‘Nederland zei ‘fuck you, Meta’ en begon Signal te downloaden’

‘We love you.” Meredith Whittaker, president van de Amerikaanse berichtendienst Signal, spreidt symbolisch haar armen.

Ze steekt haar liefde voor Nederland niet onder stoelen of banken: vanaf het moment dat WhatsApp-eigenaar Mark Zuckerberg (van Meta) zich in januari pontificaal achter de Amerikaanse president Trump schaarde, steeg het Signal-gebruik in Nederland explosief.

Volgens onderzoeksbureau Telecompaper maken ruim twee miljoen Nederlanders gebruik van de berichtendienst die, in tegenstelling tot marktleider WhatsApp, geen data van je bewaart.

Meta werd zo zenuwachtig van die groeispurt dat het een pr-campagne startte om ‘misverstanden over WhatsApp’ uit de weg te ruimen. Vergeleken met drie miljard WhatsApp-gebruikers is Signal nog piepklein – 50 tot 70 miljoen deelnemers. Hoe komt het dat de app in Nederlandtoch zo aanslaat?

Whittaker opent met een oneliner: „Nederland zei ‘fuck you, Meta’ en ging Signal downloaden.”

Dan volgt de volzin, in één adem: „Blijkbaar wonen hier nuchtere, verstandige mensen die niet willen dat je meest intieme informatie op willekeurige servers staat, waar het nu of in de toekomst kan worden gebruikt als een wapen, afhankelijk van de grillen van de mensen die er controle over hebben – in ieder geval heb jij er zelf niet de controle over. Punt uit.”

In de lobby van een Rotterdams hotel heeft Whittaker haar laptop dichtgeklapt. Ze baande zich deze woensdagochtend weer een weg door de berichtenlawine in haar inbox. Die loopt over sinds ze in september 2022 de leiding heeft over de Signal Foundation. Haar trein naar Parijs vertrekt over een uur, tot die tijd kan de inbox wachten.

Whittaker, geboren in Californië en pendelend tussen New York en Parijs, is het gezicht van een non-profitorganisatie die meer verantwoordelijkheden heeft dan alleen die ene app. De techniek die Signal-gesprekken versleutelt zodat niemand kan meeluisteren, zit namelijk ook in WhatsApp, Facebook Messenger en Google Messenger. In tegenstelling tot de grote netwerken verzamelt Signal geen gebruikersgegevens of ‘metadata’ – wie met wie belt, wanneer en waar. Minstens zo belangrijk, stelt Whittaker, is dat „ook je tante Signal kan gebruiken”. Privacy moet toegankelijk zijn voor iedereen.

Dronken oom

De avond ervoor gaf ze een twee uur durend publiek interview in Theater Rotterdam. Whittaker is een veelgevraagd spreker, die in heldere taal uitlegt wat er schort aan het verdienmodel van techbedrijven. Haar vergelijkingen zijn aanstekelijk; om de ronkende beloftes van AI-bedrijven te temperen omschreef ze de hallucinerende chatbots als ChatGPT ooit als ‘die dronken oom die op een verjaardagsfeestje tegen je aan blijft zwammen’.

Tussen de publieke optredens door leidt Whittaker een team van vijftig ontwikkelaars in San Francisco, met een jaarlijks budget van vijftig miljoen dollar. Een kleinduimpje tussen de techreuzen, draaiend op donaties en giften.

Signals techniek is uitgevonden door Moxie Malinspike. Die zorgde ervoor dat end-to-end versleuteling – alleen de zender en ontvanger kunnen de berichten ontcijferen – nu gemeengoed is. Een andere, drijvende kracht achter de Signal Foundation is Brian Acton: hij is de medeoprichter van WhatsApp die zijn bedrijf in 2014 voor 19 miljard dollar aan Mark Zuckerberg verkocht. Acton liep stuk op Zuckerbergs commerciële koers, stapte boos op en is sindsdien de grootste donateur van Signal.

Whittaker springt in de bres zodra politici weer eens beginnen te tornen aan Signals versleutelingsmethodes. Bijvoorbeeld als het Verenigd Koninkrijk en Zweden aandringen op een achterdeurtje in berichten-apps, of de EU wil dat chatapps plaatjes gaan scannen.

„Elke keer is er weer iemand die dat idee uit een stoffige la trekt en denkt dat technologie maatschappelijk problemen kan oplossen, zoals kindermisbruik of terrorisme. Vaak zijn het politici die zoiets voor de bühne roepen. Maar elke expert weet: er is geen achterdeurtje dat alleen door ‘de goeden’ benut kan worden – ook spionnen en cybercriminelen krijgen dan toegang.”

Overheden en opsporingsdiensten maken zelf massaal gebruik van Signal, zegt Whittaker: „Wij vormen het zenuwsysteem in de communicatie van beveiligde overheidsdiensten, zakenmensen, militairen, journalisten, mensenrechtenactivisten; alle plekken waar gevoelige informatie wordt uitgewisseld.”

Ik heb maar één leven en dat eindigt onvermijdelijk in de dood. Ik wil mijn tijd niet al scrollend verspillen: hé, een kattenfoto

Meredith Whittaker
president van berichtendienst Signal

Al had hij het niet door, de Amerikaanse defensieminister Pete Hegseth leverde het beste bewijs voor Signals populariteit bij overheden. In maart voegde hij per ongeluk een journalist van The Atlantic toe aan een Signal-appgroep waarin live een militaire aanval op de Houthi’s werd besproken. Het was een opeenstapeling van blunders. Whittaker zat een week lang aan de telefoon, om aan Amerikaanse media uit te leggen wat Signal was. „We wilden zeker zijn dat het verhaal klopte. Dat deze blunder niet te wijten was aan onze techniek, maar aan een menselijke fout.”

Ze probeerde publieke optredens even te mijden. „Signalgate was een politieke soap over personen, het ging niet over ons. Zoals een botsing tussen twee auto’s meestal ook niet aan de weg ligt.”

Brein op een stokje

Whittaker zat als kind constant met haar neus in de boeken. „Mijn broer noemde me pesterig ‘brein op een stokje’ als ik weer eens zat te lezen en niet buiten wilde spelen.” Verder wil ze niet te veel over haar privéleven kwijt. „Er staat heel weinig over mijn leven online, en dat wil ik graag zo houden.”

In een krantenartikel uit 2003 staat ze gefotografeerd tijdens een walk-out op haar school in Pasadena. „Als jonge studenten demonstreerden we tegen de invasie in Irak. Ik was geen buitenbeentje hoor, alle coole kids deden mee.”

Ze werkte dertien jaar bij Google en was een van de gangmakers van de Google Walkout: in 2018 protesteerden twintigduizend medewerkers tegen de manier waarop het bedrijf klachten over seksueel misbruik onder het tapijt veegde. De demonstratie moest ook voorkomen dat AI-techniek bij het Pentagon belandde, voor een militair project. Op de protestborden stond Google’s oude motto: don’t be evil.

In 2019 vertrok Whittaker bij Google, teleurgesteld. Tijdens haar carrière had ze zich in de techniek verdiept en tegelijk ontwikkelde ze haar ‘academische spier’. Door „te lezen, te lezen en nog eens te lezen” zag ze historische verbanden in een industrie die doorgaans alleen een rozige toekomst ziet.

Neem de AI-hausse. De algoritmes achter kunstmatige neurale netwerken, die ook de grondslag vormen voor ChatGPT, stammen uit de jaren tachtig en negentig. Destijds waren computers veel te traag. De doorbraak kwam pas in 2012, toen wetenschappers ontdekten dat grafische chips (voor computerspellen) veel sneller patronen vonden in bergen data.

Meteen ronselden Meta en Google alle belangrijkste AI-pioniers. Niet om de mensheid te redden, maar om hun advertenties te optimaliseren op basis van zo veel mogelijk gebruikersdata. „We hebben een economische motor voor technologie gecreëerd die surveillance en grootschalige gegevensverzameling beloont. Dat komt omdat de Amerikaanse overheid in de jaren negentig commerciële toepassingen op internet stimuleerde, zonder privacyrichtlijnen.”

Sluiten privacy en geld verdienen elkaar uit, of kunnen ze ook samengaan?

„In dit klimaat is het moeilijk om een bedrijfsmodel te ontwikkelen voor het soort privacy dat Signal biedt. Alle normen zijn gebaseerd op het huidige economische model. Dat moet veranderen, we moeten nieuwe markten creëren.”

Dus moeten we WhatsApp verwijderen?

„Nee, je kunt het best naast Signal gebruiken. Dat doe ik ook, om de concurrentie in de gaten te houden. Maar privacy is wel degelijk geld waard. In New York komen ze muren tekort om Apple’s grote billboards te plaatsen. Die reclames tonen geen glimmende iPhone, maar Apple’s belofte dat je informatie bij hen privé blijft. Apple weet dat mensen dat belangrijk vinden.”

Raad je jonge mensen aan sociale media te mijden?

„Ik denk dat de jonge generatie al een stuk bewuster met privacy omgaat, door elkaar in besloten groepen op te zoeken en niet hun hele leven online te zetten. Zelf ben ik terughoudend met sociale netwerken. Twitter is stuk, en ik houd er ook niet van om op Mastodon rond te hangen op zoek naar relevante informatie.”

„Ik heb maar één leven, en dat eindigt onvermijdelijk in de dood. Ik wil mijn tijd niet al scrollend verspillen: hé, een kattenfoto, en hé, weer een softwareontwikkelaar die uit het niets tegen je begint te schreeuwen.”

In Theater Rotterdam zei je tegen het publiek: „Ik zou zeggen google het, maar Google werkt niet meer.” Was dat niet wat hard?

„Vind jij dan dat Google nog werkt? Deze zoekmachine heeft zichzelf opgeblazen door te veel advertenties en rare AI-samenvattingen op een scherm te proppen zodat het bijna onmogelijk is om nog goede informatie te vinden. Die transformatie gaat schokkend snel.”

Hoe verklaar je dat Google zijn eigen melkkoe om zeep helpt?

„Waar het bij Google aan ontbreekt is een duidelijke visie voor de lange termijn. Hoe dichter bij de top, bij de macht binnen een bedrijf, hoe beter je ziet dat er allemaal kleine intriges en schandaaltjes spelen rondom directeuren en onderdirecteuren die hun eigen belangen proberen te beschermen.”

Google-topman Sundar Pichai noemde AI anders wel een uitvinding met ‘dezelfde impact als vuur of elektriciteit’.

Whittaker maakt dramatische armgebaren boven haar flat white. „Vuur! Water! Aarde! Lucht! Adem! De ziel! De heilige drie-eenheid!”

Dan een diepe zucht.

„AI is een marketingterm. Dat was het al op het moment dat onderzoeker John McCarthy in de jaren vijftig voor het eerst de term ‘artificiële intelligentie’ gebruikte om meer overheidsgeld los te weken. Er is altijd de neiging om een hype te beloven, om ’m te faken desnoods, en een huiver om kritische vragen te stellen die de hype zouden kunnen ontmaskeren.”

Begin dit jaar besloot Google toch mee te werken aan defensieprojecten. Je walk-out protest heeft dus niet gewerkt.

„Ik meng me niet in de discussie over het nut van militaire toepassingen. Maar je ziet nu dat AI-modellen, gekoppeld aan cloud-contracten, worden aangeboden aan de overheid, omdat de consumentenmarkt niet genoeg geld oplevert om de enorme uitgaven aan AI-systemen terug te verdienen. Vergeleken met gewone software is het duur AI-modellen te trainen, te onderhouden en te gebruiken. En waar verkoop je technologie die niet zo goed werkt? Aan de overheid, met grote, langlopende ‘lock-in’-contracten, zodat je afhankelijk blijft van de leverancier.”

Je hekelt vaak de ‘tech bro’-cultuur. Zou de wereld beter af zijn als techbedrijven door vrouwen geleid worden?

„Technologie gaat over macht. Als we met één druk op de knop een vrouwelijke variant op het patriarchaat invoeren zal dat de wereld niet veranderen. Maar ik zie wel een hoop schaamte en onzekerheid, vaak bij machtige mannen die zich ongemakkelijk voelen als ze geen verstand hebben van techniek. Dan voelen ze zich buitengesloten van het centrum van de macht en gaan ze zich raar gedragen.”

„Veel mensen in Europa denken dat ze de boot gemist hebben omdat jullie hier geen hyperscaler surveillance-monopolies hebben, zoals dat van de Amerikaanse techreuzen. Maar wil je zo’n systeem nou echt kopiëren? Je kunt beter eerst bedenken wat voor toekomst je wilt – oplossingen vinden voor het klimaatprobleem, waarborgen van de democratische waarden en dat soort dingen – en pas dan bepalen welke technologie daarvoor nodig is.”

Er zijn miljarden mensen die Signals techniek gebruiken. Dat is heel veel verantwoordelijkheid voor een heel klein team. Eén foutje …

„Tja, als ik straks naar het station loop kan ik ook mijn enkel breken over de tramrails. Dus loop ik heel voorzichtig en kijk goed uit. We werken bij Signal aan belangrijke technologie en daar is die verantwoordelijkheid onlosmakelijk mee verbonden. Als er werk aan de winkel is, kun je niet met je luie reet op het strand gaan liggen. Daar staat tegenover dat je trots en voldoening haalt uit werk waar de wereld écht iets aan heeft. En als je dat niet aankunt, dan moet je maar advertenties gaan optimaliseren. Voor AirBnB of zo.”

Met medewerking van Merel Reiniers


Column | Het brandmerken van Israëlkritiek

Het was deze week weer makkelijk om je te ergeren aan het publieke debat, of wat ervoor moet doorgaan. Douwe Bob had een mening over het zionisme, Dilan Yesilgöz had een mening over Douwe Bob, veel linkse opiniemakers hadden een mening over Dilan Yesilgöz en veel rechtse opiniemakers hadden een mening over Douwe Bob. Hoe durfde hij, over de rug van de kinderen? Hoe durfde zij, ten koste van Douwe Bobs veiligheid? Hoe durfden ze toch allemaal?

Hoewel deze rel mij weer een beetje extra mismoedig maakte, leverde hij ook een inzicht op. Ineens zag ik een parallel tussen de jaren negentig en nu: was toen links in de greep van een taboe (op multiculturalismekritiek), nu is het rechts waarvan je bepaalde dingen niet mag zeggen, en met ‘bepaalde dingen’ bedoel ik kritiek op Israël. Zelfs de meest genuanceerde criticus van de Israëlische massamoord in Gaza wordt al gauw antisemitisme verweten.

Gazaans café

De afgelopen week bombardeerde Israël een druk Gazaans café, schoot het tientallen mensen dood bij voedseldistributiepunten, en doodde het een ziekenhuisdirecteur in zijn huis. Toch bewaarde Dilan Yesilgöz haar verontwaardiging voor zanger Douwe Bob, die op het laatste moment afzag van een optreden voor Joodse kinderen vanwege „een zionistische poster en pamfletten”. Yesilgöz was niet zomaar verontwaardigd, nee, ze schoof Douwe Bob in een tweet meteen Jodenhaat in de schoenen. In een filmpje op X lichtte ze dit toe: „Internationaal hebben we afgesproken dat het verketteren van zionisme gelijkstaat aan Jodenhaat.” Ze zei niet wie die ‘we’ zijn en waar deze afspraak is vastgelegd, waarschijnlijk omdat ze het zelf ook niet weet. In de antisemitismedefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance wordt antizionisme niet genoemd. Onder antizionisme valt „een waaier aan standpunten”, aldus de Joodse schrijver Maurits de Bruijn deze week in De Correspondent, waaronder verzet tegen „de racistische, annexerende, gewelddadige en genocidale daden waar het zionisme nu toe leidt”. De Amerikaanse (en eveneens Joodse) journalist Ezra Klein waarschuwde in zijn podcast voor het gelijkstellen van antizionisme aan antisemitisme. Hierdoor kan juist het taboe op antisemitisme afbrokkelen, zei Klein.

Steeds minder kiezers zijn vatbaar voor morele chantage met het antisemitismeverwijt

Het brandmerken van Israëlkritiek als Jodenhaat doet denken aan de manier waarop critici van de multiculturele samenleving tot en met de jaren negentig monddood werden gemaakt door ze voor racist of zelfs nazi uit te maken. Interessant is dat beide taboes voortkomen uit de Tweede Wereldoorlog. Zonder de oorlog en de Holocaust was er nooit zo’n angst ontstaan om voor antisemiet te worden versleten, en was er nooit zo’n taboe geweest op nationalisme en alles wat riekt naar racisme of discriminatie. Niet voor niets zijn deze taboes in Duitsland nog hardnekkiger dan hier. Later dan andere West-Europese landen kreeg Duitsland een radicaal-rechtse politieke partij, en nog steeds handhaven de middenpartijen een cordon sanitaire tegen het AfD. Tegelijk is in Duitsland nog meer dan elders kritiek op Israël not done of zelfs strafbaar.

Interessant is ook dat er zowel in de jaren negentig als nu een steeds groter gat ontstond tussen de publieke opinie en de halsstarrig bewaakte politieke consensus. Al vóór Bolkestein en Fortuyn bestond er onder veel Nederlanders onvrede over immigratie en integratie, maar deze kiezers werden politiek niet vertegenwoordigd. Datzelfde geldt nu voor de Israël-kritische kiezers: weinig partijen durven het aan om serieuze kritiek te leveren op de Israëlische regering. Pas sinds kort verschuift er iets binnen GroenLinks-PvdA, maar rechts daarvan blijft het taboe intact.

Kleine minderheid

En dat terwijl slechts een kleine minderheid (15 procent) van de Nederlanders (grotendeels) staat achter de manier waarop de regering omgaat met het Israëlisch-Palestijnse conflict, aldus een Ipsos I&O-peiling uit april. 55 procent wil dat Nederland kritischer is op Israël. Ook de rechtse kiezers schuiven op. Van de VVD-kiezers stond in april nog 32 procent achter de aanpak van de regering, tegen 57 procent in november 2023.

De vraag is of dit de politieke consensus onder (centrum-)rechtse partijen op den duur onhoudbaar maakt. Bij het immigratietaboe was dat wel zo. Deels omdat vraag nu eenmaal aanbod creëert (het was wachten tot er een politicus opstond die het migratiekritische electoraat ging bedienen) en deels doordat de morele greep van de Tweede Wereldoorlog verslapte. Die oorlog is nu tachtig jaar geleden, en is niet meer het enige ethische referentiekader. Je ziet het aan de generatieverschillen inzake Gaza: jongere mensen staan niet meer automatisch achter Israël.

Wat verbaast aan Yesilgöz’ tweet en filmpje is niet zozeer het schaamteloze gestook en gelieg (dat zijn we gewend), maar vooral de strategische misser. Steeds minder kiezers zijn vatbaar voor morele chantage met het antisemitismeverwijt. Yesilgöz speelt in op een taboe dat in de samenleving niet meer bestaat. Read the room, denk ik dan.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC


Wat vindt NRC | De rechtspositie van ongedocumenteerden is te precair voor deze chaos

Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, heet het. Deze beroemde regel van Willem Elsschot kreeg afgelopen donderdag een extra wrange bijsmaak toen de Tweede Kamer het verblijf van ongedocumenteerden in Nederland strafbaar stelde. PVV-leider Wilders zag er vooraf al een „historisch moment” in. Maar de wet waar hij al jaren van droomde, kwam kwalijk genoeg alleen tot stand via chaos.

Het besluitvormingsproces rond de twee asielwetten die de afgezwaaide PVV-minister Marjolein Faber had nagelaten kende deze week de ene na de andere bedenkelijke stap. Er ging zoveel mis, dat het moeilijk is om daar het pijnlijkste moment uit te kiezen.

Het begon dinsdag, toen de Tweede Kamer als gevolg van een rommelige debatorganisatie min of meer per ongeluk een amendement van de PVV op één van de wetten aannam, waarmee het verblijf van ongedocumenteerden in Nederland voortaan met een half jaar cel bestraft zou kunnen worden. Een kwestie waar al jaren over gesteggeld wordt, was opeens, zonder nader debat, geregeld.

De SGP stemde voor het amendement, maar leek pas na afloop te beseffen dat ze er óók mee had ingestemd dat hulpverlening aan deze mensen strafbaar wordt. Dat ook barmhartige Nederlanders getroffen zouden worden ging deze partij te ver. Had zij dan eerder over de betreffende zin heen gelezen? Voor coalitiepartij NSC was steun aan de asielwetten door dit amendement opeens geen gegeven meer. Het CDA was duidelijker en besloot tegen te stemmen. Er mag geen „straf op medemenselijkheid” staan, aldus CDA-leider Henri Bontenbal.

Donderdag, toen er vlak voor het begin van het zomerreces over de wetten gestemd moest worden, poogde demissionair VVD-minister David van Weel de onrust weg te nemen met woorden die neerkwamen op: ‘we nemen een wet aan, maar gelooft u mij maar als ik zeg dat die niet helemaal gehandhaafd zal worden’. Dat is op zijn zachtst gezegd een ongebruikelijke boodschap voor iemand die niet alleen minister van Asiel en Migratie is, maar ook minister van Justitie en Veiligheid.

De uitweg die de minister laat op de avond bood, en waar NSC en SGP genoegen mee namen, was al even frappant: ná de aanname van de wet volgt alsnog een adviesvraag aan de Raad van State en een debat met de Kamer.

Gelukkig is er ook nog de Eerste Kamer, waar het verdere proces hopelijk zorgvuldiger zal verlopen. Het welzijn van zo’n grote groep mensen mag – of ze nou wettig in Nederland verblijven of niet – niet worden overgeleverd aan dergelijk onvermogen.

Al sinds het eerste kabinet-Rutte zijn er pogingen gedaan om ongedocumenteerden strafbaar te maken , maar de plannen strandden steeds. Een vraag is wat strafbaarstelling toevoegt. Ongedocumenteerden wordt al gevraagd te vertrekken, zie bijvoorbeeld de in NRC geportretteerde Brahim Aksas, die na 62 jaar toch echt Nederland moest verlaten. Ongedocumenteerden die weigeren, kunnen ook nu al worden gedetineerd.

Asieladvocaten merken op dat een veroordeling en celstraf vooral zullen leiden tot hogere kosten, nog vollere gevangenissen en – ironisch genoeg – vertraging van uitzetprocedures. Het proces dat de wetten tot stand bracht verdient „geen schoonheidsprijs”, zei Van Weel na afloop. Dat cliché doet geen recht aan de absurde situatie die kabinet en Kamer moedwillig gecreëerd hebben.


Deze boekhandel in Nairobi is al decennialang een schuilplaats voor verboden verhalen

De meisjes van de Butere-middelbare school verdwenen in een verstikkende mist van traangas. Het gebeurde begin april in Nakuru, tijdens het nationale dramafestival in Kenia. Hun toneelstuk, Echoes of War, vertelt het verhaal van Gen Z-jongeren die in opstand komen tegen corruptie en wanbestuur onder een fictief regime – maar geen Keniaan ontging de link met het bewind van president William Ruto, waaronder tientallen jongeren zijn verdwenen of vermoord. Eerst werd het toneelstuk van hogerhand verboden, dat besluit werd geannuleerd door een rechter, waarna de politie de opvoering alsnog hardhandig verhinderde.

De geschiedenis herhaalde zich. In 1977, veertien jaar na de onafhankelijkheid van Kenia, maakte de politie een dorpstheater met de grond gelijk, het had gewaagd het stuk Ngaahika Ndeenda (‘Ik trouw wanneer ik dat wil’) van de befaamde Keniaanse schrijver Ngugi wa Thiong’o op te voeren. Het drama gaat over hoe de idealen van de antikoloniale strijd na de onafhankelijkheid werden verkwanseld door de Afrikaanse heersers.

„Je zou denken dat zulke censuur verleden tijd is in Kenia”, bromt Chan Bahal, eigenaar van Bookstop, dat geldt als de beste boekhandel van Oost- en Zuidelijk Afrika, in Nairobi. „Hoe absurd dat we dit soort intimidatie door domkoppen van de overheid nog steeds moeten trotseren.” Bahal kwam in 1987 voor het eerst zelf in aanvaring met de censuur. Hij moet er nog om grinniken. „Het ging om Playboy.” Naar het destijds enige radiostation, dat van de staat, „luisterden kritische mensen zoals ik natuurlijk niet en zo miste ik het nieuws van rond lunchtijd dat Playboy was verboden. Binnen een uur verschenen ‘de mannen in het zwart’ in mijn winkel en namen geheim agenten me mee naar het bureau. Dat was de eerste rechtszaak tegen mij.”

Handjevol boekhandels

We leerden elkaar begin jaren tachtig kennen. In die tijd nam de hoofdredacteur van ’s lands grootste krant, Daily Nation iedere dag een tandenborstel mee naar de redactie, want de kans was groot dat hij die avond in een cel zou doorbrengen omdat een artikel in de krant toenmalig president Daniël arap Moi niet aanstond. De stad telde slechts een handjevol boekhandels, die vooral voorzagen in de behoefte van toeristen aan ‘exotische’ literatuur over Afrika. Chan Bahal runde de kantoorboekhandel annex boekhandel Momentos in de wijk Westlands van Nairobi. Ik gaf hem het in Kenia verboden Africa Confidential, een tweewekelijkse Britse nieuwsbrief over politiek en economie in Afrika, die hij gretig kopieerde voor zijn klanten. Hij verkocht mij een verboden boek – zoals Petals of Blood en andere literatuur van Ngugi wa Thiong’o, of Das Kapital van Marx – dat ik in een bruine papieren zak meenam.

Eind jaren negentig verhuisde hij naar Yaya, een van de eerste winkelcentra in Nairobi, en opende er Bookstop. Nog steeds vertelt hij klanten met evenveel geestdrift over boeken en leest fragmenten voor, nog steeds breedsprakig en uitgesproken – bij Bookstop kom je niet weg met een korte visite.

Foto Sarah Waisma

Verkoop vanuit de achterbak

Kenia moderniseerde razendsnel na de eeuwwisseling en groeide van een tuinstad uit tot een metropool met meer ruimte voor vrije geesten. Met een groeiende groep goed opgeleide jongeren, de komst van satelliettelevisie en later internet, leek censuur tot het verleden te behoren. Maar nog steeds willen de leiders de gedachten van de bevolking controleren. Bahal begon op te vallen in het sjieke winkelcentrum en dat bracht risico’s met zich mee. Weinig bekende maar omstreden boeken verkocht hij vanuit de achterbak van zijn auto in de parkeergarage. Maar naar andere, meer populaire boeken was zoveel vraag dat het moeilijk die onder de toonbank te verkopen. Hij werd betrapt en kwam stevig in aanvaring met de Keniaanse regering, in het bijzonder met de meest gevreesde man van het Moi-regime: diens oppermachtige rechterhand Nicholas Biwott.

Iedere Keniaan vreesde de man met de bijnaam ‘Total Man’, die werd gezien als corrupt en moorddadig. In 1990 werd diens rivaal minister Robert Ouko vermoord. De Amerikaanse ambassadeur Smith Hempstone wees in zijn boek Rogue Ambassador Biwott als schuldige aan. Onder druk van de publieke opinie nodigde Moi Scotland Yard uit om de zaak te onderzoeken; hoewel de president het onderzoek tegenwerkte, leidde het wel tot een publicatie waarin beschuldigende vingers wezen naar mensen uit de entourage van Moi. Een Britse supermarkteigenaar legde in een boek over een eveneens mysterieuze moord op zijn dochter in Kenia eveneens een schijnbare connectie met Biwott. Saillaint voor Chan Bahal: Biwott was eigenaar van Yaya, en dus zijn huisbaas. „Dan knijp je hem wel even.”

Louche figuren

Omdat Bahal de boeken verkocht waarin Biwott als moordenaar werd omschreven, werd hij beschouwd als medeplichtig. Biwott begon ook een rechtszaak tegen NRC omdat hij in die krant was omschreven als corrupt, een zaak die werd geseponeerd. Biwott eiste van Bahal een schadevergoeding en excuses in een advertentie in de kranten. „Ik denk dat we ergens zijn uitgekomen op vijf miljoen Keniaanse shillings [omgerekend toen zo’n 60.000 euro, red]. Ik was blut.” Louche figuren kwamen daarna nog wel om het boek vragen, zegt hij. „Ik zou wel dom zijn geweest om ja te zeggen. Ze probeerden me uit, ik heb intussen wel geleerd hoe om te gaan met geheim agenten en vreesde voor wraak van de moordenaars.”

Regelmatig vraagt Bahal mij de recorder uit te zetten. Dan noemt hij weer een naam van een politicus die een andere heeft laten vermoorden, waarna de moordzaak nooit wordt opgelost. De angst na jarenlange boekrepressie is hem onder de huid gekropen. „Ik ben banger dan vroeger. Is er niet iedere week een opzienbarende moord? Of ze gooien lijken in rivieren. Elke dag is er een nieuwe wet, elke dag maken ze ons bang. Als daar een boek over verschijnt, zou ik wel twee keer nadenken alvorens het te koop aan te bieden. De jongere generatie activisten of politici kan zich in het openbaar uiten, als groep zijn ze sterk. Als boekhandelaar sta ik er alleen voor. De autoriteiten willen nog steeds controleren wat we lezen, wat we zeggen, wat we doen.”

Ik heb intussen wel geleerd hoe om te gaan met geheim agenten

Vaak moet Bahal zelf maar zien uit te vinden hoe een boek valt bij de politieke elite of bij een licht ontvlambare president. Hij manoeuvreert in het schemergebied tussen wat openlijk mag en wat stiekem moet. Wat moest hij bijvoorbeeld met The Constant Gardener van John le Carré, waarin corruptie in Kenia treffend staat beschreven? Of met It Is Our Turn Time To Eat van Michela Wrong, met onthullingen over hoe miljoenen euro’s verdwenen? „Dat boek is te heet om te verkopen”, vertelde hij in een interview met de Daily Nation, om het vervolgens toch stiekem te doen. Toen er zoveel vraag naar was, legde hij het vervolgens maar op de toonbank.

Hemingway

Zijn boekhandel groeide uit tot een instituut, waarbij vooral de sectie non-fictie geroemd werd door goedopgeleide Afrikanen, buitenlandse diplomaten en hulpverleners. Voor die academische boeken reizen mensen uit het hele oostelijke en zuidelijke deel van het continent naar zijn Bookstop. Hij noemt ze „security books”, gespecialiseerde literatuur over bijvoorbeeld conflicten in de Hoorn van Afrika. Op een dag kwam de voormalige Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki bij hem langs. „Hij noemde mij een ware zoon van Afrika, wegens de boeken die ik verkoop. Hij kocht voor tussen de 200.000 en 300.000 shilling (omgerekend zo’n 2.000 euro), en ook zijn lijfwachten mochten een boek uitzoeken.”

Foto Sarah Waisma

Andere onthullende boeken liggen in de sectie Africana: geschiedenisboeken over Kenia. Vroeger domineerden in boekhandels vooral bestsellers die toeristen moesten plezieren, zoals die van Ernest Hemingway of tijdgenoot Robert Ruark, die in Kenia kwamen jagen. Deze boeken, geschreven vanuit een westers perspectief in koloniale tijden, boden toeristen een romantisch beeld van Afrika: bij het kampvuur met een glaasje in de hand, omringd door dansende Maasai, met in de tent naast het veldbed Hemingways The Snows of Kilimanjaro. Het waren auteurs die bovenal gefascineerd waren door wilde dieren en de wens ze dood te schieten. Over Afrikanen zelf schreven ze niet. Maar ook toen al bestond er censuur: Ruark moest het land in 1962 halsoverkop verlaten vanwege kritiek op zijn boek Uhuru (Vrijheid).

Verborgen geschiedenis

Vandaag ontdekken Kenianen hun eigen geschiedenis, niet die van de koloniale overheersers. Bahal: „We hebben een verborgen geschiedenis. Er valt nog zoveel te vertellen.” Keniaanse schrijvers als Peter Kimani onthullen nu die geschiedenis vanuit het oogpunt van de strijd tegen de bezetter. Of neem het boek over Dedan Kimathi, de leider van de antikoloniale verzetsgroep Mau Mau. „Als jonge Kenianen dat lezen en onverwacht de naam van hun grootvader voorbijkomt, wow, dan raken ze helemaal opgewonden.”

De Keniaanse literaire literatuur promootte hij 22 jaar geleden bij de verschijning van het eerste literaire tijdschrift Kwani? van Binyavanga Wainana, auteur van How to write about Africa, een bijtende kritiek op de verslaggeving door buitenlandse correspondenten. Bahal nodigde jonge schrijvers uit voor boekpresentaties en hielp opkomende auteurs als Yvonne Adhiambo Owuor en Peter Kimani lanceren.

Bij de kassa ligt Dream Count van Chimamanda Ngozi Adichie, het beste verkopende boek van de week. En ook voor de aspirant-lezer heeft hij oog. Hij richtte een TikTok-afdeling in, met titels als Not in Love en A Good Girl’s Guide to Murder. „Hoeveel moeders komen hier niet klagen over hun aan de smartphone gekluisterde kinderen. Dan neem ik kinderen apart en lees een fragment uit een boek voor. Je moet dan vol liefde lezen en dan zegt zo’n kind: ‘Wow, die man klinkt lief als hij leest. Ik wil dat boek.’ Je moet dat persoonlijke contact leggen. Het kost tijd.”

Bahal benadrukt dat hij een zakenman is, maar doet het naar eigen zeggen ook uit idealisme. Wie iets van Afrika wil begrijpen en daarover wil lezen, komt geheid bij hem terecht. „Je wilt het evangelie verspreiden, snap je? Je probeert een beetje beroemd te worden onder een groep mensen. Ik heb het gedaan, ik heb je dit boek verkocht. Ik ben een goed mens.”

Zeven dagen per week staat hij van negen tot zeven in zijn Bookstop. „Inmiddels ben ik 60 procent van mijn gezichtsvermogen kwijt en het lezen doet me pijn. Maar ik wil alles lezen. Ik moet lezen, anders kan ik niet slapen. Ik leg nog steeds een boek onder mijn kussen.”


Het is het laatste water van de bevolking, maar de mijnen hebben onlesbare dorst

Een jonge man zit in een wit en droog landschap uit te puffen op een steen. Zijn gezicht, zijn handen en zijn blote voeten zijn bedekt met fijne, witte stof. Op de foto links van hem zien we een oude hamer, rechts een verroeste beitel; werktuig dat hij gebruikt in een van de kobaltmijnen in de regio rond Kolwezi, in het zuiden van Congo, het centrum van de wereldwijde kobaltproductie.

„De gereedschappen zouden afkomstig kunnen zijn van een archeologische vindplaats. En dan te bedenken dat hier wordt gewerkt aan de moderne energietransitie”, zegt de Italiaanse fotograaf Davide Monteleone (51). „Je ziet dat een enorme kloof gaapt tussen de supermoderne technologie in bijvoorbeeld elektrische auto’s en windmolens, en de manier waarop mensen moeten werken die de grondstoffen daarvoor winnen.”

Pomalaa in Zuidoost-Sulawesi, Indonesië. Het bos in het gebied waar nikkel wordt gewonnen. De nikkelwinning heeft geleid tot ontbossing, wat weer leidt tot een verlies van biodiversiteit en een toename van bodemerosie.

Davide monteleone

In Congo gebruiken mijnwerkers zelfgemaakte gereedschappen bij het zoeken naar kobalt en koper

Davide Monteleone

Monteleone spreekt eind mei in een bomvolle Leica-galerie in het Duitse Zingst, tijdens de opening van zijn tentoonstelling Critical Minerals – Geography of Energy, daar te zien in het kader van het Umweltfotofestival Horizonte Zingst. Monteleone, die werkt voor onder andere Time Magazine, The New Yorker en National Geographic en meerdere prijzen won, reisde voor zijn project naar Chili, Congo en Indonesië. Daar documenteerde hij de impact van de winning van koper, lithium, nikkel en kobalt, zogenoemde ‘kritieke mineralen’ die onmisbaar zijn voor de energietransitie – ze vormen de grondstof voor batterijen, zonnepanelen en andere technologieën die moeten bijdragen aan een klimaatvriendelijker en groenere toekomst.

Kolwezi in Congo. Een gecontroleerde ontploffing bij het winnen van kobalt en koper. Congo is verantwoordelijk voor ongeveer 70 procent van de wereldwijde productie van kobalt.

Davide Monteleone

Hij documenteert niet alleen het fysieke landschap van de mijnbouw – soms met drone-foto’s die ogen als prachtige, abstracte schilderijen – maar ook de arbeiders die onder zware omstandigheden moeten werken, gemeenschappen die kampen met vervuild water en lucht, ecosystemen die onherstelbaar beschadigd raken.

Davide Monteleone

Zo bezocht hij in Chili San Pedro de Atacama, waar op de zoutvlaktes van de Atacama-woestijn lithium gewonnen wordt, nodig voor onder andere batterijen voor elektrische auto’s. Om 10 kilogram aan lithium uit de grond te halen, is 30.000 liter water nodig – Atacama is een van de droogste plekken van de wereld. „Dit is de paradox van de Atacama: een woestijn waar water net zo schaars en kostbaar is als het lithium dat het herbergt, en toch moet er water worden opgeofferd om dit nieuwe ‘witte goud’ te oogsten”, schrijft Monteleone in het gelijknamige boek Critical Minerals. De enorme hoeveelheden water die worden opgepompt, trekken een grote wissel op de levensvatbaarheid van de gemeenschappen die al duizenden jaren in het droge gebied weten te overleven „Zij zijn de oude rentmeesters van het land, hun leven is nauw verbonden met het ritme van de woestijn en het schaarse water dat dat precaire ritme in stand houdt. De toenemende lithiumwinning bedreigt hun manier van leven en de ziel van het landschap dat ze al generaties lang hun thuis noemen.”

Gecontroleerde ontploffingen in Mutoshi Chemaf, Kolwezi.

David Monteleone

Ironisch

Monteleone gebruikt behalve zijn eigen foto’s een grote hoeveelheid data, weergegeven in heldere graphics, en historisch fotomateriaal. Zo verzamelde hij archieffoto’s van werknemers en hun families in het Chileense Chuquicamata, een van de grootste open kopermijnen ter wereld. Monteleone gebruikt die niet alleen om te laten zien hoe de geschiedenis van de mensen is verweven met die specifieke plek, maar ook om duidelijk te maken dat het proces van uitbuiting en het onttrekken van grondstoffen in ‘het mondiale Zuiden’ door ‘het Noorden’ geen nieuw fenomeen is. Hij vraagt hij zich af: is er eigenlijk wel iets veranderd?

Een van de centrale thema’s is de ongelijke verdeling van lasten en baten. Terwijl landen in Europa, Noord-Amerika en Oost-Azië de infrastructuur voor een groene toekomst opbouwen, worden de grondstoffen daarvoor gewonnen in landen waar de regelgeving vaak minder streng is en de politieke situatie soms instabiel. Ondanks initiatieven in bijvoorbeeld in Afrikaanse landen die moeten zorgen voor meer winst voor de landen zelf, profiteren nog steeds vooral de grote technologiebedrijven en consumenten in het Noorden. Monteleone: „En dat is natuurlijk nogal ironisch, to put it mildly, als je het hebt over het streven naar een groenere en betere toekomst.”

In Kolwezi in Congo dopen leden van de Apostolic Church of Africa een vrouw.

David Monteleone

Valle de la Luna in de Atacamawoestijn in Chili

David Monteleone

De faciliteit van Albemarle in Chili, waar lithium wordt gewonnen.

David Monteleone


Opinie | Werkt een dochter van Poetin in een Parijse galerie?

Zijn kinderen verantwoordelijk voor de daden van hun ouders? Wat is collectieve verantwoordelijkheid in oorlogstijd? Die vragen worden sinds de Russische invasie van Oekraïne volop besproken in Russische oppositiekringen. Vorige maand kreeg de discussie een nieuwe impuls, toen de Russische kunstenares Nastja Rodionova onthulde, dat de vermeende buitenechtelijke dochter van Vladimir Poetin werkzaam zou zijn bij een Parijse kunstgalerie, waar nota bene anti-oorlogskunst van Russische en Oekraïense artiesten wordt getoond. „Ik kon niet anders dan dit verhaal openbaar maken”, schreef ze in juni op Facebook.

De jonge vrouw in kwestie is de 22-jarige ‘Luiza Rozova’, van wie journalisten al langer vermoeden dat haar werkelijke naam Jelizaveta ‘Liza’ Krivonogich is. In 2020 publiceerde het Russische medium Proekt een onderzoek over de moeder van het meisje: een eenvoudige Petersburgse schoonmaakster, die wel heel veel onroerend goed en miljarden op haar naam had staan.

Deze Svetlana Krivonogich verwierf haar rijkdommen in dezelfde periode waarin zij, volgens de journalisten, een liefdesrelatie had met de bijna 20 jaar oudere Poetin, op dat moment net president. Onder de bezittingen op haar naam: een bekende Petersburgse concertzaal met erotische shows op de agenda. In 2003 kreeg Svetlana een dochter van een onbekende vader, maar met de vadersnaam ‘Vladimirovna’. Als tiener plaatste zij talloze foto’s op sociale media. Met behulp van gezichtsherkenning stelden de journalisten een gelijkenis vast tussen haar en Poetin van 70 procent.

Foto Laski Diffusion/Getty Images

Voor de invasie van Oekraïne in 2022 maakte het meisje enige naam als dj in de hippe nachtclubs van de jonge Moskouse jetset. Na de invasie zou ze, als vermeende ‘dochter van’, zoveel haatberichten hebben ontvangen, dat ze haar foto’s verwijderde en van de radar verdween. Niet veel later dook ze op in Frankrijk onder de naam Jelizaveta Olegovna Roednova, waarmee ze zich leek uit te geven als dochter van de in 2015 overleden zakenman Oleg Roednov, een goede bekende van Poetin.

Corrupt geld

Met de onthulling van kunstenares Rodionova kreeg de kwestie weer aandacht. In haar Facebookbericht benadrukte de vrouw te geloven in het vermoeden van onschuld en van mening te zijn dat kinderen niet verantwoordelijk zijn voor de misdaden van hun ouders. „Maar midden in een oorlog is een botsing tussen een persoon uit een familie van begunstigden van het regime en de slachtoffers van datzelfde regime, onaanvaardbaar.”

Ze schreef ook hoe ze de eigenaren van de galerie had geconfronteerd met de claims over hun stagiair. Die antwoordden de informatie „schokkend” te vinden, maar dat medewerkers niet worden ondervraagd over hun afkomst. Bovendien gedroeg Krivonogich zich correct, was ze nooit betrapt op pro-Russische ideeën en is het openbaren van persoonlijke gegevens in Frankrijk bij wet verboden. „Wat moet ik tegen haar zeggen? Dat ik haar vanwege haar moeder niet bij ons kan laten werken? Moeten wij [zulke mensen] soms executeren zoals de Romanov-tsaren?”

Uit de kunstwereld kreeg de galerie bijval, maar ook kritiek. Want leefden Krivonogich en haar moeder niet van corrupt geld? Een aantal sociale media-gebruikers zagen de ironie er wel van in, zoals ene ‘Valentin’ opmerkte op Instagram: „Anti-oorlogs tentoonstellingen organiseren van Russisch staatsgeld, dat is toch de ideale scam.”


Opinie | ‘Citytrips in de zomer doen we niet meer’

Zomer overslaan

De zomervakantie sla ik liever over. In de hete maanden doorwerken in een koel kantoor is heerlijk. Daarna ter (over)compensatie in de herfst een reis naar de regen! Schotland of iets in die richting.

Hoogeveen


Niet meer de hitte in

We zijn net terug uit Bretagne. Daar waren gematigde temperaturen. We reizen met onze hond, dus dit is een bewuste keuze. Ik haal het echt niet meer in mijn hoofd om in het hoogseizoen naar een warm land te gaan.

via LinkedIn


Alleen voor of na de zomer

Wij gaan al jaren alleen nog maar in het voor- en najaar richting Zuid-Europa. Nu door klimaatverandering de zomers in Nederland steeds aangenamer of zelfs warm worden, is er geen enkele reden om alleen voor het ‘lekkere weer’ naar Zuid-Europa af te reizen. We zijn zelfs geswitcht naar Noord-Spanje en Piëmonte vanwege het aangename klimaat in voor en najaar. Citytrips in de zomer doen we al helemaal niet meer. Dit geldt zelfs voor meer noordelijke steden als Parijs en Londen.

Rijswijk


Best dom van mezelf

We passen nog steeds niet onze vakantieplannen aan vanwege extreme temperaturen en dat vind ik eigenlijk best dom van mezelf. We gaan naar Frankrijk (ergens in het midden) en ik ben best een beetje bezorgd over extreme hitte en mogelijk bosbranden. Volgend jaar misschien maar Scandinavië.

Nou lost elders op vakantie gaan natuurlijk het lokale probleem niet op. Ik vond het nieuws over die CO2-afkoopcertificaten ook zo raar. We geven geld aan bijvoorbeeld landen in Afrika zodat die windmolens kunnen plaatsen en hoeven daardoor zelf niet minder CO2 uit te stoten? Daar wordt het totaal toch niet minder van? Met elders op vakantie gaan, of elders compenseren, gaat de aarde nog net zo hard naar de knoppen als nu.


De bergen in

Wij zijn op het moment in Zuid-Frankrijk. Het is hier nu 33 graden. Maar wij zijn de bergen in gegaan. Hier is het frisser en er staat altijd een windje.

Amsterdam


Warmte opzoeken

Wat is er mis met extreme warmte? Ben je niet voldoende voorbereid? Zodra het in Nederland afkoelt, zoek ik de warmte ergens anders op.

via LinkedIn


Opinie | Jullie zijn smartphonejunkies

In tegenstelling tot bijna 98 procent van de Amerikanen onder de vijftig heb ik geen smartphone. Ik heb zelfs nog nooit een smartphone gehad. Ik heb nog nooit een Uber besteld, nooit ‘een pin gedropt’, nooit een tikkie verstuurd of gebruikgemaakt van Spotify of een datingapp, heb nooit in een groepschat gezeten en ben nooit jaloers geweest op iemand op Instagram (want ik heb nog nooit op Instagram gezeten). Vroeger schaamde ik me daar een beetje voor, of althans: er werd me schaamte aangepraat.

Lange tijd wilden mensen me niet geloven als ik zei dat ik geen smartphone heb, of wekte het een mengeling van gêne en minachting, alsof ze ineens beseften dat een vies luchtje dat ze al die tijd probeerden te negeren bij mij vandaan kwam. Maar de laatste twee jaar krijg ik andere reacties. Nu stilaan duidelijk wordt wat de tol is van het continu online zijn, begint de mens die offline is, onbereikbaar en losgekoppeld van alle netwerken, een onderwerp van fascinatie en zelfs afgunst te worden.

Ik moet bekennen dat ik inmiddels best trots ben op mijn status als telefoonmijder, zo’n dwarse weigeraar die ineens niet meer hopeloos achter, maar juist op de troepen vooruit blijkt te lopen.

Hoever vooruit is lastig te zeggen. Ik denk wel dat ik ontsnapt ben aan de ergste gevolgen van de smartphone: de verdwaasde, afwezige blik, de sociale atrofie, de gekromde rug en de lange horizontale plooien in de nek van de powerscroller.

iPad-baby

Ik durf te wedden dat mijn concentratievermogen beter is dan dat van veel andere mensen, te oordelen naar de aantallen die ik in de bioscoop om de paar minuten op hun telefoon zie kijken (ongeveer de helft) of zelfs de hele film door zie zitten scrollen (altijd wel een paar). Ik spreek je trouwens aan op zulk gedrag. Als je vaker dan één keer per uur op je telefoon kijkt, ben je voor mij een ‘iPad-baby’. Als je een door Spotify gegenereerde playlist afspeelt steek je voor mij ‘als een lui varken je snuit in de trog’.

Het heeft absoluut nadelen om geen smartphone te hebben. De zakken van al mijn jassen zitten vol servetten, bonnetjes en verscheurde facturen waarop ik plattegrondjes heb geschetst om me te helpen mijn weg te vinden. Ik ben eens een belangrijk sollicitatiegesprek misgelopen omdat ik op mijn inderhaast geschetste plattegrondje de namen van de straten verkeerd had ingevuld. Als mensen na een etentje zeggen: ‘Ik stuur wel een tikkie voor 37,50’ en ik geef ze in plaats daarvan twee briefjes van twintig, nemen ze het aan met een gezicht alsof ik ze een afgehakt oor geef. En ik zou liegen als ik zei dat ik niet af en toe weemoedig word bij de gedachte aan alle gein in groepschats die ik waarschijnlijk misloop.

En toch ben ik er nooit aan begonnen, al is het lastig te zeggen waarom eigenlijk precies. De gebruikelijke antitelefoontirades spreken mij niet zo aan. Dat kribbige ‘leg weg dat ding’ klinkt mij te veel als ‘ga van mijn gazon af!’ De automatische afkeer van dingen die nieuw zijn, is misschien niet de bron van alle kwaad, maar wel van alle saaiheid in de wereld.

En ook de veelgehoorde aansporing om ‘volledig in het moment te zijn’ lijkt me een misvatting. Als je zozeer opgaat in een Instagram Reel dat je het zebrapad op loopt terwijl het licht op rood staat en je op het nippertje voor de dood wordt behoed door de twee beschaafde claxonstoten waarmee buschauffeurs je laten weten dat het maar een haartje scheelde of je was herenigd met die lieve hond uit je kindertijd, dan leef je waarschijnlijk in het moment met een intensiteit die normaal alleen voor boeddhistische monniken is weggelegd. Het probleem is alleen dat je in het verkeerde moment leeft.

Vleermuisachtig sonarsysteem

Dat ik toch niet voor het gemak van een leven met smartphone gezwicht ben, komt waarschijnlijk doordat het me opvalt hoezeer mensen zijn veranderd sinds de pakweg tien jaar dat die dingen niet meer weg te denken zijn. Eerst keek ik mensen vol bewondering na als ze met de blik aan het scherm gekleefd tussen andere mensen doorliepen, blijkbaar geleid door een vleermuisachtig soort sonarsysteem. Toen begon ik, hetzij uit een vage asociale neiging (vaak genoeg) hetzij uit pure noodzaak (in een smal gangpad in de supermarkt), die mensen op de proef te stellen door recht op ze af te lopen om te zien of ze uitweken. Verrassend vaak deden ze dat niet, en als we tegen elkaar botsten gaven ze mij altijd de schuld.

Zo besefte ik uiteindelijk dat er geen sprake is van geraffineerde navigatie: ze hebben de verantwoordelijkheid voor hun lichamelijk omhulsel simpelweg uitbesteed aan de mensen om hen heen, net zoals veel mensen hun geheugen uitbesteden aan hun telefoon.

Mensen in het echt ontmoeten lijkt exponentieel veel moeilijker dan vroeger

Nu zeg je waarschijnlijk: nou ja, dat zijn maar voetgangers, ze rijden tenminste geen auto. Maar veel mensen zitten achter het stuur ook nog op hun telefoon. Automobilisten die voorrang geven op een kruising zie je onder het wachten vaak even snel een blik op hun scherm werpen. Bij het stoplicht zie ik voortdurend mensen die niet van hun telefoon opkijken als het op groen springt: ze trappen gewoon het gaspedaal in zodra de auto voor hen begint te rijden.

Minder gevaarlijk maar om de een of andere reden verontrustender zijn de mensen die ik ’s avonds laat in geparkeerde auto’s op hun telefoon zie zitten scrollen. Als ik opschrik van de plotse verschijning van zo’n van onderaf belicht, lichaamloos gezicht in een verder uitgestorven straat en ze aanstaar, kijken ze meestal boos en verontwaardigd terug, alsof ik hen lastigval, een afspraak schend waarvan ik niet wist dat ik die gemaakt had.

Ik probeer ze het voordeel van de twijfel te gunnen. Misschien is hun partner een lichte slaper, of hebben ze zes irritante koters die door het hele huis stuiteren. Maar ik zie dit nu zo vaak dat ik ze inmiddels beschouw als de belichaming van de hedendaagse vervreemding. Vijfentwintig jaar geleden had je Putnams indringende sociologische analyse van moderne eenzaamheid in zijn boek Bowling Alone – tegenwoordig is het ‘scrolling alone’.

Kromgebogen

Een telefoon is natuurlijk ook maar een medium dat tot op zekere hoogte niet verschilt van een laptop of een boek, en wie dat apparaat alleen maar verkettert gaat eraan voorbij dat je er oneindig veel mee kunt doen, ook een heleboel dingen die wel productief zijn. Misschien is die kerel die op de sportschool kromgebogen zit over zijn scherm wel bezig om de laatste onderzoeksresultaten over nieuwe kankerbehandelingen te lezen. Maar waarschijnlijk niet.

Toen ik op mijn sportschool eens meekeek over de schouder van de man op de crosstrainer voor me, zat hij te kletsen met een AI-chatbot in de vorm van een anime-schoolmeisje. Zij vertelde met een hoog en hees stemmetje dat er die dag in een winkel iemand probeerde voor te dringen en dat ze die persoon toen beleefd had gevraagd om achter aan te sluiten. „Heel goed, schat”, zei hij. „Ik ben trots dat je zo voor jezelf opkomt.”

Lees ook

‘Laat ouders in de vakantie maar eens nadenken of ze hun kind überhaupt een smartphone willen geven’

Danielle Batist (links) en Thekla Reuten.

Dat is ongeveer representatief voor wat ik mensen op hun telefoon zie doen: zichzelf vernederen met een levenloos surrogaat van het echte leven. Het is moedeloos makend, althans in de ogen van de telefoonloze naïeveling.

Hoe vaak heb ik vrienden niet een groepschat zien openen om met een zucht te beginnen aan het doornemen van een massa ongelezen berichten en het werktuiglijk uitdelen van hartjes en smileys: vriendschap als data-invoer, een baantje waar je niet voor betaald krijgt maar dat je ook niet kunt opzeggen.

Swipequotum

Zelf heb ik al een vriendin, maar een vriend laat me geregeld meekijken als hij op datingapps zit. Zoals de meeste mannen (ook ik) overschat hij zijn eigen knapheid en onderschat hij de knapheid van de vrouwen die daar langskomen. „Ach, laat ik haar maar een kans geven”, zegt hij, en swipet een vrouw naar rechts om wie in oude beschavingen oorlogen zouden zijn uitgebroken. Zolang deze vriend zijn dagelijkse swipequotum maar haalt is hij nog ‘in de markt’, denkt hij, en ‘meer kan hij niet doen’.

Maar we gaan allebei naar hetzelfde koffietentje, en daar zien we een paar keer per week een vrouw zitten die geknipt voor hem lijkt. Elke dag gaat hij daar zitten, leest zijn autofictieboekje, pakt zijn laptop en gaat wat zitten tikken aan zijn eigen autofictiemanuscriptje. En elke dag gaat zij daar zitten, leest haar autofictieboekje, pakt haar laptop en gaat wat zitten tikken aan wat volgens ons ook een autofictiemanuscriptje moet zijn. Soms zitten ze toevallig aan belendende tafeltjes, zo dicht bij elkaar dat hij volgens mij haar parfum moet kunnen ruiken. Dan probeer ik hem vanaf mijn tafeltje aan te sporen: een suggestieve frons, een subtiele heupstoot onder tafel.

Als ze weer weg is, ga ik naar hem toe en vraag waarom hij haar niet aangesproken heeft. Hij doet alsof ik heb geopperd dat hij eigenhandig zijn blinde darm moet verwijderen. „Ik kom haar misschien nog weleens tegen op de apps”, zegt hij over de vrouw die hij net voor de driehonderdste keer in het echt heeft gezien.

Mijn weigering om een smartphone te nemen, is ook een stilzwijgende erkenning dat ik er verslaafd aan zou kunnen worden

Ik kan het hem niet kwalijk nemen. Hij is zesendertig en heeft nooit anders dan via apps een date gehad. Mensen in het echt ontmoeten lijkt tegenwoordig exponentieel veel moeilijker dan het krap tien jaar geleden was. Cafés lijken vooral vol te zitten met afgebakende vriendengroepjes en mensen die zenuwachtig op hun appdate zitten te wachten. (Er is weinig zo deprimerend om te aanschouwen als de eerste ontmoeting van twee appgebruikers. „Taylor…? Hoi, Riley.” De ferme verkopershanddruk, de omhelzing met het bovenlijf voorover neigend vanuit voeten die zo ver mogelijk van elkaar vandaan staan, dat voortdurende door elkaar heen praten op die sollicitatietoon.)

Ik zie vaak mensen een café in komen, één drankje bestellen en een klein halfuur op hun telefoon scrollen om daarna weer te vertrekken. Misschien hebben ze een blauwtje gelopen. Of misschien hebben ze precies gedaan wat ze wilden. Maar ze zien er vaak teleurgesteld uit. Ik stel me voor dat ze iets anders beoogden: het toeval de kans wilden geven hen op de schouder te tikken en te zeggen: ‘Kijk eens, hier is de ontmoeting die jou gaat genezen.’

En als ik dat zo aanschouw, bekruipt me het gevoel dat er een enorme hoeveelheid sociale en seksuele energie aan de echte wereld is onttrokken. Waar is die energie in gaan zitten? In datacentra? Reactiepagina’s op internet? Veel critici zeggen dat de smartphone mensen narcistisch maakt, maar dat klopt volgens mij niet. Narcisten hebben andere mensen nodig. De emotionele lading van hun betrokkenheid, daar teren zij op.

Vorm van isolement

Wat de scrollende slaapwandelaar, de appende automobilist en de onrealistische datingappswiper gemeen hebben, is bijna het omgekeerde, dat meer lijkt op de eenzelvigheid van solipsisme: de overtuiging dat jij de enige mens bent die werkelijk bestaat en dat andere mensen in wezen niet echt zijn.

Maar solipsisme is een vorm van isolement. Wie daaraan gaat wennen, wordt een soort kluizenaar die nog wel normaal gedrag kan nabootsen, maar alleen echt op zijn gemak is als hij somber voor zich uit mompelend zijn internetfeeds zit door te nemen.

Ik weet dat mijn weigering om een smartphone te nemen ook een stilzwijgende erkenning inhoudt dat ik er net zo verslaafd aan zou kunnen worden als ieder ander.

Mijn vriendin gaf me laatst haar telefoon met de opdracht muziek op te zetten om bij te vrijen. Na een paar minuten keek ze waarom het zo lang duurde. Ik zat de Wikipediapagina over softijs te bekijken. Ik kan me niet herinneren dat ik die gelezen heb of hoe ik daarop uitgekomen was. Het is de plotse beschikbaarheid van die oneindige hoeveelheid informatie waardoor ik in trance raakte en gewoon begon te swipen en scrollen. Ik denk dat ik in de afgrond heb gestaard en erin getuimeld ben. Ik zal niet liegen: het voelde best lekker om op te geven.

Dit artikel is vertaald door Frank Lekens in samenwerking met 360 Magazine en verscheen eerder in The Atlantic.

Lees ook

Beleef deze dag opnieuw

Beleef deze dag opnieuw


Opinie | De hybride hamburger houdt ons een sprookje voor

Toch knap, hoe de commercie steeds weer allerlei nieuwigheden bij elkaar fantaseert waarvan ik niet eens wíst dat ik er behoefte aan had. In de Albert Heijn stuitte ik op de nieuwe productlijn: half vlees, half vega. Nou ja: driekwart rundvlees, één kwart suikerbietenvezel. Ook bij de melkpakken wachtte een nieuwkomer: ‘60 procent zuivel, 40 procent plantaardig.’ Zoals de benzine aan de pomp is gemengd met biobrandstoffen, zo is hier de koemelk gemengd met eiwitten uit tuinbonen.

Met beide verpakkingen stond ik een tijdje in mijn handen. Oké, maar waar kijken we hier nu eigenlijk naar? Dat vroeg mijn innerlijke talkshowhost zich af. Op het eerste gezicht was dit iets heel raars. Op het tweede gezicht was dit precies op maat gemaakt voor ons eigen huishouden.

Ons gezin behoort tot die grote groep van Nederlanders die wel inzien dat minder vlees nodig is, en toch niet verder komen dan een halfbakken flexitariërschap. Meerdere dagen per week vegetarisch of vleesvervangers, en de dagen dat we vlees eten, halen we dat bij een slager die zich bekeerd heeft tot het Limburgse kloostervarken. De betreffende boerderij is zelfs ooit bekroond door Stichting Wakker Dier. Zo sta ik dan aan de barbecue de Livar-burgers om te keren met een voldoening waarnaast het schuldgevoel te licht is om het roer om te gooien.

Hybride producten bestonden al langer, maar nu zowel Lidl als Albert Heijn ze omarmen, maken ze de sprong van niche naar ‘gewoon’. Havermelk vind je bij hippe koffiebars. Het tuinbonen-mengsel dat ik tegenkwam, moet de duurzame keuze van elite naar volk brengen. ‘Net zo lekker, maar net een beetje plantaardiger!’ Ook op het bord krijgt het milde midden het poldercompromis dat het verdient.

Maar waar kíjken we hier naar? Weer die stem, bij het uitpakken van de boodschappentas. Ik plaatste mijn nieuwe hybrides op het aanrecht en concentreerde me op de maatschappelijke, ecologische, psychologische en politieke krachten die tot deze producten hadden geleid.

Walgende consument

Allereerst zijn er de beleidsdoelstellingen van de sector zelf. Vorig jaar beloofden alle grote supermarkten in 2030 60 procent plantaardige eiwitten te verkopen. Dit jaar zou de 50 procent behaald moeten worden, maar vorig jaar stagneerde het bij 44 procent. De supermarkten leerden van de insectenburgers. Nature publiceerde vorige week een internationaal onderzoek met als strekking: leuk geprobeerd, die krekels tot hamburgers vermalen, en rationeel gezien is het ook de beste oplossing – lagere milieu-impact, goede proteïnen, weinig vet – maar bij de consument wint de walging het van het verstand.

Je ziet het op haast elk terrein waar ons grotere veranderingen staan te wachten. Innovatieve geesten richten zich op wilde, baanbrekende vondsten, maar staan niet stil bij het verlies.

Dus wat zíen we hier op mijn aanrecht? De belofte dat een transitie mogelijk is zonder die pijn. Blijf doen wat je deed, terwijl wij achter de schermen wat bijmengen en wat knutselen, met zo min mogelijk overlast.

De hybrideburger is de vape-sigaret van de vleesindustrie. In theorie kun je er een verslaving mee afbouwen. De praktijk kennen ze bij het Trimbos-instituut: de vervangers leiden juist vaker tot „terugval of het gebruik van e-sigaretten in combinatie met het roken van tabakssigaretten”.

Op dezelfde manier is het zeer de vraag of de hybride auto wel een opsteker is voor de energietransitie. Drie jaar geleden werden er voor het eerst meer hybrides dan benzine-auto’s verkocht. Intussen stort de verkoop van volledig elektrische auto’s totaal in (wegens het wegvallen van subsidie, de slechte laadinfrastructuur en Elon Musk).

Pijn vermijden als doel

De plug-in-hybrids rekken het fossiele tijdperk eindeloos uit, terwijl de fabrikanten wel netjes hun CO2-doelstellingen blijven halen. Roken, barbecueën, racen met de vlam in de pijp, we kunnen het gewoon blijven doen. Verandering kan zonder afscheid en pijn. Ook voor het stikstofprobleem vinden we steeds weer zo’n overgangsvorm, met uitstel. Erken liever dat het verlies pijnlijk is. Geef de stoppende boeren goede begeleiding.

Het hybride denken zit in ‘semipermanente’ woonunits voor asielzoekers, in ‘pop-up’-woningen, in ‘bijstook van biomassa’, en andere ‘ad interim’-oplossingen. Pijn vermijden: dat is het doel van alle beleids- en marketingretoriek. Die verkoopt diepgaande veranderingen als een soepel parcours in plaats van een hobbelig traject.

Wat gaat Albert Heijn doen? Het percentage vlees en melk steeds ietsjes verder terugschroeven? Alsof je stapje voor stapje aan boord kunt springen van een schip dat al los is van de kade. Stel dat de tuinbonen- en bietenvezelproducten massaal worden omarmd, dan doet dat onderaan de streep vast iets voor de CO2-uitstoot, maar het systeem van de bio-industrie blijft evengoed intact. Terwijl het beleidsdoel van 60 procent planteneiwit netjes in zicht komt.

Overigens smaakt de hybrideburger redelijk. Hij bakt best crunchy, is daaronder ook goed sappig. Maar de kinderen noemden het een ‘magnetronburger’. Bij ons volwassenen riepen ze jeugdherinneringen op aan vacuüm verpakte burgers. Te zout, te bewerkt. Je proeft simpelweg het gat van 10 procent tussen de 67 procent rundvlees en de 23 procent suikerbiet, en de processen nodig waren voor hun fusie. Maar wij zijn dan ook verwend door die burgers van biggen die zijn vertroeteld in Limburgse abdijtuinen.

De ‘halfvolle zuiveldrink’ had een wat planterige nasmaak, maar precies toen ik er cappuccino mee had gemaakt, kreeg ik een telefoontje en dronk ik hem op zonder te merken dat er iets anders was.

Dat is precies de bedoeling, en ook precies het probleem van een industrie die, misschien wel beter dan ikzelf, begrijpt wat ik wil: vooruitgang zonder afscheid.


Vertalen is inlijven, vond Mirjam de Veth (1953-2025)

„Veel mensen realiseren zich niet dat de vertaler een auteur is”, zei Mirjam de Veth in december 2009 in gesprek met de Vereniging van Letterkundigen, de huidige Auteursbond. „Dat betekent dat iemand niet zomaar in je teksten kan zitten rommelen, en dat je recht hebt op naamsvermelding.”

Eerder dat jaar had ze naar aanleiding van haar vertaling van Les Saisons van Maurice Pons de Dr. Elly Jaffé Prijs gekregen. In haar dankwoord citeerde ze Victor Hugo: „Une traduction est une annexion”, ‘vertalen is inlijven’. Wie de originele tekst werkelijk in zich opneemt, aldus De Veth, kan zich vervolgens ook best wat talige vrijheid veroorloven en een „fonkelende” vertaling afleveren, in plaats van een fletse tekst.

De Veth, die op 30 mei overleed aan de gevolgen van een hersenaandoening, was ruim dertig jaar literair vertaler uit het Frans en heeft tientallen titels op haar naam staan, van onder veel meer André Gide, Albert Cossery, Annie Ernaux, Marguerite Duras en Marie Darrieussecq. Ze viel op door haar verfijnde taalgebruik: titels als Hier zijn is heerlijk of Zeewee (beide van Darrieussecq) geven al aan hoe speels en doordacht De Veth het Frans tegemoettrad.

Uitgever Marc Vleugels: „Mirjam was enorm francofiel en deed diepgravend onderzoek naar de achtergrond van ‘haar’ auteurs. Boeken die ze mooi vond waren voor haar als kindjes, die wilde ze ergens onderbrengen; als dat dan lukte, vaak bij kleine uitgeverijen als de mijne of Coppens & Frenks [inmiddels opgeheven, red.], dan moest de klus ook geklaard worden.”

„Boeken die ze mooi vond waren voor haar als kindjes, die wilde ze ergens onderbrengen”

De werkdruk kon hoog oplopen, ook door de nawoorden die De Veth schreef en waar ze veel tijd en ambitie in stak. Maar ze had het liefst haar „mandje vol”, vertellen bevriende collega’s, en was doorgaans met overgave en groot plezier bezig.

Vertaler Kiki Coumans: „Mirjam was goed opgewassen tegen het onzichtbaar zijn dat een beetje bij ons vak hoort. Ze leefde en werkte alleen, maar ze had een rijk leven. Ze was hartelijk, genereus. Toen ik haar ontmoette, was ik nog maar net met vertalen begonnen. Mirjam was al echt een grote naam, maar ze stapte hartelijk op me af en verwelkomde me als vertaler van Colette. Kort daarna gaf ze me twee cassettebandjes vol radioprogramma’s over Colette cadeau, met mooi versierde hoesjes. Ik kwam ze bij haar thuis ophalen en ben tot laat in de avond blijven kletsen. Zo raakten we bevriend.”

„Mirjam en ik hebben samen het Atelier de Traduction d’Amsterdam opgezet”, vertelt collega Eveline van Hemert. „Een keer in de zes weken kwamen we met een groepje vertalers bij elkaar om te discussiëren over één bepaald tekstfragment. Ik herinner me onze lachsalvo’s – en ook hoe Mirjam als een pitbull kon vasthouden aan haar oplossing, ook al was de rest het niet met haar eens.”

Sprookjesboeken

Mirjam de Veth groeide op in Nijmegen, met een jongere broer en zus. Vader De Veth werkte als jurist bij de gemeente, moeder was huisvrouw. Mirjam had van jongs af aan kunstzinnige aspiraties, vertelt zus Laetitia: „Zodra ze een potlood kon vasthouden, begon Mirjam te tekenen. Ze richtte de kelder in als haar atelier, waar ze rondsprong in een artistiek jasje vol verfvlekken. Ze maakte geïllustreerde sprookjesboekjes voor mij, en ik maakte hoorspelen voor haar. Onze ouders vonden het allemaal prima, maar met name onze moeder vond wel dat we een beroep moesten kiezen waarmee we ons eigen geld konden verdienen. Zij was financieel natuurlijk volledig afhankelijk, ik denk dat dat zeker een rol speelde.”

Na het Stedelijk Gymnasium ging Mirjam Frans studeren in Utrecht, waar ze ook politiek betrokken raakte, als „fel feminist, maar wel op hoge hakken”, zoals haar zus het omschrijft. Een aanstelling in het onderwijs was geen succes; Mirjam verhuisde naar Amsterdam en combineerde daar de studie Vertaalkunde aan de Universiteit van Amsterdam met een avondopleiding aan de Rietveld Academie.

Ze had gevonden wat ze wilde doen: schilderen en vertalen. Haar leven lang maakte ze tekeningen in dummy’s, lege boeken, die ze allemaal zorgvuldig bewaarde en die ook als een soort dagboek fungeerden.

Vertalershuis

Haar vertalersloopbaan kende een vliegende start: het tweede boek waaraan De Veth meewerkte, de biografie van Jean-Paul Sartre van Annie Cohen-Solal, werd een bestseller. Een toevalstreffer, bleek algauw: vertalen uit het Frans is geen vetpot en vergt een grote eigen inzet. In haar dankwoord bij de Elly Jaffé Prijs (voor de beste vertaling uit het Frans) betoonde De Veth zich erkentelijk voor de steun van het Letterenfonds die haar werk mogelijk maakte, maar grapte ze ook dat in elk boek voortaan de „financiële bijdrage van de vertaler” vermeld zou mogen worden.

In 1994 ontdekte De Veth het internationale vertalershuis in Arles, waar vertalers tegen een bescheiden som voor een paar weken kunnen werken. „Mirjam liet me het gebouw zien tijdens een werkvakantie”, vertelt Eveline van Hemert. „We waren allebei helemaal weg van die plek – de enorme bibliotheek, het uitzicht, het weer. Ik ben in 2008 zelfs naar Arles verhuisd, en Mirjam vond er in 2012 een huurappartement waar ze de helft van het jaar kon zitten werken. Het is toch echt anders om in het land te verblijven waarvan de taal en de cultuur je zo lief zijn.”

Zelfportret van Mirjam de Veth.

beeld privéarchief

Vanaf 2016 begon het De Veths intimi op te vallen dat ze soms niet goed uit haar woorden kon komen; ze raakte verzeild in een reeks neurologische onderzoeken waar uiteindelijk de diagnose primair progressieve afasie uitkwam, een aandoening die het taalgedeelte van de hersenen treft. Stapsgewijs werd De -Veths wereld kleiner: het appartement in Frankrijk moest ze opgeven, en ten slotte ook het vertaalwerk.

De beeldende kunst werd „haar redding”, vertelt zus Laetitia. De Veth tekende door, plaatste elke week een werk op Facebook en bleef zolang het ging tentoonstellingen bezoeken. In de Pijp, haar buurt, kende het winkelpersoneel haar en kon ze met wat hulp voor zichzelf blijven zorgen. De dood kwam op een door haar zelfgekozen moment.

Kiki Coumans: „Het was ongelooflijk wreed dat juist de taal, het hart van haar bestaan, haar uit handen werd geslagen. Maar Mirjam bleef tot het einde haar dappere en waardige zelf.”