De zwarte daken van kasteel Matsumoto glinsteren in het zonlicht. „Het is mooi weer, maar de gracht is bevroren, dus je ziet geen weerspiegeling van het gebouw in het water”, vertelt Reiko Hiruta met een lichte teleurstelling. Hiruta is vrijwilliger bij ALPS, een organisatie die speciaal voor buitenlanders gratis rondleidingen aanbiedt in Nagano, een provincie op ongeveer twee uur reizen van de hoofdstad Tokio.
Japan verwelkomde in 2024 een recordaantal van 36,8 miljoen buitenlandse toeristen. Dat is bijna 50 procent meer dan in 2023 en vijf miljoen meer dan het vorige record in 2019. Dit is vooral te danken aan de zwakke yen en aan versoepelde visumregels.
Maar de meeste bezoekers concentreren zich in Tokio, Osaka en Kyoto. Terwijl deze grote Japanse steden zuchten onder de toenemende toeristenstroom, proberen Nagano en andere regio’s juist méér bezoekers aan te trekken. „Ik hoop dat meer mensen ons weten te vinden”, zegt Hiruta lachend. „Het is een prachtige plek.”
Boetes en extra belasting
Stedelingen raken steeds meer gefrustreerd door de aanhoudende drukte. Volgens een onderzoek uit 2024 van het Japan Research Center behoren verkeersopstoppingen en zwerfafval tot de meest voorkomende klachten. In Gion, de historische wijk van Kyoto, hebben bewoners inmiddels een groot deel van de privéwegen afgesloten voor toeristen. De smalle steegjes, bekend van de talloze traditionele theehuizen en rondlopende geisha’s, staan nu vol waarschuwingsborden: bezoekers riskeren een boete van omgerekend 60 euro bij onbevoegde toegang.
Toeristen bij de Senso-ji tempel in Tokio, de belangrijkste tempel van de Japanse hoofdstad. Foto Aytug Can Sencar/Anadolu via Getty Images
De gemeente Kyoto worstelt al jaren met overtoerisme. Het experimenteert daarom met verschillende strategieën om de drukte beter te spreiden. Zo is er een online kaart ontwikkeld die real-time laat zien hoe druk het is bij populaire bezienswaardigheden. De stad zet ook speciale bussen in om toeristen door de stad te vervoeren zodat de reguliere buslijnen niet overvol raken, en inwoners niet meer thuis of op hun werk kunnen komen.
Lees ook
Japans stadje plaatst scherm voor uitzicht op de berg Fuji na toeristenoverlast
Daarnaast wil de stad de verblijfsbelasting voor toeristen fors verhogen. Sinds 2018 geldt er al een verblijfsbelasting van maximaal 6 euro per persoon per nacht, maar Kyoto is van plan dit te verhogen tot 62 euro per nacht voor luxehotels. Het is de hoogste toeristenbelasting van Japan. Dat geld wordt voor gebruikt om de infrastructuur te verbeteren en de drukte te beheersen. „Om een evenwicht te bereiken tussen het leven van onze inwoners en het toerisme, vragen wij bezoekers om ook bij te dragen aan de kosten voor deze maatregelen”, zei burgemeester Koji Matsui tijdens een persconferentie om de belasting aan te kondigen.
Niet alleen de inwoners klagen, ook toeristen zelf ervaren de toenemende drukte als hinderlijk. In een enquête van oktober onder bijna achtduizend internationale bezoekers, uitgevoerd door de Ontwikkelingsbank van Japan en de Japanse Reisbureau Stichting, gaf één op de drie toeristen aan dat ze last hadden van overvolle plekken. De Nederlandse Jelte Venema, die met zijn vader door Japan reist en net in Nagano is aangekomen, herkent dit. „We kwamen uit de grote stad Nagoya, en daar waren de treinen vertraagd”, vertelt hij. „Het was echt een hoopje aan toeristen en lokale mensen.”
Veel rustiger in de regio’s
Mede hierom probeert de Japanse overheid toerisme naar minder bekende regio’s aan te wakkeren. De provincie Nagano, beroemd om zijn besneeuwde bergtoppen en prachtige natuur, zet vol in op deze strategie. Onder de kersverse slogan „Go Nature, Go Nagano” worden buitenlandse bezoekers verleid met warmwaterbronnen, gemoderniseerde wintersportfaciliteiten, en zelfs nieuwe fietsroutes, zoals het achthonderd kilometer lange Japanse Alpen Fietspad. Ook werkt Nagano samen met Japanse Spoorwegen (JR) om de regio beter bereikbaar te maken vanuit Tokio.
De veel bezochte Takeshita Street in Tokio. Foto Aytug Can Sencar/Anadolu via Getty Images
Voor vader Pieter-Jan en zoon Jelte Venema waren de sneeuwwitte bergtoppen de reden om Nagano te bezoeken. „We zijn hier om te skiën in Hakuba, in het noorden van Nagano. Daar wilde mijn zoon graag heen”, vertelt Pieter-Jan. Zoon Jelte knikt: „En ik wilde heel graag kasteel Matsumoto zien.” Zijn vader voegt toe: „Hier is het veel compacter en rustiger dan in de grote steden. Dat maakt het een fijne ervaring.”
In 2019 verwelkomde Nagano nog bijna een kwart miljoen buitenlandse toeristen, maar in 2022 was dat aantal gedaald tot slechts 131.000. Een afname van ongeveer 45 procent. Om de bezoekersaantallen te herstellen heeft het provinciebestuur een nieuwe toerismecommissie opgezet en deelt het subsidies uit aan gemeentes die hun eigen toerismesector willen stimuleren. Hierbij krijgt het ook steun van de nationale overheid in Tokio.
Lees ook
Toerisme in Azië herstelt niet van de pandemie: Chinezen blijven thuis
De Japanse overheid ziet namelijk vooral kansen in de explosieve groei van het toerisme. In 2024 gaven buitenlandse bezoekers samen bijna 50 miljard euro uit. Daarom wil de regering het aantal toeristen tegen 2030 verhogen naar zestig miljoen per jaar. „Een behoorlijk ambitieus doel”, erkende Naoya Haraikawa, hoofd van het Japanse Toerisme Agentschap, tegenover journalisten.
De boodschap over spreiding lijkt echter nog niet bij alle toeristen te zijn aangekomen. „We waren eerst eigenlijk niet van plan hierheen te komen”, lacht Pieter-Jan Venema. „Maar nu we hier zijn, ben ik blij met onze keuze. Het is echt een prachtige plek.”
Het eerste dat opvalt in de schatkamer van het Nationaal Historisch Museum van Roemenië is de kleur. De vloer en de wanden van de kelderruimte zijn allesoverheersend paars, een erfenis uit de jaren 90. De jonge conservator Andrei Grumeza verontschuldigt zich voor het interieur. „Dat willen we veranderen, maar de renovatie van het museum laat al jaren op zich wachten. Het is geen prioriteit voor de regering.”
In de vitrine van de helm van Cotofenesti ligt nu een andere helm. De helm van Peretu komt ook uit de tijd van de Daciërs en heeft ook ogen-boven-de-ogen, maar hij is van zilver en minder indrukwekkend dan de gouden helm die hij vervangt. In een andere vitrine liggen tien spiraalvormige gouden armbanden met drakenkoppen aan het uiteinde. Eerder lagen er dertien van zulke armbanden in de vitrine.
Deze paarse kelder is het thuis van de vier Dacische kunstschatten die in de nacht van 25 januari werden gestolen uit het Drents Museum in Assen. Het was een gewelddadige en geruchtmakende diefstal die nog niet is opgelost. Vrijdag begint de strafzaak tegen drie van de vijf verdachten, alledrie uit Heerhugowaard, met een pro-formazitting in de rechtbank in Assen. De schatten zijn nog niet teruggevonden.
Conservator Andrei Grumeza
Foto: Mark Duursma
Grumeza was als conservator en onderzoeker betrokken bij de expositie ‘Dacia – Rijk van goud en zilver’ in het Drents Museum. Er waren in Assen bijna zevenhonderd objecten te zien uit de periode 2100 v. Chr. tot 271 na Chr., afkomstig uit Roemeense musea. De expositie zou op de dag na de diefstal sowieso sluiten. Grumeza kwam op 26 januari naar Nederland en bleef er een week.
Hij is vol lof over de samenwerking met zijn Nederlandse collega’s. Een schuldige aanwijzen wil hij niet. „Het was een trieste gebeurtenis, niemand heeft iets verkeerds gedaan.” En als er al sprake is van schuld, dan toch in gelijke mate bij beide musea, vindt Grumeza. „Misschien was bij ons de uitleen niet helemaal goed geregeld, en was in Assen de beveiliging niet helemaal goed geregeld.”
Schadevergoeding
Roemeense politici waren minder terughoudend om een schuldige aan te wijzen. Meteen na de roof liet premier Marcel Ciolacu weten dat de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk waren en dat hij liet onderzoeken of Roemenië een flinke schadevergoeding van Nederland kon eisen. Binnen Roemenië vlogen de verwijten heen en weer, partijen beschuldigden elkaar van slordige omgang met de nationale kunstschatten. De extreem-rechtse partij AUR zag een falende regering en „een directe aanval op onze nationale geschiedenis en identiteit”.
Drie dagen na de diefstal ontsloeg cultuurminister Natalia Intotero van de sociaal-democratische partij de directeur van het historisch museum. Hij wilde niet uit zichzelf opstappen. Ernest Oberländer Tarnoveanu, directeur sinds 2010, was de zondebok, zegt Grumeza. „De week na de diefstal was het een nationale chaos, met veel aandacht in de media en veel verwijten aan het museum. Onze directeur was een goede manager en goede wetenschapper. De politieke druk was oneerlijk.”
De vitrine met de helm van Cotofenesti in het Nationaal Historisch Museum van Roemenië in 2025
Foto: Mark Duursma
Oberländer Tarnoveanu zelf spreekt niet over ontslag maar over een „versnelde pensionering die niet helemaal mijn beslissing was”, blijkt tijdens een telefoongesprek met de oud-directeur. Hij heeft geen contact met Nederlandse of Roemeense autoriteiten over de zaak. „Ik heb veel vragen, maar ik wacht het officiële rapport af.” De expositie was een „persoonlijk project”, hij heeft er veel aan gedaan. „Het is vreselijk wat er is gebeurd, maar het heeft mijn liefde voor Nederland niet geschaad.”
De opwinding over de diefstal is inmiddels geluwd, zegt Grumeza. Bij het publiek resteert nog wel het idee dat het museum steken heeft laten vallen. Grumeza: „Er was ook een debat of zulke nationale schatten wel mogen worden uitgeleend. Ik vind dat zulke objecten moeten blijven reizen. Dit is culturele diplomatie.”
Zuil van Trajanus
Het Nationaal Historisch Museum van Roemenië oogt verwaarloosd. Het monumentale gebouw uit 1899, aan de rand van het oude centrum van Boekarest, diende eerst als postkantoor en sinds 1972 als museum. Grote delen van het gebouw zijn onbruikbaar omdat het onveilig is. De entreehal wordt noodgedwongen gebruikt als expositieruimte.
In Roemenië was verbazing en boosheid over het ontbreken van bewakers in het Drents Museum. Bij de hoofdingang van het museum in Boekarest staat één agent van de Jandarmeria. De kelder met de kunstschatten wordt niet apart bewaakt en heeft één toegang, met een kluisachtige deur die overdag open staat. De beveiliging lijkt bescheiden.
De blikvanger van het museum is een replica van een deel van de zuil van Trajanus, op de binnenplaats van het gebouw. De triomfzuil is gewijd aan de Dacische oorlogen, de twee veldtochten van keizer Trajanus in de jaren 101-102 en 105-106, waarbij hij Dacië veroverde. Dat rijk, ongeveer het huidige Roemenië, was in de anderhalve eeuw daarna een Romeinse provincie.
De Daciërs zijn een essentieel onderdeel van de Roemeense identiteit, vertelt Grumeza op een bankje naast de zuil van Trajanus. „Er zijn geen geschreven bronnen, alleen archeologische vondsten. Omdat er weinig bekend is over hun cultuur, lenen de Daciërs zich goed voor legendevorming. Ze hadden veel zilver en goud en waren dapper en krijgshaftig, dat spreekt tot de verbeelding.”
Helm op schoolboeken
Roemeense nationalisten, zowel fascisten als communisten, grijpen sinds de jaren 30 graag terug op de Daciërs. Ze koesteren de theorie dat Roemenen afstammen van Daciërs en Romeinen, en verklaren daarmee dat Roemenië qua taal een Latijns eiland is in een Slavische omgeving. De Roemeens-Nederlandse auteur Mira Feticu noemde de liefde voor de Daciërs in NRC een „nationale obsessie”, een ‘ziekte’ met een eigen naam: Dacopathie.
Het Nationaal Historisch Museum van Roemenië
Foto: Paco Calvino
De helm van Cotofenesti, in 1928 gevonden door kinderen en aanvankelijk gebruikt als waterbak voor kippen, geldt in Roemenië als symbool van de gekoesterde Dacische cultuur. Grumeza: „In de communistische tijd stond de helm op de voorkant van schoolboeken. Het is een begrip.” Ook de armbanden genieten nationale faam. Na thriller-achtige omzwervingen kwamen ze in 2007 in bezit van de Roemeense staat. Het verklaart waarom de diefstal zoveel losmaakt in Roemenië.
Het verklaart ook waarom Roemenen zich afvragen waarom de dieven, ogenschijnlijk amateurs, juist deze vier beroemde objecten – en waarom niet meer? – uitkozen. Het voedt speculaties en hoop dat de schatten in opdracht zijn gestolen en niet meteen zijn omgesmolten.
Bentley uit 1928
De Nederlandse vastgoedondernemer Alex van Breemen woont en werkt al ruim dertig jaar in Roemenië. Hij ontvangt in zijn kantoor bovenin de door hem gebouwde Euro Tower, achttien verdiepingen hoog, met zicht op wedstrijden in het stadion van Dinamo Boekarest. Met zijn bedrijf Cascade Group heeft hij genoeg geld verdiend om leuke dingen te doen. Trots toont hij zijn Bentley uit 1928 in de kelder, waar hij mee door Boekarest rijdt.
Van Breemen noemt de kunstschatten „niets waard en tegelijk onschatbaar waardevol”. Hij is doordrongen van het nationale belang en wilde iets doen. Een paar dagen na de diefstal loofde hij 100.000 euro uit voor de gouden tip die leidt tot terugkeer van de gestolen kunstschatten. „Na drie weken werd het een beetje stil, toen heb ik het bedrag verhoogd naar 250.000 euro. Dat zou toch voldoende prikkel moeten zijn voor iemand uit de omgeving van de verdachten om naar buiten te treden, of misschien om enige druk op ze uit te oefenen.”
De avond na de diefstal belde Van Breemen al met kunstdetective Arthur Brand om te vragen of een beloning zinvol zou zijn. De politieliaison van de Nederlandse ambassade kwam controleren of het aanbod serieus was. Dat was het. Met de Roemeense autoriteiten heeft Van Breemen geen contact. „De verdachten zijn Nederlands. Het is aan de Nederlandse politie om te beoordelen wanneer er sprake is van de gouden tip, daar bemoei ik me niet mee. Ik heb twee voorwaarden: ik beloon geen criminelen en de schatten moeten intact zijn. Als ik dat geld kan uitbetalen trek ik een fles champagne open.”
Op zondag 18 juni 2000, vijf weken na de vuurwerkramp, waren in het Enschedese Volkspark duizend zeefdrukken van Jan Cremer te koop. De in Enschede geboren en getogen schrijver (Ik Jan Cremer verscheen in 1964) en beeldend kunstenaar had „een expressieve, kleurrijke voorstelling van de ramp” gemaakt, aldus indertijd een bericht in NRC Handelsblad.
De opbrengst van de duizend zeefdrukken – honderd gulden per stuk – ging naar het Noodfonds Enschedese Kunstenaars. Dat was opgericht ten behoeve van zo’n negentig kunstenaars met een atelier in De Bamshoeve, een voormalige textielfabriek in de wijk Roombeek. Precies daar ontplofte op 13 mei 2000, volgende week 25 jaar geleden, een opslagruimte met vuurwerk van het bedrijf S.E. Fireworks. Bij de vuurwerkramp vielen 23 doden, 950 mensen raakten gewond. Roombeek werd weggevaagd.
Fotograaf Eric Brinkhorst, die ook voor NRC fotografeert, woont in de buurt en was erbij de dag van de ramp. „Ik was er een uur na de ontploffing. Daarvoor had ik nog een sportwedstrijd gefotografeerd.” Hij had net een digitale camera aangeschaft, dat was nieuw in die tijd. Daardoor kon hij zijn foto’s snel doorsturen, ze gingen de hele wereld over.
Vijf weken later was hij niet één van de kopers van een zeefdruk. Hij kwam ze in de jaren daarna wel steeds tegen, als hij fotografeerde. „Ze hangen echt overal: bij mensen thuis, op kantoren.” En sinds een paar maanden heeft Brinkhorst er zelf ook één. „Ik was bij de opening van een expositie en daar was hij te koop, hij zat in zo’n bak met mappen met prenten. Ik dacht: dit is voorbestemd – ik had hem al zo vaak gezien.”
Samen gaan we langs bij mensen die reageerden op zijn berichtje over de aankoop op Facebook („Exclusief is hij niet, maar deze is gemaakt na de vuurwerkramp. Speciaal genoeg!”). Waar waren zij op de dag van de ramp? Hoe kregen ze de zeefdruk? En wat zien zij erin?
Wilma van Ingen, zeefdruk 930 ‘Het is een herinnering aan een intensieve tijd’
Wilma van Ingen met haar zeefdruk in haar huis in Enter. Foto Eric Brinkhorst
Waar was je op 13 mei 2000?
„Mijn man en ik waren in een tuincentrum, ik was nog niet zo lang directeur van de Kamer van Koophandel. Wij woonden toen nog in Holten [35 kilometer van Enschede]. We reden naar huis en zagen in de verte zwarte wolken. Dus we gingen bellen: wat is er aan de hand? Al snel was duidelijk dat er ook veel ondernemers waren getroffen. We hebben toen een helpdesk geopend, daar zijn we wel een jaar mee aan de slag geweest. En voor onze helpdesk waren kunstenaars net zo goed ondernemers. Wij maakten geen onderscheid, mensen die ondernemen staan we bij, dat idee.”
Hoe kom je aan de zeefdruk?
„Een jaar later was er een bijeenkomst van zeg maar de kerngroep: mensen die er het hele jaar mee bezig waren geweest. Die kregen van de gemeente een bedankje voor hun inzet. Er waren verschillende cadeaus, waaronder een aantal zeefdrukken – daar kreeg ik er één van. Ik kende de zeefdruk al wel, ik vond hem prachtig. Maar ik had elk cadeau prima gevonden, het was vooral een mooi, emotioneel moment. Ik heb hem thuis opgehangen, niet op kantoor. Dit hang je in je huis, was mijn gevoel.”
Wat zie je erin?
„Het is een herinnering aan een intensieve tijd, waarin je soms vrienden voor het leven maakte. Je gaf een sprankje hoop aan mensen, maar ook wel gewoon kleren: die hadden ze niet meer. Als ik naar de zeefdruk kijk zie ik platteland, maar ook dat daar wat gebeurt. Een grens misschien, die rood-witte barrière rechtsonderin. En linksboven het rode dak van een huis of een boerderij. Ook al is de ramp de aanleiding, in de zeefdruk zie ik juist rust en harmonie. Misschien heeft hij dat bewust gedaan: de mooie kant laten zien.”
Mariette Effing, zeefdruk 146‘Ik zie de ramp er niet in, maar ik denk er wel aan als ik ernaar kijk’
Mariette Effing met haar zeefdruk in Vriezenveen. Foto Eric Brinkhorst
Waar was je op 13 mei 2000?
„In Winterswijk [45 kilometer van Enschede]. Ik was aan het werk op de muziekschool, ik ben koordirigent. Maar we wóónden wel in Enschede. Mijn toenmalige partner belde me op: ‘Er is hier een ramp gebeurd.’ Zijn stem klonk zo alarmerend dat ik dacht: ik moet meteen naar huis. Toen ik naar buiten ging, zag ik de rookpluim al. Onderweg werd ik de hele tijd ingehaald door ambulances en brandweerauto’s. En toen ik aankwam, wist ik niet of ik bij mijn huis kon komen: het was één grote chaos. Dus heb ik de auto aan de kant gezet en ben ik bij iemand achter op de fiets naar de afzetting gereden. Dat was een rood-wit lint, daar ben ik onderdoor gegaan. Ons huis stond er nog, gelukkig. Ik heb wat kleren gepakt en ben naar mijn broer gegaan, niet wetende dat we een week lang niet terug zouden mogen. We probeerden die hele dag mensen te bereiken, wat vaak niet lukte. Ik stond zelf ook op de lijst van vermisten. Wij beseften al snel dat we geluk hadden gehad. Er waren zoveel huizen weg.”
Hoe kom je aan de zeefdruk?
„Ik ben dirigent van het Stadsjongenskoor Oldenzaal. Eén van de jongens op dat koor was de zoon van de hoofdredacteur van dagblad Tubantia, Gerard Driehuis. Die nam op een gegeven moment afscheid van de krant, hij ging verhuizen en hij vond: die zeefdruk moet in de stad blijven, bij iemand die dichtbij de ramp stond. En zijn zoon had, denk ik, ook met veel plezier op dat koor gezeten. Dus toen kreeg ik hem cadeau, een paar jaar na de ramp was dat.”
Wat zie je erin?
„Ik vind het mooie kleuren, het rode en het gele. Ik zie de ramp er niet in, maar ik denk er wel aan als ik ernaar kijk. Ik zie een zomerse dag, het zindert in het korenveld. Het koren lijkt te knisperen, je hoort de warmte bijna.”
Feya Wouda, zeefdruk 744. Hij hangt niet meer bij haar thuis ‘Het is een belangrijk kunstwerk voor me’
Feya Wouda en Clemens Hardeman. Foto Eric Brinkhorst
Waar was je op 13 mei 2000?
„Ik zat met mijn man in de tuin, we woonden aan de rand van de stad. Eerst hoorden we een enorme knal, we dachten dat er een vliegtuig was neergestort. Toen kwam er nog een knal, veel luider. Daarna hoorden we van alle kanten sirenes komen. We waren in paniek: de jongste dochter van mijn man woonde in het rampgebied. Ze was niet thuis, ze fietste door de wijk – maar dat wisten wij niet. Door de kracht van de explosies is ze van haar fiets geblazen, een portiek in. Ze was de tweede die in het ziekenhuis belandde, haar broer is nog naar haar gaan zoeken. Iedereen was mensen kwijt, het was heel onwerkelijk. Ik ben ook gaan zoeken naar mensen die ik kende, het was een grote chaos.’ Een beeld dat ik nooit ben kwijtgeraakt: een brandweerman met in zijn handen een omgekeerde brandweerhelm met daarin water met goudvissen, die hij gered had. Gek hè, dat blijft je dan bij.”
Hoe kom je aan de zeefdruk?
„Ik leidde in die tijd kunstcentrum Marktzeventien. Daar hield ik ook exposities: Armando, Schoonhoven, Jan Cremer. En elke derde zondag in juni, óók in 2000, organiseerden we in de stad Kunst in het Volkspark: kramen waar kunstenaars werk toonden en konden verkopen. Ik zat in het bestuur, we zeiden: het moet doorgaan, maar hoe? Door de exposities in Marktzeventien waren mijn man en ik bevriend geraakt met Jan Cremer en Babette, zijn vrouw. Leuke, flamboyante mensen allebei. Ik vroeg Jan: ‘Wil jij niet wat doen?’ Dat had hij zelf ook al bedacht – en hij heeft toen een kunstwerk geschilderd waarvan hij zeefdrukken heeft laten maken. Jan en Babette verkochten ze die zondag zelf in het Volkspark. Ze gingen grif van de hand, er stond een rij kopers tot aan het station. Het originele schilderij hebben we geveild, dat is gekocht door een groep ondernemers die het heeft gedoneerd aan de gemeente. Van de opbrengst van de zeefdrukken zijn enveloppen met geld uitgereikt aan de kunstenaars, vijftienhonderd gulden. Wat ze ermee gingen doen – in de kroeg zitten, weer materiaal kopen – dat mochten ze zelf weten. Ze hoefden alleen maar een handtekening te zetten voor ontvangst. Jan was bij het uitreiken van de enveloppen, hij werd gevraagd wat te zeggen. Hij stond op, balde een vuist en zei: ‘Zet ’m op, jongens.’ Daarna ging hij weer zitten.”
En jouw zeefdruk?
„Ik heb hem gekregen. Jan had er ‘voor mijn vrienden Feya & Math’ onder gezet. Hij hing altijd in de woonkeuken van ons huis, maar na het overlijden van mijn man ben ik kleiner gaan wonen. Nu hangt-ie bij vrienden, Clemens en Yvette. Daar kom ik vaak en dan zie ik hem. Het is een belangrijk kunstwerk voor me.”
Wat zie je erin?
„Een rood-witte balk die gevaar aangeeft: tot hier en niet verder. En in die rode driehoek linksboven zie ik ook dreiging. Het landschap is zonnig en geruststellend. Maar dat landschap was dus in gevaar.”
‘Voor mijn vrienden Feya & Math’ Foto Eric Brinkhorst
Clemens Hardeman, zeefdruk 744. Dat is de zeefdruk van Feya Wouda‘Ik word er wel blij van, moet ik zeggen’
Waar was je op 13 mei 2000?
„In Zwolle (75 kilometer van Enschede), daar woonden we toen. Ik stond op de tennisbaan en opeens hoorde je sirenes. De ambulances en brandweerauto’s kwamen van overal. Ook uit Zwolle. Feya kende ik in die tijd nog niet. Wel haar stiefzoon, Peter. Die heeft overigens ook zo’n zeefdruk.”
Je hebt haar zeefdruk in permanente bruikleen?
„Ja, ze had ruimtegebrek. Hij hangt hier sinds een jaar in de woonkeuken. Ik word er wel blij van, moet ik zeggen. De kleuren zijn mooi. Maar eigenlijk had ik liever dat-ie bij Peter hangt – dat we ruilen en die van hem hier komt te hangen. Deze is gesigneerd met ‘voor mijn vrienden Feya & Math’. En Math Janssen was de vader van Peter. Dus hij hoort bij zijn zoon in huis, vind ik. Ik heb hem dat laatst ook voorgesteld, ‘denk daar eens over na’. Maar hij heeft er nog geen ‘ja’ op gezegd.
Feya Wouda: „Dat vind ik wel een heel mooi idee.”
Clemens Hardeman: „Zullen we hem bellen? Hij woont vlakbij.”
Eric Brinkhorst: „Nemen we dan deze mee? Want dan wil ik ook wel de ruil zien.”
Clemens Hardeman (hij belt): „Peter! Heb je nog nagedacht over mijn aanbod om te ruilen? (…) Nou, gezellig. Tot zo.”
Peter Janssen, zeefdruk 38. Hij ruilt hem voor zeefdruk 744‘Er is iets ernstigs gebeurd, je ziet een koepel van vuur’
Clemens Hardeman en Peter Janssen (rechts).Foto Eric Brinkhorst
Waar was je op 13 mei 2000?
„We waren bij mijn schoonvader, die woonde ook in de stad. We hoorden een enorme knal, daarna nog één. Toen we begrepen wat het was, ben ik in allerijl naar de plek van de ramp gefietst. Want in Roombeek woonde mijn zusje. Je kon toen nog het gebied in, het was nog niet afgesloten. Ik heb voor het huis van mijn zusje gestaan, dat stond in brand. We zijn gaan bellen, bellen, bellen: heeft iemand haar gezien. Gelukkig belde ze zelf een paar uur later, ze was van haar fiets geblazen en lag in het ziekenhuis.”
Hoe kom je aan de zeefdruk?
„Die heb ik van Feya. Er waren nog een paar overgebleven die zondag, die ze thuis had liggen om later te verkopen. Ik heb hem van haar gekocht.”
Wat zie je erin?
„Hij is heel belangrijk voor me. We hebben jarenlang in het buitenland gewoond, hij ging altijd mee. Ik zie landschap en vuur. Er is iets ernstigs gebeurd, je ziet een koepel van vuur. En afzettingslint.”
Het originele schilderij van Jan Cremer (1940-2024) werd voor vijftigduizend gulden gekocht door „een anonieme groep ondernemers”, volgens een bericht in het Reformatorisch Dagblad uit 2001. Jan Cremer bood het op 23 februari 2001 namens de ondernemers het gemeentebestuur van Enschede aan. „Het geld wordt gebruikt om een catalogus te financieren voor het tentoonstellingsproject Een jaar later. De meeste kunstenaars uit het gebied hebben na de ramp de draad weer opgepakt met werk voor de expositie”, aldus de krant.
Het schilderij hangt tegenwoordig in de griffieruimte van het gemeentehuis.Foto Eric Brinkhorst
Het schilderij hangt tegenwoordig in de griffieruimte van het gemeentehuis, met een beetje moeite is het vanaf de straat te zien. Loop je verder de stad in, dan kom je bij Het Balengebouw in Roombeek, een voormalig pakhuis voor katoenbalen. Het tijdens de vuurwerkramp grotendeels gespaarde monument heeft bij de restauratie een gevel gekregen waarop de foto van de omslag van Ik Jan Cremer tientallen keren wordt afgebeeld. Hier moest het Jan Cremer Museum komen, maar daar bleek uiteindelijk niet genoeg geld voor beschikbaar. Het is nu een kantorencomplex, sinds 2017 is dagblad Tubantia er gehuisvest.
Als je op zo’n Bevrijdingsdag maar vaak genoeg het woord ‘vrijheid’ herhaalt, dan verliest het vanzelf iedere betekenis. Het was feest in het land, overal popfestivals. Dansen, drinken, zwaaien met een vlaggetje. De premier kreeg in Wageningen een rookbom voor de voeten geworpen, demonstranten tegen de genocide in Gaza werden vlug afgevoerd. Het moest wel gezellig blijven.
Zomaar een beetje feesten kan natuurlijk ook niet, dus kwam NPO3-verslaggever Evita Mac-Nack langs om aan de bezoekers te vragen wat vrijheid voor hen betekende. „De wereld staat in de fik, weet je wel”, wist Douwe Bob. „You can be gay or whatever”, zei een tweeling. Clichés en herhalingen werden niet vermeden. De COC Zwolle hield op het festivalterrein ‘Gelakte Gesprekken’: voorbijgangers konden hun nagels laten lakken terwijl ze een gesprek met queers voerden.
De dag werd afgesloten met het 5 mei-concert (NPO1) op de Amstel in Amsterdam. Mensen in bootjes, de koning en de koningin keken naar een gelikte show op pontons. Het programma bevatte vooral Nederlandstalige liedjes van onder meer Antoon en Yves Berendse, afgewisseld met licht klassiek door het symfonieorkest Phion – een zigeunerlied van Dvorak, een cowboydans van Copeland.
Mijn hoogtepunt was de groep synchroonzwemmers aangevoerd door de tweeling Noortje en Bregje de Brouwer. Vorig jaar wonnen ze op de Olympische Spelen zilver met een gewaagde Van Gogh-dans – in een Sterrennachtbadpak grepen ze naar hun oor. Dit keer brachten ze in het koude water van de Amstel een vrijheidsdans. Helaas was de regisseur zo druk bezig met snelle shotwissels dat hij vergat het artistiek zwemmen goed in beeld te brengen. In een totaalshot op grote afstand zag je soms hoe ze hun benen in de lucht wierpen.
Ik werd een beetje wee van dat gefestival. Wezenloos gebabbel, slechte stampmuziek. Laat de mensen vooral de vrijheid vieren, maar goede televisie levert het niet op. Gelukkig was daar de Amsterdamse zangeres Sophie Straat, held van de dag, die wél langer dan tien seconden had nagedacht en Bevrijdingsdag koppelde aan onvrijheid en oorlog nu. „Ik denk dat we niets kunnen vieren zolang we niet allemaal vrij zijn”, zei ze. Ze greep in toen bewakers Palestijnse vlaggen in het publiek wilden afpakken. „Meneer, de vlaggen blijven!” Hierna zei ze: „Als Joods persoon zal ik altijd tegen genocide staan. We zeggen ‘nooit meer Auschwitz’ maar in plaats van verzet ertegen kijken we stilzwijgend toe.”
Soldaat van Oranje
Is niets meer heilig? Zelfs onze Soldaat van Oranje moest eraan geloven. Doordat zijn oorlogsavonturen werden bewerkt tot speelfilm en musical, groeide Erik Hazelhoff Roelfzema (1917-2007) uit tot de belichaming van het Nederlandse verzet. De documentaire De Onbekende Soldaat: Erik Hazelhoff Roelfzema (zondag, NPO2) van Jean van de Velde vertelt onder meer over het leven van de verzetsman na de oorlog.
Hij was een fel tegenstander van de Indonesische onafhankelijkheid en werkte met de Britse geheime dienst aan illegale wapenleveranties voor Molukse opstandelingen. Omdat hij het Indonesië-beleid te meegaand vond, deed hij in 1947 mee aan een Nederlandse staatsgreep. De documentaire is gevuld met fans van Hazelhoff, ze smullen van zijn drieste avonturen die vaak nergens toe leidden, en in dit licht wordt de staatsgreep ook kort behandeld. Die dekselse kwajongen toch. Wat daarbij helpt is dat ze het meest belastende onderdeel verzwijgen: de mislukte moordaanslag op PvdA-leider en verzetsman Koos Vorrink.
Hazelhoff, de gevierde vrijheidsstrijder, wilde dus een politicus laten vermoorden en de parlementaire democratie de nek om draaien. Laten we zeggen dat iedereen zo zijn eigen idee van vrijheid heeft.
Het Met Gala vertoont vaak nogal overeenkomsten met een carnavalsoptocht. Op de rode loper van het grootste mode-evenement van het jaar proberen beroemdheden elkaar af te troeven met bizarre outfits in de hoop op een viral moment.
De gala-avond – waarmee elk jaar op de eerste maandag van mei geld wordt ingezameld voor de modeafdeling van het Metropolitan Museum of Art in New York – valt altijd samen met de opening van de jaarlijkse modetentoonstelling. Dit jaar is dat Superfine: tailoring black style, een tentoonstelling gewijd aan zwarte dandy’s, geïnspireerd op het boek van Monica L. Miller, Slaves to Fashion: Black Dandyism and the Styling of Black Diasporic Identity uit 2009.
De 400 genodigden kregen ‘tailored for you’ als dresscode mee, waardoor vrijwel iedereen in een mannenpak of een variant daarop kwam opdagen. En dat leverde aanzienlijk minder carnavaleske ontwerpen dan normaal op.
Popster Madonna op het Met Gala.
Foto Jeenah Moon/ Reuters
Echt elke denkbare variant op het mannenpak kwam voorbij. Soms tergend saai en voorspelbaar (het korte zwarte blazerjurkje van Hailey Bieber). Soms juist wat gekunsteld (Rihanna’s als rok omgeknoopte jas).
Er waren pakken die refereerden naar de kleurrijke pakken van sa-peurs: Congolese dandy’s. En naar ‘zoot suits’, extreem wijde pakken die jazzmuzikanten in de jaren veertig droegen. Ze werden gecombineerd met uit zwarte cultuur afkomstige accessoires als grills (gouden tandversiering) en met juwelen bezette wandelstokken.
Tientallen gasten (Lupita Nyong’o, Sarah Snook, Lauryn Hill, Christian Latchman, het model op de cover van de tentoonstellingscatalogus) waren op precies hetzelfde idee gekomen: zij gaven hun mannenpak wat meer dramatisch rode-lopereffect met een lange sleep of cape.
Simpele, maar echt goed passende pakken maakten indruk. Madonna in Tom Ford, Usher in Ralph Lauren, filmmaker Arthur Jafa in Fear of God zagen er onberispelijk uit. Vernieuwend op een subtiele manier was Chance the Rapper, die een leren jasje met gouden knopen onder zijn wollen Versace-pak droeg.
Model Gigi Hadid.
Foto Savion Washington / GETTY IMAGES NORTH AMERICA / Getty Images via AFP
Onder meer Pharrell Williams, Jeremy Allen White en Dev Hynes droegen broeken met wijd uitlopende jarenzeventigpijpen. Een trend die steeds groter lijkt te worden sinds Kendrick Lamar tijdens de Super Bowl in zo’n broek optrad.
Sommige outfits leken op het eerste gezicht weinig met het thema te maken te hebben. Zoals de goudkleurige Miu Miu-jurk van model Gigi Hadid. Maar dat bleek een haast exacte replica te zijn van een jurk die Josephine Baker ooit droeg. De gestreepte rok en het witte overhemd van Anne Hathaway bleken een wel erg subtiele referentie naar de extravagante garderobe van de beroemde Vogue-redacteur André Leon Talley, ontworpen door Carolina Herrera, met wie Talley decennialang bevriend was. Meer bezoekers brachten een eerbetoon aan hem. Zo droeg Tessa Thompson een waaier met zijn gezicht erop.
Het was verfrissend om veel ontwerpen van jonge, zwarte ontwerpers als Torishéju, Nicholas Daley en Ugo Mozie te zien
Het was verfrissend om veel ontwerpen van jonge, zwarte ontwerpers als Torishéju, Nicholas Daley en Ugo Mozie te zien, die je normaal niet gauw tegenkomt bij evenementen van dit kaliber. Die laatste ontwierp een jurk voor Diana Ross met een 5,5 meter lange sleep waarop de namen van haar kinderen en kleinkinderen geborduurd stonden.
Sommigen grepen het gala aan om iets te promoten. Rapper André 3000 droeg een piano op zijn rug: een referentie naar het album met alleen maar pianonummers dat hij eerder die avond had uitgebracht. Rihanna, die erom bekendstaat altijd als allerlaatste te arriveren, kwam ook deze keer toen het diner al lang afgelopen was – maar kondigde wel meteen haar derde zwangerschap aan.
Diana Ross poseert bij aankomst.
Foto Evan Agostini/Invision/AP
De tentoonstelling viert zwarte cultuur op een moment dat president Trump diversiteitsprogramma’s binnen Amerikaanse instellingen probeert af te bouwen. Niet per se een statement, want het museum werkte al vijf jaar aan deze tentoonstelling. Dat de enige uitgenodigde politicus Trumps voormalig rivaal Kamala Harris was, moet wel een statement zijn. Ze was voor het eerst aanwezig en droeg een jurk van Off-White (het modemerk van de in 2021 overleden ontwerper Virgil Abloh).
Was er nog een wit persoon die zich vertilde aan het thema en zich op het vlak van cultural appropriation begaf? Zeker. Model Amelia Gray droeg een durag om haar hoofd: een doek die specifiek bedoeld is voor zwart haar. Ook het kanten onderbroekje en matching jasje van K-popster Lisa kreeg kritiek: de gezichten van burgerrechtenactivisten als Rosa Parks en Malcolm X stonden op haar kruis en billen afgebeeld.
Hoewel Billie Eilish zich al vanaf haar vijftiende onderscheidt met een opvallend subtiel geluid, waarin haar stem vaak fluisterzacht en dichtbij klinkt, is bij shows van dit formaat altijd de vraag in hoeverre die nog intiem te noemen zijn. Kan dat wel met vlammenwerpers en enorme climaxen? Met duizenden fans die alles meeschreeuwen? En is het eigenlijk nog wel intiem als anderhalf uur lang iedere stilte gevuld wordt met duizenden overslaande „I LOVE YOU BILLIIEEEE”s?
Wie afgelopen donderdag in de buurt van de Ziggo Dome kwam, kon de eerste fans al tegenkomen. Vier dagen voor de drie shows vormde zich al een rij. Strak door de fans georganiseerd met dag- en nachtploegen en een eigen bandjessysteem om te zorgen dat degenen die het meeste tijd op de stoep hadden doorgebracht, ook als eerste de zaal in zouden kunnen.
De Amerikaanse megaster die net zo makkelijk Grammy’s en Oscars als miljarden streams binnen hengelt, heeft voor deze wereldtournee rond haar derde album rekening gehouden met die hardcore fans: het podium staat midden in de zaal, met het publiek aan alle kanten er omheen. Het is achtvormig, met haar band in de twee gaten. Het zorgt ervoor dat eigenlijk iedereen vooraan staat en er telkens een wave van gegil door de zaal gaat als Eilish een sprint trekt naar een andere kant.
Na „I wish I was special”, klinkt vanuit alle hoeken een verbolgen „you are, Billie!”
Het is een megaproductie met overal schermen. Ook het podium zelf is een groot LED-scherm, er zoeven volautomatische camera’s op rails, veel is tot op detail gescript. En ja, er wordt enorm veel enorm hard meegeschreeuwd door het publiek. Zo klinken de eerste instrumentale seconden van ‘Bad Guy’ alsof er een Brits voetbalstadion meebrult.
Intiem
En toch krijgt Eilish het voor elkaar dat de show vol zit met bijzondere momenten die op een collectieve manier intiem voelen. Wanneer tijdens de opening de enorme zwevende LED-kubus in een flits doorschijnend wordt en de zangeres er in blijkt te zitten, gaat er een rilling door de zaal. Of tijdens ‘Wildflower’, een vroeg hoogtepunt van de avond, waar haar stem steeds verder opstijgt. Door de zaal precies 56 seconden muisstil te krijgen, als ze het intro van ‘When the Party is Over’ opbouwt door haar eigen stem live te sampelen. In de haast vanzelfsprekende cover van Radiohead’s ‘Creep’, die ze toch echt pas tijdens deze Amsterdamse shows voor het eerst live speelt. Hilarisch ook hoe dat refrein opeens verandert in vraag en antwoord, als fans massaal verontwaardigt reageren op de tekst. Na „I wish I was special”, klinkt vanuit alle hoeken een verbolgen „you are, Billie!” Ook „What the hell am I doin’ here? I don’t belong here”, wordt keihard ontkracht.
En dan zijn er natuurlijk ook nog veel hits en nummers waar de elektronica beukt en knalt. De gekke eurodance van ‘L’Amour De Ma Vie’ voelt als een finale, de sloopkogel van een remix die Eilish maakte met Charli XCX zet met zagende synthesizers en lasers de zaal op zijn kop, de paranoïde beat van ‘Bury a Friend’ met al zijn rare geluidjes en dreigende bassen laat het kolken. En dan moet de ereronde met de Oscarwinnende Barbiesoundtrack ‘What Was I Made For’ en gigahit ‘Birds of a Feather’ inclusief een hoop confetti nog komen. Maar dan is iedereen al lang om.
Lees ook
Lees ook: Billie Eilish klinkt zelfverzekerd en volwassen op haar sterkste album tot nu toe
Het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht wordt in zijn voortbestaan bedreigd. Zeker niet voor het eerst: in de afgelopen anderhalve eeuw herrees het telkens als „een soort feniks uit zijn as”, zei de conservator vorige week in NRC. Ditmaal is de situatie kritiek, want zowel de gemeente Dordrecht, waar het museum is gevestigd, als het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de grootste geldschieter, hebben aangekondigd de subsidie stop te zetten.
Als een verschoppeling die bedelt om onderdak en voedsel heeft het museum al heel wat omzwervingen achter de rug. De kiem van de collectie ligt in het Nederlandsch Schoolmuseum, in 1877 gesticht in Amsterdam. Door de jaren heen veranderden de naam en de locatie nogal eens: na een faillissement in 1965 bleef het archief achter in Amsterdam en verhuisde de collectie naar een depot in Utrecht, om vanaf 1981 weer tentoongesteld te worden in achtereenvolgens Zoetermeer, Rotterdam en nu Dordrecht.
Van particulier museum ontwikkelde het zich tot een gesubsidieerd instituut dat niet alleen als museum fungeert maar ook als studie- en documentatiecentrum. Vandaar dat de 350.000 objecten tellende collectie niet alleen bestaat uit schoolbankjes en inktpotten, maar ook uit educatieve materialen, pedagogische verhandelingen en rapporten over onderwijsbeleid. Het zou zelfs gaan om de grootste collectie bronmateriaal ter wereld op dit gebied. Terecht dat wetenschappers uit binnen- en buitenland alarm slaan.
Historische klaslokalen zullen na sluiting van het Onderwijsmuseum wel blijven bestaan, in plaatselijke schoolmusea of het Nationaal Openluchtmuseum. Maar het deel van de collectie dat laat zien welke ideeën in het onderwijs werden overgedragen, welke pedagogische en didactische vernieuwingen uitgeprobeerd zijn en hoe de onderwijswetgeving zich ontwikkelde, is onvervangbaar.
Nog niet lang geleden leek het erop dat ook het ministerie daarvan doordrongen was. Begin vorig jaar bracht de DSP-groep, juist op verzoek van OCW, advies uit over het versterken van de kennisfunctie van het museum. In het rapport werd er fijntjes op gewezen dit ook voor het departement zelf van belang kan zijn, omdat daar door de snelle roulatie van ambtenaren „verdieping en historisch besef” ontbreken, evenals een „beleidsgeheugen”. Geadviseerd werd structureel meer te investeren in het museum.
Dat het tegenovergestelde gebeurt, heeft te maken met de politieke wind die sinds vorig jaar waait. Op onderwijs wordt door het kabinet-Schoof helaas bezuinigd. Dat geldt nu dus ook voor onderwijserfgoed. Het is hoogst ongelukkig dat de gemeente die het museum in 2011 opving zich eveneens terugtrekt. Dordrecht wordt, als alle gemeenten, geconfronteerd met stijgende kosten en dalende inkomsten, en kiest voor in stand houden van andere, meer lokaal gebonden voorzieningen.
Die keuze valt nog te verdedigen, maar de minister zou zich verantwoordelijk moeten voelen voor een erfgoedcollectie die van landelijk belang is. Wat daarmee gaat gebeuren, is onduidelijk. Dit vraagt om een grondig debat met de volksvertegenwoordiging. Over het toekomstige Nationaal Slavernijmuseum, het vorig jaar geopende Nationaal Holocaustmuseum en het nooit gerealiseerde Nationaal Historisch Museum zijn in de Tweede Kamer de nodige debatten gevoerd. Het mag verwacht worden dat de Kamer even uitgebreid zal stilstaan bij de mogelijke opheffing van dit nationaal museum.
Het bericht over de vrouwen die op Koningsdag een mogelijke verkrachter van een andere vrouw af schopten ging deze week als een lopend vuurtje door mijn vriendinnenkring. Ook gisteren was het tijdens een verjaardag onderwerp van gesprek.
„Daarom moeten dochters ook op balletles”, zei A., „daar krijgen ze de trapkracht van een Fries paard van.”
„En doe ze voor de zekerheid ook maar op kickbocksen,” riep J., „mocht zo’n eikel nog behoefte hebben aan een ontwrichte kaak.”
„Nou nou”, begon J.’s echtgenoot, „Dat is wel erg heftig, zeg, je moet ook weer niet voor eigen rechter gaan spelen, zeker als je nog niet precies weet wat er aan de hand is.”
Er volgde hierop zo’n stilte dat hij de kamer snel verliet. Ik keek naar mijn vriendinnen. Allemaal zijn we weleens belaagd, allemaal hebben we vanwege seksueel geweld op het politiebureau gezeten, en met geen enkele van onze zaken werd iets gedaan. Want tja, of te weinig bewijs, of geen prioriteit, of onderbezetting, of weet ik veel. We leven anno 2025 in een land waarin verdachten van aanranding of verkrachting zelden worden vervolgd en er steeds meer zedenzaken op de plank belanden. Dat geeft een boodschap af: niet alleen dat je er als slachtoffer alleen voor staat, maar vooral dat iemand met jouw lichaam kan doen wat hij (of zij!) maar wil. Vind je het dan gek dat jochies op fatbikes hardloopsters op hun achterste slaan. Die ettertjes maken zich geen enkele zorgen over vervolging.
Ik keek naar mijn vriendinnen. We werden opgevoed met het idee van een rechtvaardige samenleving, waarin aanranders en verkrachters altijd zouden worden bestraft. Daarnaast moesten we er natuurlijk wél op letten dat we ons niet te uitdagend kleedden. Onze moeders legden ons uit hoe de pil werkte en demonstreerden daarnaast ook nog maar even hoe je je huissleutels zo tussen je vingers plaatste dat je vuist een steekwapen werd.
J. rekte zich uit.
„Je moet natuurlijk niet voor eigen rechter gaan spelen”, neuriede ze, „Maar als ik heel eerlijk ben, vind ik het wel een zeer bevredigende gedachte dat die gast van Koningsdag momenteel de afdruk van meerdere schoenzolen in zijn gezicht heeft staan. Het geeft een aardige waarschuwing af aan al die andere engerds die maar denken dat ze gewoon hun gang kunnen gaan.”
„Laten we voortaan platte schoenen aantrekken tijdens het stappen,” zei A., „met van die leren zolen en stalen neuzen enzo. Gewoon, omdat we er voor elkaar moeten zijn.”
„Omdat we er voor elkaar moeten zijn”, humde J.
Ellen Deckwitz schrijft elke week op deze plek een column.
De jongste van vier jaar ligt al in bed. „Hij heeft”, zegt zijn moeder, Enike van der Kuijl (32), „spina bifida, weet je wat dat is?” Open ruggetje. Toen ze vijfentwintig weken zwanger was is hij geopereerd, in de baarmoeder. Ruggetje gesloten, geen waterhoofd, maar Jesse zal nooit kunnen lopen. „Veel mensen laten een kind met een spina bifida eh…” Aborteren. Zij en haar man, dominee Leendert van der Kuijl (33) van de Gereformeerde Gemeente in Waarde, op Zuid-Beveland, zouden dat nooit gedaan hebben. Enike: „Al het leven komt bij God vandaan.” De dominee: „In het ziekenhuis was de Heere heel dichtbij”. Enike: „Jesse is net zo blij en vrolijk als onze andere kinderen. En hij kan net zo ondeugend zijn.”
Het is zondagavond kwart voor acht, de dienst van zes uur in de Adullamkerk is net voorbij. De dominee heeft zijn schoenen uitgedaan en zit in zijn leunstoel. Hij heeft een vol uur gepreekt en dat was de derde keer vandaag. De ochtenddienst ging over de ongelovige Thomas, de middagdienst over het dode dochtertje van Jaïrus – door Jezus weer tot leven gewekt – en nu is het over het zesde gebod gegaan: ‘Gij zult niet doodslaan.’
Enike zit naast hem en op de zachte banken rondom hen zitten hun andere kinderen: Maria (15), Aron (13), Micha (10), Loïs (8) en Timon (6). „Ja, we waren er vroeg bij”, zegt de dominee. Hij was toen nog visboer, vóór zijn roeping. Hij Enike: „We waren nog niet getrouwd.” De dominee: „En wij geloven dat seksuele intimiteit uitsluitend is voor binnen het huwelijk.” Hij lacht, Enike lacht, de kinderen lachen en allemaal zeggen ze tegen Maria dat zij echt nog even moet wachten. En Maria? Die lacht het hardst. Op tafel staan stroopwafels en chips en Enike pakt een A-viertje met vragen over de preek. Die heeft de dominee vooraf gemaakt en alle kerkgangers, stel ik me voor, zitten nu thuis met hun kinderen over de preek te praten, stroopwafels en chips erbij, telefoons ver weg. „Loïs”, zegt Enike, „weet je nog het voorbeeld van de vulkaan?” Loïs weet het nog. Maar wat ermee bedoeld werd? Maria: „Als die uitbarst, moet je wegwezen.”
En dan gaat het over de moordenaar in onszelf, de gruwelen waartoe we in staat zijn, over de „noodzaak van Jezus, die Zijn vijanden liefhad”, en Maria zegt: „De mens is een mens een wolf.” Haar vader knikt en zegt: „Nietzsche?” Later gaat het over het kleine meisje dat van haar fiets viel, ook een voorbeeld uit de preek. Iedereen schoot toe om haar te helpen, ze voelden erbarmen. „En jij, Aron?”, zegt Enike. „Wat zou jij doen als je je zusje zag vallen met de fiets?” Aron: „Eh, eerst even uitlachen.” Zijn moeder glimlacht en zegt: „Je zou dus geen erbarmen voelen.” De dominee: „Ik zal binnenkort in de preek terugkomen op het begrip erbarmen.”
In de trein terug probeer ik te bedenken wat ik eigenlijk gezien heb, in dit kleine dorp zo dicht bij de Randstad. De zwarte kleren die ik had aangetrokken om naar de kerk te gaan, dat was zwaar overdreven. Mensen lopen daar niet in het zwart, behalve de dominee en zijn ouderlingen. Maar verder?
Ik zet een hoed op en word mijn grootmoeder, de grootmoeder naar wie ik vernoemd ben. Zo ging zij ’s zondags naar de kerk, met een hoed op en een rol pepermunt in haar handtas, de reden dat ik graag naast haar zat. Mijn ouders deden niet aan pepermunt. Ik heb het over meer dan een halve eeuw geleden in Amsterdam-Noord, toen de gereformeerde kerk op de Nieuwendammerdijk nog vol zat. Nu ben ik in de kerk van de Gereformeerde Gemeente in Waarde op Zuid-Beveland, de zuidelijkste rand van de Biblebelt, zondagavond 4 mei, 18 uur. De Dodenherdenking was hier gisteravond al, vanwege de zondagsrust, maar de dominee – L. van der Kuijl (33), vader van zes kinderen – zal preken over het zesde gebod, „gij zult niet doodslaan”, en dan over de „positieve kant” ervan, ‘gij zult uw naaste liefhebben als uzelve’. Dat heeft hij me zaterdag aan de telefoon al verteld. Ja, daarin mag ik een verwijzing voelen naar wat op 4 mei herdacht wordt.
Waarde is een klein dorp, nog geen 1.500 inwoners, maar de kerk is groot en nieuw, uit 2010. De Gereformeerde Gemeente, orthodox, de Bijbel wordt letterlijk genomen, is hier hard gegroeid. Tegen zessen stroomt het gebouw vol met honderden mensen die elkaar kennen en met zachte stem begroeten. „Je was ziek, hoorde ik, fijn dat je er weer bent.” Of: „Hoe was je bijbelreis? Naar Turkije toch?” Of: „Kom je morgen koffiedrinken?”
Als de dienst begint zijn de harde houten banken tot de laatste plaats bezet. Geen zwarte kousen, sowieso weinig zwart, wel veel jonge gezinnen. Voor me zitten een vader en moeder met zes kinderen, vier jongens en twee meisjes. Het jongste meisje, heel klein nog, heeft ook een hoedje op – alle vrouwen hebben een hoed op en hun haar is lang – en zelfs zij zal anderhalf uur lang muisstil zijn. Wel mag ze halverwege de preek, die een vol uur duurt, bij haar moeder op schoot. De moeder is, hoor ik later, medisch specialist. En ja, dat ik dit vertel, zegt iets over mijn vooroordelen. Nergens telefoons, nergens afleiding.
Het kleine meisje met haar hoedje op zal ook anderhalf uur lang muisstil zijn
Er worden luidkeels psalmen gezongen, op hele noten, wat ik nog nooit gedaan heb, het is moeilijker dan ik dacht, maar je wordt er, merk ik, heel kalm van. Net als van de stem van de dominee. Zangerig, bezwerend, vermanend soms, nooit boos of bulderend. Ik geloof niet in God, nooit gedaan, of nou ja, misschien toen ik zes was, en daar zal geen verandering in komen, maar ik zal niet ontkennen hoe fijn het was om anderhalf uur lang te verkeren in een overzichtelijk en besloten universum waar er een oplossing lijkt te zijn voor Oekraïne en Gaza en welke oorlog dan ook, als we maar zouden doen wat lang geleden al is opgeschreven: de moordenaar in onszelf erkennen, onze vijanden goeddoen en jegens hen „geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid” bewijzen.
Na de dienst ben ik bij de dominee in de pastorie en hoor ik hoe hij en zijn vrouw de preek nabespreken met hun kinderen, de oudste is vijftien. Hoe dat gaat vertel ik volgende week.
Jannetje Koelewijn, redacteur van NRC, vervangt Petra de Koning.