‘De tuin vertelt me hoe ik moet schrijven.’ De levenslessen van Jamaica Kincaid

„Voor mijn tweede Moederdag kreeg ik van mijn echtgenoot goedkoop tuingereedschap en wat zaden. Het was eigenlijk een grap: we waren toen, midden jaren tachtig, net naar Vermont verhuisd en hadden voor het eerst een tuin. Het eigenlijke cadeau was een paar oorbellen. Ik weet zeker dat hij spijt heeft gekregen van de tuincadeaus, want ze veranderden mijn leven – ik werd een obsessief tuinierder. Als ik niet in de tuin ben, denk ik aan de tuin. Ik blijf maar dingen planten. Ik kan niet eens onder woorden brengen wat de tuin voor mij betekent. Het moment dat ik het uitspreek is het al iets anders. De tuin is een andere vorm van schrijven. Als ik in de tuin ben schrijf ik en de tuin schrijft naar mij – de tuin vertelt me hoe ik moet schrijven. O, dat had ik niet moeten zeggen.

De tuin wordt ons voorgesteld als een plek om te ontspannen, een antidepressivum. Maar de tuin is de lastigste plek die er is, het is een plaats vol uitdagingen en wreedheid, het is veroveren en overgeven. Altijd is er de vraag: wat te doen? En daarin ligt het geluk: iets leren wat je nog niet wist. Een tuin is een openbaring.

De tuin – niet de moestuin, maar de tuin met bloemen – is ontstaan na 1492, toen ontdekkingsreizigers dingen naar huis begonnen te sturen. Hernan Cortès ging naar Mexico en vond daar de bloemen die later dahlia’s werden genoemd, naar Andreas Dahl, een assistent van Linnaeus. Kolonialisme zit in alles. Niet één bloem die uit Nederland wordt geëxporteerd is inheems, en zeker niet de tulp.

Tijdens een reis door Nepal zag ik in elke tuin bloemen uit Midden- en Zuid-Amerika: afrikaantjes, dahlia’s, brugmansia’s. Toen besefte ik: mensen houden gewoon meer van andermans dingen. Het is niet altijd kwaadaardig, het heeft niet eens met jaloezie te maken. Gewoon: wow, dat is mooi, dat wil ik ook. Maar Europeanen pakken alles.

Foto Miranda Barnes

In The New York Times las ik in 2018 een artikel waarin stond dat er niet genoeg boeken zijn voor kinderen van kleur. Dus ik dacht: die ga ik schrijven. Het werd An Encyclopedia of Gardening for Colored Children, een boek dat ik vroeger zelf had willen lezen. Planten zijn een geweldige manier om de wereld te leren kennen. Bij de B gaat het over de broodvrucht; Kapitein Cook vond die in 1769 Polynesië, het werd naar het Caribisch gebied gebracht als voedsel voor de slaafgemaakten. De I is voor indigo, een verfplant die in de achttiende eeuw werd gekweekt in Haïti en Frankrijk rijk maakte. Sommige letters hebben twee lemma’s, maar ik zou zo een tweede deel kunnen maken. Mahoniebomen komen van nature alleen voor in Centraal-Amerika, maar mahoniehout komt voor in alle boeken van Jane Austen. Ja, het woord colored werd voor zwarte mensen gebruikt in de tijd van de segregatie, maar zwarte mensen hoeven witte mensen niet te laten bepalen of een woord correct is of niet. En wie zegt dat witte kinderen niet ook een kleur hebben? Wit is niet de standaard. Een heleboel illustratoren wilden er zich niet aan wagen vanwege die naam. Maar toen werd ik in contact gebracht met [de bekende beeldend kunstenaar] Kara Walker. Ze had nog nooit een botanische tekening gemaakt, maar ik heb haar een paar bloemenboeken gestuurd en ze is gewoon begonnen. Ze had net een nieuw huis gekocht en ze tuiniert nu ook.

Ik groeide op op Antigua. Op zo’n klein eiland was in de jaren vijftig niet veel interessants te lezen. Dus las ik als kind veel in de Bijbel. Dat heeft een enorme invloed op mijn schrijven gehad, en ik denk zelfs op de manier waarop ik zinnen construeer als ik praat. Er zitten veel herhalingen in de Bijbel, en ook in mijn boeken, zo bekrachtig je een centraal thema. En net als in de Bijbel begin ik veel zinnen met voegwoorden. Als je een zin begint met ‘en’ dan maak je meteen duidelijk dat er een heleboel is dat je weglaat. Als in Genesis staat ‘En God zag dat het goed was’ betekent dat dat er andere scheppingen waren die niet zo goed waren.

Ik houd nooit rekening met lezers, want lezers zijn niet loyaal. Soms houden ze hiervan, dan weer daarvan, je kunt niet op ze rekenen. Voor mijn studenten creative writing haalde ik altijd het voorbeeld van de apostel Paulus aan. Hij schreef al die brieven aan de Korintiërs, de Galaten, de Filippenzen. Al die mensen en hun nazaten zijn er niet meer, maar de brieven nog wel. Het gaat niet om het publiek of om jou als schrijver, maar om de tekst.

Ik schreef voor [het New Yorkse weekblad] The Village Voice toen ik iemand ontmoette die bij The New Yorker werkte. Op een dag vroeg hij of ik de hoofdredacteur, William Shawn, wilde ontmoeten. Ik had geen idee wat The New Yorker was, maar ik zei ja op alles. Ik kreeg een opdracht en later een baan. Wiliam Shawn was briljant, iedereen adoreerde hem, ik ook. Maar als hij me vroeg een woord te veranderen weigerde ik dat. Het ging het om woorden die ethisch niet zouden kunnen, zoals ‘humping’ [iemand bespringen], dat in een van mijn eerste korte verhalen stond. Hij heeft mijn werk nooit níét gepubliceerd, maar wel onder protest. Hij zei: John Updike heeft dit veranderd en Philip Roth dat, hij had een hele lijst. En dan zei ik: dat hadden ze niet moeten doen. Als schrijver moet je staan voor je taal. Als de verhalen van de schrijvers van die lijst in een boek terechtkwamen, hadden ze alles weer terug veranderd.

Ik werd altijd gezien als een intelligent, uitzonderlijk kind. Mijn leraren waren dol op me. En toen, op mijn zeventiende, werd alles wat uniek aan mij was opzij gezet. Mijn moeder stuurde me de wereld in om problemen op te lossen die ik niet had veroorzaakt: de jongste van de drie zoons die na mij werden geboren stortte ons gezin in een armoede die we daarvoor niet hadden gekend. Ik moest in de VS, in Scarsdale, gaan werken als kindermeisje. Ik kon het niet geloven. Mijn moeder had me leren lezen, uit een biografie van Louis Pasteur, ze maakte de mooiste kleren voor me. Ik kan behoorlijk genadeloos zijn, maar zoiets zou ik mijn kinderen nooit aandoen. Verlaten worden door je moeder, op welke manier dan ook, is het ergste wat je kan overkomen.

Na twee jaar had ik er genoeg van om als de hulp te worden behandeld en ben ik naar New York gegaan. Ik was er au pair en in de avonduren maakte ik mijn middelbare school af, daarna kon ik naar een college in New Hampshire. Ik schreef mijn moeder hoe verschrikkelijk koud het er was en hoe ellendig ik me voelde. Ze antwoordde dat het maar goed was dat ik het zo koud had omdat ik altijd dingen probeerde die ik niet kon. Daarna heb ik haar brieven niet meer geopend. Ik schreef haar niet meer, ik stuurde geen geld meer, en na een paar jaar veranderde ik mijn naam. Dat was erg noodzakelijk, al besefte ik dat toen nog niet. Soms doe je instinctief wat nodig is. Ik denk niet dat de persoon die mijn moeder Elaine Cynthia Potter Richardson had genoemd, had kunnen doen wat ik heb gedaan. Pas in 1986 ben ik teruggegaan naar Antigua. Mijn dochter was één, en ik wilde dat ze mijn moeder zou ontmoeten en mijn moeder haar. Opmerkelijk genoeg ontwikkelde ze later een voorkeur voor mijn zoon, die een paar jonger is. Ik denk dat dat komt omdat ze zelf eigenlijk geen meisje had gewild.

Als er een scheidingsgod is moet ik haar bedanken. Ik wilde geen echtscheiding, maar ik bloeide ervan op. Doordat ik me niet met de ander hoefde bezig te houden veranderde er iets mijn hoofd. Ik ging anders denken, de wereld intellectueler benaderen. Het is heerlijk om alleen te zijn en zelf beslissingen te nemen. Van het woord eenzaamheid begrijp ik niets. Ik wil nooit meer met iemand samenleven.”

CV
CV

1949
Als Elaine Cynthia Potter Richardson geboren in Saint John’s, Antigua
1966
Verhuist naar de VS
1973
Neemt naam Jamaica Kincaid aan
1976
Redacteur The New Yorker (tot 1996)
1979
Huwelijk met Allen Shawn (tot 2002)
1985
Eerste roman, Annie John
1988
Essay A Small Place, over toerisme en kolonialisme op Antigua
1991
Docent Harvard (tot 2024), vanaf 2009 doceerde ze ook jarenlang aan Claremint McKenna College
1999
Non-fictieboek My Garden (Book)
2022
Oeuvreprijs Paris Review Hadada Award
2024
An Encyclopedia of Gardening for Colored Children
2025
Putting Myself Together, een bundel met non- fictiestukken vanaf 1973, verschijnt op 5 augustus (Pan Macmillan)
Jamica Kincaid schreef veertien boeken (romans en non-fictieboeken) en won verschillende prijzen. Ze heeft twee volwassen kinderen en woont in Bennington, Vermont, waar ze meer dan een hectare grond heeft.

Lees ook

‘Nu pas besef ik hoe venijnig ze kan zijn’

Literatuurwetenschapper Thalia Ostendorf


De familie achter maatkledingmerk Ettemadis gaat zelf ook altijd netjes de deur uit

Mariam „Ons familiebedrijf is in 1952 opgericht in Teheran door mijn schoonvader, een meester-kleermaker die op zijn veertiende in de leer ging. Mijn man is in Londen gaan studeren aan het London College of Fashion. Toen hij terugkwam in Iran hebben we onze twee zoons, Amir en Arjan, gekregen. In 1993 zijn we vanwege de sociale onrust in Iran naar Nederland verhuisd. Daar was mijn man eens geweest toen hij in Londen woonde. Wat hem vooral aantrok in Nederland was dat er, in tegenstelling tot in Engeland, geen klassenverschillen zijn. Als je in Nederland iets van je leven wil maken, dan kan dat – wie je ouders ook zijn. We gingen in Amersfoort wonen en hebben Ettemadis daar voortgezet. Een zware tijd, met twee kleine kinderen. We werkten dag en nacht. In 2010 is het bedrijf naar Den Haag verhuisd. Onze winkel en atelier zitten op een hele mooie plek op het Noordeinde, naast het Paleis.

„Twee keer per jaar ga ik met Amir naar Italië om stoffen in te kopen en de laatste trends in de mannenmode te ontdekken. Ik kijk goed naar wat modehuizen als Prada, Loro Piana en Brunello Cucinelli doen en geef Amir input voor bijvoorbeeld de kleuren van het seizoen. Alles wat ik over mode weet, heb ik van mijn moeder geleerd. Zij was ook meester-kleermaker en zag er prachtig uit. Áltijd. Zelfs als ze aan het koken was droeg ze een mooie jurk en zat haar haar perfect. Als ik me aankleed, dan denk ik vaak aan haar: wat zou zij aantrekken?

„Ik hou van eenvoud en let vooral op mooie stoffen en mooie vormen. Een simpele mantel van mooie wol, een goede spijkerbroek – wel altijd hedendaags. Ik draag graag merken als Prada, Antonelli, Aspesi en Róhe.

„Mijn man is nu met pensioen. Als ik kijk naar hoe Amir het bedrijf runt, dan ben ik zo trots en blij. Het is heel bijzonder dat we dit met z’n allen kunnen doen. Zijn broer Arjan heeft jarenlang bij Tata Steel gewerkt en is nu hoofd marketing en strategie bij Ettemadis. Familie is alles.”

Als iemand binnenkomt met vieze schoenen, dan zegt dat iets over hoe hij verder in het leven staat

Amir Etemadi

Amir „Onze klanten zijn heel internationaal. Prinsen uit Monaco en Saoedi-Arabië, veel ambassadeurs, gearriveerde én jonge professionals uit China, Amerika of gewoon uit Nederland. Ik adviseer klanten een-op-een en bouw echt een band met ze op. Dat is belangrijk, want maatkleding moet niet alleen perfect zitten, maar ook je identiteit weerspiegelen. Dan ga je het pas echt veel dragen.

„Een goed pak geeft je zelfvertrouwen. Dit double-breasted pak draag ik als ik afspraken met klanten heb. Door de bijzondere textuur van de stof, een mix van wol, zijde en linnen, voelt dit pak als een feestje. We combineren Perzisch en Nederlands vakmanschap met Italiaanse stijl. Perzen houden van ambacht en mooie dingen, maar niet van kitsch.

„Ik heb rechten gestudeerd, maar werkte daarnaast altijd in het familiebedrijf. Koffiezetten, patronen knippen, klanten adviseren. Ik moest van mijn moeder mijn studie afmaken. Je kunt namelijk nooit overdressed, maar ook niet over-educated zijn. Ik vond de studie fantastisch, met veel ruimdenkende mensen, maar had niet het vuur en de passie om de advocatuur in te gaan. Toen ik in 2009 klaar was met mijn master, heb ik het roer overgenomen bij Ettemadis.

„Mijn moeder en ik hebben een sterke band. Wat ik vooral van haar meegekregen heb is positiviteit. Toen ik tijdens mijn studie een vier had gehaald voor een tentamen wilde ik meteen stoppen. Maar zij zei: je kan het gewoon, als je doorzet komt het goed. Altijd positief, positief, positief. Een fantastische eigenschap waar ik veel aan heb.

„Als iemand binnenkomt met vieze schoenen, dan zegt dat iets over hoe hij verder in het leven staat. Ik heb van mijn moeder geleerd dat je goed voor jezelf moet zorgen en alles wat je doet met aandacht moet doen. Iedereen in onze familie gaat altijd netjes de deur uit. Ik heb wel een huispak, maar dat is gemaakt van kasjmier en draag ik echt alleen thuis. Ik bewaar al mijn schoenen met cederhouten schoenspanners erin en ik poets ze regelmatig. Ik zou kleren nooit op de grond gooien, ik hang ze meteen op. Ik heb een bepaalde discipline meegekregen die ik ook in de rest van mijn leven kan toepassen.”


Lou-Lou van Staaveren wil in haar foto’s de ideale tuin creëren

Lou-Lou van Staaveren groeide op in Aalsmeer, waar haar achternaam synoniem is voor snijbloemen. Decennialang zat pal naast de bloemenveiling een grote kwekerij met die naam waar anjers, fresia’s en alstroemeria’s verbouwd werden. Op het hoogtepunt in de jaren tachtig werkten er meer dan tweehonderd mensen. In 1996 werd het familiebedrijf verkocht, maar de vader van Lou-Lou van Staaveren – die er maar kort werkte – zit nog steeds in de snijbloemen: hij adviseert kwekers en telers, vooral in Afrika en Zuid-Amerika. Ook haar moeder komt uit een familie van tuinders. Maar dat Van Staaveren (34) zelf ook iets met tuinen zou kunnen gaan doen was de eerste pakweg dertig jaar van haar leven eigenlijk nooit bij haar opgekomen.

Tot de zomer van 2020. Ze zat in het derde jaar van haar studie fotografie aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag – haar tweede studie, na Media en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam – en de wereld was in lockdown. Haar ouders hadden net een lap grond naast hun huis in Aalsmeer gekocht. En als er ellende in de wereld is gaan mensen tuinieren, zegt Van Staaveren – 1.86 meter, rood haar, suède klompen – in haar werkruimte in Amsterdam-West. „De tuin is een hoopvolle plek waar je je kunt terugtrekken. Bommen vallen en er is een pandemie, maar in je tuin wordt het toch weer lente.”

Opeens was Van Staaveren samen met haar ouders en zus Suzie bijna dagelijks aan het tuinieren. Ze legde een moestuin van tweehonderd vierkante meter aan. Haar zus startte er een bloementuin, haar vader een veldje vol pioenen. „Zo begon bij mij de tuingekte.”

In die tuin klikte meerdere dingen in elkaar. „Mijn familiegeschiedenis waar ik altijd al door gefascineerd was en de behoefte om de wereld groener achter te laten dan ik ’m gevonden heb.” Én ze begon er te fotograferen. In de eerste jaren van haar studie fotografeerde ze „van alles”, een vast thema had ze niet. Na een paar maanden tuinieren, studeerde ze af met een heel boek vol tuinfoto’s.

Flespompoenen

In die periode las ze ook het boek The Well Gardened Mind van psycholoog Sue Stuart-Smith. „Zij schrijft dat tuinen op twee niveaus bestaan: de fysieke tuin en de tuin in je verbeelding. Een soort landschap van de geest, dat je helemaal zelf kunt vormgeven.”

Sindsdien probeert Van Staaveren haar ideale tuin te creëren in haar foto’s. De ene keer legt ze vast wat ze ziet, zoals in de serie Fruit Frames (2025): amper bewerkte close-ups van fruit en groente. De andere keer manipuleert en ensceneert ze ze. Voor Pumpkin Harvest (2025) kweekte ze bijvoorbeeld flespompoenen. Vervolgens bouwde ze er een installatie mee door ze op te stapelen, aan touwtjes te laten bungelen en zo ineen te haken dat ze elkaar lijken te omhelzen.

Fruit Frames (2025), 20×25 cm
Pumpkin Harvest (2025), 140×56 cm

Ze fotografeerde de tuinen van Marqueyssac in Frankrijk, beroemd vanwege de 150.000 met de hand gesnoeide buxusbomen. Met Photoshop verwijderde ze de paadjes uit de foto’s. „Daardoor wordt het een soort kolkende zee van texturen.”

De laatste tijd steekt ze veel tijd in de serie Garden Frames (begonnen in 2023). Foto’s in houten lijsten met de vorm van beroemde tuinen. Die vormen vindt ze door luchtfoto’s van die tuinen op Google Maps te bekijken; ze heeft een mapje vol screenshots op haar computer staan. Ze gebruikte bijvoorbeeld de plattegrond van de moestuin bij kasteel Wijlre in Limburg en de vijver in de tuinen van Schloss Benrath in Düsseldorf.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="Garden Frames, Yew in Schleissheim (2025), 90×50 cm” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="Garden Frames, Yew in Schleissheim (2025), 90×50 cm” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/lou-lou-van-staaveren-wil-in-haar-fotos-de-ideale-tuin-creeren-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/06/02111517/data132127624-d091f9.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/lou-lou-van-staaveren-wil-in-haar-fotos-de-ideale-tuin-creeren-16.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/lou-lou-van-staaveren-wil-in-haar-fotos-de-ideale-tuin-creeren-14.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/lou-lou-van-staaveren-wil-in-haar-fotos-de-ideale-tuin-creeren-15.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/lou-lou-van-staaveren-wil-in-haar-fotos-de-ideale-tuin-creeren-16.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/lou-lou-van-staaveren-wil-in-haar-fotos-de-ideale-tuin-creeren-17.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/HyZuwzlQ-Md2bHPhukcq4DJ0cUc=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/06/02111517/data132127624-d091f9.jpg 1920w”>

Garden Frames, Yew in Schleissheim (2025), 90×50 cm

Garden Frames

Sinds haar afstuderen in 2021 is haar werk vaak geëxposeerd. Dit jaar al bij Art Rotterdam en Galerie de Schans in Amsterdam. In een kas op het dak van galerie Eenwerk in Amsterdam maakt ze samen met Ernst van der Hoeven, oprichter van designtijdschrift MacGuffin („en een enorme tuingeek”, zegt ze) in 2025 vier verschillende installaties rond het thema tuinieren. De tweede is nu te zien en bestaat uit een vitrine met keurig gerangschikte objecten (slakkenhuizen, zaden) die ze aantroffen in hun eigen tuin. En drie kweektafels met verschillende soorten pelargoniums, tomaten, Oost-Indische kers en muurleeuwenbek.

Sinds 2022 brengt ze ook een tijdschrift uit; Pleasant Place. „De meeste tijdschriften over tuinieren staan vol praktische artikelen, zijn vrij saai vormgegeven en focussen op een ouder publiek. Dan zijn er nog de meer kunstzinnig vormgegeven en mode-geörienteerde tijdschriften als Plant Magazine en Blumenhaus. Maar daar heb je weer helemaal niks aan als je in de tuin werkt.” Samen met haar vriend, art director Guus Kaandorp, en kunsthistoricus Floor Kortman schreef ze een plan voor een nieuw tijdschrift, vroeg kunstsubsidie aan (en kreeg die) en begon aan de eerste nummers. „Het uitgangspunt is: we zijn geen experts, maar we zijn gewoon heel erg nieuwsgierig. Alles wat met planten en tuinen te maken heeft wil ik weten.”

3D-tuintje

Pleasant Place benadert tuinieren als kunstvorm én bevat praktische informatie. Elke editie is volledig aan één thema gewijd: omheiningen, de Oost-Indische kers, compost, artisjokken, tuinontwerper Mien Ruys, vormsnoei. Vrijwel al het beeldmateriaal wordt gemaakt door kunstenaars. Door de kleurrijke, uitgesproken vormgeving van ontwerpbureau Fanfare lijkt het op geen enkel ander blad. In elk nummer zit een uitneembare pagina waar je illustraties van planten, bloemen, hekwerken, enzovoort, kunt uitknippen om zelf een 3D-tuintje te bouwen.

Ze maken het vanuit het Amsterdamse atelier dat ze met z’n drieën delen in een pand genaamd Tetterode: ooit een letterzetterij, in de jaren tachtig gekraakt en nu een plek waar veel kunstenaars werken en soms ook wonen. Je komt er binnen in hun fotostudio. Onder de trap naar de vide waar hun drie bureaus staan liggen dozen vol magazines opgestapeld. Boven staat een whiteboard met daarop alle plannen voor het zevende nummer dat sinds mei te koop is en over narcissen gaat. Met onder meer een fotoserie van kunstfotograaf Luke Stephenson die naar een narcissenwedstrijd van The Daffodil Society in Groot-Brittannië is geweest, een bloemlezing van narcissen in de kunstgeschiedenis en een persoonlijk verhaal van kunstenaar Tina Farifteh over de betekenis van narcissen in Iran.

Meteen na de eerste twee nummers (die gelijktijdig uitkwamen) vonden ze drie distributeurs. Sindsdien is het tijdschrift verkrijgbaar in museumwinkels over de hele wereld en niche boekwinkels in Parijs, Berlijn en Londen. „Het Mien Ruys-nummer werd laatst op Instagram gedeeld door Alys Fowler, oud-presentator van BBC-programma Gardeners’ World. Toen waren we wel even trots.”

Pleasant Place
Foto Pleasant Place

Van Staaveren werkt twee dagen per week aan Pleasant Place, maar verdient er niks mee. De drie oprichters betalen alle medewerkers behalve zichzelf. Er staan geen advertenties in. Ze verdient haar geld met de verkoop van haar autonome werk, commerciële fotografie-opdrachten, af en toe een subsidie en door een andere fotograaf te assisteren. „Ik vraag me vaak af bij mensen met een creatief beroep die in Amsterdam wonen hoe ze alles betalen. Guus en ik hebben een sociale huurwoning, dat scheelt een hoop.” Zonder tuin, maar mét een balkon van vier vierkante meter dat helemaal vol staat met hangbakken en terracotta potten.

Ze heeft, zegt ze, soms moeite met het idee dat haar foto’s, zeker de grotere werken in de complexe, handgemaakte lijsten, alleen door vermogende mensen gekocht kunnen worden. „Daarom ben ik blij dat ik ook een tijdschrift van 12,50 euro maak.”

Betegeld

„Wist je dat de hélft van alle tuinen in Nederland betegeld is?”, zegt ze, gevraagd naar haar missie. „Het schijnt nog nooit zo erg te zijn geweest. De gemiddelde Nederlander heeft een tuin waarin je kan stofzuigen.” En dat is een probleem. „Voor afwatering, voor verkoeling, voor insecten. Er zijn in Nederland meer vierkante meters aan privétuin dan Het Nationale Park De Hoge Veluwe heeft, dus daar valt echt veel te winnen.”

Lou-Lou van Staaveren
Foto Pieter Numan

Ze hoopt met haar werk andere mensen aan het tuinieren te krijgen en zo de wereld een beetje groener te maken. Lachend: „Maar ik weet niet of ik met mijn autonome werk en een niche publicatie met een oplage van 5.000 nou de beste vorm heb gekozen.” Het is haar droom dat Pleasant Place op een dag in alle grote tuincentra ligt.

Want tuinieren is juíst voor iedereen, vindt Van Staaveren – al heb je maar een klein balkonnetje. Het is een universele taal, merkte ze toen haar ouders twee jonge Oekraïense vluchtelingen in huis hadden genomen. „Op een dag kwamen hun ouders langs. Mensen van het platteland in Oost-Oekraïne met wie we eigenlijk niet veel gemeen hadden. Maar via Google Translate hebben we de hele dag kennis over tuinieren uitgewisseld. Ze hadden in Oekraïne een enorme tuin en wisten veel meer dan wij. Ze zeiden meteen: je aardappelen staan veel te droog, je moet je frambozen water geven. Geweldig.”

Op dit moment is Van Staaveren minstens één keer per week aan het werk in de tuin bij haar ouders in Aalsmeer. Als er veel te doen is drie keer. In een goed jaar eten zij en Kaandorp ongeveer een half jaar van de moestuin. Daarnaast doet ze er experimenten voor haar fotografie en Pleaseant Place. Zo maakte ze er als kunstproject de tuin na die te zien is in het schilderij De Tuin van Jacobus van Looy uit 1893: op de voorgrond Oost-Indische kers, op de achtergrond hoge zonnebloemen. Toen die eenmaal bloeiden fotografeerde ze er een vrouw in een witte bloes en een strooien hoed in, net als op het schilderij.

„Een tuin is een creatieve plek waar alle ruimte is voor experiment. Je kunt er goed op je bek gaan, want je begint toch elk jaar weer opnieuw. Er zijn altijd verrassingen, er gaan altijd dingen mis. Je kunt er eindeloos kloten.”


De tien favoriete inheemse planten van tuinkenner Katja Staring

„Inheems is in”, zegt ‘plantaardig publicist’ Katja Staring (54). „Iedereen die een beetje bewust met tuinieren bezig is roept nu dat je inheemse planten in je tuin moet zetten. Dat is goed: die bieden de beste voeding voor onze inheemse dieren, die vaak met uitsterven zijn bedreigd.” Maar mensen moeten er niet in doorslaan, zegt Staring. „Of nou ja, mensen mogen er heel erg in doorslaan, maar het betekent niet dat ze meteen hun hortensia uit hun tuin moeten bikken” – de hortensia komt oorspronkelijk uit Amerika en Azië en trekt weinig insecten aan. „Ik ben allang blij als mensen überhaupt een groene tuin hebben. Maar heb je tíén hortensia’s, overweeg dan er een paar te vervangen door een inheemse heester, zoals de vlier.”

Foto Eva Krebbers

Foto Eva Krebbers

Een inheemse plant is niets anders dan een plant die al eeuwen in het wild voorkomt, volgens IVN Natuureducatie. ‘Niet-inheems’ betekent dus niet ‘slecht’, zegt Staring, die „er alles aan doet om het groene woord te verspreiden” – ze schrijft boeken als Maak je eigen jungle en Avontuurlijk tuinieren, blogt op haar website DailyGreenspiration, geeft presentaties en deelt groene tips met haar bijna 14.000 volgers op Instagram. „De dahlia, oorspronkelijk uit Mexico, en de Canadese fijnstraal trekken ook veel bijen en hommels aan. Kijk”, ze wijst naar een plant in haar tuin met paarse bloementoortsen, „dat is slangenkruid, een exotische soort. Zit nu een bij op.” Planten mogen van haar ook alleen maar mooi zijn. „Die middelste toorts wordt straks twee meter hoog. Dat is toch tof?” Bovendien: „Inheemse soorten kunnen ook invasief zijn, zoals de brandnetel, het zevenblad of de braam.”

Begin dit jaar betrok Staring een twee-onder-een-kap in Wijbosch, bij Schijndel, met voor-, achter- én zijtuin. Al vallen die in het niet bij de 900 vierkante meter die ze eerst in Tilburg beheerde. Nu ziet ze een bedrijventerrein in Veghel maar als haar proeftuin; de gemeente vroeg of ze dat wil vergroenen.

Staring, opgeleid als journalist, is van origine een plantenmens „maar als je lang genoeg met je neus op een plant zit, zie je er vanzelf beestjes verschijnen. Ik tuinier voor al dat leven.” Aan de rand van haar tuin bouwde ze een rommelig muurtje, waar allerlei diertjes in kunnen kruipen. Een behoorlijk deel van haar achtertuin is vijver, omdat daar bijzonder veel leven op afkomt.

Ze had nog wel vijftig andere inheemse soorten kunnen noemen voor deze top tien, maar ze beperkte zich tot planten voor de tuin. En ze vroeg zich af: „Zou ik gelukkig zijn als ik alleen deze in de tuin had? Ja. Met deze tien kan je een volwaardig tuintje aanleggen. En stiekem weet ik: er komt spontaan toch wel meer aanwaaien.”

Hedera helix10. Hedera

Katja Staring: „Hedera is voor veel mensen de standaard klimop. De bloem lijkt op het Atomium in Brussel, met uitsteeksels met bolletjes. Hij bloeit laat – september, oktober. Dan zijn veel planten al uitgebloeid en komt de hedera nog, als een soort toegift. Hij zit dan bijvoorbeeld vol vlinders die naar het zuiden trekken. Die tanken daar nog even goed bij. Als de hedera is bestoven door al die insecten, krijgt het donkerblauwe bessen. Daar eten de lijsters en de merels weer van in het vroege voorjaar. Hij is wintergroen, ook fijn. Snoei hem niet te heftig, want anders krijg je die bloemen niet.

„Het is overigens een mythe dat hedera bomen wurgt. Ze leven juist in symbiose. Het is wel zo dat als de boom oud is en er zit een enorme hederakluit omheen, dat de hele zooi kan omvallen in een storm. Maar daarvoor hoef je hem niet van onderaf af te zagen.”

Verbascum phlomoides9. Keizerskaars

Foto Erik-Jan Ouwerkerk

„De keizerskaars krijgt hele mooie, viltige, harige, knuffelachtige bladeren. Als een konijn zo zacht. Daar komt een hele grote toorts aan, en als die zin heeft ook nog allerlei zij-toortsen. Ik heb een hele grote gehad, die was wel 2,5 meter hoog. Op de gele bloemen komen bijen af, op de zaden vogels. Als hij is uitgebloeid: laat de toorts gewoon staan.

„Doe dat, mensen, laat alles staan. Knip planten pas weer kort als ze weer groen worden, dus in april pas. Veel Nederlanders maken in het najaar de tuin winterklaar, en snoeien alles. Maar in holle stelen of in zaadkorfjes zitten allemaal beestjes, eitjes, rupsjes om te overwinteren, vogels gebruiken struiken als schuilplek.”

Malva moschata8. Muskuskaasjeskruid

„Je hebt klein kaasjeskruid, groot kaasjeskruid, maar ik kies het muskuskaasjeskruid. Dat krijgt babyroze bloemetjes en mooie zaden die je kan uitdelen. De bloemen zijn eetbaar, leuk om over een salade te strooien. Met de bladeren kun je soep binden. Er zitten vrij grote stampers op kaasjeskruid, daar komen veel bijen en hommels op af en die worden dan helemaal ondergestoven. De zaden zitten in een ronde vorm en daarom heet het kaasjeskruid, maar er zit ook een gat in het midden dus je zou het ook donutkruid kunnen noemen. De zaden worden weer gegeten door veldmuizen en vogels, zoals puttertjes en groenlingen. Die eten trouwens ook de rupsjes van de vlinders die op de bloem afkomen. Dat willen we niet weten, maar dat doen ze wel.”

Silene dioica7 . Dagkoekoeksbloem

Foto Ruud Morijn

„Ik word vrolijk van deze plant en de leuke roze bloemetjes. Hij bloeit al in april en kan doorgaan tot in de winter, zeker met de zachte winters van nu. Je hebt wel een mannetje en een vrouwtje nodig om zaden te laten ontstaan. De bij moet eerst naar het mannetje, die is wat ranker, voor stuifmeel, en dan naar het vrouwtje, die is breder met veel bloemen. Elke plant maakt duizenden zaadjes, gestapeld in hele kleine korfjes met krulrandjes. Ze lijken een beetje op de manden die mensen in de middeleeuwen op hun rug droegen. Je kunt de zaden vaak eind mei al oogsten en uitdelen. Soms zit er een rupsje in van de silene-uil, een nachtvlinder die er een eitje in heeft gelegd. Als het rupsje uitkomt eet hij eerst de zaadjes uit dat korfje.”

Digitalis purpurea
6. Vingerhoedskruid

Foto Eric Brinkhorst

„Dadelijk groeit er een enorme aar aan mijn vingerhoedskruid. Dan gaan die bloemen open, open, open en wordt het een heel feeërieke plant. Hommels vliegen continu in en uit die roze of witte kelkjes. Als je daar een stoel naast zet heb je geen Netflix meer nodig. Als hij is uitgebloeid heb je een grote, bruine aar, die ik mooi vind om te laten staan. Als je die heen en weer schudt, hoor je een geritsel. Dat zijn de zaadjes, die er dan uit springen. Zo verhuist hij door je tuin.

„‘Giftig!’ wordt er vaak geroepen als ik vingerhoedskruid noem, maar er zijn wel meer tuinplanten waar je geen hap van moet nemen, zoals de taxus of het lelietje-van-dalen. Boterbloemen moet je ook niet eten.”

Sambucus nigra5. Vlier

Foto Stefan Claessens

„We gaan de hoogte in: de gewone vlier. Er zijn veel mythische verhalen rond de vlier, van iemand die heks is heb ik geleerd dat-ie je huis beschermt. De vlier is anti-duivels, houdt het kwaad tegen. Misschien omdat hij vliegen weghoudt. Hij komt voor in allerlei mythische godenverhalen van de Kelten, de Germanen, de Grieken.

„Je kan een tak afknippen, in je tuin planten en dan groeit-ie, hij maakt gewoon wortels. Dan moet je wel in de winter doen. De bloemen trekken enorm veel insecten aan, en daarna komen de bessen, die zijn weer goed voor merels. Of je kan er jam van maken, maar pluk dan waar je bij kan, en laat de rest voor de dieren.”

Foeniculum vulgare4. Wilde venkel

„De wilde venkel is misschien niet strikt inheems, want hij komt uit Mediterraans gebied. Hij gaat flink de hoogte en de breedte in, wordt echt zó’n ding. Hij krijgt gigantische veerachtige bladeren en die zitten dan vol bijen in de zomer. Als je gelukt hebt, legt de koninginnepage er haar eitjes op, een hele mooie vlinder, tropisch om te zien, die iedereen graag in zijn tuin wil. De rups is limoengroen met zwarte streepjes en oranje stippels.

„De wilde venkel is familie van de venkel die je in de winkel koopt, maar produceert geen eetbare knol. Je kunt de bladeren wel in je thee doen, de bloemschermen kan je ook drogen voor in de thee. De zaadjes kunnen in gebak.”

Geranium phaeum3. Donkere ooievaarsbek

Foto Julia Thymia

„Iedereen heeft ooievaarsbek in de tuin, maar veel mensen halen hem weg omdat ze denken dat het onkruid is. Dan denk ik: kíjk nou eens! Kijk er nou eens naar, hoe mooi die is! Hier staat de glanzende ooievaarsbek, kijk die leuke bloemetjes, die prachtige rode steel met die haartjes erop. Hij blijft de hele winter groen, ook superfijn. Er zijn veel soorten ooievaarsbekken, geranium in het Latijn – niet de geranium die wij in bakken voor het raam hangen. Waarom heet hij ooievaarsbek? Kijk, dit zaaddingetje lijkt op een ooievaarsbek. De donkere ooievaarsbek, geranium phaeum, is mijn favoriet, die heeft een donkerpaars bloemetje. Het zijn allemaal trekkers van hommels, bijen en vlinders. Ze zijn makkelijk te vermeerderen. De phaeum wordt een grote pol, die klief je zo in vieren en kan je cadeau geven.”

Lamium album2. Witte dovenetel

Foto Julia Thymia

„De dovenetel lijkt op een brandnetel, maar prikt niet. Daarom heet hij ook dovenetel. Het is een goede bodembedekker, groeit goed op schaduwrijke plekken. Er komen veel hommels af op de bloemen. De witte hebben zo’n grote kelk. Daar kruipen de akker- en tuinhommels dan zo helemaal in, dat is gewoon leuk om te zien. Je kunt de bloemetjes eten, het jonge blad ook. Hij is soms een beetje invasief, maar ook weer makkelijk weg te halen. Hij heeft geen diepe wortels. De dovenetel waait makkelijk aan. „Mijn advies is om een aanwaaiplek in je tuin of op je balkon te maken, zet een teil of bak neer en gooi daar wat tuinaarde in. Dan wacht je af. Welke planten groeien er? Je hebt daar allemaal apps voor. Welke beestjes komen erop? Daarna kun je de zaden verzamelen, de vaste planten kun je verplaatsen naar je tuin.”

Taraxacum1. Paardenbloem

Foto IMAGO/Eibner-Pressefoto/Juergen Augst

„Op de een of andere manier zit het in onze cultuur om de paardenbloem uit het gazon te halen. En waarom? Het is onze inheemse zonnebloem! Je wordt er toch vrolijk van? Pluisjes eraf blazen en een wens doen heeft iedereen weleens gedaan. Paardenbloemen houden je gazon groen: ze kunnen wortels krijgen tot wel 2 meter 40, dus als je gras is verdord tijdens een hittegolf heb je nog wel allemaal groene rozetten erin.

„Je kunt er alles van eten. De bladeren zijn gezond, die hebben tijdens de oorlog mensen in leven gehouden. In Frankrijk worden die nog steeds door de sla gedaan. De bloemknopjes hebben een lekkere bite en bittere smaak. Van de bloemen kan je honing maken, door ze te koken met suiker, maar dan heb je er wel veel nodig. Maak een klein potje en laat de rest staan voor de dieren. De paardenbloem trekt al vroeg in het jaar vlinders en hommels aan.

„Maar hij is bedreigd. Er zijn 250 soorten, in één veld kunnen er wel zestig staan, maar hij wordt te fanatiek bestreden zonder goede reden. Koester de paardenbloem.”


Het beste tuingereedschap ter wereld komt uit Bovenkarspel

Van de veertien medewerkers die vandaag aanwezig zijn bij Sneeboer heten er negen Sneeboer van hun achternaam. In een grote loods zijn ze rvs aan het snijden, smeden en lassen. Iemand graveert logo’s in houten stelen. Er wordt een bestelling met honderden stukken gereedschap ingepakt voor een winkel in Texas, een kist met benodigdheden voor een beurs in Londen klaargemaakt.

De smederij ligt aan het water met uitzicht op treinstation Bovenkarspel-Grootebroek in Noord-Holland. Op de zijkant staat in grote letters ‘Sneeboer & Zn’. „Dat ‘zonen’ gaat er binnenkort af hoor”, zegt Laura Sneeboer (36) binnen, in de werkplaats. Sinds 2022 is ze samen met haar broer Sjoerd Sneeboer (34) eigenaar van het bedrijf. De twee lange blonde West-Friezen zijn de vierde generatie aan het roer.

Sneeboer maakt tuingereedschap dat beschouwd wordt als het beste van het beste. Elton John is „een fan”, zegt Laura. De tuinman van Catherine Deneuve bestelt regelmatig, Roger Waters van Pink Floyd ook. Brian May, gitarist van Queen, komt elk jaar op de Chelsea Flower Show in Londen, de belangrijkste tuinbeurs van het Verenigd Koninkrijk, iets kopen bij Sneeboer. Sjoerd: „Vorig jaar vertelde hij dat hij ‘absolutely gutted’ was geweest omdat hij zijn wrotter* was kwijtgeraakt. Hij had met zijn metaaldetector zijn landgoed afgezocht en hem uiteindelijk toch weer gevonden.” De tuiniers van het populaire BBC-programma Gardeners’ World, waaronder Monty Don en Adam Frost, werken veel met Sneeboer. „In 2010 heeft Monty Don onze planttroffel* een keer in beeld gehouden”, zegt Laura. „Hij mag onze naam niet noemen, maar blijkbaar herkenden genoeg mensen ons product. Op dat moment verkochten we er misschien twintig per jaar, daarna vierduizend.”

Tuinbroek

De ultieme Sneeboer-fan meldde zich onlangs per e-mail: een voormalig hovenier uit Canada had het logo van Sneeboer – een lijntekening van oprichter Arie Sneeboer in tuinbroek – groot op zijn kuit laten tatoeëren.

Piet Oudolf, de beroemdste tuinarchitect van Nederland, zegt dat Sneeboer het enige merk is waarmee hij werkt. „Ik zie veel gereedschap voorbij komen, maar vaak is het zwak”, zegt hij aan de telefoon. „Sneeboer slijt gewoon niet. Sommige scheppen heb ik al twintig jaar. En ik zeg dit niet omdat ik met ze samenwerk.” Sinds kort is er een Piet Oudolf-minicollectie, bestaand uit een verplantschopje en een schrepel*. „Als het niet de grootste kwaliteitsfirma was, zou ik mijn naam er niet aan hangen.”

Sinds vorige maand is er ook eens samenwerking met het Franse luxehuis Goyard, dat al sinds 1792 bestaat: een speciale tas met daarin zes Sneeboer-tools.

Sneeboers nieuwste ontwerp, een handschepje met een extra diepe komvorm en een kartelrandje om een zak potgrond mee open te rijten, werd afgelopen mei uitgeroepen tot ‘Sustainable Garden Product of the Year’ bij de Chelsea Flower Show in Londen.

Een containerschopje
Een hartschepje

Naar eigen zeggen is Sneeboer het enige bedrijf ter wereld dat rvs tuingereedschap nog met de hand smeedt. Sjoerd: „De meeste bedrijven die rvs gereedschap verkopen laten dat, vaak in China, uit één plaat snijden.” Hij pakt een grote spade. „Bij ons bestaat het rvs gedeelte van zo’n spade uit vijf verschillende onderdelen, gemaakt van rvs-soorten met verschillende hardheid die allemaal aan elkaar gelast worden.” Vervolgens moeten de lasranden met een slijptol weggehaald worden zodat het lijkt alsof het één geheel is. Een nogal tijdrovend proces. „Maar daardoor breekt en buigt het veel minder snel dan een spade die uit één stuk rvs gemaakt is.”

Gereedschap met een S

Wie binnenkomt bij Sneeboer ziet meteen een op canvas afgedrukte fotocollage met familiefoto’s en de slogan ‘Tools for life and generations to come’. Even verderop een wc met op de deur een rvs bordje in de vorm van een schep. Op de balie waar bezoek zich kan melden ligt een gerepareerde schep – een plantenspitter – klaar om opgehaald te worden. „Die is zo’n zestig jaar oud”, zegt Sjoerd. Hij wijst naar de ‘S’ die in het staal gestanst is. „Ons allereerste logo.” Daar hoorde ook een slogan bij: „Gereedschap met een S, staat garant voor succes.”

De schep heeft alleen een nieuwe steel gekregen, want het rvs gedeelte was nog helemaal intact. Sjoerd loopt het magazijn in en komt terug met dezelfde schep, maar dan nieuw, en houdt hem bij de oude. Alleen de punt blijkt te zijn afgestompt. „Mensen komen hier vaak met erfstukken van hun ouders of grootouders.”

Een plantenspitter

Laura en Sjoerd lopen in het magazijn langs twee rijen stellages met plastic kratten vol gereedschap. Het zijn hun bestverkochte producten: de minst complexe spades, harken en schoffels. Pakweg veertig producten die zorgen voor driekwart van de omzet (hoe hoog die is, willen ze niet delen). Sjoerd: „De andere 180 producten in ons assortiment zijn voor de leuk, voor mensen die iets specifieks zoeken.”

Op een vide in de werkplaats is een wand met producten die inmiddels uit de handel zijn. Een lange steel met een rvs geul eraan vast bijvoorbeeld. „Een draineertreklepel*. Geen flauw idee wat je daarmee kan. We verkochten er misschien twee of drie per jaar.” Van de bestverkopende producten, een klein plantenschepje bijvoorbeeld, verkopen ze er soms tussen 500 en 600 per week.

Boven, weg van het lawaai van de werkplaats, is wat Laura en Sjoerd het ‘minimuseum’ noemen. Een grote, open ruimte met een keukentje en een lange eettafel, waar veel gereedschap uitgestald staat en de muren vol hangen met foto’s. Een foto van koningin Máxima bijvoorbeeld, die in New York een tulp plant met een Sneeboer-troffel bij het 400-jarige bestaan van die stad in 2009. Maar vooral veel foto’s van verschillende generaties Sneeboeren.

Hoefijzers

Het bedrijf werd in 1913 opgericht door Arie Sneeboer, de overgrootvader van Laura en Sjoerd. Als smid maakte hij naast gereedschap hekwerken, kachels en hoefijzers. Vanaf 1955 werd Sneeboer gerund door de drie zonen van Arie. Tot kleinzoon Jaap Sneeboer en zijn vrouw Wilma Peelen – de ouders van Laura en Sjoerd – het in 1986 overnamen. In die tijd was Sneeboer nog steeds een kleine smederij met een winkeltje in de dorpsstraat van Grootebroek, zegt Wilma, die vandaag ook aanwezig is omdat ze nog drie à vier dagen per week de administratie doet. „Door het gehamer vielen de tegels in de badkamer van een van Jaaps broers, die naast de smederij woonde, van de muur.” In 1992 zijn ze naar de huidige locatie in Bovenkarspel verhuisd, die ze in 2012 hebben uitgebreid; de loods beslaat nu zo’n 2.000 vierkante meter.

Jaap en Wilma besloten alleen nog maar tuingereedschap te maken. Om naam te maken in het buitenland gingen ze veel naar beurzen. Wilma: „Om het weekend zat Jaap in de auto naar een ander land, met de kofferbak vol gereedschap.”

Een potschepje (rechtshandig)
Een bladhark

In 1998 schreef het Britse tuinblad Gardens Illustrated een zes pagina’s tellend artikel over Sneeboer. Tot die tijd verkochten ze 95 procent van de producten in Nederland, in de jaren daarna werd 85 procent geëxporteerd. De allereerste buitenlandse bestelling kwam van de toenmalige bestuursvoorzitter van Goldman Sachs, die het geld contant opstuurde met een koerier. „Vooral in Engeland zijn we in die tijd heel groot geworden”, zegt Wilma. „Tuinieren is daar echt een cultureel fenomeen.”

Onder de ruim tweehonderd verkooppunten van Sneeboer zitten de giftshop van de beroemde Great Dixter-tuin in het Engelse Rye en het Duitse warenhuis Manufactum. Maar ook veel filialen van de Nederlandse tuincentrumketen Welkoop.

Sinds Brexit is de verkoop in Engeland teruggelopen. De VS is nu de belangrijkste en snelst groeiende markt: ongeveer een derde van alle Sneeboer-spullen gaat ernaartoe – dus de familie kijkt huiverig naar de importtarieven van Trump. Een kwart van al het gereedschap blijft in Nederland.

Losse briefjes

Laura studeerde international business en marketing en werkte erna bij een verzekeringsmaatschappij tot ze zich in 2015 bij Sneeboer voegde. Sjoerd heeft een master in financial management en werkte bij de consultancy-tak van EY toen zijn moeder hem tijdens de pandemie opbelde of hij alsjeblieft ook wilde komen helpen.

Laura: „De hele wereld had opeens tijd om te tuinieren. Eerst dachten we: leuk! Maar al gauw was de vraag niet meer bij te benen. We maakten alles op bestelling, er was nul voorraad.” Op een gegeven moment werden er negenduizend producten per week besteld, terwijl er destijds maar duizend per week gemaakt konden worden. Er kwam een wachtlijst van negen maanden. „Toen zijn we wel wat klanten kwijtgeraakt.”

Sjoerd: „Neef Wout, de chef van de werkplaats, had allemaal losse briefjes in z’n broekzakken zitten waar alle bestellingen op stonden. Hij hield de voortgang bij door stipjes in verschillende kleuren op die briefjes te zetten: groen als het rvs gesneden was, rood als een product gelast was, enzovoort. Als een klant vroeg of er nog tien extra producten bij konden, liep het hele systeem vast.”

Dankzij Sjoerd worden alle bestellingen nu automatisch bijgehouden door een boekhoudprogramma en is er een voorraad van de best verkochte producten aangelegd.

Een bordervork, een steenspade en een plantenspitter

Er viel wel meer te verbeteren, zegt hij. „Onze vorige smid, oom Frank, ligt best wel in de kreukels. Doordat hij elke dag urenlang in het vuur heeft gekeken, heeft hij staar ontwikkeld. En hij heeft versleten gewrichten, door het continu met een hamer op een rvs-plaat slaan. Dat veroorzaakt veel trillingen in je lijf. Toen onze neef Teun de nieuwe smid werd, zei hij: ik wil later wél gewoon met mijn kleinkinderen kunnen voetballen. Toen zijn we op zoek gegaan naar alternatieven.”

Als eerste werden de kolen vervangen door inductie. Een apparaat dat een stuk roestvaststaal in vijf seconde verwarmt naar duizend graden. „Je ziet niet dat er iets gebeurt, opeens is het metaal oranje.” Minder romantisch, vinden ze, maar het smeden gaat er twee keer zo snel door. Vervolgens wordt het bewerkt met een smeedhamer uit 1950, op een aambeeld dat ook al minstens zeventig jaar oud is.

Ook de ‘watersnijder’, waarmee alle rvs tot voor kort gesneden werd, is vervangen door een lasermachine waarvoor géén speciaal snijzand uit Australië geïmporteerd hoeft te worden. En die 77 keer zo snel snijdt. Het lassen gebeurt sinds kort eveneens met laser. Al die aanpassingen hebben ervoor gezorgd dat Sneeboer inmiddels zo’n 1.500 stukken gereedschap per week kan produceren.

„Ik probeer het nog steeds voor elkaar te krijgen dat we minder tijd per gereedschap besteden in de werkplaats”, zegt Sjoerd. „Want arbeid in Nederland is gewoon heel duur. En we willen niet dat een spade straks meer dan 175 euro kost.” De grootste panschop* kost nu 132,95 euro. Het nieuwste handschepje 44,95 euro, de bestverkopende schoffel 96,85 euro.

Koninklijke schoffel

Die schoffel is – net als vrijwel alle andere producten – ontworpen door Jaap, de vader van Laura en Sjoerd. Deze ‘koninklijke schoffel’ lijkt een beetje op een kroon en is te koop sinds 2013, het jaar waarin het bedrijf honderd jaar bestond en officieel hofleverancier werd. „Een gewone schoffel heeft een recht blad”, zegt Sjoerd. „Maar deze schoffel heeft vertandingen, waardoor je 50 procent meer snijoppervlak hebt en dus makkelijker door het onkruid heen snijdt.” En hij heeft een extra haak waarmee je het onkruid meeneemt als je de schoffel naar achter trekt.

Jaap werkt nog steeds aan nieuw gereedschap. Sjoerd: „Bijna alle nieuwe producten komen tot stand door vragen of problemen van klanten. Twee weken geleden werd op een beurs in Gelderland drie keer gevraagd om een draadschoffel*. Ik wist niet eens wat dat was, maar toen ik het later aan Jaap vertelde bleek hij er nog een ontwerpschets voor te hebben liggen.”

* Wrotter een prikker met twee weerhaken waarmee onkruid met wortel en al kan worden weggetrokken * Planttroffel een plat stuk rvs met een handvat waarmee je gaten voor planten in de grond maakt * Schrepel een handschoffel om onkruid mee te verwijderen * Draineertreklepel een tool om drainage-geulen mee te egaliseren, zodat water makkelijker wegloopt * Panschop een grote schep (ook wel bats genoemd) voor los materiaal als zand, grind en houtsnippers * Draadschoffel een schoffel met in plaats van een massief metalen blad een dunne, vaak stalen draad om onkruid op moeilijk bereikbare plekken mee te verwijderen

Fotografie: Kees de Klein
Assistent fotografie: Aryan Hamyani


Waarom modeontwerper Kris Van Assche een vazencollectie ontwierp

Wie Kris Van Assche volgt op Instagram kent de selfies die hij neemt voor de spiegel in de gang van het gebouw in Parijs waar hij woont. Telefoon in de rechterhand, flinke bos bloemen in de linker. „Weekend essentials”, staat er dan bijvoorbeeld bij. Waarna vaak nog een close-up van het boeket volgt, geplaatst tegen een zwarte achtergrond. Soms koopt hij een bos bij „een goede bloemist”, soms gewoon een paar bossen op de markt, waarmee hij zelf een boeket maakt. „Als ik niet de mode in was gegaan, was ik bloemist geworden”, zegt hij.

Van 2007 tot 2018 was de Belgische Van Assche de creatief directeur van de mannenlijn van Dior, tussen 2005 en 2015 had hij zijn eigen merk, Kris Van Assche. In 2018 werd hij creatief directeur van luxehuis Berluti. Daar stopte hij in 2021. Hij maakte daarna nog een kleine collectie voor een kindermerk, maar verder is hij niet meer actief in de mode geweest.

Het is niet zo dat hij alsnog bloemist is geworden, maar het laatste jaar is hij wel bezig geweest met een aan bloemen verwant project: voor het Belgische servies- en homewaremerk Serax ontwierp hij een serie vazen, plus bonbonnières. Josephine, noemde hij de collectie, naar zijn grootmoeder van vaderskant, Josephine Van Assche.

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="

Boeketten Mark Colle

” data-figure-id=”0″ data-variant=”grid”><img alt data-description="

Boeketten Mark Colle

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/waarom-modeontwerper-kris-van-assche-een-vazencollectie-ontwierp.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/06/02104019/data132522498-7240b2.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/waarom-modeontwerper-kris-van-assche-een-vazencollectie-ontwierp-10.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/waarom-modeontwerper-kris-van-assche-een-vazencollectie-ontwierp-8.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/waarom-modeontwerper-kris-van-assche-een-vazencollectie-ontwierp-9.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/waarom-modeontwerper-kris-van-assche-een-vazencollectie-ontwierp-10.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/waarom-modeontwerper-kris-van-assche-een-vazencollectie-ontwierp-11.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/EjNX9qh3G6IvG_Vnv5DykBGgy7M=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/06/02104019/data132522498-7240b2.jpg 1920w”>

Boeketten Mark Colle

„Zij heeft mij kennis laten maken met de esthetische kant van het leven”, zegt Van Assche (49). Hij zoomt vanuit zijn werkkamer. Hij draagt een grijs sweatshirt met een zorgvuldig gerafeld boord over een wit T-shirt, achter hem hangen twee foto’s van Peter Hujar, een van de fotografen van wie hij werk verzamelt. „Ze hechtte veel belang aan een mooi gedekte tafel, aan goed voor de dag komen – voor haar was dat een vorm van beleefdheid. Van jongs af aan zag ik hoe ze haar eigen kleding maakte. Het was een openbaring om te zien dat kleding niet in de kast groeide, bij wijze van spreken, maar dat het iets was wat ik zelf zou kunnen ontwerpen.”

Afkicken

Elf jaar werken voor een groot luxehuis als Dior, waar Van Assche naam maakte met moderne varianten op klassieke pakken, geldt tegenwoordig als lang. Bij Berluti ging hij weg op het moment dat werd besloten dat het merk geen shows meer zou doen. „Het plezier in mijn werk was in de drie jaar dat ik er zat steeds verder afgenomen”, is het enige dat hij erover zegt – ontwerpers in zijn positie zijn ook na hun contract doorgaans niet vrij om zich uit te spreken. Natuurlijk kwam hij na zijn vertrek bij Berluti in een zwart gat terecht, zegt hij. „In de mode werkte ik in een hels ritme in een heel competitieve omgeving. Opeens viel dat weg. Het voelde als afkicken: je weet dat het goed voor je is, maar plezant is het niet.”

Het eerste project dat hij daarna ondernam was een boek over zijn werk, 55 Collections. „Ik had altijd het gevoel dat ik voor elk huis in een andere stijl ontwierp. Ik dacht: wie ben ik eigenlijk? Nu ik alles bij elkaar zag, zag ik de continuïteit: een moderne verbeelding van een klassiek ideaal.”

Toen het boek klaar was, schreef hij een brief aan Serax. Ann Demeulemeester, voorheen ook modeontwerper, heeft daar al jaren een eigen lijn met servies, woonaccessoires en meubels – Van Assche heeft er een „heel grote collectie” van.

Zijn Serax-collectie is een veel kleinschaliger project dan een collectie voor een groot modehuis. Maar, zegt hij, „het is wel een manier om mezelf weer in gevaar te brengen. Allemaal nieuwe materialen, een nieuwe manier van werken.” Niet dat hij zelf plaatsnam achter de draaischijf. „Ik heb best een grote verzameling keramiek, dus ik voel me ertoe aangetrokken. Maar dat wil niet zeggen dat ik de behoefte heb dat nou zelf te gaan maken. Mijn creativiteit bestaat uit dingen bedenken, tekenen, materialen kiezen en dan de vakmensen zoeken die het tot stand kunnen brengen. Ik ben door en door ontwerper. Het was louterend om weer op die manier bezig te kunnen zijn.”

Boeketten Mark Colle

Een grote inspiratiebron voor de vazencollectie waren de bloemenfoto’s van Robert Mapplethorpe. „Zijn foto’s hebben een strak, klassiek kader”, zegt hij. „En toch zit er altijd spanning in, iets intens. Hij fotografeerde een bos bloemen die helemaal naar één kant overhelde, of maar één enkele bloem.” Een van de vazen van Van Assche lijkt op de vaas waar Mapplethorpe een scheef geplaatst boeket in zette. Mapplethorpes foto’s van enkele bloemen brachten hem op het idee voor de verzilverde buisjes die bij elke vaas worden geleverd; die maken het mogelijk één bloem mooi in een vaas te zetten. Voor „extra spanning” in een boeket zijn er mondgeblazen glazen tulpen die tussen echte bloemen kunnen worden geplaatst. „Die dingen ben ik in de veertig jaar dat ik bloemen koop nog niet tegengekomen.”

Old world beauty

Rechtstreekse verwijzingen naar zijn grootmoeder zijn een betonnen vaasje in de vorm van een klassieke, glazen vaas die hij van haar erfde, alsook de bonbonnière, eveneens een variant op een erfstuk. Die is er van glas, keramiek en van beton.

Van Assche: „De bonbonnière is het meest klassieke, oubollige object dat ik ooit heb ontworpen. Dat is een beetje expres. Net als er in een modecollectie altijd een paar outfits zitten die het thema duidelijk maken, doet de bonbonnière dat bij mijn Serax-collectie. Eigenlijk draait de hele collectie om old world beauty. Over beauty wordt tegenwoordig eigenlijk niet meer gepraat, zeker niet in de mode. Alles moet radicaal, extreem, agressief zijn. Dit is mijn statement daartegen. Mijn partner zei tegen mij: ben je niet bang dat mensen die glazen bloemen en zilveren buisjes missen? Is het niet te subtiel voor mensen die snel door hun Instagram scrollen? Daar was ik even niet goed van. Maar nu denk ik: als mensen de tijd niet nemen om het te ontdekken, dan is het ook niet voor hen.”

Van Assche is inmiddels bezig met een tweede collectie voor Serax, maar een terugkeer naar de mode sluit hij niet uit. „Ik heb die bladzijde echt nog niet omgeslagen”, zegt hij. „Maar ik kan het nog wel even uitzingen, dus de lat ligt hoog. Het hoeft niet per se een high profile job te zijn. Ik wil vooral werken in een sfeer waar ik gelukkig van word.”


Schrijver Yvonne Kroonenberg is nu ‘een mevrouw met een volkstuin’

Yvonne Kroonenberg (75), schrijver, zwemt drie ochtenden per week – als ik haar nou eens rond elven ophaal bij het Sportfondsenbad in Amsterdam-Oost, fietsen we samen naar haar tuin op de Federatie, een volkstuinencomplex vlak bij de Johan Cruyff Arena in Amsterdam-Zuidoost. Het is niet ver, halfuurtje ongeveer. Op een woensdag zit ze op een bankje bij de uitgang van het zwembad te wachten, natte krullen, zwemtas op schoot. „Koud, hè”, zegt ze zodra we buiten staan. Joep is vast vooruitgegaan om de kachel op de tuin aan te steken. Joep van Duijn is, af en aan, al zeker veertig jaar haar man. „Maar we kunnen ook hier koffiedrinken”, zegt ze, wijzend naar de bakkerij aan de overkant. Of nee, weet je wat we doen, we gaan lekker naar huis.

E-bike met fietstassen en een mandje. Helm op. „Ja, sorry”, zegt ze. „Maar als het IQ eruit valt, heb ik niks meer.” En weg is ze. Langs Artis en het Holocaustmuseum. Even stoppen bij het kruispunt. „Ga ik niet te snel?” En door, langs de Hortus Botanicus en de Portugese Synagoge. Ze woont op het Waterlooplein, nog geen honderd meter van waar ze werd geboren. Deur open, fiets mee de lift in, naar de zesde verdieping. „Kom binnen.” Ze stelt me voor aan de cavia’s, de wandelende takken, de kat – haar hondje is mee met Joep. Aan de buitenmuur een volière met twee zebravinken en een inwonende muis, de rest van het balkon is voor de kippen, drie zijdehoenders.

Koffie? Of wil ik soms een beschuitje? Nee, nee, zelf neemt ze niets en al helemaal niets zoets. „Suikervrees.” Ze weet niet anders dan dat haar moeder en twee oudere zussen zuchtten om hun figuur. Zij, als meisje, klaagde ook over haar ‘moeilijke figuur’. „Zeiden ze: waar heb je het over, jij hébt nog geen figuur.” Nu hoeft ze maar „naar een calorie te kijken” en hij zit al op haar heup. ‘Anorexia light’ noemt ze het. Niks ernstigs. „Ik ga nooit een facelift doen, mijn haar ga ik niet verven en tegen rimpels doe je niks. Aan je houding kun je wat proberen te doen, dat is bij mij mislukt, het enige wat mij nog helpt is niet dik worden.” Ze komt aan tafel zitten, springt weer op. „Even mensenkleren aantrekken.” Joggingpak uit, jurkje aan. „Nee, nú ziet ze er pas leuk uit”, zegt ze als ze haar slaapkamer weer uitkomt.

Yvonne Kroonenberg schreef in de jaren tachtig en negentig columns voor Playboy en Viva, voor NRC en het Vrije Volk. Ze gingen over mannen en vrouwen, seks en liefde, relaties, ruzies en over het ongemak en het gedoe dat er tussen mensen kan ontstaan. Columns werden bundels met titels die beklijven: Alles went behalve een vent (1989), Zij houdt van hem. Hij ook (1993), Het zit op de bank en het zapt (2001). Met haar kinderboeken erbij (vaak over pony’s en paarden) komt ze op veertig titels – ongeveer. Nu is er een nieuw boek: Wormen en aarde, met verhalen over tuinieren en haar tuin. Ze taalde nooit naar een tuin, schrijft ze, tot Joep haar opbelde vanaf de tuin van zijn tennisvriend, nu precies tien jaar geleden. „Hij zei: ik geloof dat ik niet meer zonder volkstuin kan leven.” De tuin naast die van zijn vriend stond te koop, niemand wou hem hebben. Het huisje vies en vervallen, eromheen een en al „woekerende narigheid”. Maar Joep, timmerman, zag dat het huis van steen was, het dak niet lekte en de kozijnen van hout waren. Hij was vastbesloten van de woestenij iets moois te maken. Yvonne Kroonenberg, die het woord schoffelen kende maar het nog nooit had gedaan, noemt zich sindsdien een ‘mevrouw met een volkstuin’.

Wormen en aarde?

„Herinner je je Balkenende?” Minister-president van 2002 tot 2010. „Die had het altijd over normen en waarden, normen en waarden. Iemand schreef toen ‘wormen en aarde’ en dat is altijd in mijn hoofd blijven hangen.”

In het boek komt een zus voor met een hekel aan tuinieren.

„Zij vindt: een fraaie tuin is als een mooie jurk, die hoef je ook niet zelf te maken. Ze zit graag in de tuin, maar haar buurvrouw onderhoudt hem. Je ziet zo dat we zussen zijn maar verder verschillen we in alles. Wat ik heel belangrijk vind, daar moet zij een beetje om lachen. En wat zij interessant vindt, daar kijk ik met verbazing naar. Met onze oudste zus had ik meer gemeen. Maar Cassandra is dood. Alvleesklierkanker. Heb ik ook talent voor.”

Voor kanker?

„Ik ben eruit gevist in 2018, gewoon bij een controle in de tietenbus. Het bleef toen bij een borstsparende operatie, maar later bleek ik drager van het BRCA2-gen, in 2019 moest het hele kippenhok eruit, eierstokken, baarmoeder en 22 lymfeklieren. Een hele havo-klas, zei mijn broer. In 2022 zat het in de andere borst. De vierde keer komt heus wel. Alleen niet vandaag. Chemotherapie heb ik geweigerd. Nee, dat is niet dapper, dat is inschatten hoe groot je risico is dat het weer terugkomt. Ik zei tegen de oncoloog: ik ben een vitale bejaarde, dat laat ik niet verziekstralen door chemo.”

Ben je daarom zoveel gaan zwemmen, om te herstellen?

„Ik ben daarom getrouwd. Anders heeft Joep niks als ik doodga. We wonen ook samen nu, heel gezellig, twee vogeltjes op één tak. Maar, we hadden het over de tuin…”

… en over je zus.

„We zouden bijenkasten op het complex krijgen en ik kreeg aangeboden om bijenles te krijgen. Ik heb meteen ja gezegd en dat zette ik op de familie-app. Appt m’n zus meteen terug: o, dan ga ik op wespenles. Jij schiet in de lach, maar ik dacht: gaat het een keer niet over kanker, krijg ik dit. Dat hou je altijd binnen families, hè. Dat je ineens heel kinderachtig een jengeltoontje aanslaat. Flauwekul natuurlijk, ik heb er geen kwestie van gemaakt.”

Maar je schrijft het wel op.

„Wat helemaal lastig is in een gezin, is als er één schrijft. In mijn columns maak ik grapjes, maar ik wil niet beledigen, niemand veroordelen en ruzie vermijd ik heel erg. Ik heb mijn zus opgebeld om te vragen hoe zij naar onze verschillen keek. Zij begon toen over onze vader. Hij was leraar, als je hem een vraag stelde, begon hij een lesuur. Daar had zij echt geen zin in, en nog niet, terwijl ik, ik wil almaar leren. Ik wil zoiets goed formuleren, ook als ik over de volkstuin schrijf. Ik zit daar met visjes die in een ander sociaal aquarium zwemmen dan ik. Ik ben elitair, ik lees boeken, ik hou van klassieke muziek, mij zie je niet bij een concert van André Rieu. Als de buren mollen bestrijden, ben ik daar heel erg tegen maar ik wil het zo opschrijven dat zij zich niet bespot voelen.” Eerste zin van haar column over mollen: „Eindelijk heb ik mollen!” Ze woelen, schrijft ze, de aarde stukken efficiënter om dan zij als tuinier.

Yvonne Kroonenberg in haar volkstuin
Foto Saskia van den Boom

Ben je nu ook imker?

„Ja, geen goeie, maar ik kan het wel. Met drie vrijwilligers schouwen we de kasten, met rustige bewegingen om de bijen niet te laten schrikken. Het gaat niet zo goed met ze, zoals het met de meeste bijenvolken niet goed gaat, door mijten en pesticiden.”

Te weinig honing?

„Honing is het doel niet. Mijn kippen hoeven geen eieren te leggen, de cavia’s hoeven niet op schoot, want daar houden ze niet van, de kat bepaalt zelf wat-ie doet. Dieren hoeven van mij geen nut te hebben, bijen niet, mensen ook niet.”

Pal naast de Federatie liggen de tuinparken Dijkzicht, Ons Lustoord en Nieuw Vredelust, elk met een eigen verenigingsblad. Het blad van Nieuw Vredelust had jarenlang Adriaan van Dis en Maarten ’t Hart als columnist. De Federatie heeft Yvonne Kroonenberg, ze schrijft een „columpie” en doet de eindredactie van het „krantje”.

Die tuincolumns werden een boek?

„Ik was bezig een heel ander boek te schrijven, over wildparken in Afrika. Ik heb een ranger-cursus gedaan en ik was van plan dat zo op te schrijven dat lezers die op safari gaan kunnen lezen wat de gids aan wetenswaardigheden vertelt die ze niet horen omdat ze precies op dat moment in hun tasje zitten te rommelen of hun kijker zoeken. Ik was net bij de termieten en toen kreeg ik kanker en toen kon ik het niet meer opbrengen. Corona kwam eroverheen, en ik dacht: niemand gaat nog op safari. Ik ook niet. Ik heb vrienden in Tanzania, ik heb Swahili geleerd, maar ik wil niet meer vliegen als het niet noodzakelijk is, dus ik ga niet. Op de uitgeverij vroegen ze of ik nog wat anders had liggen, ik zeg, ja, wat stukkies over m’n tuin, je mag wel kijken, maar het stelt niks voor. Waren ze enthousiast en wilden ze er een boek van maken. Wat er toen met me gebeurde…”

Blij?

„Ik had mezelf al helemaal afgeschaft, joh. Toen mijn vorige boek uitkwam [in 2023, een nieuwe selectie uit bestaand werk met de oude titel Alles went, behalve een vent ] heb ik een interview gegeven aan de Volkskrant. Nee, zo klinkt het alsof dat gul was van me, ik bedoel: het was een grote eer dat ze me wilden hebben. Ik ben allang geen Bekende Nederlander meer, toen zei ik al: ik ben een mevrouw met een volkstuin. Dat blijkt dus nu iets te zijn waar mensen belangstelling voor hebben.”

Voor de mevrouw of de volkstuin?

„Weet ik niet, ik ga me er maar niet in verdiepen. Ineens mocht ik weer meespelen, en dat is groot voor mij hoor. Misschien komt het doordat ik vroeger nooit werd gevraagd voor touwtje springen of kringspelletjes. Met vadertje en moedertje was ik altijd de hond, als ik al mee mocht doen.”

Betekent meedoen ook ertoe doen?

„Ik doe er helemaal niet toe, dat besef ik ten volle en dat vind ik prima. Het is de vreugde van een mailtje krijgen met de omslag voor je nieuwe boek. Heb je hem gezien?” Ze staat op en pakt haar laptop. Een cover in jarentachtigstijl qua kleur en lettertype en een foto van haar in tuinbroek.

In het echt zie je er minder mevrouwerig uit.

„Vind je? Ik kijk niet naar mezelf.”

Nooit niet of niet meer?

„Ik heb een slecht geheugen voor gezichten. Proposagnosie heet dat. Als ik jou morgen tegenkom, durf ik niet te beloven dat ik je herken. Het is zelfs zo erg, als ik plotseling een spiegel tegenkom dan doe ik een stap opzij; ook mezelf herken ik niet. Ik kan wel heel goed namen onthouden, woordjes leren, talen. Dat heb ik van mijn vader, hij was een talengenie, hij sprak er twaalf. Wat kan jij goed?”

Bevestigen boeken dat je bestaat of mag bestaan voor mijn part?

„Nee joh, weet je wat mij bestaansrecht geeft? Ik heb mensen heel snel door en dan ga ik ze helpen.” Ze kijkt me vorsend aan: „Voor mij ben jij een schilderijtje dat een beetje scheef hangt, en dat wil ik dan recht hangen. Als me dat lukt, ben ik blij dat ik dat kan. Ik neem niet gemakkelijk ruimte in, ik zoek voortdurend het loket om af te rekenen als iemand iets aardigs doet of zegt. Dan denk ik: zal ik bloemen kopen, chocola? Weet je, zo moeilijk is het allemaal niet, ik ben natuurlijk psycholoog…” Ze studeerde in Leiden en voor ze begon te schrijven was ze vijf jaar psychotherapeut bij een huisartsenpraktijk. „Ik was geen gewenst kind, ik was er doordat een pessarium het niet deed. Plus Joden natuurlijk, dat helpt ook niet. En mijn moeder vond mij niet zo leuk, ze vond me raar. En ik begrijp dat.”

Wat voor kind was je dan?

„Dit heeft allemaal niets te maken met tuinen, hè. Maar goed, mijn ouders hebben samen de oorlog meegemaakt, ze zaten ondergedoken op negen adressen. Dan ben je 17, zit je ondergronds. Mijn vader probeerde mijn moeder Russisch te leren, dat is hem niet gelukt. Er was ook nog een abortus tijdens die onderduik, heel verschrikkelijk allemaal. Na de oorlog was er geen sprake van dat ze hun eigen leven mochten voortzetten. Er moest getrouwd worden. Mijn moeder was voor de oorlog verpleegster. Haar ouders en al haar vrienden waren vergast. Haar schoonmoeder, een krokodil van een vrouw, vond dat ze maar gauw zwanger moest worden, dan zou het gehuil om haar familie wel overgaan. Dat werd Cassandra. Binnen de kortste keren had mijn moeder er vier en tegen de tijd dat die groot waren en zij eindelijk weer de verpleging in kon, kreeg ze MS. Mijn ouders zeiden altijd: neem geen kinderen, kind, die kosten je je vrijheid. Alleen mijn broer heeft kinderen gekregen.

Yvonne Kroonenberg en Joep van Duijn in hun volkstuin
Foto Saskia van den Boom

„Mijn vader had tolk willen worden, of schrijver, hij werd leraar Engels. Hij had de vervelende gewoonte om iedereen op zijn intelligentie te beoordelen. ‘Razend intelligent’, ik hoor het hem zo zeggen. Ik kon goed leren. Ik was 5 toen mijn een na oudste zusje ergens naar wees en vroeg: wat staat daar? Ik zei: daar staat gevaarlijke glooiing. Als ik een nieuw woord leerde, maar ik wist nog niet wat het betekende, dan ging ik het vast gebruiken alsof het iets betekende. Doe niet zo raar, zei mijn moeder dan. Stel je niet zo aan.”

Is het nog goedgekomen tussen jullie?

„Op mijn zestiende zei ze iets lelijks over een vriendje van me. Ik wilde er net tegenin gaan, toen ik bedacht: dit gaan we niet doen. Als we het in huis een beetje gezellig wilden houden, moet ik niet snibben, niet snauwen, niet puberen. Niet boos tegen haar doen. Voor mij was ze misschien geen goede moeder, maar tot haar dood ben ik een goede dochter voor haar geweest. Heb jij kinderen? Vind je ze leuk? En kun jij het grote gevoel voor ze opbrengen?”

Je boeken hebben je heel bekend gemaakt.

„Ik vond dat BN’er zijn helemaal niet zo leuk, hoor. Door die eerste boekjes, over de liefde en over mannen, kreeg ik de reputatie van geduchte tante. En eigenlijk kwam me dat wel goed uit. Vrouwen lagen in een deuk om mijn stukjes en mannen werden een beetje bang van me en ik liet dat zo. Een beetje zoals zwanen. Die hebben de reputatie dat ze je arm kunnen breken, je moet voor ze uitkijken. Onzin natuurlijk, ze maken een ontzettende hoop herrie, maar als je rustig op ze afloopt merk je vanzelf dat het allemaal niet zoveel voorstelt. Ik ben vriendelijk in de omgang, ook met mannen. Als iemand iets wil, of iets probeert, dan faciliteer ik dat. Altijd. En ik stel wensen van mensen niet boven die van dieren, dieren niet boven planten, planten niet boven onkruid. Alleen als de een de ander vermoordt, zoals pispotjes doen met rozenstruiken, ja, dan grijp ik in.” Ze staat op en wijst naar een voormalig bosje groen in een terracotta pot. „Hij was prachtig, met gele bloempjes. Binnen een week deed-ie niks meer. En dan denk ik: ach kind nou toch, we zullen eens kijken wat we kunnen doen. En kijk, nu gaat-ie het toch weer proberen.” In de pot ernaast staat ook bepaald geen sierplant. „Die ging het ook niet meer doen. Nou schat, dan denk je er toch eerst even over na? Dan is iets maar niet mooi of goed, dat interesseert me niks.”

En tuinieren, dat kon je al?

„Ik was er een beetje bang van, zo grimmig als deze tuin eerst was. Steeds koos ik een stukje waar ik het aandurfde. Zo heb ik het mezelf geleerd. Van huis uit heb ik niets meegekregen. Voor mijn vaders werk verhuisden we naar Scheveningen, toen hadden we ineens een achtertuin. Mijn vader was vast van plan de tuin tot bloei te brengen en als de Grote Zaaier ging hij rond met een zak zaad. Mijn moeder zei: hou maar op, Lex, dat wordt toch niks. Het werd niks. De boel is betegeld en dat was dat. Het gekke is, ik heb nooit geweten dat we buiten woonden. Dat er een zee in de buurt was, duinen, natuur. Mijn vader wist de namen van alle vogels en schelpen, maar hij heeft me er niks van geleerd.”

Lees je er veel over?

„Ook wel. Al zit er een grens aan wat ik nog leuk vind om te weten. Als iemand me iets uitlegt en ik snap het, dan ga ik het doen. Zo doe je schoffelen. Als je dit laat staan, gebeurt er dat. Laat bananenschillen in water rotten, dat is geweldige mest voor je rozen. Ik probeer wat, er mislukt van alles, het wordt bij mij nooit zo mooi als bij anderen, maar ik reken het gauw goed. Ik kan goed tegen kleine tekortkomingen, ik leg mijn wil niet op aan de tuin.”

Een week later. Het tuinhuisje Aarde ligt aan de Planetenlaan. Donderdagochtend half 11, Joep is er, Yvonne niet, het is haar nog te koud om hele dagen op de tuin te zijn. Joep heeft zojuist een wastafel zo afgezaagd dat-ie in het wc’tje past, de waterleiding sluit hij zelf aan. Hij timmerde de houten beschutting tegen de slootkanten langs de achter- en zijkant van het huis, legde de buitendouche aan en bouwde een houten kast voor het tuingereedschap. Hij betegelde de vloer van het huisje, egaliseerde het granieten aanrecht, sloot de gaskachel aan. Binnen is één ruimte met een keukentje, eettafel en het eerste waar je oog op valt: een tweepersoonsbed onder een wolkwitte klamboe. Op het dekbed staat het woord ‘liefde’ in alle talen. In de zomer van 2018, na de eerste operatie, zijn we hier gaan wonen, zegt Joep. „Yvonnes idee.” Nu verkassen ze elke zomer voor een paar maanden naar de tuin.

De tuin begint mooi op te komen. De roos bloeit, de madeliefjes springen uit het gras, en overal vergeet-me-nietjes. „Echte volkstuinders kijken daarop neer”, zegt Joep. De blauwbloemige planten groeien te makkelijk en te grif. Hij wijst naar de rand van de tuin waar het skelet van een boom staat. „Een eik. Die moest weg van het bestuur van de vereniging.” Een buurman heeft hem helpen afzagen en toen is hij gestorven. Even verderop, precies in het midden van het grasveld, staat een slanke boomstronk met daarop een parasol gevlochten van wilgentenen. „Dat was een spar”, zegt Joep. „Bomen schijnen met elkaar in contact te staan. Toen de eik ging, stierf de spar ook.”

CV
CV

1950
Geboren in Amsterdam
1953
Verhuizing naar Scheveningen
1968
Gymnasiumdiploma
1975
Masterdiploma psychologie Universiteit Leiden
1975
Psychotherapeut bij een huisartsenpraktijk
1981
Eerste columns voor NRC, Het Vrije Volk en Playboy
1986
Eerste bundeling van columns, Alle mannen willen maar één ding
1989
Eerste jeugdboek, Koosje
2011
De familieblues, over familieverhoudingen
2025
Wormen en aarde (Uitgeverij Pluim) over tuinen
Yvonne Kroonenberg woont met Joep van Duijn in Amsterdam.


Kan ik een vriend vragen om zijn hond voortaan thuis te laten?

De hond van een vriend heeft bij zowel mij als een andere vriendin in huis geplast. Bij mij op het vloerkleed waarop mijn kind speelt en bij die andere vriendin op de designbank. Extra irritant was dat onze vriend vervolgens niet aanbood de schade te vergoeden. De laatste keer dat hij kwam eten ging het wel goed, maar bleef hij het rondje dat hij met de hond zou gaan lopen steeds uitstellen, waardoor ik de hele avond bang was dat het weer zou gebeuren. Kan ik hem vragen om de hond voortaan niet meer mee te nemen?

Vrouw, 35 (naam bekend bij de redactie)


U stelt een gesloten vraag, waarop drie antwoorden mogelijk zijn: ja, nee, of ’weet niet’ (geen mening). Kunt u de hond van uw vriend weren uit uw huis? Ja! In uw huis bepaalt u de huisregels. De kunst is wel dit tactvol aan te snijden bij uw vriend. Dan helpt de vaste vorm van de zogenoemde ik-boodschap. Bespreek deze kwestie vanuit uw perspectief en persoonlijke beleving. Maak uw vriend geen verwijten; dan schiet hij in de verdediging. Vraag begrip voor uw opvatting. Met uitspraken als: ‘Ik vind het onhygiënisch wanneer een hond op een vloerkleed plast.’ En: ‘Ik word nerveus wanneer je lange tijd bij me bent en je hond niet even buiten laat plassen.’ Zo kan een open gesprek ontstaan, over een gezamenlijk te bedenken oplossing. Volgende keer maar eens een wandelafspraak proberen? Het is weer eens wat anders. En natuurlijk mag de hond dan mee.


Eerst een kleine bekentenis: ook mijn lieve hond heeft weleens in andermans huis geplast. Dan schaam je je wel, als hondenbezitter. Je hebt helemaal gelijk dat je vriend best had mogen aanbieden om de schade te vergoeden, of in elk geval maatregelen zou mogen treffen zodat het niet meer gebeurt. Nu hij dat kennelijk niet doet, zou ik het gesprek met hem aangaan. Zeg tegen hem dat je het vervelend vond dat de hond op je kleed geplast heeft, maar ook dat hij daar vervolgens niets aan deed. Het probleem is denk ik breder dan alleen de hond; het gaat er ook– om dat hij weinig betrokkenheid toont bij de problemen die hij voor anderen veroorzaakt. Na dat gesprekje zou ik even aankijken hoe de vriend reageert. Misschien trekt hij zijn eigen conclusies en neemt hij de hond uit eigen beweging niet meer mee, of doet hij beter zijn best door hem op tijd uit te laten. Als ook het gesprekje niet aankomt, kun je vragen of hij de hond thuislaat.


Het klinkt alsof er nog wat stappen op de escalatieladder te nemen zijn voordat je je vriend vraagt om de hond thuis te laten. Vraag bijvoorbeeld of hij tijdig een rondje met de hond gaat lopen, omdat je niet wil dat de hond op je kleed plast. Maak je vriend probleemeigenaar van de hondenplas, en als het dan alsnog misgaat, kun je prima vragen om de hond thuis te laten, en/of de schade te vergoeden.

Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’


Wat vindt NRC | De EU slaagt er, ook in Polen, niet in haar betekenis duidelijk te maken

De felicitaties uit Brussel en Washington voor de nieuwe Poolse president zijn veelzeggend. Ursula von der Leyen, de voorzitter van de Europese Commissie, lijkt zichzelf gerust te willen stellen in haar bericht aan Karol Nawrocki. Ze heeft vertrouwen in een blijvende „zeer goede samenwerking” met Polen. „Laten we de veiligheid en welvaart van ons gedeelde huis waarborgen.” De Amerikaanse president Donald Trump heeft een meer zelfverzekerde boodschap. „Bondgenoot van Trump wint in Polen, heel Europa geschokt. Gefeliciteerd Polen, jullie hebben een winnaar gekozen!”

Met een krappe overwinning – 50,9 tegen 49,1 procent – won de nationaal-conservatieve Nawrocki zondag de Poolse presidentsverkiezingen van zijn centrum-liberale tegenstrever Rafal Trzaskowksi. Nawrocki is verbonden aan PiS, de EU-kritische partij die van 2015 tot 2023 de Poolse rechtsstaat ernstige schade toebracht. Trzaskowski was kandidaat namens de partij van de pro-Europese premier Donald Tusk.

Met Nawrocki als president wordt het voor Tusk nog moeilijker om hervormingen door te voeren op het gebied van rechtspraak, lhbti-rechten en abortuswetgeving. Herstel van de verstoorde relatie tussen Warschau en Brussel wordt daarmee lastiger. De Poolse president kan een veto uitspreken over beoogde wetten en daarmee nieuw beleid blokkeren. Dat gebeurde al onder de huidige president, en kostte Tusk veel krediet sinds hij eind 2023 aantrad. Naar verwachting zal Nawrocki zich nog agressiever opstellen, zodat PiS bij de parlementsverkiezingen in 2027 gezien wordt als welkom alternatief voor de politieke stilstand.

Ook internationaal krijgt Tusk het moeilijk. De president gaat niet over buitenlands beleid en Nawrocki is geen vriend van Poetin, maar hij speelt in op onvrede over Oekraïense vluchtelingen in Polen en is tegen NAVO-lidmaatschap voor Oekraïne. De leidende rol binnen Europa die Tusk op zich nam – ook binnen de Weimar-driehoek van Polen, Frankrijk en Duitsland – ligt minder voor de hand nu hij in eigen land verzwakt is. De premier zal zijn blik meer naar binnen richten.

Polen staat niet alleen met de keuze voor populistisch nationalisme. Elders in Midden- en Oost-Europa slaagt de EU er evenmin in om aan kiezers duidelijk te maken hoeveel baat hun land heeft bij lidmaatschap. Leiders als Orbán in Hongarije en Fico in Slowakije presenteren Brussel als vijand en nationale soevereiniteit als ideaal. In Roemenië won de pro-Europese presidentskandidaat maar net van zijn nationalistische concurrent. In Tsjechië leidt de partij van populist Andrej Babis de peilingen voor de parlementsverkiezingen van begin oktober.

Er is iets dat de nationalistische leiders verbindt: ze houden van Trump en Trump houdt van hen. Discreet is die liefde niet: Nawrocki bezocht onlangs het Witte Huis. Subtiel is de liefde evenmin: de Amerikaanse minister voor Binnenlandse Veiligheid Kristi Noem zei vorige week in Polen dat met Nawrocki Polen verzekerd is van behoud van de Amerikaanse militairen.

Trump ondermijnt de EU door rechtse nationalisten te steunen en middenpartijen te dwarsbomen. Zo verworden Europese verkiezingen tot een keuze voor Washington of Brussel, met Moskou als lachende derde. Vooralsnog hebben de EU en gematigde Europese leiders geen adequaat antwoord op de trans-Atlantische inmenging. Zo’n antwoord is hard nodig.


Martina Hefter: ‘Wanneer is het oké om te liegen, of is het nooit oké om te liegen?’

Toen Martina Hefter (1965) afgelopen oktober de Deutscher Buchpreis won, de meest prestigieuze literaire prijs van Duitsland, was één man het er niet mee eens. Het was „eine Scheiße” en „een brutaliteit”, tierde concurrent Clemens Meyer bij het verlaten van de prijsuitreiking, „een schande voor de literatuur”, dat het „Büchlein” (‘boekje’) van „mevrouw Hefter” gewonnen had, in plaats van zijn dikke historische meesterwerk. Hefters vierde roman, Hé goedemorgen, hoe gaat het? is inderdaad bescheidener van omvang – 220 pagina’s tegenover Meyers 1.050 – maar uiteindelijk gaat het in de literatuur om kwaliteit, niet kwantiteit. „Op fascinerende wijze”, lichtte de jury van de Buchpreis haar keuze toe, „verbindt de roman een slopend alledaags leven met mythologische figuren en kosmische dimensies en reflecteert, navigerend tussen melancholie en euforie, op vertrouwen en bedrog.”

Dat doet Hefter aan de hand van drie personages. Hoofdpersoon is Juno, een danseres en performancekunstenaar van halverwege de vijftig. Juno is getrouwd met Jupiter, een schrijver die lijdt aan multiple sclerose en bijna niks meer zelf kan behalve moedig doortypen op zijn laptop. Als Juno ’s nachts, overbelast door werk, huishouden, de zorg voor Jupiter en eindeloos tobben over geld, niet kan slapen kletst ze voor de gein via Instagram met zogenaamde lovescammers. Dat zijn foute figuren die met een namaakprofiel – „bruinverbrande types voor zeiljachten, witte mannen met grijs haar, een honkbalpetje en een driedagenbaard” – in contact proberen te komen met eenzame Europese vrouwen, in de hoop ze van hun spaargeld te kunnen ontlasten.

Lees ook

Lees de recensie: Alleen op het podium speelt ze geen toneel

Foto Dr Feelgood.

Met een zo’n oplichter, Benu, ontwikkelt Juno haast per ongeluk een vriendschap. Benu presenteert zich aanvankelijk als ‘Owen_Wilson223’, een knappe Texaan van rond de vijftig, strak in het pak, toastje met zalm in de hand, brede zelfverzekerde glimlach. Maar als Juno hem ontmaskert als lovescammer – als Benu een Nigeriaan blijkt te zijn van rond de dertig – blokkeert hij haar niet. Zo ontstaat er een soort driehoeksverhouding tussen Juno, Jupiter en Benu. Overdag gaat Juno naar de dansschool, bereidt ze zich voor op een nieuwe voorstelling, doet boodschappen voor Jupiter, strikt zijn veters; ’s avonds, als iedereen slaapt, wisselt ze WhatsApp berichten uit met Benu.

Eerst maar eens die namen, Juno en Jupiter. Daar heeft Martina Hefter lang over nagedacht, vertelt ze als ik haar spreek in een hotel ergens in de buurt van Amsterdam. Juno en Jupiter zijn de koning en de koningin van het Romeinse godenrijk – de Latijnse versie van Zeus en Hera – maar ze hebben ook een astrologische connotatie en die is belangrijk in de roman. „Jupiter is niet alleen een god, het is ook een planeet, de grootste en zwaarste planeet, met de hoogste zwaartekracht in het zonnestelsel. En Juno is een ruimtesonde, die ronddraait in een baan rond Jupiter. Dit vond ik een mooi symbool voor hun relatie. Juno is beweeglijk, veel van huis voor haar werk. Jupiter is een rustige man met meer zwaarte, hij geeft haar een veilige thuisbasis waar ze altijd naar terug kan keren.”

Het lijkt alsof ze nauwelijks nog contact hebben, alsof ze volledig uit elkaar gegroeid zijn.

„Veel mensen hebben hun relatie zo geïnterpreteerd, ja. Dat komt misschien omdat ik er niet van hou om over relaties te schrijven, over de vertrouwelijke, intieme momenten tussen twee echtelieden. Ik wilde geen psychologisch portret van hun huwelijk geven, dat interesseert me niet. Maar als lezers daardoor de relatie tussen Juno en Jupiter als afstandelijk interpreteren heb ik daar geen moeite mee, dat staat iedereen vrij. Zelf denk ik dat ze gewoon geen grote praters zijn, dat ze daarom ook samen zijn. Ik denk dat ze elkaar goed kennen en een heel sterke band hebben.”

Wat trekt Juno in de lovescammers? Wat wil ze van hen? Zoekt ze afleiding, omdat ze niet kan slapen? Of heeft ze behoefte aan mannelijke aandacht, nu ze ouder wordt?

„Allebei, denk ik, ze zoekt afleiding en ze wil aandacht. Maar het heeft ook te maken met haar werk, het is een vorm van artistieke nieuwsgierigheid. Juno is een performancekunstenaar, ze houdt ervan om nieuwe rollen uit te proberen, bepaalde kanten van haar persoonlijkheid te overdrijven, andere levens te verzinnen voor zichzelf en te zien hoe mensen daarop reageren. Dat prikkelt haar fantasie.”

In de loop van de roman laat Juno steeds meer tatoeages zetten, van citaten, afbeeldingen, overal op haar lichaam. Doet ze dit ook omdat ze wil zien hoe mensen reageren?

„Misschien, ja. Maar het heeft er ook mee te maken dat ze geïnteresseerd is in het transformeren van haar lichaam. Net zoals dat met ballet ook het geval is, op een bepaalde manier. Je doet iets met je lichaam, dwingt het bepaalde houdingen aan te nemen, je verandert het.”

Dus de tatoeages zijn ook een vorm van performancekunst?

„Ja! Ik denk dat je het zo kan zien.”

Wanneer Juno Benu confronteert met zijn oplichting – „Trouwens, jij bent helemaal niet Owen Wilson uit Texas. Jij bent een lovescammer in een internetcafé” – lijkt het alsof hij haar zijn ware zelf laat zien. Hij vertelt over zijn leven in een troosteloze, middelgrote stad in het binnenland van Nigeria, over het geweld en de schietpartijen die daar aan de orde van de dag zijn, over de elektriciteit die het maar een paar uur per dag doet – totdat het stroomaggregaat automatisch wordt uitgeschakeld en Benu en zijn moeder bij kaarslicht leven – over de vele jointjes die hij rookt om het leven een beetje dragelijk te maken.

Maar Juno blijft verhalen verzinnen. Ze vertelt Benu niet dat ze is getrouwd, zegt dat ze in Chemnitz woont in plaats van Leipzig, hangt stoere verhalen op over haar wilde avonden uit, in haar eentje in de kroegen van de stad. „Dat is vooral,” legt Hefter uit, „omdat ze op haar hoede wil zijn. Ze is bang dat hij haar misschien alsnog zal proberen op te lichten. Juno heeft een aantal documentaires gezien waarin lovescammers, ook nadat ze ontdekt zijn, het voor elkaar krijgen om de relatie in stand te houden en zo uiteindelijk toch de vrouwen hun geld konden aftroggelen.”

Het roept spannende vragen op over wie nu precies wie bedriegt in de roman, over waarheid en leugen. „Soms moet je liegen”, zegt Benu op een gegeven moment. „Soms zit er gewoon niets anders op.” Juno „vond het grappig dat juist deze woorden uit de mond van een lovescammer kwamen. Toen realiseerde ze zich dat ze zoiets net zo goed zelf had kunnen zeggen. Houd je door te liegen niet in de eerste plaats jezelf voor de gek?”

Op dit punt in het interview worden we onderbroken door een schattig klein muisje dat langs onze tafel rent. „Oh wat lief!” roept Hefter. Als de muis verdwenen is zegt ze: „Ja, voor mij is dit het belangrijkste thema van de roman. Wat is echt? Wie buit wie uit? Wanneer is het misschien oké om te liegen, of is het nooit oké om te liegen? Met betrekking tot de digitale werkelijkheid worden dit soort vragen extra relevant. Online is het zo makkelijk om te doen alsof je iemand anders bent. Tijdens het onderzoek voor de roman las ik veel over mensen die relaties hadden die zich uitsluitend online afspeelden, die elkaar nooit in het echt ontmoeten, maar alleen op de computer. Ik kon me niet voorstellen hoe dat in vredesnaam zou kunnen werken. Het is een van de dingen die ik met Juno en Benu wilde uitzoeken.”

Lang gedicht

In Hé goedemorgen, hoe gaat het? maakt Hefter mooi gebruik van WhatsApp en Instagram. De berichten die Benu en Juno uitwisselen worden weergegeven als losse fragmenten die de lopende tekst onderbreken, vooral de appjes van Juno lezen haast als gedichten – vindt ook Benu: „Je gedicht met dat paard is nice”, zegt hij over een van haar poëtische berichtjes. Niet voor niks heeft Hefter naast romans vijf dichtbundels geschreven, sterker nog: dit is haar eerste roman in zestien jaar.

„Ook dit boek”, legt ze uit, „ontstond aanvankelijk als een lang gedicht. Als een hoorspel in verzen. Toen was het alsof ik een innerlijke stem hoorde die zei: je gaat een roman schrijven, je gaat een roman schrijven… Eerst negeerde ik die stem en schreef ik verder aan het gedicht maar toen moest ik concluderen dat de stem gelijk had. De versvorm stond het me niet toe om te zeggen wat ik wilde zeggen, was te rigide, niet geschikt voor het verhaal. Maar in de WhatsApp berichtjes heb ik de dichtvorm bewaard.”

Ook Hefter heeft een man die aan multiple sclerose lijdt en net als Juno is Hefter performancekunstenaar en danseres. (Daarom zitten we ook in dit hotel, ver weg van alles – het heeft een sportschool en Hefter moet daar elke dag oefeningen voor een aanstaande voorstelling doen.) Recensies van Hé goedemorgen, hoe gaat het? benadrukken het autobiografische gehalte van de roman, het is consequent als autofictie beschreven.

Dansvoorstelling

Op dit punt in het interview worden we onderbroken door een schoonmaker met een extreem lawaaiige stofzuiger die in de ontbijtruimte de kruimels die de muis heeft laten liggen komt verwijderen. Martina Hefter en ik kunnen elkaar nauwelijks nog verstaan, maar de schoonmaker verzekert ons dat zijn werk niet kan wachten. Luidkeels vervolgen we ons gesprek.

„Ja”, roept Hefter, „natuurlijk. Veel in dit boek komt rechtstreeks uit mijn eigen leven. Ik zou echter zeggen dat alleen de situatie autobiografisch is. Daaroverheen heb ik een dikke laag fictie gelegd, heel veel mijn fantasie gebruikt. Een groot deel van de verhalen in de roman is verzonnen en de figuren zijn echt romanpersonages geworden. Het karakter van Juno, bijvoorbeeld, lijkt heel weinig op dat van mij. Dat vind ik juist zo leuk aan schrijven: ik kan mezelf een ander leven geven, een andere rol spelen dan ik in het echt vervul.”

In dit opzicht, gaat ze verder, is de dansvoorstelling die Juno met haar balletvriendinnen voorbereidt belangrijk. „Het is Pas de Quatre, van Jules Perrot, uit 1845. Dit is een van de eerste abstracte balletten die ooit zijn gemaakt. Er is geen dramaturgie, geen plot, de handelingen zijn helemaal vrij. De vier hoofdrollen kunnen op elke manier ingevuld worden: het kunnen vier kinderen zijn, vier meisjes op weg naar een feest of diep in gesprek, vier oude vrouwen die met moeite vooruit komen. Mijn hoofdpersonen zijn met z’n drieën in plaats van met vier maar dat maakt niet uit. Waar het om gaat is dat hun rollen als het ware vrij ingevuld kunnen worden. Die dans is een soort subtiele sleutel voor de interpretatie van de roman.”