Het wij-gevoel op je werk heeft niet alleen maar voordelen

Ons zelfbeeld wordt onder meer bepaald door de groepen waar we onszelf toe rekenen. In de psychologie heet dat social identity theory (SIT). Ons werk speelt hierin een belangrijke rol. Onderzoekers hebben vastgesteld dat deze identificatie op meerdere niveaus speelt. We zien onszelf bijvoorbeeld als lid van een team, maar ook als onderdeel van een bedrijf of een beroepsgroep. Voorbeeld: „Ik ben advocaat bij Jansen & Tilanus en ik zit bij het clubje dat fusies en overnames doet.”

Voordelen

Jezelf zien als lid van een team heeft voordelen. Psychologische bijvoorbeeld. Je gaat positiever naar jezelf kijken, je ervaart meer voldoening in je werk en vindt meer stabiliteit en houvast in deze ietwat chaotische wereld. En er zijn ook gewoon praktische voordelen, zoals de bereidheid om elkaar te helpen. Grappig: om deze voordelen te genieten, hoef je niet eens een actief of gewaardeerd medewerker te zijn. Gewoon jezelf zien als lid van het clubje is voldoende. Identificatie met een groep leidt ook tot allerlei werkvoordelen. Voor de hand liggend: lager verzuim, minder verloop, hogere prestaties. Verrassender: identificatie bevordert zelfsturing. Medewerkers die zich sterker identificeren met hun team of bedrijf, houden elkaar meer aan afspraken en groepsnormen.

Nadelen

Maar jezelf definiëren aan de hand van je werk kent ook risico’s. Iedereen herkent de loyaliteitsconflicten waartoe werk kan leiden. Het voelt goed om nog even door te halen op de zaak én het voelt goed om op tijd thuis te zijn bij je partner en kinderen. Lastig. Recent onderzoek laat zien dat groepsidentificatie ook leidt tot het letterlijk, biologisch overnemen van de stress van collega’s. Onderzoekers stelden in een experiment vast dat wanneer een teamlid onder druk wordt gezet, andere teamleden die dit waarnemen meer van het stresshormoon cortisol aanmaken.

Verlies

Een belangrijk nadeel van werk als identiteitsverschaffer is dat werk zomaar kan veranderen of verdwijnen. Organisatieveranderingen, met name fusies en overnames, kunnen bijvoorbeeld leiden tot verlies van identiteit. Dat heeft een negatieve invloed op het welzijn van medewerkers. Ze ontwikkelen bijvoorbeeld depressieve gevoelens en worden minder tevreden met hun leven. Dat kan deels worden opgevangen als leidinggevenden medewerkers helpen om vertrouwen te krijgen in de nieuwe club en waar deze voor staat. Ook pensionering kan leiden tot een identiteitscrisis. Als je je sterk identificeert met je werk – iets wat bijvoorbeeld geldt voor politieagenten – dan kan dit verlies leiden tot gezondheidsklachten en zelfs tot een lagere levensverwachting.

Ik werk dus ik ben

Of ik het nu fijn vind of niet, werk speelt een stevige rol in mijn identiteit: ik werk dus ik ben. Dat heeft voor- en nadelen. Maar goed, dat geldt ook voor veel andere identiteitsverschaffers. Wie voor Ajax is, op NSC stemde en in een Tesla rijdt, heeft het momenteel ook niet makkelijk.

Ben Tiggelaar schrijft wekelijks over persoonlijk leiderschap, werk en management.


Opinie | Achter het aanstekelijke wijnverhaal volgde de advertentie, werd zo de grens tussen journalistiek en commercie overschreden?

‘Wedden om een kist bordeaux dat ik de tien uitglijers vandaag nog haal?” schreef de lezer (46 jaar abonnee) dinsdag aan het begin van de middag. Ik durfde het niet aan. De man had voor elven al vijf fouten aangewezen. Geen ingewikkelde kwesties, maar grotendeels verschrijvingen die bij rustig nalezen gewoon gevonden moeten worden; of dat nu gebeurt door de auteur zelf of door een eindredacteur.

Vaak meldde deze lezer zijn fouten via de knop ‘Mail de redactie’ onder artikelen, maar hij had niet het idee dat dit structurele aandacht voor de kwestie opleverde. Dan maar naar de ombudsman, al kan die ook niet veel meer doen dan aandacht vragen voor wat op de redactie de ‘foutenlast’ heet. Er is een behoorlijke groep lezers die NRC dagelijks missers meldt; een aantal meent dat de hoeveelheid fouten toeneemt. Dat laatste heb ik niet onderzocht – en ik kom ook in oudere kranten de gekste dingen tegen – maar het past een redactie om deemoedig het hoofd te buigen in het aangezicht van een serie slordigheden. Hoe triviaal een ontbrekend voltooid deelwoord in een zin ook lijkt, zulke slippertjes suggereren haastwerk en dat straalt af op de inhoud van de verhalen. (Hier past ook de aantekening dat ook de ombudsman niet zonder zonde is.)

De lezer haalde de tien fouten zonder veel moeite. Dat hij „een kist bordeaux” voorstelde als inzet voor de weddenschap was trouwens geen toeval. Behalve de tien fouten had hij een elfde aanmerking. Die betrof het verhaal Wijn drinken doe je met open vizier in het katern Leven van dinsdag (13/5). Redacteur Melle Meijer vertelde daarin aanstekelijk over zijn ontwikkeling van wijn-onverschillige tot wijnliefhebber (die geen wijnsnob wil zijn). Aanleiding was de door Meijer geschreven online NRC Masterclass Wijn drinken voor beginners. Daar werd een paar pagina’s verder in de editie groot voor geadverteerd. Dat gaat wel erg ver, vond de lezer. Had hij hier nu gewoon zitten lezen hoe NRC reclame maakte voor een eigen wijncursus? „Na op de aanmeldknop gedrukt te hebben mag je eerst digitaal Plus-abonnee worden. Dat zal niet zonder bijbetaling zijn.”

Masterclass wijn

Eerst over de masterclasses, die in feite kortlopende nieuwsbrieven zijn. Ze zitten in het pakket waarmee NRC – in het licht van het dalende belang van ‘papier’ – het zogenoemde Plus-abonnement aantrekkelijker wil maken. Naast journalistieke producten als exclusieve nieuwsbrieven, bevat dat bijvoorbeeld ook gratis e-books. Overigens zijn alle lezers die een vorm van papier in hun abonnement hebben, Plus-abonnee; zo’n 85 procent van het totale abonneebestand. Er zijn nu vijf masterclasses, onder meer over zaken als het Amerikaanse kiesstelsel en het schrijven van goede verhalen.

Die over wijn benoemt ook de schadelijkheid van alcoholgebruik, blijkt uit de aankondiging die de deelnemers krijgen: „De mythe dat een glaasje rood per dag goed zou zijn voor de bloeddruk is alweer een tijd geleden gesneuveld. Daar gaat het slotdeel over, waar je ook kennis gaat maken met een paar goede alcoholvrije alternatieven.”

Maar eerst was er het verhaal in de krant, samenvallend met een reeks advertenties voor de masterclasses. Volgens Meijer was een van de doelen van het artikel om in de editie de aandacht op de cursus te vestigen. Redacteur Anna Vossers, verantwoordelijk voor het Leven-katern, is als eindredacteur betrokken bij de masterclasses en vroeg hem het artikel te schrijven. „Ik vind dat goede journalistieke producties waar veel werk in zit aandacht verdienen. Het leek me de moeite waard om die ook in het katern een plaats te geven.” Wat haar betreft gaat het om een journalistieke afweging, waarbij meespeelt dat het aanbod voor Leven-verhalen niet altijd overweldigend is. Al eerder, op 22 april, verscheen het artikel Ik ging in relatietherapie met mijn telefoon van de auteur van de masterclass Stoppen met scrollen, ook toen vergezeld van een advertentie.

Adjunct-hoofdredacteur Lucas Brouwers benadrukt dat NRC-journalistiek langs verschillende wegen tot de abonnee komt en dat het belangrijk is om lezers op het hele aanbod te wijzen. „Vandaar dat we adverteren als we een nieuwe podcast uitbrengen of een e-book aanbieden.” Aandacht vragen voor de masterclass was volgens hem niet de bestaansreden voor het artikel. „Dit is géén advertorial, maar een zelfstandig journalistiek verhaal.”

Inderdaad zijn er verschillende vormen van kruisbestuiving binnen NRC: in podcasts gaat het vaak over artikelen op de site, de (Plus-)nieuwsbrief Machtige Tijden van Tom-Jan Meeus verschijnt op maandag in bewerkte vorm in de krant – en online met aanmeldlinkje. Bovendien zijn de masterclasses beschikbaar voor het overgrote deel van de abonnees. De artikelen gingen ook niet over het maken van de masterclass, wel werd er in een kader bij het verhaal op gewezen.

Toch begrijp ik de kritiek van de lezer wel. Want wat hij zag, telt ook. Dat was een prominent verhaal dat aandacht vroeg voor iets waar tezelfdertijd royaal voor werd geadverteerd; dat zet je al snel op het spoor dat advertentie en artikel zich weliswaar aan weerszijden van de ‘Chinese Muur’ tussen journalistiek en commercie (in dit geval de abonneewerving) bevinden, maar dat ze uit dezelfde koker komen. Daarbij helpt het niet dat de illustraties bij het artikel van dezelfde makelij zijn als die bij de masterclass. Ook is het online kader bij het verhaal dat doorlinkt naar de masterclasses groot en prominent. Hoe logisch het verlangen ook is om abonnees te wijzen op het brede aanbod van NRC, de schijn dat redactionele ruimte een verlengstuk is van zakelijke belangen, zou ik liever vermijden.

Arjen Fortuin

Reacties: [email protected]


Techbaas Slootman uit Huizen werd miljardair in de VS: ‘De winnaar blijft’

De permanente angst ingehaald te worden – Silicon Valley-veteraan Frank Slootman (66) had er zijn hele werkzame leven last van. Maar ruim een jaar na zijn pensionering kan de geboren Huizenaar, die drie techbedrijven naar de Amerikaanse beurs bracht en zó rijk werd dat geld geen betekenis meer heeft, concluderen dat hij iedereen is voorgebleven. Dat hij de langste adem had, met zijn hyperfocus op groei en zijn afkeer van positieve discriminatie en het in de watten leggen van werknemers.

Iedereen in de Amerikaanse techwereld kent de uitgesproken Slootman, maar in zijn geboorteland Nederland is de miljardair – die zich jaren geleden al keerde tegen het diversiteitsbeleid van grote Amerikaanse ondernemingen en zo’n 100 miljoen euro per maand verdiende als baas van big-databedrijf Snowflake – een grote onbekende.

Hij ontvangt NRC in het huis dat hij heeft laten bouwen tegen de mooiste heuvel van Ruby Hills, een bewaakte wijk in Pleasanton, een stad tussen San Francisco en Silicon Valley. Binnen is er veel robuust hout en marmer. Slootman, die sinds zijn pensionering vaak in de keuken staat, serveert koffie.

Buiten, tot onderaan zijn balkons, groeien Primitivo-druiven. „Mijn vrienden hebben zo veel flessen cadeau gekregen dat ze nu zeggen: doe maar iets anders”, zegt Slootman tijdens een rondleiding. Aan de achterkant, voorbij het rotszwembad waar zijn honden graag in springen, ligt 5.000 hectare wildernis. Het loslopende vee komt tot aan de hekken van Ruby Hills.

Slootman wijst naar de countryclub en de greens, waar hij met de golfkarretjes in zijn garage zo heen rijdt. Het is een fijn huis op een fijne plek, zegt hij, al is hij sinds een jaar vaker op zijn ranch in Montana of zijn buitenhuis op Hawaï te vinden. Of in Nederland, waar hij een landgoed in Het Gooi „helemaal perfect” aan het reconstrueren is, zodat hij ook dicht bij zijn familie en oude studievrienden een stek heeft.

Aan het begin van het gesprek wil Slootman gelijk maar duidelijk maken dat hij „een Ronald Reagan-fan” is. Zijn Nederlands wordt gaandeweg het gesprek soepeler, al blijft hij ‘wij’ zeggen als hij ‘ik’ bedoelt – een uitvloeisel van meer dan twintig jaar de baas zijn in Silicon Valley. Als ceo bracht hij achtereenvolgens Data Domain (in 2007), ServiceNow (in 2012) en SnowFlake (in 2020) naar de beurs.

Altijd haast

„Het gaat nu alleen maar over Donald Trump. Het is makkelijk om hem geen leuke vent te vinden”, zegt Slootman, die zich dertig jaar terug tot Amerikaan liet naturaliseren. Nee, geef hem maar Reagan: „Toen ik begin jaren tachtig, in de Koude Oorlogtijd, in de VS aankwam, had ik in de Nederlandse pers vooral lelijke dingen over hem gelezen. Maar ik vond Reagan innemend en positief. Dat was de spirit waarvoor ik naar de VS was gekomen.”

Slootman groeide op in het Noord-Hollandse Huizen met twee zussen en een broer. Zijn vader zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet, diende na de oorlog in Indonesië en werkte vanaf 1950 bij de Nederlandse Seintoestellen Fabriek in Hilversum, die later opging in Philips. Zijn moeder was kunstenares en portretschilder. Dankzij het werk van zijn vader, die zijn kinderen als oud-militair een gedisciplineerde opvoeding gaf, ging Slootman met een Philipsbeurs studeren aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

„Ik koos voor economie. Geen softe bedrijfskunde, maar accounting, finance, macro-economie”, zegt hij. „Als jonge jongen al had ik altijd haast en deed zoveel mogelijk tentamens tegelijkertijd. Ik mikte op zessen, de meerwaarde van een zeven zag ik niet. Zodoende was ik al na drie jaar bijna afgestudeerd en had ik de tijd voor twee stages.”

Die deed Slootman in Amerika, waar hij zich enorm toe aangetrokken voelde. Hij draaide mee bij de kunstleer- en autobandenfabriek Uniroyal in Indiana en bij de afdeling economische zaken van de staat Michigan. Slootman: „Daar heb ik geleerd hoe stroperig de Amerikaanse overheid kan zijn. Er zaten mensen achter hun bureau hun tijd vol te maken. Sommigen hadden er baantjes naast. De overheid was niets voor mij.”

Frank Slootman wil 98 procent van zijn vermogen weggeven aan goede doelen als kankerzorg en dierenwelzijn.
Foto Mike Kai Chen

Veel van zijn Rotterdamse studiegenoten gingen aan de slag als consultant in Nederland. „Nepbanen voor meelifters”, vindt Slootman. Híj wilde per se slagen in de VS. „Ik vond een baantje in Detroit, leende de borg van mijn kamer van de ene collega en mocht van een ander diens oude auto gebruiken. Ik voelde me enorm welkom.”

Hij vervolgde zijn banenjacht bij klassieke, Amerikaanse bedrijven. „Denk aan Procter & Gamble en General Motors. Bij IBM heb ik twaalf keer gesolliciteerd en werd ik twaalf keer afgewezen. Gaandeweg kwam ik erachter: dat komt door affirmative action – positieve discriminatie van minderheden. Ik had de verkeerde huidskleur en geen schijn van kans. Mensen zeiden het binnenskamers tegen me, maar nooit in het openbaar. Ik vond het loodzwaar.”

Afkeer van linkse ideeën

Hij hield er een afkeer van linkse economische ideeën aan over. „Nederlanders begrijpen dat slecht, maar dit soort institutionele discriminatie is een van de oorzaken van het succes van Trump. Die heeft veertig jaar later het mes gezet in wat inmiddels DEI heet – diversiteit, gelijkheid en inclusie. Ik heb het altijd oneerlijk gevonden, óók voor minderheden. Je moet mensen kiezen op basis van hun kwaliteiten, niet hun huidskleur.”

Slootman vervolgde zijn zoektocht in de opkomende techsector, waar nieuwkomers meer kansen hadden dan in industrieën die al langer bestonden. Het bleek een gouden greep. „De lift waar je aan het begin van je carrière instapt, is veel belangrijker dan je startsalaris of baanomschrijving. Als je bij Apple of bij Google zat, heb je goed geboerd – gewoon omdat je met het bedrijf mee de lucht inging.”

Zijn eerste serieuze baan vond hij bij software- en internetbedrijf Compuware, dat ook in Europa actief was. In 1996 keerde hij tijdelijk terug naar Nederland, voor een klus bij Uniface, een dochterbedrijf van Compuware. Slootman wilde niet, maar zijn vrouw praatte hem om. „Het was goed voor mijn carrière, maar ik was te veel Amerikaan geworden om echt te kunnen aarden.”

Nederlanders praten graag over zichzelf, vooral over vakanties. Ze geven te pas en te onpas hun mening

Hij ergerde zich soms aan zijn Nederlandse personeel – en zij ergerden zich aan hem. „Nederlanders praten graag over zichzelf, vooral over vakanties. Ze geven te pas en te onpas hun mening, maar vinden het vaak moeilijk om hun verantwoordelijkheid te nemen”, zegt hij. „Als ik de baas ben, wil ik dat jij voor mij een probleem oplost, dat je het van mijn bordje neemt. En niet dat je zegt wat je ervan vindt en vervolgens iets anders gaat doen. Dan krijg ik er alleen maar werk bij.”

De twee jaar verliepen aanvankelijk stroef, maar op den duur ontstond ook wederzijds begrip. Hij heeft het er nog wel eens over met Amerikaanse ceo’s die Nederland goed kennen, zoals Glenn Fogel – de baas van Booking.com. Slootman: „Glenn kwam mij opzoeken en vroeg: hoe ga je om met die Nederlanders, ik vind dat nogal een uitdaging. Mijn antwoord: ik word ook gek van ze.”

Brandweerman

In 1997 verhuisde Slootman voor Compuware terug naar de VS, voor een saneringsklus in Silicon Valley. Hij wist niet wat hem overkwam. „Ik was de brandweerman van het bedrijf, de directie in Michigan was behoorlijk conservatief. In Silicon Valley ging eind jaren negentig alles in de hoogste versnelling, vooral met personeel. Mensen staken de parkeerplaats over en gingen voor een veel hoger salaris bij een concurrent werken. Het verschil tussen de nieuwe economie en de oudere softwarebedrijven was te groot geworden.”

Drie jaar later kreeg Slootman wat hij zocht: een baan als ceo van Data Domain, een startup in Palo Alto, gespecialiseerd in gegevensopslag. Er waren geen klanten, geen omzet, alleen kosten. Slootman: „We zaten met vijftien man op één kantoorverdieping, we hadden goeie investeerders achter ons, maar wij waren zeker niet de enige. Er waren honderden bedrijfjes zoals wij. Ik werd betaald in aandelen, ik móést slagen. Anders was ik alles kwijt.”

Zes jaar bleef Slootman bij Data Domain, dat hij naar de beurs bracht en uiteindelijk in zijn geheel verkocht. „Het startkapitaal was 8 miljoen dollar, zes jaar later waren we 2,4 miljard waard. Op school had ik geleerd dat de productiefactoren arbeid en kapitaal samen tot ongekende waardevermeerdering konden leiden. Hier gebeurde dat in de praktijk. Het was waanzinnig opwindend, maar ook heel zwaar.”

Slootman publiceerde in 2011 het boek Tape Sucks over zijn jaren bij Data Domain. Daarin beschreef hij zichzelf als de Nederlandse immigrant die met 100 dollar op zak aanspoelde in de VS en zich opwerkte tot de „chief combatant” – strijder nummer één, die knokte „zonder handschoenen aan”, „bloedneuzen opliep” en „zijn troepen begreep, zoals zij hem begrepen”.

Hij probeerde het vervolgens bij een venturecapitalfirma – een investeringsfonds, maar vond dat maar saai. Toen hij gevraagd werd als ceo van ServiceNow, een start-up in helpdeskdiensten en -software, stapte hij gelijk over. Ruim een jaar later ging ServiceNow naar de beurs, nadat Slootman de dienstenportfolio had uitgebreid met een trits aan software-diensten voor bedrijven.

Hij was hard en snel – op het bitse af – en ontsloeg iedereen die zich niet committeerde aan zijn visie

Opnieuw viel zijn karakter op. Hij was hard en snel – op het bitse af – en ontsloeg iedereen die zich niet committeerde aan zijn visie. „Toen ik jonger was, was ik vaak te aardig”, zegt hij. „Ik dacht dat ik mensen kon coachen, dat ik ze beter zou kunnen maken in hun werk. Maar dat ging 99 van de 100 keer fout. Als iemand niet functioneert, kun je beter zo snel mogelijk op zoek gaan naar een vervanger.”

Hij behandelt mensen zoals hij zelf werd behandeld, zegt Slootman. „Als ceo word je ingehuurd om de race te winnen. Lukt dat, dan kan niemand je iets maken. Maar als je verliest, kan niemand je helpen.” En winnen deed Slootman: de beursgang van ServiceNow was succesvol, net als vijf daaropvolgende jaren. Investeerders en personeelsleden met opties en aandelen – hijzelf incluis – zagen de waarde van hun bezittingen exploderen.

Gaandeweg gleed de Huizenaar een burn-out in, zonder het in de gaten te hebben. „Ik had nergens meer zin in. Dan zat ik weer in een vliegtuig, op weg naar het volgende apenland. Buitenstaanders begrijpen niet hoe stressvol het is om ceo te zijn. De aandelenkoers gaat omlaag, er zijn voortdurend rechtszaken, belangrijke werknemers gaan ergens anders werken – en iedereen kijkt naar jou. Ieder kwartaal kan je laatste zijn. Ik was 57 en besloot met pensioen te gaan.”

Het viel hem uiteindelijk tegen. „Ik had alle tijd aan mezelf, ik had geld, kon doen wat ik wilde. De eerste week was euforisch. Iedereen ging naar z’n werk en ik niet. Maar na een jaar was ik weer de oude en verveelde ik me.”

Foto Mike Kai Chen

Slootman zocht ontspanning en liet de Invisible Hand bouwen, een 52 voet lange, razendsnelle en ultralichte wedstrijdzeilboot. Voor hij er erg in had, was hij weer aan het racen – nu op het water, samen met een aantal wedstrijdzeilers. Als een soort ceo van de boot: „Ik was de slechtste zeiler aan boord, de enige amateur. De races waar wij aan meededen, zijn als de Formule 1. Het gaat verschrikkelijk hard, er komt heel veel technologie bij kijken. Het is meedogenloos.”

In 2019 meldde Snowflake zich. Het bigdatabedrijf uit Silicon Valley wilde naar de beurs, maar had geen vertrouwen in de zittende ceo. Twee dagen na diens ontslag schoof Slootman aan. Hij was niets veranderd, hoogstens nog harder geworden. De franje bij Snowflake ging er direct af, zo schrapte hij het jaarlijkse ski-uitje voor het personeel naar het Ritz-Carltonhotel in Lake Tahoe.

Zeventien maanden later, tijdens de coronapandemie, bracht hij Snowflake naar de beurs – de grootste beurgang van 2020. Het bedrijf werd aanvankelijk gewaardeerd op 33,3 miljard dollar, maar de koers verdubbelde na de eerste handelsdag. Weer zat Slootman onbetwist bovenop de apenrots. Bij zijn aantreden had hij een beloningspakket bedongen met onder meer 13,7 miljoen opties. Omgerekend ontving hij een maandelijkse beloning van circa 100 miljoen euro, becijferden Amerikaanse websites.

Veel aandacht kregen de uitspraken die hij deed tegenover financieel persbureau Bloomberg. Hij stond „sympathiek tegenover diversiteit”, zei hij in het interview. Maar als hij nieuwe mensen aannam, koos hij die op basis van kwaliteit, niet op basis van DEI-criteria. Veel ceo’s waren het met hem eens, zei Slootman tegen Bloomberg, maar zij „durfden dat niet in het openbaar te zeggen”.

Wie Slootman kende, kon niet verbaasd zijn over de uitspraken. Maar de meeste mensen kenden hem niet – en drie weken lang was hij trending topic op Twitter. Iedereen vond iets van de tech-ceo die de tijdgeest niet leek te begrijpen. „Ik had niet in de gaten dat ik iets controversieels had gezegd”, vertelt hij. „Bij Ajax haal je toch ook de beste voetballer, niet eentje van een groep die ondervertegenwoordigd is in de selectie? Maar de rel werd zo groot dat de commissarissen, grote klanten, personeelsleden en allerlei diversiteitsorganisaties er iets van vonden. Uiteindelijk moest ik publiekelijk door het stof, het bedrijf moest door.”

Met de excuses verdween de ophef. Snowflake groeide door en eind februari 2024 – voor de buitenwereld onverwacht – maakte Slootman bekend dat hij zou stoppen als ceo. Hij had zelf een opvolger uitgekozen en ging met pensioen. Nu echt.

Pensionering gelukt

Ruim een jaar later zit Frank Slootman op zijn favoriete stoel in zijn woonkamer, zakenzender CNBC staat aan. Hij heeft net een paar zakelijke videocalls achter de rug – helemaal gestopt is hij niet. Zijn honden liggen aan zijn voeten. Hij is op doorreis vanuit Hawaï, zijn vrouw is een paar dagen in Mexico. Binnenkort vliegt hij voor familiebezoek naar Nederland.

Zijn pensionering is deze keer wel gelukt, vindt hij. En in de tussentijd is het politieke tij in de VS volledig gekeerd. Ook hij heeft op Trump gestemd, als one-issue voter tegen „illegale criminele immigranten die de omgeving onveilig maken”. De tech-ceo’s die hij vaak tegenkwam, zijn in de tussentijd dicht tegen de politieke macht in de VS aangekropen, diversiteit is een lelijk woord geworden, DEI afgeschaft. Toch voelt Slootman geen triomf.

Hoe kun je drie keer achter elkaar een bedrijf zo groot maken? Door de beste mensen aan te nemen. Ingewikkelder is het niet

„Diversiteit is ook maar een industrietje. Ze hebben de mensen in Californië een paar jaar helemaal gek gemaakt, nu is het even weg. Maar dat komt gewoon terug. Toen ik mijn laatste boek schreef, had ik er een heel hoofdstuk aan willen wijden, maar mijn uitgever raadde het mij sterk af. Dat zou alleen maar gedoe opleveren.”

In dat hoofdstuk had Slootman de kern van zijn filosofie willen samenvatten. „Iedereen wil met mij koffiedrinken, iedereen wil van mij weten: hoe doe je dat nou? Hoe kun je drie keer achter elkaar een bedrijf zo groot maken? Een belangrijk deel van het antwoord is: door de beste mensen aan te nemen. Ingewikkelder is het niet.”

Kern van waarheid

En Trump, tsja. „In vrijwel alles wat hij zegt, zit een kern van waarheid, daarom wordt iedereen ook zo boos. Er bestaan hele oneerlijke handelstarieven, er zijn complete industrieën uit de VS verdwenen, Canada lift voor zijn veiligheid mee op de hoge Amerikaanse defensie-uitgaven. Maar Trump overdrijft. En waar ik slecht tegen kan: hij heeft elke dag een ander verhaal.”

Liever dan over politiek, praat Slootman over zijn nieuwe missie: liefdadigheid. Zijn vermogen, geschat op zo’n drie miljard dollar, is ondergebracht in de Slootman Family Foundation, waarin onder meer een van zijn twee zoons actief is. De stichting beheert een deel van de aandelenbelangen die hij bij de drie beursgangen kreeg.

Geld is een abstract begrip geworden, zegt hij. Hij wil 98 procent van zijn vermogen weggeven, omdat het „veel te veel is om na te laten aan familieleden”. Het moet naar goede doelen die te maken hebben met kankerzorg (onder meer in Mexico en op Hawaï) en dierenwelzijn – waar „de overheid geen rotcent voor over heeft”.

Vanuit zijn ranch in Montana is hij nauw betrokken bij initiatieven om de bizon weer door de staat te laten zwerven. Hij koopt er boerderijen met veel land op, om dat open te stellen voor kuddes. In Nederland ondersteunt hij een dierenasiel in Het Gooi. Problemen heeft hij ook, vooral luxeproblemen. Zo groeit zijn vermogen vooralsnog harder dan hij het weg kan schenken.

Buiten, op de oprit, zegt Slootman bij het afscheid: „Maak er een mooi verhaal van. Ik hoef er niet als good guy uit te komen, maar ook niet als boeman. Ik kwam hier met 100 dollar en ben zo hard mogelijk gegaan. Dit is hoe ver ik ben gekomen.”


Tv-recensie | Rob Goossens weet wel waarom het mis ging tussen Bjorn en Marcella

„Het voelt een beetje als een pakje sigaretten met van die hele vreselijke kankerlongen erop”, vond Rob Goossens. Hij leek erg trots op die vergelijking. Nu lijkt Rob Goossens sowieso vaak trots op de teksten die uit zijn mond rollen aan de RTL Boulevard-desk (good for him), maar donderdagavond was hij zo gelukkig met zijn vondst dat hij hem na een halve minuut nadrukkelijk herhaalde, wellicht hopend op iets meer erkenning. Of op een vette kop in de Mediacourant de volgende ochtend: ‘Heftig: MAFS-koppel Bjorn en Marcella doet Rob Goossens denken aan „vreselijke kankerlongen”’.

‘MAFS’, dat staat dan voor Married at First Sight, waarvan deze week alweer het tiende seizoen ten einde kwam. Donderdagavond werd de laatste aflevering uitgezonden op RTL 4 en wist de kijker eindelijk hoeveel van de deelnemende stellen nog samen waren, nadat ze elkaar in het begin van het seizoen aan het altaar hadden ontmoet. De score: twee van de zeven huwelijken hadden het gered. Het huwelijk van Bjorn en Marcella zat daar niet bij. Dat verbaasde Goossens niet. Op het scherm achter de mediaverslaggever verschenen de trouwfoto’s van de twee jonge dertigers: hand in hand, brede lach op hun gezicht, nog vol goede moed dat hun ja-woord terecht zou blijken. Toen konden ze ook nog niet weten dat die foto’s maanden later vergezeld zouden gaan van het weinig romantische woord ‘kankerlongen’ in RTL Boulevard.

„Het lijkt wel of ze Bjorn en Marcella hebben neergezet als: dit is hoe het gaat als je niet communiceert”, lichtte Goossens zijn vergelijking toe. Hij vond dat de liefdesexperts die bij het datingprogramma betrokken waren het stel beter hadden moeten bijsturen. „Ze hadden veel eerder kunnen zeggen: jongens, ga een beetje communiceren.” De twee Boulevard-presentatoren die naast hem aan de desk stonden, keken bedachtzaam. „Een waarschuwing vooraf, zou jij willen hebben gehad”, zei Vivienne van den Assem. Luuk Ikink vulde aan: „En voor het volgende seizoen, dat er misschien wel gaat komen.” „En misschien voor ons als kijkers ook”, zei Goossens. Stiekem is dat laatste natuurlijk het belangrijkst. Heel leuk als de deelnemers aan datingshows daadwerkelijk de liefde vinden, maar wat de makers uiteindelijk het hardst nodig hebben, zijn kijkers. Kijkers als Rob Goossens, die zo’n programma ziet en denkt: maar wat leer ík hier nou van. En in dit geval was het antwoord dus simpel. Communiceren.

Toverwoord

Dat toverwoord komt veelvuldig voorbij in datingprogramma’s, vooral binnen de subcategorie waarin relatiedeskundigen een rol spelen. Die moedigen de deelnemers dan aan om zich uit te spreken, hun gevoelens te delen. En als de liefde niet opbloeit en kijkers een reden zoeken voor dat jammerlijke gebrek aan een goede afloop, is die makkelijk gevonden: niet goed gecommuniceerd. Had je nou maar uitgesproken! Persoonlijk betwijfel ik of dat had geholpen in het geval van Bjorn en Marcella, of van de andere koppels die geen ‘lang en gelukkig’ beschoren was. Arme Marcella vertrouwde de experts al vroeg toe dat de warme gevoelens bij haar uitbleven. Dan kun je communiceren tot je een ons weegt – dat gaat het gebrek aan aantrekkingskracht niet compenseren. Maar dat het ook een mogelijkheid is dat je blind wordt gekoppeld aan iemand op wie je simpelweg niet verliefd kunt worden, geeft waarschijnlijk minder voldoening aan de kijkers thuis. Die moeten er lering uit kunnen trekken wanneer de MAFS-deelnemers in het eindgesprek hun trouwringen inleveren bij presentator Carlo Boszhard, met een dramatisch muziekje op de achtergrond.

„Nu hebben wij gewoon dat pakje ‘roken is dodelijk’”, zei Goossens weer, „en dat zijn Bjorn en Marcella.” „Als je niet communiceert, gebeurt er dát, bedoel je?”, vroeg advocaat Clarice Stenger vanaf een stoeltje naast de desk. Ja, dat was precies wat Goossens bedoelde. Van den Assem wendde zich nog een keer tot Stenger: „Verhelderend?” „Nee.” Toch niet goed gecommuniceerd.


Column | Soft power, waar Europa groot in kan zijn

In The Right Stuff, een Amerikaanse film uit 1983 over de eerste Amerikaanse astronauten, zit een geweldige passage die doet denken aan de huidige wedloop tussen Europese universiteiten om de beste Amerikaanse wetenschappers binnen te hengelen. In die scène bespreken president Dwight Eisenhower en senator Lyndon B. Johnson de ups en downs van de koortsige, eerste ruimtevaarttests van kort na de Tweede Wereldoorlog. Ze vrezen dat de Sovjets al verder zijn dan zij. Die hebben namelijk net, geholpen door nazi-wetenschappers die na de verovering van Berlijn onder dwang in de Sovjet-Unie aan het werk zijn gezet, de eerste Spoetnik de ruimte in gestuurd. „How the hell did they ever get ahead of us?”, buldert Johnson, terwijl zijn medewerkers vergeefs zoeken naar een stopcontact om de overheadprojector aan te sluiten. Maar de projectleider stelt Johnson gerust, verwijzend naar het feit dat de knapste Duitse koppen al naar Amerika waren gevlucht vóór de Russen in Berlijn aankwamen: „Our Germans are better than their Germans.

Dit klinkt moppig, maar voor de wereld van vandaag is dit soort soft power wel waar Europa het van moet hebben. Wie niet sterk is, moet slim zijn. Goed nieuws, dus, dat Europa de deuren wijd openzet voor academici wier werk in het Amerika van president Trump onmogelijk wordt gemaakt. De Europese Commissie lanceerde net het zogeheten Choose for Science-programma, met 500 miljoen euro om tussen nu en 2027 wetenschappers naar Europa te halen. Regeringen en universiteiten buitelen over elkaar om de crème de la crème van academisch Amerika te rekruteren, van de universiteit van Aix-Marseille tot het Zweedse Karolinska Instituut en het Duitse Max Planck Instituut. Als het gaat om macht, spierballen en landjepik – hard power – kan Europa zich moeilijk meten met Amerika, China of Rusland. Dus moet Europa slim zijn en economische, culturele en wetenschappelijke invloed inzetten. Soft power dus, een term die is bedacht door de Amerikaanse professor Joseph Nye, die toevallig vorige week overleed.

Trump spendeert liever geld aan het rondpompen van fake news en samenzweringstheorieën dan aan internationale studiebeurzen, wetenschappelijk onderzoek of culturele diplomatie. Amerika is niet langer the city on the hill, het lichtende voorbeeld dat anderen zo lang heeft geïnspireerd. Uitstekend dat Europa deze rol probeert over te nemen.

Trump spendeert liever geld aan fake news dan aan wetenschap

Sommige reactionairen zeggen dat Europa professoren in de ‘gender-kunde’ kan missen als kiespijn. Pardon? De helft van het Amerikaanse ministerie van Onderwijs staat op straat. Trump wil de National Science Foundation 60 procent korten en de National Institutes of Health 40 procent. Hij blokkeert onderzoek naar hiv en ebola, en biochemisch, klimaat- en sociologisch onderzoek. Universiteiten raken subsidies kwijt – Harvard verloor deze week weer 450 miljoen. Vroeger gingen academici liever naar Amerika dan naar Europa: je verdiende er meer, contracten waren langere-termijn, academische excellentie zat dichter bij commerciële innovatie. Nu gaat de beweging de andere kant op. Klimaatfondsen ontvluchten Amerika. Volgens het blad Nature overweegt driekwart van de Amerikaanse academici emigratie. Tussen januari en maart solliciteerden academici in Amerika (onder wie Europeanen) 32 procent vaker bij buitenlandse onderzoeksinstituten dan in 2024. Europeanen stuurden er 41 procent minder richting Amerika.

Hoe kan Europa hier het beste van maken? In een podcast van de denktank Bruegel geven gerenommeerde academici die in meerdere landen hebben gewerkt, wat tips. Europa moet lange-termijncontracten bieden, zeggen zij, niet alleen tot 2027. En dat universiteiten tegen elkaar opbieden om topwetenschappers te rekruteren is niet per se slecht – maar beter is om hen persoonlijk langlopende beurzen te geven, waarmee ze aan meerdere Europese universiteiten kunnen werken. In plaats van nationale academici te verdringen, zoals nu dreigt te gebeuren, moeten zij hen juist aanvullen, als kroon op de boon. Regeringen moeten dus méér in onderwijs en onderzoek investeren (niet minder), visabeleid versoepelen, wetenschap en innovatie beter koppelen en vooral ook stoppen met hun bekrompen taaleisen. Den Haag, weet wat u te doen staat.


Wat vindt NRC | Door de rode loper uit te rollen voor witte Zuid-Afrikanen wordt een desinformatie-campagne in de VS beleid

Zelden zijn mensen die vluchten zo met open armen ontvangen als de groep witte Zuid-Afrikanen die deze week in Washington aankwam. Niet alleen hun vliegtickets en onderdak zijn door de VS betaald, ze werden ook nog eens met alle egards door twee bewindslieden welkom geheten. Een van hen, onderminister Christopher Landau, legde op het vliegveld uit dat zijn eigen familie op de vlucht voor Hitler onderdak had gevonden in de VS. Het opnemen van de groep Afrikaners, afstammelingen van vooral Nederlandse kolonisten, was volgens Landau het bewijs dat de VS de „schandelijke vervolging van mensen op basis van ras” verwerpen. De Zuid-Afrikanen zijn volgens president Trump zelfs slachtoffer van een „genocide”.

Dit is absurd. Het met voorrang opnemen van Afrikaners als ‘vluchteling’ laat opnieuw zien dat de regering-Trump bereid is beleid te maken op basis van nepnieuws en complottheorieën. Dat beleid holt de betekenis van het woord vluchteling uit in een tijd waarin asielaanvragen van onder andere Afghanen, Irakezen en zwarte Afrikanen in de VS zijn opgeschort. Het grijpt bovendien verregaand in in de onderlinge verhoudingen van een land, Zuid-Afrika, dat na ruim 350 jaar koloniale onderdrukking nog maar net begonnen is het beladen verleden af te schudden.

In Zuid-Afrika wonen ruim 63 miljoen mensen. Ongeveer 7 procent van de bevolking beschouwt zichzelf als wit. Gemiddeld genomen telt het inkomen van huishoudens met een witte hoofdkostwinner ongeveer vier keer dat van zwarte huishoudens. De werkloosheid onder zwarte Zuid-Afrikanen ligt volgens statistiekbureau Stats SA op 46 procent, terwijl 9 procent van de witte Zuid-Afrikanen werkloos is. Als je bezit meerekent, dan is de witte bevolking volgens ongelijkheidsonderzoekers twintig keer vermogender dan de zwarte.

Het is waar dat het, dertig jaar na het eind van de apartheid, voor de witte minderheid minder makkelijk is geworden om aan werk te komen of anderszins een zorgeloos leven te leiden. Bedrijven, universiteiten en overheden hebben quota opgelegd gekregen om mensen uit voorheen achtergestelde groepen in leidinggevende posities te benoemen. Dat in Zuid-Afrika criminaliteit door de grote ongelijkheid een serieus probleem is, is ook waar. Het is niet onbegrijpelijk dat mensen als ze in angst leven een kans grijpen zich elders te vestigen.

Maar ook in relatieve zin zijn zwarte Zuid-Afrikanen nog altijd het vaakst slachtoffer van misdaad. Vele onderzoeken lieten zien dat bij zogenoemde plaasmoorde, aanvallen op geïsoleerd wonende witte boeren, huidskleur geen motief is. Om iets aan de ongelijke verdeling van landbouwgrond te doen, moet nieuwe wetgeving het makkelijker maken om ongebruikte grond te onteigenen, maar geen boer is zonder compensatie van zijn grond gezet. Witte Zuid-Afrikanen zijn hun wettelijke privileges kwijt. Maar hoe je de cijfers ook bekijkt, vervolgd worden ze niet.

Dat een kleine groep invloedrijke Zuid-Afrikanen rond Trump-fluisteraar Elon Musk de Amerikaanse president toch heeft wijsgemaakt dat Afrikaners stelselmatig gediscrimineerd worden en gered moeten worden, is de kroon op een jarenlange desinformatie-campagne van radicaal-rechtse groepen wereldwijd. Tot deze week, onthulde de FT, gaf Musks AI-platform Grok gebruikers ongevraagd informatie over de niet bestaande „witte genocide”. Dat zoiets in de VS nu in vruchtbare aarde valt, ondermijnt internationale afspraken over asiel en migratie. Het legt bovendien andermaal een racistische ideologie bloot waar juist in Zuid-Afrika, na de gruweldaden van het apartheidsregime, zo vakkundig mee was afgerekend.

Lees ook

Lees ook: Trumps controversiële vluchtelingenprogramma voor ‘vervolgde’ witte Zuid-Afrikanen is ‘politiek theater’

De eerste groep witte Afrikaners is maandag aangekomen op Dulles International Airport in Washington. Foto Saul Loeb/AFP


Column | Enig privéleven is geen luxe

Toen een paar jaar geleden in het Limburgse Schinnen een noodopvang kwam voor vluchtelingen, sloegen buurtbewoners alarm. Ze hadden groepjes onbekende jongemannen al filmend door het dorp zien lopen. Die waren zich natuurlijk aan het oriënteren op inbraak! Leon Giezenaar ging praten met de mannen. Inbreken? Welnee. Ze wilden graag hun familie thuis de plek laten zien waar ze terecht waren gekomen.

Een paar maanden later keek niemand in het dorp meer op van een vluchteling in de supermarkt. Na een jaar werd de noodopvang weer opgedoekt.

Leon Giezenaar werkt al dertig jaar voor en met vluchtelingen. Een kalme man, in spijkerbroek en T-shirt. Nu is hij locatiemanager van het asielzoekerscentrum in Maastricht (650 plekken). Daarvoor was hij jarenlang de baas in de Limburgse azc-Sweikhuizen, een voormalig retraitehuis in de bossen, voor maximaal 248 mensen. De crisisnoodopvang in drie paviljoens in Schinnen (450 plekken) deed hij vier jaar geleden tussendoor.

Giezenaar kent na 30 jaar wel de voordelen van een permanente plek. Een deur die dicht kan, zelf boodschappen doen, eigen prakkie koken, goeie wifi. Tijdbesteding als sporten, leren en werken. Ervaren personeel dat begeleidt maar niet betuttelt.

Loop maar even met hem mee door zijn gebouw in Maastricht, een groot voormalig kantoorpand met zes verdiepingen dat vijf jaar geleden werd verbouwd tot azc. Hij is er trots op. Er zijn geen slaapzalen maar ‘wooneenheden’. Hij zwaait een deur open: een vierpersoons, twee tweepersoonskamers en keukentje en badkamer. Klein. Maar ruimte voor enig privéleven.

Er zijn wasmachines, lokalen voor Nederlandse les, een balieruimte, een speelplek voor jonge kinderen, spreek- en behandelkamers voor medische dienst en kantoren voor het personeel. Allemaal zaken waar in noodopvang weinig plek voor is. Boven in het gebouw is een grote recreatieruimte die gebruikt kan worden voor vrouwen- en kinderactiviteiten, biljarten, tafelvoetbal. En er is een podium voor muziekvoorstellingen, filmavonden of een carnavalszitting.

Luxe? Dat is behoorlijk overdreven. Mensen zitten al snel drie jaar of langer in de opvang. Dan is acht man in een appartement nog best krapjes. Voor sceptici: een plek in een permanent azc kost ongeveer dertigduizend euro per jaar –– in een evenemententent, hotel of cruiseschip minimaal het dubbele.

Een plek als dit is prettiger voor onze bewoners, maar óók voor onze omwonenden, zegt Giezenaar. De buurt hoeft zich niet druk te maken over de komst van asielzoekers, want ze zijn er al. Vrijwilligers geven taalles en organiseren activiteiten voor kinderen. Studenten van de universiteit Maastricht organiseren workshops. De Aldi schrikt niet van onze mensen maar heeft er een aantal in dienst.

In Maastricht wordt Giezenaar niet gebeld als er ergens in de stad een groepje rondhangt. In Schinnen wel. Een groep stond vreemd tegen een muur aan gedrukt. Buurtbewoners vonden dat toch onprettig. Wat bleek: precies op dat punt was er een open wifi-punt. Dat was in de noodopvang nog niet geregeld.

Sheila Kamerman ([email protected]) doet wekelijks ergens vanuit Nederland verslag.


Column | Andrew Tate voor de meisjes

De serie Adolescence gaat over de ‘manosphere’, las ik overal. Een 13-jarige jongen is afgewezen door een schoolgenote, en vermoordt haar met een mes. De serie leidde tot veel debat over jongens, ‘incels’ (involuntary celibates) en de manosphere. Dat juich ik toe. Toch kon ik me niet onttrekken aan de gedachte dat iets op de achtergrond raakte in alle debatten over de ontsporing van mannen in deze tijd. Ik schrok zelf namelijk ook van het gedrag van de meiden op het schoolplein in de serie. Je kunt ze wellicht assertief of lekker mondig vinden, ik vond ze ronduit naar, onbeleefd en pesterig. Daarmee wil ik niet zeggen dat zij het gedrag van jongens veroorzaken, maar wel dat hier zich ook iets giftigs lijkt af te spelen. En dat het knap is dat een fictieve serie dit óók agendeert.

We moeten het wat mij betreft ook gaan hebben over de oprukkende womanosphere, ook wel de femosphere genoemd. Wat begon als een tegenreactie op de manosphere (en daarom eerst ‘feministisch’ genoemd), is inmiddels uitgegroeid tot een griezelige vrouwelijke evenknie met veel overeenkomsten met de manosphere, ‘Andrew Tate voor meisjes’ gedoopt. Op digitale platformen roert de ‘femcel’ zich. ‘Femfluencers’ leiden er de conservatieve weg met een essentialistische kijk op sekseverhoudingen. Vrouwen zijn goed in baren, onderdanig aan de man, maar met fantastische kwaliteiten voor het huishouden. Femcels haten woke, feminisme, wetenschap en lhbtq+ en delen met hun mannelijke manosphere-evenknie de wroeging over hun onderdrukte positie. Ze moedigen vrouwen aan om de realiteit onder ogen te zien, de pink pill te slikken (mannen nemen de red pill). Feminisme levert je gezin noch gezelschap op, maar betekent je als een soort man opwerken naar de eenzame top. Je kunt beter investeren in je dunne vrouwelijke uiterlijk, en net als de manosphere-mannen veel naar de gym gaan. Met je ‘vrouwelijke dating strategieën’ word je onkwetsbaar, en wapen je je tegen teleurstellingen. Deze (gespeelde) hardheid zag ik bij de jonge vrouwen op het schoolplein in Adolescence.

De womanosphere bestaat uit onder andere femfluencers (zoals Kate Mackz) en een tijdschrift (Evie), en ze past naadloos in Trumps MAGA-universum. Op de website van Evie staat een blonde vrouw in een strak dirndl-blousje, die een koe melkt. Make Amerika Sexy Again! De womanosphere promoot een wit dun vrouwelijk ideaal. Je kan het weglachen als een (nog) relatief marginaal verschijnsel, maar een expert in The Guardian waarschuwt: de womanosphere is een „gateway drug into more extreme conservative ideologies”. Dat behelst een agressieve vorm van fatalisme, biologisch essentialisme en vijanddenken richting liberaal feminisme.

Via populaire cultuur worden extreme ideeën genormaliseerd. Ze gebruiken daarbij slim de taal van de esthetica. Jessica Grosse zet in een podcast van The New York Times de ‘MAGA-beauty’ – de ‘Republikeinse’ make-up esthetica – uiteen en hoe je de MAGA-vrouw meteen herkent. De conservatieve vrouwelijke esthetiek propageert lang gekruld haar, zware make up, grote oorbellen, kleding die de vorm accentueert – kortom: hypervrouwelijk. Denk Kristi Noem, Nancy Mace, of in Nederland Raisa Blommestijn en Arlette Adriani. Een ‘democratische esthetica’ aanwijzen is lastiger, omdat die juist drijft op de vrijheid van het individu, of het moet zoiets algemeens zijn als weinig make-up of gekke kleuren in het haar (links).

Met deze opmars van de womanosphere is een feministische tegenbeweging wat mij betreft harder nodig dan ooit. Maar ‘het’ feminisme is op dit moment vooral bezig met onderling eindeloos ruziemaken over wat feministisch is, denk aan het debat rondom de film Babygirl. Exemplarisch voor de impasse is het onlangs verschenen boek Enemy Feminisms, waarin de radicaal linkse feministe Sophie Lewis in ontoegankelijk en zelfgenoegzaam proza wil vaststellen wat ‘gevaar-feminismen’ zijn (girl boss-feminisme, anti-porno feminisme, politievrouwen, enzovoort) en wat volgens haar de enige juiste moreel zuivere vorm van feminisme is. Het maakt haar zo betweterig, irritant, on-nieuwsgierig en pro-cancelcultuur, dat ze al mijn sympathie verliest hoewel we strijden tegen hetzelfde gevaar van conservatisme en extreme rechtse ideologie.

Zo lang het feminisme zich verliest in een onderlinge tribale strijd, spint Trump er alleen maar garen bij. Het meeste vertrouwen heb ik in humor als wapen tegen de oprukkende womanosphere. Ik genoot van een TikTok-video met een ‘Republican make-up’ tutorial. Lubach, ik smeek je, pak dit op. Maak die womanosphere Make America Sexy Again trend belachelijk, voordat ze onze dochters te pakken krijgen.

Stine Jensen is filosoof en schrijver. Ze schrijft om de week een column op deze plek.


De Amerikaanse schrijver Ocean Vuong over de keerzijde van het kapitalisme: ‘Wie er ook aan de macht is, de onderklasse zal eronder lijden’

De HomeMarket noemt zichzelf een restaurant, maar het is in feite niet veel meer dan een gigantische magnetron. Al zul je er geen magnetron vinden, want ze zijn er echt wel een niveautje beter dan die gemakzuchtige fastfoodketens. „Wat wij aan Amerika geven is de smáák van de feestdagen zonder het gedoe van de feestdagen”, dreunt de manager op, in de roman De keizer van Gladness van Ocean Vuong.

‘Huisgemaakt’ en ‘handgemaakt’ heet alles bij HomeMarket. Al betekent dat voor de keukenploeg vooral „dat je de inhoud opwarmde van een zakje pap¬perig voedsel, bijna een jaar geleden bereid in een laboratorium bij Des Moines en vacuümverpakt in industriële kunststofzakken”. Nota bene: het opwarmen – ofwel het „ontdooien tot een ‘keukenverse’ staat” – gebeurt níét in magnetrons, maar in een „insta-boiler”. Komt het eten daaruit, dan „zijn de toefjes peterselie zo wonderbaarlijk groen, dat je geen moment zou vermoeden dat het opgewarmd was”.

Over dit bedrog schrijft Ocean Vuong opvallend luchthartig en liefdevol, als hij in zijn roman achter de schermen kijkt bij het restaurant waar zijn 19-jarige hoofdpersoon Hai werkt. Of misschien moet je zeggen: niet-veroordelend. Niemand maakt zich er boos om. Maar ja: als je het wél zou veroordelen, als het boek het bedrog aan de kaak zou stellen en in een moeite door de onontkoombaarheid van de grote industriële machten, wat dan?

De neef van Hai heet Sony, vernoemd naar „de Sony Trinitron, de eerste tv die zijn vader had gekocht toen hij in Amerika was aangekomen”. Ook zoiets.

„Amerika is een land van illusies, dus dit boek gaat helemaal over luchtspiegelingen”, zegt de schrijver. „Ik heb het boek gesitueerd in 2009, de Obama-jaren, want in die tijd ontstond mijn politieke bewustzijn – ik denk dat Obama’s presidentschap het grootste moment van ontwaken in mijn volwassen leven is geweest. Hij zou verandering brengen. Maar in de eerste maanden van zijn presidentschap redde hij de grote bedrijven en schoten er Amerikaanse drones op kinderen in Jemen. Toen wist ik: het maakt niet uit wie er aan de macht is, de onderklasse zal er altijd onder lijden. Politiek is een vorm van fictie, het is het handig verkopen van deceptie.”

Ocean Vuong (1988) spreekt via Zoom – alleen geluid, geen beeld – vanuit zijn huis in Massachusetts – en dit is, verzekert zijn literair agent, het enige Nederlandse interview dat hij zal geven bij de verschijning van De keizer van Gladness. Vuong geldt als een van de grootste sterren in de recente Amerikaanse literatuur: hij schreef twee dichtbundels en een roman (Op aarde schitteren we even, 2019) die de wereld over gingen, honderdduizenden lezers bereikten en overladen werden met prijzen en nominaties. Deze week verscheen, tegelijk in het Engels en meerdere vertalingen, Vuongs grote, tweede roman. De keizer van Gladness doet verslag van het leven als onooglijk radertje in een grote machine. Dat systeem tiert welig, maar de radertjes hebben er niets bij te winnen. Het is een roman die aan de greep van het kapitalisme wil ontsnappen en van die radertjes weer mensen wil maken.

Intussen gebeurde deze week het profijtelijkste – voor de boekverkoop – dat een boek in de VS kan overkomen: voormalig talkshowhost Oprah Winfrey koos De keizer van Gladness als het nieuwe boek voor haar landelijke boekenclub. „Jouw stem klonk in de achtergrond van mijn hele jeugd”, zei Vuong tegen haar, in tranen, in een Instagram-video. „Oh, als mijn moeder toch nog leefde…”

Korrelige werkelijkheid

Maar terug naar het Zoom-gesprek, een paar weken geleden. „De regio waar ik ben opgegroeid heeft in de literatuur de reputatie van chique privéscholen, jachthavens, mensen die met dure truien om hun nek geknoopt rondlopen. Ik kende die beelden niet eens voordat ik er in New York mee in aanraking kwam. Dan zei ik dat ik uit New England kwam, uit Connecticut, en kreeg ik te horen: ‘Oh, fancy!’ Maar dat is niet het New England waarin ik ben opgegroeid. De korrelige werkelijkheid wilde ik ook aan de wereld tonen.”

Werk dat neigt naar uitbuiting en ontmenselijking. Armoede. Zeg maar: de keerzijde van het kapitalisme. Pijnstillers of heroïne als enige ontsnapping. Verslaving. Overdoses. Zelfdoding. Dát tekent dus het leven in East Gladness, het fictieve plaatsje waar de roman zich afspeelt. (Al is het óók gewoon een plek waar mensen wonen, leven, lachen. „En uit het donker van een onverlichte veranda snijdt iemands lach zo snel door de lucht dat je hem zou verwarren met een ingehouden snik”, schrijft Vuong.)

Vuong: „Ik ben vrienden verloren aan zelfmoord, toen ik tiener was. En mijn oom, die achtentwintig was toen hij een eind aan zijn leven maakte. Wat hij schreef in zijn afscheidsbriefje is me altijd bijgebleven. Hij schreef: ‘Het leven is niet slecht voor me geweest, maar ik heb er genoeg van.’ Dat fascineerde me: het klonk alsof hij een bord eten afsloeg. Een berustende weigering. Later dacht ik eraan toen ik de memoir Ghosts of My Life van de filosoof Mark Fisher las, die heel ambivalent tegenover vooruitgang stond, net als velen met hem. Omdat zij, bijvoorbeeld na de mislukking van de Occupy Wall Street-beweging, concludeerden dat een bepaalde groep mensen, een klasse, nooit op zal kunnen klimmen in het leven. Voor hen is zich verwijderen uit de ratrace de meest intelligente keuze: niet langer meebewegen in de libidineuze drift van het kapitalisme. Zo interpreteerde ik het briefje van mijn oom, want hij was een van die mensen. Hij moest altijd knokken om rond te komen, om een baan te krijgen, om een opleidingscertificaat te behalen, wat steeds niet lukte. Het was uitzichtloos.”

Vuong begint zijn roman met een zelfmoordpoging die heel anders afloopt. Hai staat op een brug, klaar om te springen, maar wordt terug het leven in getrokken. „Hai ziet het wasgoed van een oude vrouw het water in geblazen worden, roept haar en vergeet wat hij aan het doen was. Het leven trekt hem inderdaad terug het leven in. Ik heb me altijd afgevraagd hoe je de tweede dag na je mislukte zelfmoordpoging doorkomt. En de derde, en de vierde. Zelfdoding is ook een daad van hoop, op verlichting van het lijden. Maar wat betekent het als dát mislukt is, verval je dan in absolute hopeloosheid? Maar hij blijkt nog steeds onderdeel van de wereld van de levenden. Ik denk dat mijn geheime stelling is dat de wereld ingrijpt, zelfs in je doodsdrift, zolang je er deel van blijft uitmaken, zolang je de wereld aandacht blijft geven.”

Verbetering

Hai trekt in bij de oude vrouw, Grazina, die hulp en zorg nodig heeft, en die herbelevingen heeft van de oorlogen die zich in haar leven voltrokken. „In het boeddhisme heb je het idee dat depressie voortkomt uit een zeker egocentrisme en dat je dat lijden kunt verlichten door je leven te vullen met hulp aan anderen. In mijn ervaring werkt dat altijd: als ik een slechte dag heb en ik help iemand, verdwijn ik zelf even uit beeld en zorgt die bezigheid voor een nieuwe chemie in mijn hersenen. De behoeften van Grazina helpen Hai om op de wereld te blijven. Die grote kracht van medemenselijkheid en vriendelijkheid fascineert me. Die heb ik in moeilijke omstandigheden vaker waargenomen, ook tijdens vreselijke baantjes als in dat fastfoodrestaurant: er bestaat een machteloze vriendelijkheid, van iemand die niets heeft en ook weet dat er geen materiële verbetering mogelijk is. En dan is er toch die vriendelijkheid. Waarom? Waarom hebben mensen die eigenschap? Wat is de functie, het nut? Met mijn roman wilde ik dat onderzoeken.”

Want, gaat hij verder, alles in onze levens lijkt te draaien om verbetering of verandering. „Dat is hoe we naar vooruitgang kijken en hoe verhalen zijn opgebouwd: aan het einde is er catharsis, een zuiverende loutering en daarmee een terugkeer naar een staat van kalmte. Terwijl: als ik om me heen kijk, lijkt er veel gestagneerd. Mijn tante doet al twintig jaar hetzelfde werk, mensen in mijn gemeenschap wonen decennia in hetzelfde huis. Dat betekent niet dat hun levens mislukt zijn. Ik voel daarom veel scepsis bij dat westerse, Amerikaanse credo dat er aan het einde van een verhaal altijd een grote wending moet komen, of anders krijg je geen waar voor je geld. Ik wilde een boek waarin niets verandert. Niemand krijgt een betere baan, niemands leven verbetert écht.”

Toch stuwen de personages de roman voort. De vraag die boven hun levens hangt: als de hoop op vooruitgang een leugen blijkt, hoe houd je het dan vol? „Dan moet ik denken aan een baas die ik had, hij was een vluchteling uit Pakistan en in de auto speelde hij cassettebandjes af van evangelical dominees die vurig preekten tegen homoseksualiteit. Hij wist dat ik gay was, maar we praatten er niet over, want we waren tot elkaar veroordeeld. We moesten samen het einde van de shift halen. Zij aan zij werken, elkaar vertrouwen, overmeestert ideologische verschillen – dat leerde ik daar.”

De Ilias

Dat is leven in leugens. Toch? Ja, Vuong beaamt het. Maar: „Ons wordt altijd verteld dat leugens verschrikkelijk zijn, maar ondertussen zien we dat ze werken. De politieke elite gebruikt leugens om zichzelf te beschermen, om een heilzaam beeld te creëren en toch teleur te kunnen stellen. Maar waarom zou de onderklasse niet datzelfde doen: wat als we de leugen zouden zien als een bruikbare technologie, als we deceptie gingen beschouwen als een reddingsmiddel, een kracht? Omdat we ons de waarheid niet kunnen veroorloven, liegen we tegen elkaar.”

Maar is dat iets slechts? Hai gaat in De keizer van Gladness ook mee in de oorlogswanen van Grazina; hij spreekt haar niet tegen, als zij denkt dat ze op het slagveld staan. Dat is wat ze nodig heeft. „Verhalen hebben een krachtige en moreel ambigue betekenis in de levens van mijn personages, ja. Maar zonder die fictie hebben ze niet veel meer over.

„Jaren geleden tijdens mijn studie volgde ik een werkgroep over de Ilias en de docent had er een schitterende theorie over – dat het een boek was over wederkerige verplichtingen, elk personage is een ander personage iets verschuldigd. Daarom kon het in het oude Griekenland ook dienen als een soort burgerlijk traktaat, een vormende tekst, omdat die toonde dat die verplichtingen zo belangrijk zijn voor een samenleving. Daar moest ik bij mijn roman ook aan denken: wat betekent het voor een gemeenschap als iedereen steeds een ander iets verschuldigd is? Het creëert verbondenheid, die ideologieën overstijgt. En dat zijn we nu aan het kwijtraken. We leven zo geïsoleerd dat we elkaar niets meer verschuldigd zijn, alleen nog onze financiële schulden aan de overheid en bedrijven.

Lees ook

Zijn jeugdvrienden stierven aan een overdosis. Hij werd een literair wonderkind

Zijn jeugdvrienden stierven aan een overdosis. Hij werd een literair wonderkind

„Ik realiseer me dat ik behoorde tot de laatste generatie tieners die altijd buiten waren, ik was laatst terug op de speelplaats waar ik altijd rondhing en er was daar niemand. De jongeren zitten binnen op hun iPhones. Dan kan er geen correctie meer plaatsvinden, doordat je echte mensen ontmoet die anders zijn dan jij, die je verrassen, die je kunnen tegenspreken. Dat is hoe ideologieën vrij spel krijgen.”


In de nieuwe roman van Karl Ove Knausgård moeten de personages zien te overleven in een op hol geslagen wereld

Sinds er een nieuwe, grote ster aan de hemel staat, gebeuren er raadselachtige dingen in Noorwegen. Honderden krabben trekken over het land, insecten teisteren de zomerse fjorden. In het ziekenhuis sterft een man aan een hersenbloeding, maar kort daarna registreren de apparaten weer hersenactiviteit, wat medisch gezien onmogelijk is. In heel het land is er sinds de komst van de ster niemand meer gestorven, behalve vier van de vijf leden van een blackmetalband, die op gruwelijke wijze ritueel geslacht en gevild zijn. De wijze waarop dat is gebeurd, lijkt onmogelijk voor mensenhanden.

Hoe gaan we door met leven, in het licht van zo’n onverklaarbaar en onwaarschijnlijk fenomeen? Dat is de leidende vraag in de Morgenster-reeks van Karl Ove Knausgård, waarvan nu het derde deel is verschenen (hoeveel delen de reeks zal krijgen, wil het Noorse literaire fenomeen nog niet zeggen). In het eerste deel, De morgenster (2021), beschreef Knausgård de komst van de ster vanuit twaalf personages, wiens verhaallijnen elkaar deels kruisten. In het tweede deel, De wolven van de eeuwigheid (2024), koos hij voor een strakkere vorm met het verhaal van een begrafenisondernemer die post-Tsjernobyl naar de Sovjet-Unie reist. De komst van de ster verbond beide delen met elkaar, maar de boeken waren afzonderlijk van elkaar te lezen. Het derde rijk keert terug naar het veelvoud aan personages van het eerste deel, van wie we sommigen al kennen.

De Morgenster-reeks was een onverwachte wending in het oeuvre van Knausgård, die in eerdere boeken juist de fictie had afgezworen. De Noor schreef literatuurgeschiedenis met zijn zesdelige serie Mijn strijd: duizenden pagina’s aan verslavend autobiografisch proza waarin hij het dagelijkse leven zonder ook maar iets te verzinnen nieuwe glans gaf. Hij schreef over zijn gezinsleven, het eindeloze, routineuze zorgen en boodschappen doen en schoonmaken. Hij schreef over de dood van zijn vader en zijn turbulente huwelijk met een vrouw, ook een schrijver, die leed aan psychoses. En hij schreef over hoe hij niet meer in fictie geloofde. Hij wilde het leven grijpen, bij de waarheid uitkomen, en daarvoor moest hij door een woud aan verhalen en vertogen heen breken, hij moest de mooischrijverij opofferen. Mijn strijd was zeker geen perfecte literatuur, maar het was een triomf dankzij de manie, de omvang van het project. Het werk kreeg betekenis tegen de achtergrond van een wereld waarin de feiten zelf steeds meer op fictie begonnen te lijken.

Enkel met een groot gebaar kon Knausgård terugkeren naar zijn oude liefde, de roman. Knausgårdiaans is de omvang: de Morgenster-reeks is opnieuw een project van duizenden pagina’s, en Het derde rijk is met vijfhonderd bladzijden aan de bescheiden kant. Maar waar hij in Mijn strijd het kleine leven beschreef, confronteert hij de lezer nu met kosmische dimensies.

Lees ook

Interview met Knausgård: ‘We hebben het lichaam verlaten, alles is scherm’

Karl Ove Knausgård in Londen, september dit jaar.

In het eerste deel was het vooral intrigerend hoe de personages zich onder de nieuwe ster bleven gedragen als typische personages van Knausgård. Er gebeurden vreemde dingen, ja, maar ondertussen moesten ze ook koken (in elk boek eten ze minimaal één keer garnalen met witbrood), opruimen, hun kinderen naar bed brengen. Er waren magische plotelementen, maar het echte verhaal speelde zich niet af in de sterren, maar in de slaapkamers, waar de mensen net als altijd ruzieden, wanhoopten en naar houvast zochten. Dat getuigde van een enorme beheersing door de schrijver, om het niet willen uitspelen van het grote gebaar, maar zich stoïcijns te blijven concentreren op het kleine leven.

Het derde deel, Het derde rijk (iemand moet nog eens schrijven over de nazi-connotaties van Knausgårds titels) lijkt het meest op dat eerste deel. Opnieuw lezen we over de alledaagse beslommeringen van zijn personages: een man raakt in de greep van een allesverterende jaloezie jegens zijn vrouw, een jong meisje wordt verliefd op een metalhead, een neurowetenschapper werkt aan een boek over hersens. Ondertussen moeten ze zich verhouden tot die gekke ster en tot een wereld die uit balans is geslagen. Zoals mensen tijdens de coronapandemie ook probeerden door te gaan met het gewone leven, passen ook de personages hier zich direct aan.

Banaliteit

Toch is Het derde rijk minder overtuigend. Te vaak verzandt de vertelling in banaliteit, in passages waarin de vertelling maar al te herkenbaar wordt, niet omdat het zo lijkt op het gewone leven, maar omdat het lijkt op genre-literatuur. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij Geir, een kalende detective met een vrouw en een maîtresse. Hij onderzoekt de raadselachtige dood van de bandleden van Kvitekrist. Ondertussen maakt hij zich druk over zijn gebit, waarvan een tand is uitgevallen. Hier wordt de vertelling wel erg Netflix-achtig: een detective die een moord moet oplossen, en langzaam zijn geloof in rationele verklaringen loslaat. Serieus, Knausgård? Het wreekt zich hier dat de dialogen zo sober zijn, het versterkt het cliché-gehalte van het personage.

Knausgård is op zijn best – in al zijn werk – wanneer hij zijn eigen tobberigheid en hunkering naar het grote weet in te dammen door zijn blik te richten op de directe wereld om hem heen. In de betere delen van de Morgenster-reeks zijn de alledaagse uitwisselingen (van het type ‘je hebt het zeker druk gehad vandaag’) rustpunten, ze vormen een interessant contrast tegen de achtergrond van de apocalyptische ster. Maar in Het derde rijk valt het regelmatig plat, en is de geloofwaardigheid weg.

Ook Line, een jonge student die verliefd wordt op een geheimzinnige, zwijgzame jongen, is niet goed uitgewerkt. Knausgård maakt niet overtuigend geloofwaardig waarom ze zo verliefd wordt op iemand die haar nauwelijks aandacht geeft en er lugubere seksuele fantasieën op nahoudt, en toch geeft ze zich zonder veel weerstand aan hem over. En zo zijn er meer passages die niet zorgvuldig lijken te zijn geschreven. Twee verhalen beginnen min of meer hetzelfde: met een landing in het vliegtuig. Dat lijkt eerder slordig dan dat er sprake lijkt te zijn van een bewuste herhaling. Twee keer observeert een man – verschillende mannen – de kleur van zijn urine.

Het middendeel in een langere reeks is altijd het moeilijkst om te schrijven én te lezen. Pas als het project voltooid is, kunnen we het in het grotere geheel plaatsen, krijgt de kale rechercheur betekenis, of de eenzame neurowetenschapper die plots geïnteresseerd raakt in esoterische kristallen.

Vliegende demonen

Aan de andere kant was De morgenster, het eerste deel, juist zo interessant omdat Knausgård zich leek te verzetten tegen de afgehechte plot waarin geen gaten mogen zijn. Hij behield de openheid, ondanks de Stephen King-elementen, en dat was een sterk poëticaal statement. Het derde rijk blijft ook open, maar het is een openheid die niet naar zichzelf verwijst, maar die in afwachting is van een vervolg. Sommige verhaallijnen worden wel afgesloten, andere niet.

Het interessantst is het perspectief van Tove, die we in De morgenster leerden kennen als de psychotische vrouw-van. Tove, kunstenares, raakt op zomervakantie met haar gezin in een manie. Haar beleving van de zomer die we eerder al door de ogen van haar man Arne lazen, is rijk, doorleefd, zinnelijk. Het morgenster-motief maakt dat we niet zeker zijn of haar innerlijke stemmen ‘echt’ zijn of door haar eigen geest geproduceerd. We krijgen dezelfde scène voorgeschoteld als in De morgenster, maar nu vanuit haar oogpunt. Dit duo-perspectief wijst ons op hoe we de realiteit enkel construeren vanuit onze eigen blik, en hoe beperkend dat is. Hoe koppig is de geest, hoe klein, lijkt Knausgård hier te zeggen. We missen enorme metafysische verschuivingen omdat we meer bezig zijn met of we wel krijgen waar we recht op hebben van onze partner, of omdat we op zoek naar peuken er tussenuit knijpen. Wat, denkt de lezer, missen wij zelf wel niet?

Helaas krijgt Toves verhaal een bizar slot met vliegende demonen en gillende kinderen – het contrast kan niet groter zijn met het soort literatuur waar Knausgård in excelleert. Duivels, bloed en kristallen: wie net als ik de duizenden pagina’s Mijn strijd heeft verslonden, gelooft het gewoon niet.