff wilde nooit over „de scheiding” – zoals hij de kwestie noemde – praten. Het ging over geld, zegt Spong nu. „Mischa en ik waren het gezicht van het kantoor en ik vond dat er te veel geld ging naar de civilisten, de advocaten die zich binnen het kantoor bezighouden met burgerlijk recht.”
Na de verdediging van Tadic had Wladimiroff geen zin meer in oorlogsmisdadigers. Maar voor één man zou hij een uitzondering maken: de Joegoslavische oud-president Slobodan Milosevic, de belangrijkste verdachte van het VN-tribunaal. Milosevic noemde het tribunaal „illegaal” en wilde geen advocaat. Toch was Wladimiroff erbij. Hij was aangewezen als amicus curiae, ‘vriend van het hof’. Samen met de Brit Steven Kay en de Serviër Branislav Tapuskovic zouden ze opkomen voor Milosevic’ belangen, ze zouden getuigen verhoren en erop toezien dat het proces goed verliep.
In 2002 werd Wladimiroff ontheven van zijn functie omdat hij, volgens het hof, de ‘vereiste onpartijdigheid’ zou hebben verloren. Volgens Wladimiroff was hij in de media verkeerd geciteerd. Hij vatte het laconiek op. „Ik heb weer tijd voor mijn gewone praktijk, dat schoot er bij in”, zei hij lachend in een gesprek met NRC Handelsblad kort na de beslissing van het hof. Daarna deed Wladimiroff grote zaken, zoals de boekhoudfraudezaak bij Ahold en was hij betrokken bij het Clickfonds-dossier, in Nederland een van de grootste onderzoeken naar financiële fraude.
In 2015 ging Wladimiroff met pensioen. Hij werkte aan zijn boek en herstelde twee keer van kanker, de derde keer werd hem fataal. Op 8 april overleed hij.
Mondriaans latere werk is Nederland vanuit de lucht. Zijn obsessie met orde en evenwicht, de „harmonie van gescheiden vakken”, zoals een Britse schrijver het eens noemde, raakt het wezen ervan.
Jacqueline Midavaine (1941), de eerste vrouwelijke luchtfotograaf van Nederland, zag het ook vaak door de zoeker van haar camera, krappe bochtjes draaiend in een vliegtuigje boven de eilanden en zeearmen van de Zeeuwse delta. Ruilverkaveling, industrialisering, wegenbouw en boven alles de Deltawerken ordenden Zeeland opnieuw. Een land van paard en wagen, van veerboten, van oude kreken en meidoornhagen, werd na de Watersnoodramp van 1953 strakgetrokken langs een liniaal.
Foto’s Jacqueline Midavaine
Maar ook daarvoor al was Mondriaan er. Zie de lang verlaten oesterputten in het oostelijkste deel van de Oosterschelde, waarvan de rechthoekige contouren alleen bij het laagste laag water nog zichtbaar worden. En alleen vanuit de lucht. „Dan liet ik de piloot daar speciaal langs vliegen”, zegt Midavaine. „Ik heb toen veel plezier beleefd aan die manier van kijken. Wat ik deed was ‘maar’ fotografie, dat telde niet echt mee, maar nu wordt het gewaardeerd.”
Net van school – het was 1960 – begon ze bij Persburo Slagboom in Vlissingen, gerund door Anton Slagboom, die haar man zou worden. Slagboom leverde ook aan het ANP, zoals foto’s van de vele scheepsstrandingen op de Westerschelde. Die foto’s, vaak nog nat van de doka, bracht ze op de scooter naar het station om ze met een ‘treinbrief’ mee te geven naar Amsterdam.
Al snel kwam Midavaine op het idee om een vliegtuigje te huren, om sneller ter plekke te zijn en spannender beelden te maken. Luchtfotografie werd tot dan toe alleen door militairen beoefend. Na een tijdje kwam er een eigen Cessna 180, een eenmotorige hoogdekker, „zodat de vleugel de fotograaf niet in de weg zat”. Slagboom was intussen Slagboom en Peeters Luchtfotografie geworden, thuisbasis vliegveld Midden-Zeeland in Arnemuiden. Die Peeters was enige tijd hun vaste piloot. Zijn naam, die Vlaams genoeg klonk, werd voor spek en bonen toegevoegd met het oog op de Belgische markt. Het bedrijf bestaat nog steeds en heeft nu Teuge als honk.
Tienduizenden luchtfoto’s heeft Jacqueline Midavaine sindsdien gemaakt in heel Nederland en daarbuiten, nieuwsfotografie, opdrachten en foto’s van wat haar onderweg naar een klus interessant leek. Een zandbank die werd opgespoten, een kabelbaan die grote stenen in zee stort, een eerste ijle pijler van beton. Zo kunnen we nu de geboorte zien van de dammen in het Veerse Gat, de Grevelingen, de stormvloedkering in de Oosterschelde, en het begin van de Zeelandbrug, nog steeds de mooiste brug van Nederland.
Het Zeeuws Archief is begonnen al die negatieven te digitaliseren. Ter gelegenheid daarvan heeft Midavaines dochter, beeldend kunstenaar Antoinette Nausikaä, een selectie gemaakt uit de Zeeuwse foto’s uit de jaren 1960-1970. Je ziet Middelburg uit zijn vestingwallen breken, de nieuwe havens in de kreken van het Sloe uitgebaggerd worden, we kijken bij de kerncentrale van Borssele recht van boven naar binnen, net voordat de glanzende schedel er overheen ging.
Ze heeft ook mensen gefotografeerd, maar die staan niet in dit boekje. Noch de ergernis over het verlies en de vernielingen die de prijs van de efficiency waren, de „verbeelding van de ingenieurs”, zoals Kees Slager het noemt in een begeleidend essay. Daarvoor vloog ze gelukkig te hoog. Dit is het landschap van een grillige en geometrische, nog steeds mysterieuze schoonheid in zwart-wit, dat mensenhanden en de zee hebben geboetseerd.