Senegal wil geen geïmporteerd melkpoeder meer, maar waar is de lokale melk?

Hij is een moderne boer nu. Mamadou Ba (73) lacht, om zijn gerimpelde gezicht draagt hij een hemelsblauwe kaala, een doek waarmee nomadenherders in het noorden van Senegal zich beschermen tegen het opstuivende zand dat hier alles een vaalrode kleur geeft. De rijzige man staat op de lege vlakte die zijn dorp omringt, naast hem twee van zijn zoons en verder zo’n twintig koeien, hun neus in het zand.

Vroeger zou je Ba hier niet zijn tegengekomen. Niet in deze droogste maanden van het jaar, wanneer in de verste verte geen plukje gras meer voor zijn kudde te vinden is. Net als andere Peul, nomadische herders hier in het verre noorden van het land, trok hij oost- of zuidwaarts op zoek naar groenere weides, tot de regens weer zouden komen. Twee zoons zijn nu met het gros van zijn koeien vertrokken, zegt Ba. Maar hij blijft hier, in Gallodjina.

De komst van een nieuwe fabriek naar de nabijgelegen stad Richard Toll, zo’n achttien jaar geleden, heeft het leven in dorpen als deze opgeschud. Bagoré Bathily, de destijds 27-jarige eigenaar, was vooraf van dorp naar dorp getrokken, rijdend over wegen die op de kaart niet bestonden, om te praten met herders als Ba. Hij wilde hun melk kopen, zei hij. En veel ook. Maar dan wel heel het jaar door.

Melk – dat was altijd iets van de vrouwen in het gezin, vertelt Ba. Iets om de familie mee te voeden, en op de markt wat mee bij te verdienen. Met de twee, drie liter die hun lokale zeboes per dag geven, was daar weinig meer van te maken. Maar nu is het een economische activiteit en hebben de mannen het overgenomen. Mede dankzij Ba’s andere trots: vijf métisses die verderop in de schaduw onder een afdakje staan.

„Ze zijn een mix van zeboes en Holstein-koeien”, zegt hij over de zwart-witgevlekte dieren. Die produceren veel meer melk. „Soms wel 20 liter per dag.” En ze kunnen tegen het warme Sahelklimaat. Ba kocht ze een paar jaar geleden met hulp van de fabriek en een fonds van de Senegalese staat. Nu, zegt de patriarch monter, terwijl de wind zijn boubou – een traditioneel gewaad – opzwiept, is hij een „topleverancier” van melk.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Herder Amadou Ba staat bij de ingang van een omheining van gedroogde takken en kijkt toe hoe jonge kalveren in de vroege ochtend hun moeders ontmoeten om te zogen op een boerderij in het dorp Gallodjina, nabij Richard Toll. ” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Herder Amadou Ba staat bij de ingang van een omheining van gedroogde takken en kijkt toe hoe jonge kalveren in de vroege ochtend hun moeders ontmoeten om te zogen op een boerderij in het dorp Gallodjina, nabij Richard Toll. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153939/data132218776-1fd0cb.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-15.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-13.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-14.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-15.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/MOuTIsb6DQ5ZwpQOPD6UVZ1dKxI=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153939/data132218776-1fd0cb.jpg 1920w”>

Herder Amadou Ba staat bij de ingang van een omheining van gedroogde takken en kijkt toe hoe jonge kalveren in de vroege ochtend hun moeders ontmoeten om te zogen op een boerderij in het dorp Gallodjina, nabij Richard Toll.

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Een kalf in een hok op een boerderij in Richard Toll. ” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Een kalf in een hok op een boerderij in Richard Toll. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153942/data132218819-688fcb.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-18.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-16.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-17.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-18.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-19.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/-elh4Iw5BLk0BZp6VjxYiC9Lqds=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153942/data132218819-688fcb.jpg 1920w”>

Een kalf in een hok op een boerderij in Richard Toll.

<figure aria-labelledby="figcaption-2" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Ousamn laadt een kar vol hooi uit voor de koeien in hun hokken in Richard Toll. ” data-figure-id=”2″ data-variant=”row”><img alt data-description="Ousamn laadt een kar vol hooi uit voor de koeien in hun hokken in Richard Toll. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153940/data132279891-503ead.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-22.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-20.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-21.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-22.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-23.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/kLVSq4p3eFp3QrM7l5DqUvyrqz8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153940/data132279891-503ead.jpg 1920w”>

Ousamn laadt een kar vol hooi uit voor de koeien in hun hokken in Richard Toll.
Binta Mamadou Ba staat met een van haar koeien, die een voedersupplement eet, in het dorp Bingiel Dene nabij Richard Toll.
Foto’s Guy Peterson

Overschotten

Met zijn fabriek La Laiterie du Berger (de zuivelfabriek van de herder) wilde Bagoré Bathily een hardnekkige kwestie in Senegal oplossen. Net als in veel andere West-Afrikaanse landen komt de meeste zuivel die Senegalezen consumeren niet van lokale boeren. Zuivelproducten zijn gemaakt van, of aangelengd met goedkoop melkpoeder, afkomstig uit vooral Europa. Nederland is na Ierland veruit de grootste exporteur.

Voor Europese zuivelbedrijven als Nestlé, Arla en FrieslandCampina is West-Afrika de afgelopen decennia een belangrijke afzetmarkt geworden: vrijwel nergens ter wereld groeit de bevolking zo hard als in deze regio. Toen de Europese Unie in 2015 ook nog de melkquota losliet en er ineens grote overschotten waren, schoot de export van met name melkpoeders naar landen als Senegal omhoog.

In uitdijende steden als Dakar, ver van waar herders als Mamadou Ba zich met hun kuddes bevinden, maakten de goedkope poeders zuivel bereikbaar voor zowel een groeiende middenklasse als de arme bevolking. Vooral zogenoemde fatfilleds, mageremelkpoeders die worden aangevuld met plantaardige vetten als palmolie. Die zijn nóg goedkoper.

Zakjes melkpoeder hangen te koop in kleine buurtwinkels in Dakar, waar de meeste mensen hun dagelijkse boodschappen doen.

Foto Guy Peterson

Importeerde West-Afrika in 2000 nog voor 119 miljoen euro aan deze mengselpoeders uit de EU, in 2021 was dit bijna verzevenvoudigd naar 781 miljoen euro, blijkt uit cijfers van Eurostat, het statistiekbureau van de EU. Na Nigeria is Senegal de grootste afnemer. Ruim driekwart van de zuivel die de Senegalezen importeren, bestaat uit fatfilleds, vonden onderzoekers van Cirad, een Frans onderzoekcentrum voor landbouw.

In de hoofdstad Dakar vormen fatfilleds zelfs zo’n 80 procent van het aanbod. Dat is overal te zien. In supermarkten, waar zakken en blikken melkpoeders van merken als Nido en Nour hele schappen vullen. En in de buurtboutiques, waar portiezakjes bij de toonbank hangen of het gelige poeder vanuit een grote zak in boterhamzakjes wordt geschept.

visualization

Wegconcurreren van boeren

Ook in Senegal is zo een levendige zuivelindustrie ontstaan – een die niet of nauwelijks draait op lokale melk. Al jaren klinkt daarop scherpe kritiek. Van ngo’s, van lokale politici. Zij verwijten multinationals dat ze boeren in West-Afrika wegconcurreren, waardoor investeringen in lokale productie uitblijven.

„Het is alsof we met een kogel in onze voet honderd meter moeten sprinten”, zegt Moctar Gaye, onderzoeker aan Senegals nationale landbouwinstituut ISRA. Dat is niet alleen omdat veel Senegalezen inmiddels gewend zijn aan de smaak van melkpoeder, stelt hij. „We zijn een arm land. Iedereen weet dat verse melk beter voor je is, maar voor veel mensen is dat onbereikbaar. Zeker als ze een groot gezin hebben.”

Dat is ook hoe de multinationals het zien: ze helpen voorzien in wat deze landen zelf bestempelen als een basisbehoefte.

Senegals vorig jaar aangetreden president Bassirou Diomaye Faye wil dat veranderen. Zijn campagne draaide om de belofte van soevereiniteit, óók in Senegals voedselvoorziening. Hij herdoopte het ministerie van Landbouw tot dat van Landbouw, Voedselzekerheid en Veeteelt en stelde bankier Mabouba Diagne aan om Senegal zelfvoorzienend te maken op (onder meer) het gebied van zuivel. Het liefst een beetje snel.

Maar: dat roepen opeenvolgende presidenten en ministers al sinds het begin van dit millennium. Er zijn staatsprogramma’s opgezet en ngo’s als Oxfam lanceerden campagnes met namen als Mon Lait est Locale om lokale melk te promoten. Veel veranderde het niet.

Video Guy Peterson

Diepe zucht

Vraag aan Famara Sarr waarom dat zo is, en de carrièreambtenaar – al zesentwintig jaar bezig met dit vraagstuk – zucht diep. Zal hij de lijst afgaan? Het klimaat, hun koeien, de manier waarop de meeste mensen in Senegal vee houden. Het helpt allemaal niet mee. „We zijn gewoon geen melkproducerend land.”

Van de enkele miljoenen Senegalezen die leven van de veehouderij, bestaat zo’n 60 procent uit nomadenherders als Mamadou Ba, aldus het ministerie. Sarr: „Tijdens het regenseizoen, als de weides overal groen zijn, blijven ze met hun kuddes in hun dorpen. Dan is er veel water, veel eten en veel melk. Maar in de droge maanden trekken ze weg, op zoek naar gunstiger omstandigheden. Dan houdt het op met de melk.”

‘Veel melk’ is bovendien relatief: anders dan Europese koeien, die tot wel veertig liter per dag kunnen geven, zijn die in de Sahel gebouwd op overleven, niet produceren. Zelfs als er veel melk is, zegt Sarr, lukt het niet die naar de grote steden te krijgen waar de consumptie het hoogst is. „Melk is ontzettend kwetsbaar. Als je die drie-, vierhonderd kilometer van Dakar inzamelt, moet je wél de logistiek hebben om die hier te krijgen.”

Nestlé probeerde het in de jaren tachtig in het noorden van Senegal door daar een ophaalsysteem op te zetten voor zijn fabriek in Dakar. Na een aantal jaar stopte dat; de levering van melk was te onzeker, zegt Sarr. „Ze verkochten en gebruikten ook melkpoeder en zagen dat dat veel concurrender was.” Niet alleen was poedermelk goedkoper, nu omgerekend enkele tientallen eurocenten per liter, de toelevering is ook stabieler.

En toch. In het uiterste noorden, daar waar de rivier de Senegal een grijzige grens met Mauritanië vormt, probeert een ondernemer te laten zien dat het wel kan.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Abiboulaye Gaye (25) haalt ’s ochtends en ’s avonds melk op bij herders die tussen dorpen rijden. Hij vult emmers en levert de melk vervolgens af bij een verwerkingsfabriek van Dolima in Richard Toll. <img alt data-description="Abiboulaye Gaye (25) haalt ’s ochtends en ’s avonds melk op bij herders die tussen dorpen rijden. Hij vult emmers en levert de melk vervolgens af bij een verwerkingsfabriek van Dolima in Richard Toll.

Abiboulaye Gaye (25) haalt ’s ochtends en ’s avonds melk op bij herders die tussen dorpen rijden. Hij vult emmers en levert de melk vervolgens af bij een verwerkingsfabriek van Dolima in Richard Toll.

Foto’s Guy Peterson

Rocketscience

Het was nooit zijn plan een fabriek te openen, glimlacht Bagoré Bathily. Hij was destijds net afgestudeerd als dierenarts, had een idealistisch idee en, dacht hij, een goede businesscase: als hij lokale boeren kon helpen meer melk te produceren, zou hij Senegal wellicht van zijn verslaving aan melkpoeder kunnen afhelpen. Net als de westerse multinationals zag Bagoré de kansen – groeiende middenklasse, groeiende vraag – en de problemen. „De productie verhogen is in principe geen rocketscience”, zegt hij. Van het een kwam het ander.

Op een zanderig fabrieksterrein in Richard Toll steekt nu tegen de hemel een metershoge tank af met daarop in grote letters: Dolima. Gemotoriseerde driewielers rijden er ’s ochtends en ’s avonds voor. Hun laadbakken zijn gevuld met tonnen verse melk. Die dragen ze een voor een over aan mannen met blauwe haarnetjes op.

Bagoré Bathily, oprichter en directeur van La Laiterie du Berger, poseert op een boerderij in Richard Toll waar Europese koeien worden gehouden.
Foto Guy Peterson

Dolima, een van La Laiteries merken, is Bathily’s grootste succes. In winkels overal in Senegal vind je in de koeling zijn grasgroene portiezakjes en potten yoghurt met vanille- of aardbeiensmaak. Of thiakry, een lokale favoriet, gemaakt met gierstkorrels. „Goed voor mij, goed voor mijn land”, staat erop. Ernaast de contouren van een herder met zijn koe.

Voor die succesvolle productenlijn met (deels) lokale melk moest hij het vertrouwen winnen van de vele herders in deze regio, vertelt Bathily. Samen dromen, noemt hij het. Leveren aan de fabriek betekende immers ook dat zij een deel van hun kudde het hele jaar door nabij Richard Toll moesten houden, óók in de gortdroge maanden waarin ze altijd naar elders trokken. Bathily beloofde hun in ruil hulp met veevoer, dierenartsen en een gegarandeerde afname.

chart visualization

Mamadou Ba was niet meteen om. De omgerekend 30 eurocent per liter (nu 50) die Bathily destijds bood, vond hij te laag. Op de markt verkocht zijn vrouw hun melk gestremd voor ruim het dubbele. Uiteindelijk ging hij toch overstag. Nu hoor je Ba niet klagen. Als de regens beginnen, verdient hij rond de miljoen CFA-frank per maand met zijn melk, zo’n 1.500 euro. Deze dagen is dat ongeveer de helft, zegt hij – nog altijd meer dan vroeger.

Ook Gallodjina is veranderd. Tussen de traditioneel uit riet opgetrokken hutjes verrijzen nu simpele huizen van steen.

La Laiterie zelf is inmiddels een bedrijf met een miljoenenomzet (40 miljoen euro in 2024), zo’n achthonderd werknemers en 3.500 herders die in het noorden van Senegal melk leveren. Naast Bathily’s familie is de Franse multinational Danone de enige aandeelhouder. „Ze hebben niets met de productie te maken, maar zijn blij met wat we proberen te doen”, zegt de ondernemer, die druk in de weer is met het openen van een tweede fabriek, dicht bij Dakar.

Bathily’s idealisme heeft wel deels plaatsgemaakt voor pragmatisme. La Laiterie is momenteel Senegals enige grote zuivelfabrikant die lokale melk gebruikt. Maar: het gros van zijn producten bevat slechts 10 tot 20 procent van deze melk. De rest is gemaakt van geïmporteerde melkpoeder die vanuit de haven in Dakar naar Richard Toll wordt gebracht. „Het lukte niet quitte te draaien, de volumes waren te laag”, legt Bathily uit.

Winstgevend zijn met uitsluitend verse melk lukt niet, zolang concurrenten zich niet hoeven bezighouden met zaken als vijf liter melk hier ophalen, vijf liter daar. „We moesten ons bedrijfsmodel wel omgooien.” Met die poeders dus, die Bathily juist hoopte overbodig te maken. Toch gelooft hij nog altijd in lokale melk, zegt hij stellig. Maar dan moet er wel wat veranderen.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Arbeiders testen verse melk die is verzameld uit nabijgelegen dorpen in de Dolima-verwerkingsfabriek in Richard Toll. ” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Arbeiders testen verse melk die is verzameld uit nabijgelegen dorpen in de Dolima-verwerkingsfabriek in Richard Toll. ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-8.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153938/data132218924-a2e0a3.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-44.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-42.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-43.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-44.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/senegal-wil-geen-geimporteerd-melkpoeder-meer-maar-waar-is-de-lokale-melk-45.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/1c1pT4CtC8LVt0xRzNMpRxUUDM8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/15153938/data132218924-a2e0a3.jpg 1920w”>

Arbeiders testen verse melk die is verzameld uit nabijgelegen dorpen in de Dolima-verwerkingsfabriek in Richard Toll.
Een kuip met melk van lokale boeren staat klaar voor distributie in de Dolima-fabriek in Richard Toll.
Foto’s Guy Peterson

Exotische koeien

Wat precies, daarover verschillen de ideeën. Zo wordt al jaren gepraat over wel of niet verhogen van het nu lage importtarief van 5 procent dat West-Afrikaanse landen rekenen voor melkpoeders. Onder anderen Senegals minister Diagne heeft zich uitgesproken voor zo’n verhoging. Sommige belangenorganisaties willen verder gaan en roepen op tot een importstop, in ieder geval voor de goedkope fatfilleds.

Bathily is sceptisch. „Dan gaan mensen alleen maar minder melk drinken.” Liever pleit hij voor een model zoals in Nigeria. Daar verplicht de regering multinationals die melkpoeder importeren ook een deel lokale melk te gebruiken en zo lokale productie te stimuleren.

„Wij hebben daar in 2013 ook naar gekeken”, zegt Famara Sarr van Senegals ministerie van Landbouw. Toen fabrikanten doorgaven hoeveel liter verse melk ze dan minimaal dagelijks nodig hadden, stokte het plan. „Zelfs als we het hele land door zouden gaan, zouden we dat niet redden.” Eerst moest de productie omhoog.

Daarvoor zet Sarrs ministerie al zo’n tien jaar in op import van „exotische koeien” – Holsteins, Montbeliards, Jerseys – in vergelijking met Senegals zeboes enorme koeien, die meer melk geven. Veehouders kunnen ze door subsidie voor een relatief lage prijs kopen, al dan niet om te kruisen met lokale koeien. Inmiddels zijn er al bijna zevenduizend naar Senegal gehaald. Ook wordt zaad van deze rassen voor inseminatie geïmporteerd.

„Je zou denken dat we daardoor al veel meer melk zijn gaan produceren”, zegt Oumar Fall, en haalt dan zijn schouders op. De secretaris van de Nationale Associatie voor de Intensivering van de Melkproductie – een collectief van veehouders – gaat voor op de megaveehouderij van hun president, vlak bij Dakar. Uit alle hoeken klinkt loom ge-moe. Onder een rieten afdak lummelen Montbeliards, kort geleden geïmporteerd en nu hier in quarantaine. Hun eigenaren zullen ze nog die week ophalen, zegt Fall, die er zelf vijf kocht.

chart visualization

Maar die productie dus. Het probleem, zegt hij: de wil is er, de middelen ontbreken. „Je kunt koeien hierheen halen, maar daar begint het pas.”

Het grootste obstakel is het gebrek aan voer. Dat probleem wordt alleen maar groter, ziet onderzoeker Moctar Gaye, die zich namens landbouwinstituut ISRA richt op de veehouderij. Door bevolkingsgroei wordt land schaarser, wat leidt tot conflicten tussen boeren en herders. Daar komt de klimaatverandering bovenop.

Gaye: „Om veevoer te verbouwen, heb je regen nodig. Maar hier valt op sommige plekken nog geen tweehonderd millimeter per jaar. Dan moet je irrigeren, maar dat is kostbaar.”

Europese melkkoeien hebben ook nog eens veel meer eten nodig dan zeboes. „Het gevolg is dat ze hier veel minder melk geven en dat het gros van de inseminaties mislukt.”

De sleutel, herhaalt Gaye, is genoeg voer. Geïmporteerd, desnoods. „Als we dat vraagstuk oplossen, kunnen we alles oplossen.” Misschien dat Senegal dan ooit zelfvoorzienend kan worden, vervolgt hij droogjes. „Maar we zijn nog très, très, très loin.”

Sira Sow (46), melkveehoudster, staat in de deuropening van een kleine opslagruimte terwijl ze haar koeien voert in het dorp Bingiel Dene.
Een zak melkpoeder waarmee Sira Sow haar gezin voedt. Alle verse melk van haar eigen koeien wordt ingezameld en verkocht.
Foto’s Guy Peterson

Poeder

Terug in het noorden blijkt hoe ver. Op een mat voor haar huis haalt Sira Sow (46) papieren uit een zak. Gouden ringen hangen zwaar in haar oren, net als bij veel Peul-vrouwen is haar kin getatoeëerd. Sinds een aantal jaren blijft ook zij in de droge maanden achter in haar dorp, Bingiel Dene, om melk te leveren aan de fabriek van La Laiterie. In het regenseizoen verdient ze veel geld, benadrukt Sow. Maar nu. „Mijn koeien lijden.”

Na tegenvallende regens liet haar man dit keer niet de gebruikelijke twaalf, maar zes koeien bij haar achter toen hij met hun kudde wegtrok. Maar ook die krijgt ze nauwelijks gevoed. Ter illustratie schuift Sow een uitdraai naar voren waarop in nette kolommen is bijgehouden hoeveel liter melk ze die maand leverde, hoeveel veevoer ze kocht en hoeveel krediet ze aan het eind over had. Februari 2025: -30.695 CFA-frank, min 47 euro. „Alles gaat op aan voer.”

In plaats van het beetje melk dat Sow iedere dag achterhield voor haar kinderen en zichzelf, gaat nu iedere druppel naar de fabriek. Want: zonder melk geen krediet, zonder krediet geen voer, zonder voer geen melk. Zelf drinken ze nu poeder, zegt de vrouw. Haar dochter legt een dichtgeknoopt zakje op de mat. Zo gaat het niet, besloot Sow. Volgend jaar trekt ze weer mee met haar man.

Melkveehoudster Coumba Sow verzamelt melk van een van haar koeien in Bingiel Dene.
Foot Guy Peterson


Piep-knor-prrrr-talieloe: luister naar serialisme zoals je naar het bos of naar de branding luistert

Alles moest anders, na de oorlog. De wereld van de Verlichting en de Romantiek was doodgelopen in het absolute nulpunt van menselijke beschaving. Hoe is poëzie mogelijk na Auschwitz? Hoe kun je doorgaan alsof er niets gebeurd is en proberen de Tiende van Beethoven te componeren?

De generatie muziekstudenten die na de oorlog rond de twintig was, wees de traditie daarom resoluut af. De autoriteiten van vroeger waren failliet, hun kunst was besmet. Zelfs de bouwstenen waaruit eeuwen muziekgeschiedenis waren opgetrokken, schoven ze terzijde: de toonladder van C majeur ontmaskerden ze als een hiërarchisch systeem waarin één noot belangrijker was dan alle andere. Nee: voortaan waren alle twaalf tonen in het octaaf gelijkwaardig.

Dat idee was in de jaren 10 en 20 ontwikkeld door Arnold Schönberg en zijn leerlingen Anton Webern en Alban Berg. In hun ‘twaalftoonsmuziek’ organiseerden ze de twaalf tonen in een ‘reeks’. Alle twaalf tonen kwamen één keer voor in zo’n reeks, en de eerste noot mocht pas weer klinken als de andere aan de beurt waren geweest. Octaven en drieklanken waren verboden, want te welluidend.

Die innovatie was de toekomst, oordeelde de jonge naoorlogse avant-garde. Alleen waren Schönberg c.s. niet radicaal genoeg geweest. Behalve toonhoogte moesten ook de andere ‘parameters’ van muziek in reeksen worden georganiseerd: toonduur, dynamiek, timbre, aanslag. De jonge avant-garde verzamelde zich in het Duitse Darmstadt, waar tijdens legendarisch geworden ‘zomercursussen voor nieuwe muziek’ een kettingreactie van innovaties plaatsvond.

In de zomer van 1951 was het ‘totaal serialisme’ een feit: als componist bedacht je de reeksen en een aantal bewerkingen, waarna het muziekstuk uitgerekend kon worden zoals je een wiskundige vergelijking oplost. De échte innovatie kwam na die zomer. Nu we de muziek hebben afgeschaft, hoe krijgen we haar weer terug?

Hoe klinkt het?

Seriële muziek heeft geen melodie of puls en komt vaak lukraak over, de samenhang tussen opeenvolgende klanken berust op onhoorbare concepten. Zulke muziek vergt dan ook een andere luisterhouding. Luister naar klankkleur – schril, warm, fluwelig, zwoel. Naar de ‘dichtheid’ van de klank, die steeds verandert, naar ‘snelheid’ of de mate van ‘verrassing’. Luister zoals je naar het bos of naar de branding luistert.

Wie moet ik kennen?

Pierre Boulez (1925-2016) en Karlheinz Stockhausen (1928-2007) waren de boegbeelden van het serialisme, samen met Schönbergs schoonzoon Luigi Nono (1924-1990). De Belg Karel Goeyvaerts (1923-1993) was waarschijnlijk de eerste die álle muzikale parameters serialiseerde (Nummer 2, 1951). In Nederland stond serialist Jan van Vlijmen (1935-2004) tamelijk alleen, terwijl Milton Babbitt (1916-2011) jarenlang zijn stempel op het muziekleven in de VS drukte. Zelfs de grote Igor Stravinsky (1882-1971) omarmde op late leeftijd het serialisme (Threni, 1958), wat de onontkoombare allure van de pontificale avant-garde tekent. Ze kleurde ook decennialang de curricula: minimal music-pionier Philip Glass (1937) componeerde als student seriële stukjes.

Wat moet ik luisteren?

Webern was het ijkpunt voor de naoorlogse avant-garde, met o.a. zijn Concert voor 9 instrumenten, op. 24 (1934). Nog een cruciale katalysator: de Mode de valeurs et d’intensités (1949) van Olivier Messiaen. Het radicaalst is Boulez’ beruchte Structures 1a for Two Pianos (1951). Toegankelijker, soms bijna jazzy, is Babbitts Three compositions for piano (1947). Met het vieren van de seriële teugels volgden de meesterwerken: Boulez’ Le marteau sans maître (1955), Nono’s Il canto sospeso (1956), Gruppen voor drie orkesten (1957) van Stockhausen.


Museum Fenix wil migratie vooral tot een weinig confronterend onderwerp maken

‘LOVE’ staat er in koeienletters tegen een muur in het nieuwe Rotterdamse museum Fenix. Het zijn de iconische letters van Robert Indiana, die het woord tijdens zijn leven in vele soorten en maten verbeeldde. Indiana gaf met dit woordbeeld aan waar het om draait in het leven, „voor de mens, waar ook ter wereld”, luidt het begeleidende tekstbordje. Het is waar: iedereen kan in de wereld wel wat liefde gebruiken, dus het is gerust een universeel ideaal te noemen. Dat universele is waar het Fenix om gaat.

Vrijdag opende Fenix, een museum over migratie. Het was een moment waarnaar dankzij een geoliede publiciteitsmachine reikhalzend werd uitgekeken. Het is niet het eerste migratiemuseum, maar het unieke van Fenix is dat ze kunst als middel gebruiken om één van de politiek ingewikkeldste onderwerpen vorm te geven. Geen historische benadering dus, maar zes thema’s: migratie, identiteit, geluk, grens, vlucht en thuis. Het idee is daarbij dat de bezoeker zijn/haar/hun „eigen richting kiest” in de collectietentoonstelling Alle richtingen. Daarnaast is er nog een ‘Kofferdoolhof’, waar naar verhalen geluisterd kan worden die bij enkele koffers horen. Anders dan bij de tentoongestelde koffers in bijvoorbeeld Auschwitz zijn ze hier keurig opgestapeld: roze Samsonitekoffers staan netjes op elkaar tussen oude hutkoffers en kleine koffers van vluchtelingen. Naast de vaste collectie en het overzichtelijke kofferdoolhof is er nog de fototentoonstelling The Family of Migrants.

Enkele kunstenaars kregen van Fenix expliciet de opdracht een werk te maken dat op het thema migratie inhaakt, daarnaast hangen en staan er veel bestaande werken over het thema. Kunst als middel te gebruiken is een geweldig idee: goede kunst biedt andere perspectieven, confronteert de kijker of raakt die emotioneel op een andere manier dan nieuws of cijfers dat doen. Fenix wil de bezoeker meenemen op een „ontdekkingstocht langs verhalen die ons verbinden”. Kunst als verbinding, ook dat is een goed idee voor wie de confrontatie moe begint te worden.

Raquel van Haver, ‘Luz Brilhante e Cintilante’, 2023-2025.
Foto Iwan Baan

Topwerken

De vraag is of het ook werkt. Om met het goede nieuws te beginnen: er zijn topkunstwerken van gerenommeerde kunstenaars, van Hans Holbein en Rembrandt tot aan Raquel van Haver en Steve McQueen waarbij kosten noch moeite zijn gespaard. En tussen die kunstwerken staan objecten die het thema van migratie vanuit verschillende kanten belichten. Daar zitten parels tussen: ontroerend zijn de cassettebandjes die werden opgestuurd toen videobellen nog niet bestond. En ook de tekst voor de buschauffeur in een boekje van een Surinaamse tante die in 1977 van Drachten naar Rotterdam reisde maar geen Nederlands kon, is heel mooi. Er ligt een vluchtelingenboot uit Lampedusa en een opgerolde UNHCR-familietent.

Daarnaast zijn er sterke foto’s te zien in The Family of Migrants. Nieuws- en documentairefoto’s met getraumatiseerde vluchtelingen, een vrouw die afscheid neemt van haar Oekraïense vriend die naar het front moet of groepen die de grens van Mexico over willen, laten niemand onberoerd.

Maar er is ook slecht nieuws: Fenix is overvloedig (‘on-Hollands’ wordt dat soms genoemd), maar dat is omdat er geen keuzes zijn gemaakt. De vluchteling onderweg wordt in The Family of Migrants gelijkgesteld aan een reiziger die het Vrijheidsbeeld fotografeert met het onderschrift ‘Welkom in New York’. Een foto van een Nederlandse emigrant die bijna klaar is om naar Brazilië te vertrekken hangt naast die van mensen op de vlucht voor de burgeroorlog in Libië. De reiziger wordt gelijkgesteld aan de vluchteling, vanuit het idee dat ook de eerste mens al op reis was. Wie migratie universeel wil aanpakken, maakt geen keuzes. Dat geldt voor zowel de fototentoonstelling, het kofferdoolhof als voor de vaste collectie en de objecten.

Yinka Shonibare, ‘Refugee Astronaut IX’, 2024.
Collectie Fenix

Afzijdigheid

Niet elk museum hoeft politiek te zijn, maar wanneer het om een museum over migratie gaat, is dat onontkoombaar. Dat zoiets kan zonder dat dat ten koste gaat van de kunst is vaak genoeg bewezen: bij Biënnales in Venetië bijvoorbeeld kwam het thema uitgebreid aan de orde. Ook daar met grote namen, mikkend op een groot publiek. Bij die exposities werd de vluchteling echter geen moment verward met de migrant of de reiziger. Aan het debat over migranten en asielzoekers dat al decennia lang vergiftigd is en steeds meer vergiftigd raakt, had via kunst een bijdrage geleverd kunnen worden. De verbeelding had hier voorop kunnen lopen in de hoop aan te sturen op medemenselijkheid in plaats van afzijdig te blijven door het op één lijn zetten van verhalen.

Door migratie de ene keer af te beelden met een opgerolde UNHCR tent als object, en een paar stappen verderop met een reisboekje van het echtpaar Wheeler (dat Lonely Planet bedacht) op een sokkel, wordt de angst voor de vreemdeling gerelativeerd – terwijl die ongetwijfeld even oud is als de eerste mens op reis. En dat geldt evenzeer voor de Delftsblauwe vaas uit 1896 van Nederlandse boeren in Michigan die graag iets met koeien en molens in hun huis wilden hebben, die in de buurt staat van een vluchtelingenboot uit Lampedusa.

Er is indrukwekkend werk te zien, zoals het knallende hek – Untitled (Gate) (2009) – van de Indiase kunstenaar Shilpa Gupta. Het hek ramt zo hard dat het stuc op de muur steeds verder afbrokkelt. Gupta wil zo invoelbaar maken hoe meedogenloos de klap is die vluchtelingen bij gesloten grenzen ervaren. Maar wat moet je daarna met Willem De Koonings Man in Wainscott (1969) in dezelfde zaal, die verbeeldt dat migratie verbonden is aan heimwee? De Kooning schrijft aan zijn vader dat hij, ondanks zijn succes in New York, nog steeds aan zijn geboortehuis denkt wanneer hij in slaap valt: wat is het verband tussen een vluchteling voor een gesloten grens en een beroemde schilder die aan zijn vader over heimwee schrijft?

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="below" data-description="Hana El-Sagini, ‘The Big Blue Slippers’ (2022). ” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Hana El-Sagini, ‘The Big Blue Slippers’ (2022). ” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/museum-fenix-wil-migratie-vooral-tot-een-weinig-confronterend-onderwerp-maken-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/16154624/data132333254-0ff3b6.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/museum-fenix-wil-migratie-vooral-tot-een-weinig-confronterend-onderwerp-maken-14.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/museum-fenix-wil-migratie-vooral-tot-een-weinig-confronterend-onderwerp-maken-12.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/museum-fenix-wil-migratie-vooral-tot-een-weinig-confronterend-onderwerp-maken-13.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/museum-fenix-wil-migratie-vooral-tot-een-weinig-confronterend-onderwerp-maken-14.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/05/museum-fenix-wil-migratie-vooral-tot-een-weinig-confronterend-onderwerp-maken-15.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/JNxMmatzAyugdhIu8bV-ltRr_Uc=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/05/16154624/data132333254-0ff3b6.jpg 1920w”>

Hana El-Sagini, ‘The Big Blue Slippers’ (2022).
Ugo Rondinone, ‘The Sun’, 2018.

Collectie Fenix, Foto Iwan Baan

Slippers

Het probleem komt mede door de keuze van de thema’s. ‘Identiteit’ omvat zo veel meer dan migratie – en zo worden de getoonde (goede) werken in een mal gepropt. Klimaatcrisis en slavernij: het zijn veel te belangrijke onderwerpen om hier een dienstbare rol te spelen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit The Big Blue Slippers (2022) van de Egyptische kunstenaar Hana El-Sagini. Ze zijn geplaatst in de categorie ‘thuis’: schoenen uit, slippers aan, kopje thee en gezellig. Er zijn heel andere associaties denkbaar: slippers op het strand, achtergebleven van een boot vol vluchtelingen; is die betekenis nu verdwenen? Ook in 2022 stelde El-Sagini (in Zwitserland) blauwe slippers tentoon, in de installatie A Dialogue Between a Wooden Moth and Blue Slippers – daar vormden ze een potentieel moordwapen voor het insect.

Hoewel zeker in het deel ‘Vlucht’ effect niet wordt geschuwd, en bij enkele geweldige werken ook wordt bereikt, maakt Fenix migratie tot een weinig confronterend onderwerp. Alsof we niet mogen vergeten dat er ook heel gezellige kanten aan zitten, dat je ook succes kan hebben als je vlucht (neem Einstein of Erasmus van wie respectievelijk een foto en schilderij hangen). En voor wie dat geluk niet heeft, die kan kijken naar The Sun (2018) van de Zwitserse kunstenaar Ugo Rondinone: tien takken in een cirkel goot de kunstenaar in brons om ze met bladgoud te bedekken. „Rondinone herinnert ons eraan dat de zon elke dag opkomt, overal ter wereld, voor iedereen. Want we wonen allemaal onder dezelfde zon.”

Maar dat de een meer zon krijgt dan de ander, blijft in het midden, dat mag de bezoeker zelf invullen. Voor wie wil bijkomen van deze „reis”, kan nakauwen op wat er te zien was in restaurant O van „sterrenchef” Maksut Aşkar. En kan daar nog even terugdenken aan Robert Indiana die niet alleen ‘LOVE’ als adagium had, maar ook ‘EAT’ in iconische letters omzette.

Robert Indiana, ‘Love’. Hier te zien in Parijs.

Foto Ian Langsdon


De Mount Everest wordt steeds drukker – schiet de commercialisering door?

„Jullie moeten blijven zitten waar je zit. Het weer is te slecht. Kan de klant lopen? Laat ’m maar gewoon zuurstof nemen.” De medewerker van het beroemde bergklimbedrijf Seven Summit Treks klinkt koel aan de telefoon. Hij zit onderuitgezakt op een stoel in een hippe koffiezaak in Nepalese hoofdstad Kathmandu. „Deze gast is een vip, zeg ’m maar dat hij alleen hoeft te betalen voor de zuurstofflessen die jullie tijdens het echte dalen gebruiken. Als het niet lukt, staat er straks een heli stand-by.”

Het koele café is voor Mingma Sherpa, eigenaar van Seven Summit Treks, een vaste werkplek. Vijftien jaar geleden richtte hij met twee broers, allemaal ervaren klimmers, een van de eerste Nepalese expeditiebedrijven op. Ze organiseren klimreizen in de Himalaya, in Nepal en buurlanden. En naar en op het kroonjuweel: de Mount Everest. Klanten van de expedities komen eerst naar Aloft Hotel, een sterrenhotel in de wijk Thamel, het toeristische backpackersparadijs in Kathmandu. In de hotellobby staan grote tassen en klimgereedschap hoog opgestapeld.


Seven Summit Treks staat bekend als bedrijf dat ver gaat voor zijn klanten – als ze het kunnen betalen. „We bieden vip’s ongelimiteerde zuurstof en volledige individuele begeleiding van een arts en gids. Maar je kunt ook met een groep mee – kost veel minder. Voor iedereen geldt: we kunnen de top niet garanderen. Maar we managen je klim”, zegt Mingma. De vip’s betalen 300.000 dollar, tien keer zoveel als een ‘normale’ klimexpeditie, waarbij een klant met een groep reist. Wie de klant is, voor wie de bedrijfsheli stand-by kan worden ingeroepen, en op welke berg, wil hij niet zeggen.

Op het moment van dat gesprek was de klimroute naar de Mount Everest nog niet uitgezet. Voorbereidingen waren in volle gang. Het toerisme en de extreme sporten in de Himalaya, op de Everest en andere hoge bergen, zijn van vitaal belang voor de Nepalese economie.

Maar elk jaar verschijnen in Nepalese en internationale media ook verhalen over dezelfde problemen: de berg raakt overvol met wandelaars, klimmers, expeditiebedrijven en waaghalzen, die allemaal hun gang kunnen gaan vanwege gebrekkige regulering. De Everest raakt bevuild en de risico’s nemen door drukte toe. Schiet de commercialisering van de Everest door? Eind april bracht NRC enkele dagen door met Nepalezen in de klimindustrie.

Helikoptervlucht

Base Camp South, de uitvalsbasis op 5.364 meter hoogte vanwaar de echte klim aan de Nepalese kant van de Everest begint, is van alle gemakken voorzien: van internet tot kroegen in tenten, tot elektrische dekens en koffie. Sommige spullen zijn absolute noodzaak, andere meer een luxe. Traditioneel wordt het meeste naar boven gesjouwd: door mensen en pakdieren. Steed meer touroperators zetten tegenwoordig helikopters of drones in. Klimmers die geen zin hebben om de hike naar het basiskamp af te leggen, kunnen ook een helikoptervlucht kiezen.

Puristen vinden dat de faciliteiten die steeds meer voor toeristen zijn ingericht, niet passen bij het ‘echte’ alpinisme. Ook vanuit de bevolking in de vallei en op de flanken van de bergkam klinkt kritiek op de uitwassen van deze industrie, die hun levens onherroepelijk veranderd heeft. Zit er een grens aan hoeveel de berg aankan?

Uitzicht op Namche Bazaar en de omliggende bergen in Nepal
Foto Mailee Osten-Tan/Getty Images

Via de Nepalese kant kunnen avonturiers tussen maart en juni Himalaya in. Toeristen maken wandeltochten en lopen tot aan Base Camp South. De fanatiekelingen en professionals richten zich op de echte klim die vanaf dat punt aanvangt: de zuidelijke route naar de top van ’s werelds hoogste berg, op 8.848 meter. Maar die eerste kilometers aan de voet van de Everest zijn voor de ‘echte’ klimmers en de toeristen hetzelfde. De voettocht van zo’n 65 kilometer voert hen door de zogeheten Kumbhu-vallei, vanaf het kleine vliegveld Lukla (op 3.000 meter hoogte) en duurt tien dagen tot twee weken. Het laatste ‘gewone’ dorp dat ze tegenkomen, is Namche Bazaar: op 3.440 meter.

Voor het beklimmen van de Everest tot aan de top zijn dit voorjaar, tot 11 mei, 456 verplichte vergunningen afgegeven door het ministerie van Toerisme van Nepal. In de vallei komen elke dag tot wel 700 toeristen binnen, volgens lokale autoriteiten.

Watermeloenen

Namche Bazaar was veertig jaar geleden een karige handelspost in de Himalaya. Zaterdag was er markt – voor goederen, voor groenten en voor het uitwisselen van nieuws. Alles moest te voet en met yaks of ezels naar boven worden gebracht. „Nu is Namche een bruisend dorp in het klimseizoen – ook voor ons, als inwoners. Vorig jaar werden er ineens watermeloenen verkocht. Nooit gedacht dat we die hier zouden krijgen”, lacht Kami Rita Sherpa (47), beheerder van een van de vele hotels in het bergdorp. „Dit gebouw had geen stromend water. Nu verwachten toeristen een eigen badkamer. We moeten ons aanpassen – en dat heeft onze gemeenschap veel gebracht.”

Het bergresort nieuwe stijl staat vol cafeetjes, er is zelfs een Ierse pub. Hikers slaan er de laatste benodigdheden in, van donsjacks tot wandelstokken. Je drinkt er cappuccino met uitzicht op enkele ‘achtduizenders’, bergen die hoger dan acht kilometer reiken.

Kami Rita Sherpa komt uit een roemrucht geslacht; zijn grootvader was in 1953 een van de postbodes die te voet het nieuws van de eerste succesvolle beklimming van Everest meldden in Kathmandu. Daar wachtten Nepalese autoriteiten en westerse media in spanning. Palden Sherpa rende zes dagen achtereen, totdat hij de hoofdstad bereikte. „Ik kwam er pas na zijn overlijden achter dat mijn grootvader zo’n historisch moment had meegemaakt. Hij werkte jarenlang als gids in de Himalaya voor buitenlanders. Dat was ‘gewoon werk’ – het betaalde goed, en er waren niet veel andere opties.”

Zonder de komst van koloniale pioniers die vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw een race naar de top van ’s werelds hoogste berg inzetten, zou de bevolking van Namche Bazaar en omliggende dorpen er waarschijnlijk nooit aan hebben gedacht de Everest te beklimmen. Lokaal staat de berg bekend als het heiligdom van een boeddhistische godin. De expedities huurden voor hun verkenningen arbeiders in uit de lokale gemeenschap, de Sherpa’s. Zij droegen materieel de berg op, sloegen kampen op en leidden de tocht omhoog. Inmiddels is de naam van deze etnische gemeenschap vrijwel synoniem voor de dagloners die in de klimindustrie werken.

Sommige Sherpa-gidsen hebben net zo goed een heldenstatus als de ‘buitenlandse klimmers’

Tegenwoordig is de positie van Sherpa’s veranderd: zij zijn niet meer de dragers, dat werk wordt veelal uitgevoerd door Nepalese seizoensarbeiders uit lagergelegen gebieden (en zij heten dan ‘sherpa’s’, met een kleine s). Bekende Sherpa’s begeleiden nog altijd de klim op de Everest, als gids – een positie met een hogere ‘status’ binnen klimexpedities. Sinds deze eeuw kropen steeds meer Sherpa’s onder de schaduw van de buitenlandse alpinisten uit. Sommige gidsen uit de gemeenschappen hebben net zo goed een heldenstatus als de „buitenlandse klimmers”, zoals ze worden genoemd. Ze richtten zelf expeditiebedrijven op, als Seven Summit Treks, om meer te kunnen verdienen aan de bloeiende industrie.

Met de komst van deze Nepalese bedrijven groeide de markt aanzienlijk.

Zo werd het wel steeds drukker in de Khumbu-vallei, op de hike naar Base Camp en de klim naar de top van de Everest. Neem de tocht van Lukla naar Namche Bazaar: een wandeling van veertien kilometer over bergpaden en uitgehouwen trappen, aaneengeregen door touwbruggen. De zwoegende toeristen – onder de georganiseerde excursies zijn veel pensionado’s, er lopen ook jongere sportieve stelletjes – worden gemakkelijk gepasseerd door de dragers, die alvast vooruitlopen om de bagage naar de volgende rustplaats te brengen. Sommigen tillen daarbij ladingen van veertig, vijftig kilo op de rug. Aan de tassen of houten draagframes hebben ze een kleine boombox, er klinkt dance-muziek.

File

Tijdens de hike ontstaat af en toe een oploopje, waar lopers moeten wachten op een karavaan pakdieren met proviand en gascilinders, of waar een mooi uitzichtpunt is. Maar zo’n ‘file’ is niets vergeleken bij de beruchte opstopping die zich nu in het klimseizoen vaak voordoet bij de top van de Everest. In 2019 ging een foto de wereld over van zo’n tweehonderd klimmers die in een rij wachtten om de laatste honderd meters af te leggen. In 24 uur kwamen tien mensen om – er ontstond een grote discussie over de drukte, die zou worden veroorzaakt door de commercialisering van de berg.

Dit is de hoogste berg ter wereld – dat betekent dat iedereen er een stukje van wil

Mingma Sherpa
Gids en ondernemer

Mingma Sherpa kent de discussie maar al te goed. „Luister: dit is de hoogste berg ter wereld – iedereen wil er een stukje van. En het is geen heuveltje, hè”, reageert hij lichtelijk geërgerd. Waarmee hij maar wil zeggen: daar passen heus wel wat mensen op.

Op de weg richting het dak van de wereld vinden enkele schiftingen plaats. De eerste groep – wandelaars, mensen die op eigen gelegenheid lopen – gaat tot Namche Bazaar. Dan volgt de trek naar Base Camp: sommige groepen toeristen gaan tot daar, en hiken dan weer terug. Op de route naar de top wordt het link. Experts van de expeditiebedrijven zetten de route uit over de zuidpas van de Everest – ze verankeren touwen en stalen ladders over verschuivende ijswanden, kraters en langs lawine-gevoelige sneeuwmassa’s. Klimmers acclimatiseren in vaste tussenkampen op de flanken van de berg. Het klimmen van Base Camp naar de top van de Everest kan nog tot een maand in beslag nemen. Voor de allerlaatste klim naar de piek moeten de omstandigheden optimaal zijn. Pas in een window met helder weer is het verantwoord om de laatste achthonderd meter door de ‘zone des doods’ af te leggen. De lucht is er heel ijl – en de klimmers moeten ook weer afdalen. Hoe meer mensen de droom opvatten om de Everest te beklimmen, hoe meer het dus dringen is.

Into Thin Air

Voor de Zweed Tommy Gustafsson, die sinds 2015 in Namche Bazaar woont, is het toenemend aantal mensen dat naar de Everest komt, niet zozeer het probleem. „Wie een exclusieve berg wil beklimmen, moet niet de beroemdste uitkiezen, dat spreekt voor zich. En er is niets mis met je daartoe wél aangetrokken voelen”, zegt de tanige man, die getrouwd is met een Sherpa-vrouw en een stichting oprichtte om het afval van de klimindustrie op te ruimen. De manier waarop sommige bedrijven hun expedities aanbieden, zit hem niet lekker. „Als ik hoor over expeditiebedrijven die hun klanten moeten laten oefenen met hun stijgijzers – dan klopt het niet. Zorg dat je de kennis en ervaring hebt om dit aan te gaan.”

Volgens Gustafsson hebben veel klanten van de commerciële, toeristische klimexpedities te weinig besef van de gevaren. „Het is hip om lijstjes af te werken: de professionals klimmen alle achtduizenders, of proberen zoveel mogelijk toppen in één seizoen te halen. In de hausse aan trends en records is er geen aandacht voor de risico’s die deze alpinisten nemen – maar die ze daarmee ook de arbeiders op de berg laten lopen.”

Bagagepersoneel in Lukla, Nepal haalt koffers en tassen van klimmers uit het vliegtuig vanuit Kathmandu.
Foto Mailee Osten-Tan/Getty Images

Het gekke is, stelt hij: de risico’s schrikken zelfs onervaren klimmers niet af. Sinds in 1992 de eerste commerciële expedities toeristen meenamen, een manier voor de professionele alpinisten om hun eigen expedities te financieren, gaat het aantal bijna elk jaar omhoog.

Sterker, zegt Gustafsson, hoe meer mensen er omkomen op de Everest, des te populairder de berg wordt. Dat fenomeen werd al kritisch beschreven door Jon Krakauer, die in 1996 naar Nepal kwam om de commercialisering van de klimsport te fileren. Dat seizoen was een van de dodelijkste uit de geschiedenis van de berg: acht klimmers kwamen tijdens hun afdaling om. Into Thin Air, dat hij daarover schreef, is inmiddels gewraakte literatuur in het alpinisme. Klimmers zijn het met Krakauer oneens over de toedracht. Maar in het jaar na de ramp meldden zich juist méér toeristen.

Heroïsche dingen doen

Aan de ene kant heb je de buitenlandse alpinisten, die vol passie en vastberadenheid hun leven wagen voor een droom. Aan de andere kant, de locals die „evenzeer heroïsche dingen doen, gewoon om hun gezin te voeden”, zegt de Amerikaanse journalist Ben Ayres, die al twintig jaar nauwgezet verslag doet van de klimindustrie in Nepal. Hij spreekt NRC, bepakt en bezakt met camera’s en laptops, vanaf zijn tocht richting Base Camp. Daar bemant hij dit voorjaar Everest Live, zijn eigen online platform voor berichtgeving over het klimseizoen.

Terwijl internationale media zich graag storten op de inmiddels bekende „frames” – drukte en afval – en mediagenieke professionele waaghalzen, gaat het volgens Ayres zelden over de sociale ontwikkelingen binnen de Sherpa-gemeenschap of anderen die „met hun arbeid zorgen dat de industrie draaiende blijft”. „En er zit nog vaak een koloniaal tintje aan de berichtgeving.” De kritiek op de drukte op de berg en slechte regulering wordt voornamelijk richting de Nepalese bedrijven geschoven. „Zij krijgen het verwijt dat in de hand te hebben gewerkt.”

Die bejegening verklaart de irritatie die een gesprek over de Everest-drukte opwekt bij Seven Summit Treks-eigenaar Mingma Sherpa. Bedrijven als het zijne kunnen het net zo goed als internationale operators aan om klanten stap voor stap te begeleiden, zegt hij. „Hoe meer mensen er omhoog willen, hoe meer mankracht er óók is op de berg om dat mogelijk te maken. Of om problemen op te lossen.” Hij zwaait met zijn telefoon. „We hebben moderne hulpmiddelen tegenwoordig, zoals helikopters.”

Klimmers óp de berg worden soms voor een nachtje terug naar de stad gevlogen

In de Khumbu-vallei, op de paden die tegen de Himalaya op kruipen, is constant het geluid te horen van rotorbladen boven ons. Helikopters brengen goederen naar Lukla, goederen naar Namche Bazaar of naar Base Camp. Of ze stijgen op vanuit Kathmandu om toeristen mee te nemen voor een rondje rondom de Everest. Zelfs klimmers óp de berg, die het acclimatiseren en wachten op goed weer in het kamp beu zijn, worden door sommige expeditiebedrijven voor een nacht of twee teruggevlogen naar de hoofdstad.

Hoteleigenaar Kami Rita Sherpa wordt er gek van: het zijn er te veel. En hij is niet de enige Sherpa die geïrriteerd is over het luchtverkeer. De gemeenschap heeft veel ontwikkeling en economische inkomsten te danken aan het toerisme en de klimsport. Maar juist de rappe vooruitgang dreigt die symbiose nu teniet te doen: door de helikoptervluchten zien mensen die langs de wandelpaden werken hun inkomsten teruglopen. Geen expeditie die nog laatste aankopen moet doen in de winkeltjes-aan-huis die overal langs dat wandelpad staan; klimmers die geen zin hebben in de hike vooraf, kunnen die overslaan. Daardoor komen er minder gasten in de hotels, minder expeditieteams die vragen om een vers gekookte lunch voor onderweg.

In januari hielden de inwoners van de dorpen, de expeditiebedrijven en de autoriteiten van het nationale park Sagarmatha een groot overleg. Kami was erbij. „We zeiden: de bedrijven kunnen het niet maken om onze broodwinning af te pakken. Alles rondom de Everest gaat via een vast patroon. Door de eerdere Sherpa-generaties kómen alle toeristen en klimmers hier.”

Het conflict liep hoog op. Sommige dragers dreigden met een staking; jongeren uit Namche Bazaar en andere dorpen blokkeerden de landingsplatforms met puin, zodat de helikopters niet konden landen. De koepelorganisatie van helikopterbedrijven stelde dat het te gevaarlijk was om nog te vliegen; de autoriteiten stelden een verbod in op commerciële helikoptervluchten die het klimmers mogelijk maken de hike naar Base Camp over te slaan.

Maar dat verbod haalde de start van het klimseizoen niet eens, vertelt Kami Rita Sherpa, terwijl er een helikopter over zijn hotel vliegt. „Ik heb niet de indruk dat de lokale autoriteiten écht sterk stonden tegenover de expeditiebedrijven”, zegt hij droogjes. „Die brengen natuurlijk veel geld in – en kunnen betalen om te mogen vliegen. Maar er komen hier niet alleen maar mensen die het om de top van de Everest te doen is”, gaat hij verder. „Veel toeristen willen van de bergen genieten, wandelen. Denk je dat zij het naar hun zin hebben als er steeds helikopters overvliegen?”

De helikopters bieden een uitkomst bij evacuaties of ziekte, geeft Kami toe. „Maar er moet een balans worden gevonden.”

Slecht weer

Sinds het bezoek van NRC bemoeilijkte slecht weer de verankering van de route op de berg en daarmee de progressie van de vele expeditieteams. Ondanks viparrangementen, geavanceerde technologie en infrastructuur laat de Everest zich niet zomaar bedwingen. Een plan om drones te gebruiken voor de bevoorrading van overnachtingsposten boven Base Camp, zodat sherpa’s de gevaarlijkste delen niet meermaals hoeven te bestijgen, kreeg al problemen. Eén crashte tegen een rotswand; onduidelijk is of de test doorgaat.

Maar woensdag bereikten de eerste teams de top van ‘s werelds hoogste berg. Dit weekend is de weersvoorspelling gunstig en worden meer pogingen verwacht.

De klimmers die het lukt, zijn de Nepalese autoriteiten dan net voor. De regering lijkt een limiet te zien aan de groeiende industrie. Komend najaar is de verplichte klimvergunning een stuk duurder. En in april werd besloten dat vanaf 2026 iedereen die naar de top wil door de expeditiebedrijven moet zijn gescreend. Geld alleen is onvoldoende voor het ‘halen’ van de Everest: je moet al minstens een Nepalese berg van 7.000 meter hebben beklommen.


Ewald Vanvugt (1943-2025) ontdekte in een Balinees archief dat de Nederlandse staat een opiumdealer was geweest

De Indiase prins Gopal is edel van geest, maar een huidaandoening drijft hem naar de stad. Een jonge Amerikaanse vrouw vergezelt hem, Jane; ze is hippie die de materialistische wereld ontvlucht. Twee ‘mensenkinderen’, zoals schrijver Ewald Vanvugt hen noemt, op zoek naar verlichting. Zijn boek heet Kus van lust, zaad van liefde uit 1972. Op het psychedelische gekleurde omslag liggen prins en prinses innig omstrengeld in een lotusbloem.

Schrijver en fotograaf Ewald Vanvugt werd geboren op 16 april 1943 in Den Bosch als jongste kind in een middenstandsgezin. „Zijn vader dreef in de Kerkstraat een winkel in levensmiddelen”, zegt zijn zoon Bertil, geboren in 1980. Vanvugt wilde altijd schrijver worden. Samen met zijn goede vriend en schrijver Peter ten Hoopen (1944) maakte hij verre reizen; hij trok met de bus of in een oude Mercedes door Turkije, Syrië, Iran, Afghanistan, India en Nepal.

Vanvugt zocht verlichting in oosterse filosofieën. In de Indiase stad Amritsar situeerde hij het reisboek La ilaha illala (1971). Hij voelde zich thuis in Azië; liep op goudkleurige sandalen door tuinen en bazars, zong samen met kinderen. Op een van zijn reizen ontmoette hij op het strand van Goa in India Marrie van der Leden, met wie hij zou trouwen.

Zijn autobiografische debuut Een bizonder vreemde dief (1964) veroorzaakte in Den Bosch ophef. Als tiener had hij zijn zestienjarige vriendin zwanger gemaakt, dit was in het katholieke Brabant van destijds een taboe. Vanvugt vertelt erover in de podcast Wilde Haren ( 2020). Vooral pastoor P.J.A.M. Lücker (1905-1984) ageerde fel tegen het jonge stel; Ewald moest in een opvoedingsgesticht en het meisje mocht Ewald nooit meer zien. Op Lückers gezag werd het boek door de politie in beslag genomen. Inmiddels kende Vanvugt journalist en dichter Simon Vinkenoog uit Amsterdam, die hierover een persbericht verspreidde voor het ANP: „Pastoor verbiedt boek”.

Vanvugt zelf nam in zijn roman wraak op Lücker, die hij provocerend vergeleek met de protestantse kerkhervormer Maarten Luther. Hij schrijft dat de „draagster abortus had geweigerd” en dat hulp werd ingeroepen van „geestelijken […] die haar presten en gek maakten tot zij toegaf mij niet meer te zullen ontmoeten”. Dat laatste blijft in de podcast een open vraag.

Middelmatige critici

Van zijn debuut werden twintigduizend exemplaren verkocht. Het schandaal leverde Vanvugt landelijke bekendheid op als controversieel schrijver. Hij begon te publiceren in Hitweek, de Volkskrant, Playboy, De Groene en Vrij Nederland. Reisverhalen, maar ook stukken over genotsmiddelen als lsd. Voor het jongerenprogramma Uitlaat (VARA) van Wim de Bie maakte hij het oudste, nog bestaande interview met W.F. Hermans naar aanleiding van diens polemiek Mandarijnen op zwavelzuur (1964) waarin Hermans de vloer aanveegt met de Nederlandse quasi-letterkundigen en critici, een „samenzwering van middelmatigheid”.

Ook figureerde Vanvugt in de jongerendocumentaire De Tijd Geest (1968) van Johan van der Keuken en was hij betrokken bij het Sigma Project, met beeldend kunstenaar Tjebbe van Tijen en saxofonist Willem Breuker. Dit was een doorlopende performance met film en straatkunst. Op zijn reizen maakte Vanvugt duizenden foto’s van werklieden, cross-dressers, pelgrims, muzikanten, rokers en ook koloniale monumenten.

Extreem winstgevende handel

In het begin van de jaren tachtig verbleef Vanvugt met zijn vrouw en hun twee kinderen (inmiddels was ook dochter Margita geboren) op Bali. Daar vielen hem de schellen van de ogen: in de bibliotheek Kirtya Gedong Liefrinck-van der Tuuk onderzocht hij waarom Bali pas in 1906 door Nederland was veroverd. Officieel om de winstgevende opiumhandel uit smokkelaarshanden te houden, maar de werkelijkheid lag anders: de handel was zo extreem winstgevend dat het Nederlandse koloniale bewind die zelf wilde beheren en de winst opstrijken.

Vanvugt publiceerde hierover het baanbrekende, vuistdikke boek Wettig Opium (1985). De ontdekking van koloniale wantoestanden vormde een kentering: de hippie werd historicus, de meditatieve zoeker een geducht multatuliaans polemist. Thom Hoffman, acteur en schrijver, noemt hem een forerunner in de kritische publicaties over Nederlands-Indië die „voor zijn onthullingen en enorme feitenkennis veel te weinig credits kreeg”. Vanvugt was een van de weinigen die „tegen de stroom van nostalgische auteurs in roeiden” en een omslag veroorzaakten in het koloniale denken.

Hij was zelf gebruiker van bewustzijnsverruimende middelen, vandaar zijn belangstelling voor opiumhandel

Helaas werd Vanvugt als „zelfbenoemd historicus in academische kringen ondergewaardeerd, vaak vergeefs zoekt men zijn werk in de bibliografie”. Wetenschappers sloten hem buiten, zeer tot zijn verdriet. Dat Vanvugt zich bemoeide met de koloniale misstanden is niet vreemd, zegt Van Tijen: „Hij was zelf gebruiker van bewustzijnsverruimende middelen, vandaar zijn belangstelling voor opiumhandel.”

Ewald Vanvugt, 1998
Foto Hans Steinmeier/ANP

Kees de Koning, oprichter van het platenlabel Top Notch, zorgde ervoor dat Vanvugts studie Roofstaat: De zeven grofste misdaden van Nederland overzee (2016) werd uitgegeven, een boek van 856 bladzijden. Ook kwam een compacte versie uit: „Ik vond het belangrijk dat mensen de keerzijde van het kolonialisme leerden kennen”, zegt De Koning. „Het onderwijs schiet daarin tekort. Artiesten van mijn label vroegen ernaar: wat deed Nederland precies in Suriname of Indonesië? Men kijkt hier nog altijd weg als het gaat om koloniale misstanden, zoals mensenhandel, slavernij, zelfverrijking. Er is grote behoefte aan kennis. Ewald geeft die door als geen ander. Hij was een wegbereider.”

Roofstaat compact was bedoeld voor een jongere generatie. Daarom nam De Koning het initiatief het boek te presenteren in poptempel Paradiso in Amsterdam. Mede door een enthousiast optreden van Adriaan van Dis bij De Wereld Draait Door werd Roofstaat een succes.

Op latere leeftijd, vanaf 2005, werkte Vanvugt samen met Frank de Jong, medewerker van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). „Wij beschikken niet alleen over zijn foto-archief, ook over manuscripten, reisbrieven en boeken. Zo’n vijftien jaar geleden openbaarde zich bij Ewald de ziekte van Parkinson, daaraan is hij overleden. Voor die tijd wilde hij zijn fotocollectie ordenen en rubriceren, vooral de duizenden reisfoto’s. Hij liet zich vaak fotograferen door straatfotografen. Altijd viel me op dat het leek of hij zich aanpaste aan het land waar hij doorheen reisde, alsof hij geen vreemdeling was. Dat was wonderbaarlijk.”

Ewald Vanvugt overleed op 11 april in het Rosa Spier Huis in Laren.


Hoe te onderhandelen met Trump

En weer is de halve wereld aan het raden wat Trump wil. Gelooft hij echt in protectionisme om fabrieken terug te halen naar de VS? Of is zijn handelsoorlog vooral een dreigement, een manier om zijn macht te etaleren? „These countries are calling us up, kissing my ass, they are dying to make a deal”, aldus Trump.

Voor beide Trumps zijn aanwijzingen te vinden. Neem de afspraken die het Witte Huis maakte met China. Vrij plots zijn de torenhoge heffingen op Chinese import (145 procent) verlaagd naar ‘gewoon’ hoog (30 procent). Wat Trump heeft gewonnen met deze handelsheisa met China is moeilijk te zien. Trump is een brandstichter die zich voordoet als een brandweerman, schreef econoom Paul Krugman. Maar echt blussen doet Trump niet. De heffingen worden slechts tijdelijk verlaagd; er moet verder worden onderhandeld.

Ook de afspraken die de VS vorige week maakten met het VK kan je geen deal noemen. Vaag, niet uitgewerkt, niet legally binding.

Hier zien we de Trump die pocht met deals die weinig voorstellen en landen laat bungelen. Maar ook Trump de protectionist krijgt ruimte. De Amerikaanse heffingen blijven historisch hoog. Trump kan nog steeds op elk moment wisselen van rol: van protectionist naar machtswellustige oppervlakkige dealmaker, en terug.

Stop met ‘sanewashen’

Vier maanden lang is de wereld nu met de vraag bezig: wat wil Trump? Sommigen zien een plan om het wereldwijde financiële en economische systeem te herschikken zodat de VS er meer voordeel van hebben. Anderen vinden: stop met het rationaliseren van dom en democratie-ondermijnend beleid. Stop met sanewashen.

Midden in deze wervelstorm staat de Europese Unie. Militair afhankelijk van de VS, kwetsbaar voor de machtspolitiek uit de VS en China, ingesteld op een wereldorde die zich netjes houdt aan de regels. Een continent met weinig eigen grondstoffen en energiebronnen en dus afhankelijk.

Hoe moet de EU reageren op de handelsoorlog van Trump? Er zijn economen die adviseren niks te doen. Terugslaan met importheffingen zou vooral de Europese economie pijn doen. Maar er zijn ook economen die leunen op speltheorie om te adviseren met gelijke munt terug te slaan, en direct te stoppen als Trump wil deëscaleren. Precies zoals China heeft gedaan.

„Alle economen zijn het erover eens dat landen die terugslaan zichzelf pijn doen,” zegt Steven Brakman, hoogleraar internationale economie. „Het maakt import die je nodig hebt kunstmatig duur. Waarover economen van mening verschillen is de vraag: hoe krijg je Trump terug in zijn hok?” Er zijn economen die zeggen: doe juist niks, dát maakt ’m gek. „Ik zou eerst proberen te achterhalen wat hij wil. Ik denk dat hij gevoelig is voor wat zijn rijke vrienden vinden en voor onrust op de financiële markten. Speel daar op in.”

Dat kan door gericht terug te slaan met heffingen op Amerikaanse producten waarvoor alternatieven zijn. Europeanen kunnen makkelijk een Scandinavische of Spaanse spijkerbroek kopen als Amerikaanse broeken duurder worden. Hier heeft de EU al slimme plannen voor.

De EU moet vooral tijd kopen

Maar die slimme strategie wordt direct ondermijnd als de VS dreigen Europa militair niet meer te steunen. „Europa redeneert nog steeds vanuit een wereld waarin nette schotten tussen beleidsterreinen staan,” zegt Arthur van Riel, hoogleraar en wetenschapper bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. „Trumps regering ruilt alles tegen elkaar af: militaire steun, handel, economisch beleid. En Europa is voor veel van de VS afhankelijk. Onze enige macht is de omvang van de Europese markt.” Essentieel is daarom dat de EU zich niet uit elkaar laat spelen.

Trump ruilt alles tegen elkaar af: militaire steun, handel, economisch beleid

Net als Brakman vindt Van Riel het goed dat de EU rustig reageert. Van Riel: „Tijd winnen is belangrijk. Die heeft Europa nodig om onafhankelijker te worden.” Om militair sterker te worden bijvoorbeeld, en minder afhankelijk van Amerikaanse techdiensten. „Wat nog onvoldoende doordringt in Europa: we moeten pijnlijke keuzes maken. Tussen maximale welvaart, weerbaarheid en morele waarden.” Autonomer worden kost geld. „En om weerbaarder te worden moet de EU waarschijnlijk deals sluiten met landen waartegen het morele bezwaren heeft.” Dat betekent niet: dichter tegen China aankruipen. Van Riel: „Dat is enorm risicovol. Xi en Poetin trekken samen op.”

De EU kan zichzelf onafhankelijker maken door meer te integreren, zegt Van Riel. Lidstaten leggen nog steeds veel nationale eisen op aan producten. Die vormen in de praktijk een even hoge handelsbarrière als een onderlinge importheffing van 44 procent, berekende het IMF. „Verbeter de integratie en Europa wordt welvarender, onafhankelijker én weerbaarder.”

Meer zekerheid krijgen landen niet door een deal met Trump te sluiten. Meer zekerheid krijgen landen louter door minder met de Amerikanen te handelen. Dat geldt ook voor bedrijven.

Brakman: „Met Trump is er geen lange termijn meer. Trump is een serie kortetermijnschokken. Bovenop de enorme economische onzekerheid die hij creëert, komt grote institutionele onzekerheid: ondermijnt Trump de democratie? Hoe sterk is de rechtsorde in de VS nog?” Bedrijven wachten af, investeren niet. „Dat werkt verlammend voor de economie in de VS.”

Trump wil de macht van de VS te gelde maken, er meer aan verdienen, maar uiteindelijk ondergraaft hij daarmee die macht. Een handelsdeal is daarom voor de EU niet het hoogst haalbare. Tijd kopen om minder kwetsbaar te worden wel. Daarbij hoort ook: aan je burgers vertellen dat deze nieuwe wereldorde geld kost.


Opinie | Nederland loopt sneller onder water dan je denkt

In 2010 werden Bonaire, Sint Eustatius en Saba – samen Caribisch Nederland – bijzondere gemeenten van Nederland. Daarmee werd gekozen voor een directe relatie met ‘Den Haag’, in de hoop op een betere toekomst. Inmiddels zijn we vijftien jaar verder en moet worden vastgesteld dat deze bestuurlijke constructie steeds stroever functioneert. De beloofde gelijkwaardigheid blijkt illusoir en de bestuurlijke praktijk is ineffectief, versnipperd en contraproductief. Een fundamentele heroverweging is nu nodig.

Als kwartiermaker van de Klimaattafel Bonaire heb ik van dichtbij gezien hoe kwetsbaar het eiland is voor klimaatverandering – en hoe moeizaam Nederland daarop anticipeert. Terwijl het KNMI klimaatscenario’s publiceert en het kabinet geld uittrekt voor adaptatieprojecten, blijft de echte uitvoeringskracht uit. Er is pas anderhalf jaar na mijn advies een voorzitter van de klimaattafel benoemd. En tegelijkertijd blijven losse plannen en beleidsintenties zich opstapelen, zonder centrale regie of effectieve coördinatie.

Structuur en handhaving ontbreekt

De klimaatuitdagingen zijn urgent. De Vrije Universiteit Amsterdam stelde vast dat een vijfde van Bonaire tegen het einde van deze eeuw door de zee kan worden opgeslokt. Greenpeace en eilandbewoners zijn daarom een rechtszaak gestart tegen de Staat wegens nalatigheid. De gevolgen van klimaatverandering – zware regenval, hitte, erosie en verdwijnend koraal en aangetast mangrove zijn al zichtbaar.

Toch ontbreekt het aan structuur, prioritering en handhaving. Loslopende geiten vreten het eiland kaal met een dramatische erosie als gevolg, maar maatregelen blijven uit. Bonaire telt 32.000 loslopende geiten; op Saba werd het aantal teruggebracht van vijfduizend naar vijftienhonderd met een effectieve premie per ingeleverd dier. Het kan dus wel – als men wil.

Lees ook

Hoe houdt Bonaire het droog? Ook het Caribische eiland krijgt nu een ‘klimaattafel’

Bonaire loopt grote risico’s door de gevolgen van klimaatverandering. Het eiland dreigt te overstromen door zeespiegelstijging en de toename van hittegolven

Het probleem is niet alleen gebrek aan beleid, maar een overmaat aan bestuurlijke bemoeienis. De eilanden worden overspoeld door goedbedoelde bezoeken van bewindspersonen, Kamerleden, hoge ambtenaren en zelfs de Raad van State. Met als klap op de vuurpijl deze week de premier.

Geen enkele gemeente in Europees Nederland ziet zoveel bestuurlijke drukte. Deze ‘invasie’ – zoals ik het eerder noemde – legt een disproportionele druk op lokale ambtenaren, die al overbelast zijn. Elk bezoek brengt opdrachten, maar weinig structurele ondersteuning. Dat werkt verlammend.

Systeemfout

Deze overbelasting is het gevolg van een systeemfout. De BES-eilanden zijn gemeenten, maar missen de provinciale tussenlaag die in Europees Nederland fungeert als buffer en coördinator. Daardoor bemoeien zich nu zeven departementen rechtstreeks met microgemeenten van enkele duizenden inwoners. Dat is inefficiënt en contraproductief. Ik heb daarom voorgesteld om het provinciemodel te overwegen: een tussenlaag die de vertaalslag kan maken van nationaal naar lokaal beleid, zonder extra bestuurlijke drukte. Provincies beschikken over uitvoeringskracht, inhoudelijke expertise en bestuurlijke nabijheid – precies wat nu ontbreekt.

De departementen lijken niet happig op dit idee. Ze houden de touwtjes liever zelf in handen – al leidt dat tot een dramatische bestuurlijke spaghetti. De suggestie om een taskforce van twaalf ambtenaren uit gemeenten, provincies en waterschappen voor twee jaar te detacheren in Caribisch Nederland, werd genegeerd. Jammer, want het zou concrete en uitvoerbare hulp zijn. Ook provincies zelf blijven opvallend stil, al toonden enkele Commissarissen van de Koning eerder wel interesse. Bestuurlijk Nederland lijkt de discussie te mijden uit angst de koloniale gevoeligheden aan te wakkeren. Maar juist uit respect en gelijkwaardigheid moeten we het debat wél voeren.

Als we de eilanden daadwerkelijk als volwaardige gemeenten willen behandelen, dan hoort daar niet alleen respect bij, maar ook volwassen bestuurlijke verhoudingen. Die ontbreken nu. De vele losse beleidslijnen en pilots monden zelden uit in structureel beleid.

Ook op klimaatgebied ontbreekt regie. Klimaatadaptatie vraagt om integrale langjarige planning. Toch is er op Bonaire geen enkel centraal coördinerend orgaan met mandaat en middelen. De Deltacommissaris, de in Nederland bij uitstek deskundige op het terrein van adaptatie, zou hier een belangrijke rol kunnen spelen – met een eigen bureau op het eiland. Maar ook dit idee stuit op bureaucratisch onwil en departementale schroom.

Tijd dringt

Het gebrek aan daadkracht is extra schrijnend omdat de tijd dringt. In de bestuurlijke afspraken tussen Europees en Caribisch Nederland wordt ‘beleidsvrijheid’ geprezen, maar zonder uitvoeringsmacht blijft het een fata morgana. Lokale bestuurders kunnen hun reguliere taken nauwelijks aan, laat staan dat ze nieuwe projecten kunnen dragen. Tegelijk worden ze overvoerd met regels, eisen en goedbedoelde plannen. Dat is geen verwijt, maar een constatering: de eilandelijke overheden worden overvraagd.

Ook de klimaatparadox is pijnlijk. De Klimaatwet en het Klimaatakkoord van Parijs gelden niet voor Caribisch Nederland, hoewel het formeel onderdeel is van Nederland. Het kabinet belooft nu beterschap, maar de uitvoering blijft steken. Inmiddels zijn er klimaatscenario’s en een klimaatatlas, maar budgetten ontbreken. Het is te danken aan Greenpeace dat het thema überhaupt weer op de Haagse agenda staat.

Wat nodig is, is politieke moed. Moed om de oude bestuursafspraken open te breken. Moed om de provincie als tussenlaag te heroverwegen. Moed om met minder Haagse bemoeienis méér slagkracht op de eilanden te realiseren. En vooral moed om niet opnieuw te kiezen voor pappen en nathouden, voor rapporten en verkenningen die verdwijnen in lades.

De BES-eilanden verdienen beter. Niet uit medelijden, maar omdat het goed bestuur vereist. We moeten kiezen: of we blijven hangen in een hybride systeem vol goede bedoelingen maar zonder resultaat, of we maken eindelijk werk van een robuuste, rechtvaardige en werkbare bestuursstructuur.

Mijn advies is helder: maak die keuze. En maak haar nu. Mijn advies aan het kabinet over een Klimaattafel gaf ik de titel ‘Het is nooit te laat’. Het vorige kabinet schreef in een reactie: ‘Maar het is wel vijf voor twaalf’. We zijn inmiddels ver over tijd, het klimaat wacht niet.

Lees ook

Hoe voorkom je dat dit park op Bonaire de zee in spoelt? Twee studenten uit Velp zoeken het uit

Washington Slagbaai Nationaal Park was kaagevreten door geiten.


Het wij-gevoel op je werk heeft niet alleen maar voordelen

Ons zelfbeeld wordt onder meer bepaald door de groepen waar we onszelf toe rekenen. In de psychologie heet dat social identity theory (SIT). Ons werk speelt hierin een belangrijke rol. Onderzoekers hebben vastgesteld dat deze identificatie op meerdere niveaus speelt. We zien onszelf bijvoorbeeld als lid van een team, maar ook als onderdeel van een bedrijf of een beroepsgroep. Voorbeeld: „Ik ben advocaat bij Jansen & Tilanus en ik zit bij het clubje dat fusies en overnames doet.”

Voordelen

Jezelf zien als lid van een team heeft voordelen. Psychologische bijvoorbeeld. Je gaat positiever naar jezelf kijken, je ervaart meer voldoening in je werk en vindt meer stabiliteit en houvast in deze ietwat chaotische wereld. En er zijn ook gewoon praktische voordelen, zoals de bereidheid om elkaar te helpen. Grappig: om deze voordelen te genieten, hoef je niet eens een actief of gewaardeerd medewerker te zijn. Gewoon jezelf zien als lid van het clubje is voldoende. Identificatie met een groep leidt ook tot allerlei werkvoordelen. Voor de hand liggend: lager verzuim, minder verloop, hogere prestaties. Verrassender: identificatie bevordert zelfsturing. Medewerkers die zich sterker identificeren met hun team of bedrijf, houden elkaar meer aan afspraken en groepsnormen.

Nadelen

Maar jezelf definiëren aan de hand van je werk kent ook risico’s. Iedereen herkent de loyaliteitsconflicten waartoe werk kan leiden. Het voelt goed om nog even door te halen op de zaak én het voelt goed om op tijd thuis te zijn bij je partner en kinderen. Lastig. Recent onderzoek laat zien dat groepsidentificatie ook leidt tot het letterlijk, biologisch overnemen van de stress van collega’s. Onderzoekers stelden in een experiment vast dat wanneer een teamlid onder druk wordt gezet, andere teamleden die dit waarnemen meer van het stresshormoon cortisol aanmaken.

Verlies

Een belangrijk nadeel van werk als identiteitsverschaffer is dat werk zomaar kan veranderen of verdwijnen. Organisatieveranderingen, met name fusies en overnames, kunnen bijvoorbeeld leiden tot verlies van identiteit. Dat heeft een negatieve invloed op het welzijn van medewerkers. Ze ontwikkelen bijvoorbeeld depressieve gevoelens en worden minder tevreden met hun leven. Dat kan deels worden opgevangen als leidinggevenden medewerkers helpen om vertrouwen te krijgen in de nieuwe club en waar deze voor staat. Ook pensionering kan leiden tot een identiteitscrisis. Als je je sterk identificeert met je werk – iets wat bijvoorbeeld geldt voor politieagenten – dan kan dit verlies leiden tot gezondheidsklachten en zelfs tot een lagere levensverwachting.

Ik werk dus ik ben

Of ik het nu fijn vind of niet, werk speelt een stevige rol in mijn identiteit: ik werk dus ik ben. Dat heeft voor- en nadelen. Maar goed, dat geldt ook voor veel andere identiteitsverschaffers. Wie voor Ajax is, op NSC stemde en in een Tesla rijdt, heeft het momenteel ook niet makkelijk.

Ben Tiggelaar schrijft wekelijks over persoonlijk leiderschap, werk en management.


Opinie | Achter het aanstekelijke wijnverhaal volgde de advertentie, werd zo de grens tussen journalistiek en commercie overschreden?

‘Wedden om een kist bordeaux dat ik de tien uitglijers vandaag nog haal?” schreef de lezer (46 jaar abonnee) dinsdag aan het begin van de middag. Ik durfde het niet aan. De man had voor elven al vijf fouten aangewezen. Geen ingewikkelde kwesties, maar grotendeels verschrijvingen die bij rustig nalezen gewoon gevonden moeten worden; of dat nu gebeurt door de auteur zelf of door een eindredacteur.

Vaak meldde deze lezer zijn fouten via de knop ‘Mail de redactie’ onder artikelen, maar hij had niet het idee dat dit structurele aandacht voor de kwestie opleverde. Dan maar naar de ombudsman, al kan die ook niet veel meer doen dan aandacht vragen voor wat op de redactie de ‘foutenlast’ heet. Er is een behoorlijke groep lezers die NRC dagelijks missers meldt; een aantal meent dat de hoeveelheid fouten toeneemt. Dat laatste heb ik niet onderzocht – en ik kom ook in oudere kranten de gekste dingen tegen – maar het past een redactie om deemoedig het hoofd te buigen in het aangezicht van een serie slordigheden. Hoe triviaal een ontbrekend voltooid deelwoord in een zin ook lijkt, zulke slippertjes suggereren haastwerk en dat straalt af op de inhoud van de verhalen. (Hier past ook de aantekening dat ook de ombudsman niet zonder zonde is.)

De lezer haalde de tien fouten zonder veel moeite. Dat hij „een kist bordeaux” voorstelde als inzet voor de weddenschap was trouwens geen toeval. Behalve de tien fouten had hij een elfde aanmerking. Die betrof het verhaal Wijn drinken doe je met open vizier in het katern Leven van dinsdag (13/5). Redacteur Melle Meijer vertelde daarin aanstekelijk over zijn ontwikkeling van wijn-onverschillige tot wijnliefhebber (die geen wijnsnob wil zijn). Aanleiding was de door Meijer geschreven online NRC Masterclass Wijn drinken voor beginners. Daar werd een paar pagina’s verder in de editie groot voor geadverteerd. Dat gaat wel erg ver, vond de lezer. Had hij hier nu gewoon zitten lezen hoe NRC reclame maakte voor een eigen wijncursus? „Na op de aanmeldknop gedrukt te hebben mag je eerst digitaal Plus-abonnee worden. Dat zal niet zonder bijbetaling zijn.”

Masterclass wijn

Eerst over de masterclasses, die in feite kortlopende nieuwsbrieven zijn. Ze zitten in het pakket waarmee NRC – in het licht van het dalende belang van ‘papier’ – het zogenoemde Plus-abonnement aantrekkelijker wil maken. Naast journalistieke producten als exclusieve nieuwsbrieven, bevat dat bijvoorbeeld ook gratis e-books. Overigens zijn alle lezers die een vorm van papier in hun abonnement hebben, Plus-abonnee; zo’n 85 procent van het totale abonneebestand. Er zijn nu vijf masterclasses, onder meer over zaken als het Amerikaanse kiesstelsel en het schrijven van goede verhalen.

Die over wijn benoemt ook de schadelijkheid van alcoholgebruik, blijkt uit de aankondiging die de deelnemers krijgen: „De mythe dat een glaasje rood per dag goed zou zijn voor de bloeddruk is alweer een tijd geleden gesneuveld. Daar gaat het slotdeel over, waar je ook kennis gaat maken met een paar goede alcoholvrije alternatieven.”

Maar eerst was er het verhaal in de krant, samenvallend met een reeks advertenties voor de masterclasses. Volgens Meijer was een van de doelen van het artikel om in de editie de aandacht op de cursus te vestigen. Redacteur Anna Vossers, verantwoordelijk voor het Leven-katern, is als eindredacteur betrokken bij de masterclasses en vroeg hem het artikel te schrijven. „Ik vind dat goede journalistieke producties waar veel werk in zit aandacht verdienen. Het leek me de moeite waard om die ook in het katern een plaats te geven.” Wat haar betreft gaat het om een journalistieke afweging, waarbij meespeelt dat het aanbod voor Leven-verhalen niet altijd overweldigend is. Al eerder, op 22 april, verscheen het artikel Ik ging in relatietherapie met mijn telefoon van de auteur van de masterclass Stoppen met scrollen, ook toen vergezeld van een advertentie.

Adjunct-hoofdredacteur Lucas Brouwers benadrukt dat NRC-journalistiek langs verschillende wegen tot de abonnee komt en dat het belangrijk is om lezers op het hele aanbod te wijzen. „Vandaar dat we adverteren als we een nieuwe podcast uitbrengen of een e-book aanbieden.” Aandacht vragen voor de masterclass was volgens hem niet de bestaansreden voor het artikel. „Dit is géén advertorial, maar een zelfstandig journalistiek verhaal.”

Inderdaad zijn er verschillende vormen van kruisbestuiving binnen NRC: in podcasts gaat het vaak over artikelen op de site, de (Plus-)nieuwsbrief Machtige Tijden van Tom-Jan Meeus verschijnt op maandag in bewerkte vorm in de krant – en online met aanmeldlinkje. Bovendien zijn de masterclasses beschikbaar voor het overgrote deel van de abonnees. De artikelen gingen ook niet over het maken van de masterclass, wel werd er in een kader bij het verhaal op gewezen.

Toch begrijp ik de kritiek van de lezer wel. Want wat hij zag, telt ook. Dat was een prominent verhaal dat aandacht vroeg voor iets waar tezelfdertijd royaal voor werd geadverteerd; dat zet je al snel op het spoor dat advertentie en artikel zich weliswaar aan weerszijden van de ‘Chinese Muur’ tussen journalistiek en commercie (in dit geval de abonneewerving) bevinden, maar dat ze uit dezelfde koker komen. Daarbij helpt het niet dat de illustraties bij het artikel van dezelfde makelij zijn als die bij de masterclass. Ook is het online kader bij het verhaal dat doorlinkt naar de masterclasses groot en prominent. Hoe logisch het verlangen ook is om abonnees te wijzen op het brede aanbod van NRC, de schijn dat redactionele ruimte een verlengstuk is van zakelijke belangen, zou ik liever vermijden.

Arjen Fortuin

Reacties: [email protected]


Techbaas Slootman uit Huizen werd miljardair in de VS: ‘De winnaar blijft’

De permanente angst ingehaald te worden – Silicon Valley-veteraan Frank Slootman (66) had er zijn hele werkzame leven last van. Maar ruim een jaar na zijn pensionering kan de geboren Huizenaar, die drie techbedrijven naar de Amerikaanse beurs bracht en zó rijk werd dat geld geen betekenis meer heeft, concluderen dat hij iedereen is voorgebleven. Dat hij de langste adem had, met zijn hyperfocus op groei en zijn afkeer van positieve discriminatie en het in de watten leggen van werknemers.

Iedereen in de Amerikaanse techwereld kent de uitgesproken Slootman, maar in zijn geboorteland Nederland is de miljardair – die zich jaren geleden al keerde tegen het diversiteitsbeleid van grote Amerikaanse ondernemingen en zo’n 100 miljoen euro per maand verdiende als baas van big-databedrijf Snowflake – een grote onbekende.

Hij ontvangt NRC in het huis dat hij heeft laten bouwen tegen de mooiste heuvel van Ruby Hills, een bewaakte wijk in Pleasanton, een stad tussen San Francisco en Silicon Valley. Binnen is er veel robuust hout en marmer. Slootman, die sinds zijn pensionering vaak in de keuken staat, serveert koffie.

Buiten, tot onderaan zijn balkons, groeien Primitivo-druiven. „Mijn vrienden hebben zo veel flessen cadeau gekregen dat ze nu zeggen: doe maar iets anders”, zegt Slootman tijdens een rondleiding. Aan de achterkant, voorbij het rotszwembad waar zijn honden graag in springen, ligt 5.000 hectare wildernis. Het loslopende vee komt tot aan de hekken van Ruby Hills.

Slootman wijst naar de countryclub en de greens, waar hij met de golfkarretjes in zijn garage zo heen rijdt. Het is een fijn huis op een fijne plek, zegt hij, al is hij sinds een jaar vaker op zijn ranch in Montana of zijn buitenhuis op Hawaï te vinden. Of in Nederland, waar hij een landgoed in Het Gooi „helemaal perfect” aan het reconstrueren is, zodat hij ook dicht bij zijn familie en oude studievrienden een stek heeft.

Aan het begin van het gesprek wil Slootman gelijk maar duidelijk maken dat hij „een Ronald Reagan-fan” is. Zijn Nederlands wordt gaandeweg het gesprek soepeler, al blijft hij ‘wij’ zeggen als hij ‘ik’ bedoelt – een uitvloeisel van meer dan twintig jaar de baas zijn in Silicon Valley. Als ceo bracht hij achtereenvolgens Data Domain (in 2007), ServiceNow (in 2012) en SnowFlake (in 2020) naar de beurs.

Altijd haast

„Het gaat nu alleen maar over Donald Trump. Het is makkelijk om hem geen leuke vent te vinden”, zegt Slootman, die zich dertig jaar terug tot Amerikaan liet naturaliseren. Nee, geef hem maar Reagan: „Toen ik begin jaren tachtig, in de Koude Oorlogtijd, in de VS aankwam, had ik in de Nederlandse pers vooral lelijke dingen over hem gelezen. Maar ik vond Reagan innemend en positief. Dat was de spirit waarvoor ik naar de VS was gekomen.”

Slootman groeide op in het Noord-Hollandse Huizen met twee zussen en een broer. Zijn vader zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet, diende na de oorlog in Indonesië en werkte vanaf 1950 bij de Nederlandse Seintoestellen Fabriek in Hilversum, die later opging in Philips. Zijn moeder was kunstenares en portretschilder. Dankzij het werk van zijn vader, die zijn kinderen als oud-militair een gedisciplineerde opvoeding gaf, ging Slootman met een Philipsbeurs studeren aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

„Ik koos voor economie. Geen softe bedrijfskunde, maar accounting, finance, macro-economie”, zegt hij. „Als jonge jongen al had ik altijd haast en deed zoveel mogelijk tentamens tegelijkertijd. Ik mikte op zessen, de meerwaarde van een zeven zag ik niet. Zodoende was ik al na drie jaar bijna afgestudeerd en had ik de tijd voor twee stages.”

Die deed Slootman in Amerika, waar hij zich enorm toe aangetrokken voelde. Hij draaide mee bij de kunstleer- en autobandenfabriek Uniroyal in Indiana en bij de afdeling economische zaken van de staat Michigan. Slootman: „Daar heb ik geleerd hoe stroperig de Amerikaanse overheid kan zijn. Er zaten mensen achter hun bureau hun tijd vol te maken. Sommigen hadden er baantjes naast. De overheid was niets voor mij.”

Frank Slootman wil 98 procent van zijn vermogen weggeven aan goede doelen als kankerzorg en dierenwelzijn.
Foto Mike Kai Chen

Veel van zijn Rotterdamse studiegenoten gingen aan de slag als consultant in Nederland. „Nepbanen voor meelifters”, vindt Slootman. Híj wilde per se slagen in de VS. „Ik vond een baantje in Detroit, leende de borg van mijn kamer van de ene collega en mocht van een ander diens oude auto gebruiken. Ik voelde me enorm welkom.”

Hij vervolgde zijn banenjacht bij klassieke, Amerikaanse bedrijven. „Denk aan Procter & Gamble en General Motors. Bij IBM heb ik twaalf keer gesolliciteerd en werd ik twaalf keer afgewezen. Gaandeweg kwam ik erachter: dat komt door affirmative action – positieve discriminatie van minderheden. Ik had de verkeerde huidskleur en geen schijn van kans. Mensen zeiden het binnenskamers tegen me, maar nooit in het openbaar. Ik vond het loodzwaar.”

Afkeer van linkse ideeën

Hij hield er een afkeer van linkse economische ideeën aan over. „Nederlanders begrijpen dat slecht, maar dit soort institutionele discriminatie is een van de oorzaken van het succes van Trump. Die heeft veertig jaar later het mes gezet in wat inmiddels DEI heet – diversiteit, gelijkheid en inclusie. Ik heb het altijd oneerlijk gevonden, óók voor minderheden. Je moet mensen kiezen op basis van hun kwaliteiten, niet hun huidskleur.”

Slootman vervolgde zijn zoektocht in de opkomende techsector, waar nieuwkomers meer kansen hadden dan in industrieën die al langer bestonden. Het bleek een gouden greep. „De lift waar je aan het begin van je carrière instapt, is veel belangrijker dan je startsalaris of baanomschrijving. Als je bij Apple of bij Google zat, heb je goed geboerd – gewoon omdat je met het bedrijf mee de lucht inging.”

Zijn eerste serieuze baan vond hij bij software- en internetbedrijf Compuware, dat ook in Europa actief was. In 1996 keerde hij tijdelijk terug naar Nederland, voor een klus bij Uniface, een dochterbedrijf van Compuware. Slootman wilde niet, maar zijn vrouw praatte hem om. „Het was goed voor mijn carrière, maar ik was te veel Amerikaan geworden om echt te kunnen aarden.”

Nederlanders praten graag over zichzelf, vooral over vakanties. Ze geven te pas en te onpas hun mening

Hij ergerde zich soms aan zijn Nederlandse personeel – en zij ergerden zich aan hem. „Nederlanders praten graag over zichzelf, vooral over vakanties. Ze geven te pas en te onpas hun mening, maar vinden het vaak moeilijk om hun verantwoordelijkheid te nemen”, zegt hij. „Als ik de baas ben, wil ik dat jij voor mij een probleem oplost, dat je het van mijn bordje neemt. En niet dat je zegt wat je ervan vindt en vervolgens iets anders gaat doen. Dan krijg ik er alleen maar werk bij.”

De twee jaar verliepen aanvankelijk stroef, maar op den duur ontstond ook wederzijds begrip. Hij heeft het er nog wel eens over met Amerikaanse ceo’s die Nederland goed kennen, zoals Glenn Fogel – de baas van Booking.com. Slootman: „Glenn kwam mij opzoeken en vroeg: hoe ga je om met die Nederlanders, ik vind dat nogal een uitdaging. Mijn antwoord: ik word ook gek van ze.”

Brandweerman

In 1997 verhuisde Slootman voor Compuware terug naar de VS, voor een saneringsklus in Silicon Valley. Hij wist niet wat hem overkwam. „Ik was de brandweerman van het bedrijf, de directie in Michigan was behoorlijk conservatief. In Silicon Valley ging eind jaren negentig alles in de hoogste versnelling, vooral met personeel. Mensen staken de parkeerplaats over en gingen voor een veel hoger salaris bij een concurrent werken. Het verschil tussen de nieuwe economie en de oudere softwarebedrijven was te groot geworden.”

Drie jaar later kreeg Slootman wat hij zocht: een baan als ceo van Data Domain, een startup in Palo Alto, gespecialiseerd in gegevensopslag. Er waren geen klanten, geen omzet, alleen kosten. Slootman: „We zaten met vijftien man op één kantoorverdieping, we hadden goeie investeerders achter ons, maar wij waren zeker niet de enige. Er waren honderden bedrijfjes zoals wij. Ik werd betaald in aandelen, ik móést slagen. Anders was ik alles kwijt.”

Zes jaar bleef Slootman bij Data Domain, dat hij naar de beurs bracht en uiteindelijk in zijn geheel verkocht. „Het startkapitaal was 8 miljoen dollar, zes jaar later waren we 2,4 miljard waard. Op school had ik geleerd dat de productiefactoren arbeid en kapitaal samen tot ongekende waardevermeerdering konden leiden. Hier gebeurde dat in de praktijk. Het was waanzinnig opwindend, maar ook heel zwaar.”

Slootman publiceerde in 2011 het boek Tape Sucks over zijn jaren bij Data Domain. Daarin beschreef hij zichzelf als de Nederlandse immigrant die met 100 dollar op zak aanspoelde in de VS en zich opwerkte tot de „chief combatant” – strijder nummer één, die knokte „zonder handschoenen aan”, „bloedneuzen opliep” en „zijn troepen begreep, zoals zij hem begrepen”.

Hij probeerde het vervolgens bij een venturecapitalfirma – een investeringsfonds, maar vond dat maar saai. Toen hij gevraagd werd als ceo van ServiceNow, een start-up in helpdeskdiensten en -software, stapte hij gelijk over. Ruim een jaar later ging ServiceNow naar de beurs, nadat Slootman de dienstenportfolio had uitgebreid met een trits aan software-diensten voor bedrijven.

Hij was hard en snel – op het bitse af – en ontsloeg iedereen die zich niet committeerde aan zijn visie

Opnieuw viel zijn karakter op. Hij was hard en snel – op het bitse af – en ontsloeg iedereen die zich niet committeerde aan zijn visie. „Toen ik jonger was, was ik vaak te aardig”, zegt hij. „Ik dacht dat ik mensen kon coachen, dat ik ze beter zou kunnen maken in hun werk. Maar dat ging 99 van de 100 keer fout. Als iemand niet functioneert, kun je beter zo snel mogelijk op zoek gaan naar een vervanger.”

Hij behandelt mensen zoals hij zelf werd behandeld, zegt Slootman. „Als ceo word je ingehuurd om de race te winnen. Lukt dat, dan kan niemand je iets maken. Maar als je verliest, kan niemand je helpen.” En winnen deed Slootman: de beursgang van ServiceNow was succesvol, net als vijf daaropvolgende jaren. Investeerders en personeelsleden met opties en aandelen – hijzelf incluis – zagen de waarde van hun bezittingen exploderen.

Gaandeweg gleed de Huizenaar een burn-out in, zonder het in de gaten te hebben. „Ik had nergens meer zin in. Dan zat ik weer in een vliegtuig, op weg naar het volgende apenland. Buitenstaanders begrijpen niet hoe stressvol het is om ceo te zijn. De aandelenkoers gaat omlaag, er zijn voortdurend rechtszaken, belangrijke werknemers gaan ergens anders werken – en iedereen kijkt naar jou. Ieder kwartaal kan je laatste zijn. Ik was 57 en besloot met pensioen te gaan.”

Het viel hem uiteindelijk tegen. „Ik had alle tijd aan mezelf, ik had geld, kon doen wat ik wilde. De eerste week was euforisch. Iedereen ging naar z’n werk en ik niet. Maar na een jaar was ik weer de oude en verveelde ik me.”

Foto Mike Kai Chen

Slootman zocht ontspanning en liet de Invisible Hand bouwen, een 52 voet lange, razendsnelle en ultralichte wedstrijdzeilboot. Voor hij er erg in had, was hij weer aan het racen – nu op het water, samen met een aantal wedstrijdzeilers. Als een soort ceo van de boot: „Ik was de slechtste zeiler aan boord, de enige amateur. De races waar wij aan meededen, zijn als de Formule 1. Het gaat verschrikkelijk hard, er komt heel veel technologie bij kijken. Het is meedogenloos.”

In 2019 meldde Snowflake zich. Het bigdatabedrijf uit Silicon Valley wilde naar de beurs, maar had geen vertrouwen in de zittende ceo. Twee dagen na diens ontslag schoof Slootman aan. Hij was niets veranderd, hoogstens nog harder geworden. De franje bij Snowflake ging er direct af, zo schrapte hij het jaarlijkse ski-uitje voor het personeel naar het Ritz-Carltonhotel in Lake Tahoe.

Zeventien maanden later, tijdens de coronapandemie, bracht hij Snowflake naar de beurs – de grootste beurgang van 2020. Het bedrijf werd aanvankelijk gewaardeerd op 33,3 miljard dollar, maar de koers verdubbelde na de eerste handelsdag. Weer zat Slootman onbetwist bovenop de apenrots. Bij zijn aantreden had hij een beloningspakket bedongen met onder meer 13,7 miljoen opties. Omgerekend ontving hij een maandelijkse beloning van circa 100 miljoen euro, becijferden Amerikaanse websites.

Veel aandacht kregen de uitspraken die hij deed tegenover financieel persbureau Bloomberg. Hij stond „sympathiek tegenover diversiteit”, zei hij in het interview. Maar als hij nieuwe mensen aannam, koos hij die op basis van kwaliteit, niet op basis van DEI-criteria. Veel ceo’s waren het met hem eens, zei Slootman tegen Bloomberg, maar zij „durfden dat niet in het openbaar te zeggen”.

Wie Slootman kende, kon niet verbaasd zijn over de uitspraken. Maar de meeste mensen kenden hem niet – en drie weken lang was hij trending topic op Twitter. Iedereen vond iets van de tech-ceo die de tijdgeest niet leek te begrijpen. „Ik had niet in de gaten dat ik iets controversieels had gezegd”, vertelt hij. „Bij Ajax haal je toch ook de beste voetballer, niet eentje van een groep die ondervertegenwoordigd is in de selectie? Maar de rel werd zo groot dat de commissarissen, grote klanten, personeelsleden en allerlei diversiteitsorganisaties er iets van vonden. Uiteindelijk moest ik publiekelijk door het stof, het bedrijf moest door.”

Met de excuses verdween de ophef. Snowflake groeide door en eind februari 2024 – voor de buitenwereld onverwacht – maakte Slootman bekend dat hij zou stoppen als ceo. Hij had zelf een opvolger uitgekozen en ging met pensioen. Nu echt.

Pensionering gelukt

Ruim een jaar later zit Frank Slootman op zijn favoriete stoel in zijn woonkamer, zakenzender CNBC staat aan. Hij heeft net een paar zakelijke videocalls achter de rug – helemaal gestopt is hij niet. Zijn honden liggen aan zijn voeten. Hij is op doorreis vanuit Hawaï, zijn vrouw is een paar dagen in Mexico. Binnenkort vliegt hij voor familiebezoek naar Nederland.

Zijn pensionering is deze keer wel gelukt, vindt hij. En in de tussentijd is het politieke tij in de VS volledig gekeerd. Ook hij heeft op Trump gestemd, als one-issue voter tegen „illegale criminele immigranten die de omgeving onveilig maken”. De tech-ceo’s die hij vaak tegenkwam, zijn in de tussentijd dicht tegen de politieke macht in de VS aangekropen, diversiteit is een lelijk woord geworden, DEI afgeschaft. Toch voelt Slootman geen triomf.

Hoe kun je drie keer achter elkaar een bedrijf zo groot maken? Door de beste mensen aan te nemen. Ingewikkelder is het niet

„Diversiteit is ook maar een industrietje. Ze hebben de mensen in Californië een paar jaar helemaal gek gemaakt, nu is het even weg. Maar dat komt gewoon terug. Toen ik mijn laatste boek schreef, had ik er een heel hoofdstuk aan willen wijden, maar mijn uitgever raadde het mij sterk af. Dat zou alleen maar gedoe opleveren.”

In dat hoofdstuk had Slootman de kern van zijn filosofie willen samenvatten. „Iedereen wil met mij koffiedrinken, iedereen wil van mij weten: hoe doe je dat nou? Hoe kun je drie keer achter elkaar een bedrijf zo groot maken? Een belangrijk deel van het antwoord is: door de beste mensen aan te nemen. Ingewikkelder is het niet.”

Kern van waarheid

En Trump, tsja. „In vrijwel alles wat hij zegt, zit een kern van waarheid, daarom wordt iedereen ook zo boos. Er bestaan hele oneerlijke handelstarieven, er zijn complete industrieën uit de VS verdwenen, Canada lift voor zijn veiligheid mee op de hoge Amerikaanse defensie-uitgaven. Maar Trump overdrijft. En waar ik slecht tegen kan: hij heeft elke dag een ander verhaal.”

Liever dan over politiek, praat Slootman over zijn nieuwe missie: liefdadigheid. Zijn vermogen, geschat op zo’n drie miljard dollar, is ondergebracht in de Slootman Family Foundation, waarin onder meer een van zijn twee zoons actief is. De stichting beheert een deel van de aandelenbelangen die hij bij de drie beursgangen kreeg.

Geld is een abstract begrip geworden, zegt hij. Hij wil 98 procent van zijn vermogen weggeven, omdat het „veel te veel is om na te laten aan familieleden”. Het moet naar goede doelen die te maken hebben met kankerzorg (onder meer in Mexico en op Hawaï) en dierenwelzijn – waar „de overheid geen rotcent voor over heeft”.

Vanuit zijn ranch in Montana is hij nauw betrokken bij initiatieven om de bizon weer door de staat te laten zwerven. Hij koopt er boerderijen met veel land op, om dat open te stellen voor kuddes. In Nederland ondersteunt hij een dierenasiel in Het Gooi. Problemen heeft hij ook, vooral luxeproblemen. Zo groeit zijn vermogen vooralsnog harder dan hij het weg kan schenken.

Buiten, op de oprit, zegt Slootman bij het afscheid: „Maak er een mooi verhaal van. Ik hoef er niet als good guy uit te komen, maar ook niet als boeman. Ik kwam hier met 100 dollar en ben zo hard mogelijk gegaan. Dit is hoe ver ik ben gekomen.”