Drugs horen bij festivals als de nacht bij de dag. Waarom eigenlijk?

Als Dr. Banana ‘Still Flexin’ van Jamie Coins in zijn housemix draait, lijkt een gelukzalig gevoel zich meester te maken van de Ring, een ingenieus en artistiek podium op Horst Festival in het Vlaamse stadje Vilvoorde. Op een pleintje bezaaid met betonblokken, tussen hoge muren vol graffiti, staat een metalen constructie in de vorm van een cirkel. De palen zijn felgeel geschilderd. Er binnen, in de stralende zon, staan honderden mensen te dansen. Ik sta op een verhoging bij de geluidsman, en kijk uit over een zee aan (half) ontblote lijven.

Als Dr. Banana een remix van hiphopklassieker ‘Put Your Handz Up’ van The Whooliganz opzet, begint het te stomen. Dit is het gouden uurtje. De dikke bas dondert niet, maar doet het publiek zacht, synchroon hossen. Ja, dit is het ware festivalgevoel. Dat gevoel dat je helemaal op kan gaan in het nu. Deel van dat festivalgevoel is ook: reikhalzend uitkijken naar een niveautje hoger, lekkerder, intenser. Naar dat moment net ná het gouden uurtje, waarop de plastic zakjes verschijnen, de envelopjes worden opengevouwen en de sleutelbosjes beginnen te rinkelen. Het startschot voor een vlammende nacht, gegeven door een pilletje, een likje, een snuifje.

Drugs horen bij festivals als de nacht bij de dag. De oplettende kijker ziet het gebruik aan de kauwgomkauwers, de ijsjeslurkers, de lippenlikkers, de zonnebrillen, de handen die net wat te grijpgraag op schouders worden gelegd, de friemelende, rusteloze vingers en aan de dansers. De extatische bewegingen. Het zweet, de strakke kaken, de ietwat verbaasde blikken. Vandaag lijkt zowat iedereen zich eraan over te geven. Maar waarom gebruiken we zo graag drugs op festivals? En wat doet het met de festivalbeleving?

In België is drugsbezit en -gebruik verboden. In Nederland officieel ook, maar wordt een gebruikershoeveelheid gedoogd. Toch zegt in België ongeveer de helft van de mensen die uitgaan illegale drugs te gebruiken. Op dancefestivals ligt dat percentage nog wat hoger. In Nederland had in 2023 bijna driekwart van alle club- en festivalbezoekers (16-35 jaar) drugs gebruikt, zo blijkt uit het Grote Uitgaansonderzoek dat het Trimbosinstituut om de vier jaar uitvoert (voor het laatst in 2023). Meer dan de helft van deze uitgaanders gebruikte ecstasy en MDMA. Ook zeer populair: cannabis, cocaïne, ketamine en 3-MMC (een moderne, zogeheten ‘designer drug’, waar je euforisch van wordt en lang op kan doorgaan).

Er is een trend in het gebruik van zogeheten stimulerende middelen – spul waar je van gaat ‘aan’ staan. Meest duidelijk is dat bij 3MMC: in 2020 gebruikte nog maar 8,9% van de uitgaanders 3-MMC, in 2023 was dat 33,7%. Ook gebruiken uitgaanders meer cocaïne dan in 2022, terwijl ketamine, waardoor je in een droomachtige roes raakt, op hetzelfde, relatief hoge niveau blijft.

Drugsgebruikers zijn zich sinds de coronacrisis roekelozer gaan gedragen, aldus preventiedeskundige Martha de Jonge van het Trimbos: ze gebruiken meer drugs door elkaar, en ook meer na elkaar. Dat doen ze volgens De Jonge zonder goed op de hoogte te zijn van de werking en de risico’s van de drugs zelf, of de effecten van het mixen. En dus zijn er ook meer gezondheidsincidenten dan een paar jaar geleden. Uitgaanders zelf zien juist veel positieve effecten. Volgens het Trimbos gebruikt bijna de helft van hen drugs op festivals en in nachtclubs om vriendschappen te versterken en om spanningen uit het dagelijks leven te verminderen. Ook een fijne, positievere omgang met anderen is een veelgenoemde reden om drugs te gebruiken.

Snuifje ketamine

J. (30), die niet met zijn naam in de krant wil, ook niet met zijn voornaam, neemt naast mij een snuifje ketamine. „Ik blijf maar 1 nachtje, dus ga niet al te gek doen.” Hij heeft van alles bij zich: een halve gram ketamine, een halve gram cocaïne, een halve gram speed en een halve gram MDMA. „Of ik het allemaal ga gebruiken? Nee dat is wel heel veel. Ik wist gewoon niet waar ik zin in had, dus heb alles meegenomen.”

Tussen de bezwete lijven in, staan drie meiden om een piepklein zakje heen. Een van hen, met rood haar, duwt haar pink erin, de roze kristallen plakken eraan vast. Ze stopt haar vinger diep in haar mond en neemt direct erachteraan een grote slok bier. Speciaalbier wel te verstaan. Uit een groot, bol glas. Duvel, we zijn immers in België. Haar vriendinnen doen hetzelfde. Nog eentje? Nee, ben voor nu wel even goed, hoor ik de roodharige zeggen. „Zin in een wijntje.” Alcohol is natuurlijk ook een drug, dat door maar liefst 98,2% van de uitgaanders gebruikt wordt.

Een beetje weggestopt in een straatje met aan weerszijden bakstenen huisjes met studio’s en werkplaatsen, aan de rand van het terrein, staat een kraampje, een ‘infostand’.

„Hebben jullie misschien zo’n kaartje voor me?”, vraagt een bezwete jongen in een wit hemd aan de mensen van het kraampje. Het is van non-profitorganisatie Safe ’n Sound, dat onder coördinatie van Vlaams expertisecentrum voor alcohol en andere drugs (VAD), op festivals en evenementen voorlichting geeft over drugs en focust op het beperken van risico’s en schade bij middelengebruik. Ook richt de organisatie zich op het bespreekbaar maken van bredere welzijnsthema’s in het uitgaansleven.

Tussen de bezwete lijven in, staan drie meiden om een piepklein zakje heen. Een van hen, met rood haar, duwt haar pink erin, de roze kristallen plakken eraan vast.

Tom Vandenhove, veldwerker bij Safe ’n Sound, vertelt dat gebruikers van bijvoorbeeld cocaïne nog te vaak hun lijnen bij elkaar vegen met hun eigen bankpas, en opsnuiven met een opgerold bankbiljet. Dat is niet heel schoon, en dus, om de schade te beperken, biedt Safe ’n Sound een proper pasje (een kapkaart), schone snuifpapiertjes en flesjes fysiologisch water waarmee de neus na het snuiven gespoeld kan worden. Verder liggen er op tafel een bibliotheek aan folders en flyers met informatie over ongeveer alle drugs denkbaar. Er is ook zonnebrand, condooms en oordoppen, en er ligt een infographic waarop in kleurcode de mate van gevaar van het combineren van drugs is aangegeven.

Volgens Vandenhove zijn de spullen vooral als gesprekstarters bedoeld. „We moedigen drugsgebruik niet aan, integendeel, we willen bewustzijn kweken om experimenteergedrag tegen te gaan. Juist om de schade te beperken. Voor veel mensen horen drugs nu eenmaal bij het uitgaansleven, ook al is het bij wet verboden en lijdt het tot maatschappelijke verontwaardiging. Op een festival als Horst worden al veel maatregelen genomen om mensen zo min mogelijk te laten gebruiken. Maar mensen die toch gaan gebruiken, moeten we wegwijs maken, zodat het niet misgaat.”

Dionysos

Dat men graag de grenzen opzoekt, zag de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche al in 1872. In zijn boek De Geboorte van de Tragedie, stelt hij dat er twee manieren van bewustzijn zijn: die van de God Apollo (van de zon en de logica), en die van Dionysus (van de passie, de dans en wijn). Het apollinische bewustzijn staat voor het gebruik van de rede, het logisch denken en individualiteit. Het dionysische vertegenwoordigt de passie, extase, de chaos, de roes, en het opgaan van het individu in het collectief.

Nietzsche zag muziek als de puurste vorm van kunst. Muziek spreekt immers direct tot het gevoel, zonder tussenkomst van beelden of letters of symboliek. We worden meegevoerd op muziek, op haar ritme en cadans, haar improvisatie en structuur, op haar chaos én haar orde. Muziek kan als geen andere kunstvorm ons tijdelijk doen ontsnappen aan de strak gestructureerde logica van de apollinische moderne tijd, vol efficiëntiedwang en prestatiedruk. Door de muziek kunnen we misschien zelfs opgaan in de menigte, in het collectief

Op het muziekfestival is de kans op de samensmelting van het apollinische en het dionysische groot: de muziek is er ritmisch en wordt collectief beleefd, er is weinig ego, veel lichamelijkheid, harmonie, verbinding en intuïtie. Drugs helpen bij die samensmelting, niet als doel op zich, maar als katalysator: doordat ze gevoelens van schaamte, ego en individualiteit dempen, en euforie en empathie juist stimuleren, helpen drugs de barrière tussen Apollo en Dionysus doorbreken. Een weekend stoom afblazen is dus niet zomaar even iets lolligs, maar van wezenlijk (mentaal en maatschappelijk) belang.

Drugs helpen bij die samensmelting, niet als doel op zich, maar als katalysator: doordat ze gevoelens van schaamte, ego en individualiteit dempen, en euforie en empathie juist stimuleren, helpen drugs de barrière tussen Apollo en Dionysus doorbreken

Tom Vandenhove, die naast veldwerker bij Safe ’n Sound ook preventiewerker is bij het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg in Antwerpen, ziet op dat vlak een opvallende trend: „Mensen komen tegenwoordig voor een totaalervaring naar het festival. De verwachting die bezoekers hebben van een festival is de afgelopen jaren enorm veranderd. Vroeger kwamen mensen voornamelijk naar een festival voor dj’s en de muziek, nu komen mensen voor een persoonlijke noot. Voor open gesprekken, goed eten, samen zijn, fijne muziek, gemeenschap. Mensen willen op een festival op adem komen. Wij merken bij Safe ’n Sound dat mensen nu veel meer bij onze stand langskomen om te praten over hun mentale gezondheid. We voeren gesprekken over het werk of de privésituatie, over de liefde, over eenzaamheid, en wijzen mensen dan ook vaak door naar professionele hulpverlening.”

170 speakers

Sinds dit jaar is er op Horst een nieuwe stage, die van afstand lijkt op een groot Mediterraans busstation: een ommuurd plein, met in het midden een dak op palen. Dat dak blijkt vol te zitten met 170 speakers. „Een dak van geluid” en „De meest democratische dansvloer”, zo noemt Mattias Dalens, organisator van Horst, het in een interview met de Vlaamse omroep VRT. „Overal waar je staat is de kwaliteit van het geluid hetzelfde.” Want dat het uiteindelijk gaat om die totaalervaring, dat heeft Horst als geen ander festival in de gaten met ruimtes voor kunst, ‘hang outs’, performance art, theater, architectonische stagedesigns en prachtige visuals geprojecteerd op de grote koeltorens aan de rand van het terrein.

Helaas voor de roesgangers zijn er ook agenten in burger die dit weekend op het terrein rondlopen. Nietzsche zou het afkeuren, maar de 55 agenten hebben, zo blijkt achteraf, voor ruim 30.000 euro aan boetes uitgedeeld aan 123 festivalgangers. Tussen de 45 en 150 euro, die zonder schikking (zonder strafblad dus) in één keer afgetikt moesten worden. Goed, 123 mensen op een festival waar bijna 40.000 mensen afkomen, is niet zo heel veel, maar toch – je schrikt je dood als je net in een roes bent beland, en er ineens een agent voor je neus staat. Maar goed, balans, daar gaat het allemaal om, toch?

Illustratie Chris Bosch


Wat vindt NRC | De Oekraïense drone-aanval op Russische bommenwerpers moet ook voor westerse landen een waarschuwing zijn

De recente Oekraïense drone-aanval op tientallen strategische bommenwerpers, diep in Rusland, gaat vermoedelijk de geschiedenis in als een van de stoutmoedigste en brutaalste oorlogsoperaties van de moderne tijd. Op duizenden kilometers van de frontlijn gingen Russische vliegtuigen, zonder enige waarschuwing, in vlammen op.

Operatie ‘Spinnenweb’ betekent geen ommekeer in de oorlog. Voor de Oekraïners betekent de overrompeling van de Russische defensie wel een morele opsteker, vergelijkbaar met de inval in Koersk of de aanval op de Krimbrug in 2022. Het toont aan dat Rusland kwetsbaar is. Dat de Russen zich zó lieten verrassen is voor president Poetin bovendien een pijnlijke vernedering. Daarnaast kan het de Russische bevolking niet ontgaan dat de oorlog tegen Oekraïne inmiddels dagelijks voelbaar is in eigen land. Nu zelfs in Siberië.

Vindingrijkheid is de afgelopen jaren een handelsmerk geworden van de Oekraïners. Eerder slaagde het land-zonder-noemenswaardige-marine erin de Russische Zwarte Zeevloot te verjagen uit de wateren rond de Krim. „Jullie hebben de kaarten niet”, schamperde Donald Trump eind februari tegen president Zelensky. Toch slaagt Oekraïne erin militair overeind te blijven – en steeds vaker en harder terug te slaan tegen doelen in Rusland.

Met de ontwikkeling van een indrukwekkend arsenaal aan drones – voor de lange afstand, boven de frontlijn en op volle zee – hebben de Oekraïners een ware revolutie ontketend in de oorlogvoering. Relatief goedkope drones vormen de hoeksteen van de asymmetrische oorlog die Oekraïne voert; slimme wapens compenseren het gebrek aan mankracht, materieel en dure, geavanceerde raketten. Het einde van die ontwikkeling is nog lang niet in zicht: zwermen met honderden of zelfs duizenden drones en de grootschalige inzet van robots op het slagveld, aangestuurd door kunstmatige intelligentie (AI), zijn geen sciencefiction meer.

Lees ook

Oekraïne en Rusland zijn verwikkeld in een wedloop om de ‘onzichtbare’ drone

Oekraïense drones worden ingezet aan het front in Donetsk. Foto Oleg Petrasiuk/AP

Die Oekraïense inventiviteit wekt, terecht, bewondering onder de bondgenoten. Maar de westerse partners doen er verstandig aan de Oekraïense drone-aanval ook als een krachtige waarschuwing te beschouwen. Elke Oekraïense innovatie aan het front, zo is de ervaring van de afgelopen drie jaar, wordt binnen de kortste keren niet alleen gekopieerd door de Russen, maar ook in massaproductie genomen en ingezet tegen het origineel. Ook in westerse landen loopt peperduur defensiematerieel op vliegvelden of in havens het risico te worden aangevallen door goedkope drones die nauwelijks zijn op te sporen. Dat is geen bangmakerij; het afgelopen jaar zijn ongeïdentificeerde drones gesignaleerd bij militaire bases in de VS, het VK, Duitsland en boven Noorse wapenfabrieken. En het is geen geheim dat de Russische schaduwoorlog elk jaar intensiever wordt.

De oorlogvoering in Oekraïne is door analisten wel omschreven als een ‘Eerste Wereldoorlog met drones’. Drones hebben een nieuw tijdperk ingeluid, maar dat betekent niet dat tanks, artillerie of gevechtsvliegtuigen overbodig zijn geworden. Integendeel. Drones veroveren geen terrein en leveren niet de vuurkracht van de artillerie of een Leopard-tank.

Wel toont de recente evolutie van oorlogvoering dat drones een vooraanstaande plaats verdienen in een moderne krijgsmacht, ook de Nederlandse, en dat de beveiliging van militaire doelen en cruciale infrastructuur tegen vijandige drones topprioriteit moeten krijgen. Simpelweg vertrouwen op de technologische superioriteit, zoals decennia volstond in westerse landen, is niet meer van deze tijd.

Lees ook

Tegen een droneaanval zoals die van Oekraïne is verdediging amper mogelijk

Oekraïense militaire drones die gebruikt zouden zijn tijdens de grootschalige droneaanval, op een foto die  is vrijgegeven door de Veiligheidsdienst van Oekraïne.


Nog één keer knallen in het weiland van Hooglanderveen: Willems Wondere Weiland houdt er na 25 jaar mee op

Op de middelbare school had je twee keuzes: je aansluiten bij de kakkers of de alto’s. Ik koos voor de laatste groep, vooral vanwege de muziek. De puberteit overspoelde mijn hoofd met grote emoties over kleine problemen. Schreeuwende zangers boden me de woorden die ik zelf niet kon vinden, boze gitaren wisten precies hoe ik me voelde. Mijn discman was mijn kostbaarste bezit. De gekopieerde, overslaande cd’s speelden continu de soundtrack van mijn leven.

Toen werd het tijd voor het echte werk. Mijn eerste festival dus: Willems Wondere Weiland. Een totaal nieuwe wereld, op slechts een half uurtje fietsen verderop. Een klein podium dat in mijn ogen gigantisch was. Een bandje met geluidsproblemen én een gitarist die ik herkende van school. Pure magie. Willems Wondere Weiland bleef al die jaren sinds mijn bezoek bestaan, maar de editie van dit jaar zal de laatste zijn. Zoals steeds meer gratis festivals houden ze ermee op.

Erik Stapelbroek, de festivaldirecteur, staat op een weiland in Hooglanderveen. Het oprukkende Amersfoortse Vathorst is als een onafwendbare tsunami op de achtergrond. Hier zal op 5 juli de laatste Willems Wondere Weiland plaatsvinden. „Het begon 25 jaar geleden met de verjaardag van mijn broertje, Willem,” vertelt hij. Ze zaten in de schuur van zijn ouders en Willem, groot metalfan, bedacht dat hij met zijn bandje wel op een festival zou willen staan. De makkelijkste manier om dat voor elkaar te krijgen: zelf een festival organiseren. De locatie was snel gevonden, dat werd het weiland van zijn ouders. Een grote aanhanger diende als podium, bevriende bandjes mochten optreden en ook het publiek, zo’n 200 man die eerste editie, bestond vooral uit vrienden en dorpsgenoten uit Hooglanderveen. Willems Wondere Weiland was geboren. Willem verhuisde naar Japan, maar het festival bleef bestaan.

Willems Wondere Weiland in 2018
Foto Paul Karel

In de 25 jaar sinds die eerste editie is het festival uitgegroeid tot een lokaal begrip in Amersfoort en omstreken. Bij mooi weer kan het festival rekenen op zo’n 5000 bezoekers, alles wordt gerund door bijna 200 vrijwilligers. Wat begon met slechts een oplader groeide uit tot een terrein met een hoofdpodium, een tent, een derde podium, een silent disco, een biertuin, de tent van ‘Blinde Ed’ en – het festival groeide met de gezinssamenstelling van de organisatoren mee – een kinderhoek.

Er hebben altijd veel lokale, beginnende bands gespeeld. De Amersfoortse rapformatie DAC, waar onder andere Diggy Dex en Jiggy Djé hun carrière begonnen, stond er. Mooi Wark speelde er z’n eerste optreden buiten Drenthe. Maar het festival wist ook buitenlandse (metal)bands uit Duitsland, Polen of zelfs Japan te trekken. „We betaalden iedereen altijd hetzelfde: reiskosten vanaf de grens en consumpties,” zegt Stapelbroek. „En ze komen hier graag. De sfeer is altijd goed en het geluid is van topkwaliteit.”

Ooievaar

Erik Stapelbroek
Foto Bram Petraeus

Als je Stapelbroek hoort praten, vol enthousiasme over de jaarlijkse onderneming, de vrijwilligers, de muziek, de sfeer, snap je niet meteen waarom ze er mee gaan stoppen. „Vanaf het begin zijn er twee dingen belangrijk geweest: het moest gratis zijn en het moest leuk blijven. En dat was altijd het geval. Maar het leuke is er zo langzaam wel een beetje vanaf,” zegt Stapelbroek. „Het eerste dat ging schuren, is de regelgeving. In het begin kregen we onze vergunning heel makkelijk. Maar elk jaar kwam er iets bij. Dan moesten we op zoek naar een nieuw weiland omdat er een ooievaar broedde. Dat snap ik wel, maar wat denk je dat er gebeurde? We hadden alles opgebouwd en wie vloog er zo het weiland in? Juist, die ooievaar.” Voor de lokale fauna heeft Stapelbroek nog begrip, maar inmiddels telt de vergunningsaanvraag tientallen pagina’s. „Windberekeningen voor de tent, bijvoorbeeld. Maar die berekening moet gedaan worden door een bedrijf dat de gemeente aanwijst en daar betaal je de hoofdprijs voor. Er mag niet meer uit glas gedronken worden in de biertuin, ook al voeren wij al jaren het beleid dat het overgeschonken moet worden in plastic als je de biertuin verlaat. ’s Avonds hebben we een dj die een uurtje dance wil draaien. Dan worden we opeens aangemerkt als dancefestival en moeten we de beveiliging opschroeven. Al die kosten, dat is voor ons niet meer te betalen. Als het niet gratis kan en we geen normale prijzen kunnen vragen voor de consumpties, dan hoeft het niet meer.”

Stille Disco tijdens Willems Wondere Weiland
Foto Sieger Homan

Dit jaar alleen al zijn er 50 festivals afgelast, ook grotere, zoals dancefestival Mystic Garden, The Rock Circus en het grootste gratis festival van Europa Parkpop. De hele sector worstelt met gestegen prijzen en regelgeving maar vooral de kleinere en gratis festivals houden moeilijk het hoofd boven water. Stapelbroek: „Idealiter wil je een buffer opbouwen, want als het een jaar regent valt je gratis festival letterlijk in het water. Geen publiek, betekent geen consumptie-inkomsten. Geen wonder dat de Bevrijdingsfestivals aan de bel trekken en zeggen: ‘we moeten er geld bij’.”

Idealiter wil je een buffer opbouwen, want als het een jaar regent valt je gratis festival letterlijk in het water. Geen publiek, betekent geen consumptie-inkomsten.

Erik Stapelbroek
Festivaldirecteur van Willems Wondere Weiland

Ook Appelpop, het gratis festival dat jaarlijks in september in Tiel plaatsvindt, worstelt hiermee. Zij kiezen juist voor schaalvergoting, ze kondigden dit jaar groter te worden dan ooit. Met grote headliners, meer optredens en dus hopelijk meer publiek en meer inkomsten. Martijn van Kuilenburg, hoofd programma en productie van Appelpop: „Voor ons is het dit jaar go big or go home. Wij hebben sponsoren, maar moeten het vooral hebben van de consumptieverkoop. We ontvangen zo’n 120.000 bezoekers over twee dagen, maar gemiddeld geven ze maar € 8,25 per persoon uit. De deuren staan open, dus het staat iedereen vrij om buiten het terrein iets te drinken. Daarom zetten we dit jaar alles op alles om mensen zo lang mogelijk op het terrein te houden, zodat ze meer consumpties kopen. Als iedereen één extra biertje koopt, dan zijn we er al. Maar dat is toch een hele uitdaging. Lukt het dit jaar niet, dan wordt het volgend jaar heel moeilijk.”

Pijn

Die groei van Appelpop ziet Stapelbroek niet zitten. Twintig jaar na mijn eerste bezoek doet het toch een beetje pijn. Na dit eerste bezoek sloot ik me weken op en oefende eindeloos powerchords op mijn merkloze elektrische gitaar. Het verdwijnen van kleinschalige festivals ontneemt niet alleen het publiek de kans om laagdrempelig kennis te maken met live muziek. Niet iedereen heeft geld om 50 euro te betalen voor een concertkaartje, laat staan honderden euro’s voor een groot festival. Ook bands maken minder makkelijk vlieguren. Op Willems Wondere Weiland zag ik Jiggy Djé en Diggy Dex ervaring opdoen. En Stapelbroek ziet nog een nadeel: „Onze vrijwilligers doen ontzettend waardevolle ervaring op. Of het nu de jongens zijn die helpen bij de techniek of de jonge grafische ontwerper die we carte blanche geven om onze gehele huisstijl te ontwerpen.”

Hoe kijkt hij naar de toekomst van het kleine festival? „Ik denk dat ze steeds meer gaan verdwijnen. Er zullen nog wel dingen worden georganiseerd, maar dan echt underground. Zonder een enkele vergunning en niemand om het in de gaten te houden. Dan kan het pas echt mis gaan.”

Maar nu eerst de laatste editie, met een knaller van een afsluiter. Willem himself komt over uit Japan. En zoals het ooit begon, eindigt het: met Willem op een podium, metal door de speakers.


Column | (On)volwassen

Ze kwamen er niet uit, in het Kamerdebat deze woensdag over de val van het kabinet. Wie van de fractieleiders was de volwassene? Geert Wilders nomineerde zichzelf: „Uiteindelijk is het ook volwassen politiek dat je je rug recht houdt en dat je principes hebt.” Blijven zitten was „de laffe, makkelijke manier” geweest. „Ik heb de moeilijke manier gekozen, die veel meer lef vergt.”

Dilan Yesilgöz was het er niet mee eens. Weglopen in deze „ongekend onzekere tijden” was juist „onvolwassen en onverantwoordelijk”. Rob Jetten viel haar bij: „Eigenlijk vinden we, misschien wel samen, dat hij zich als leider van de grootste partij een beetje als een kleuter heeft gedragen.”

Frans Timmermans vond Yesilgöz dan weer onvolwassen. Zij was immers „de architect van dit kabinet”. „Neem verantwoordelijkheid. Dat zou eindelijk eens een beetje volwassen zijn, mevrouw Yesilgöz.” Mirjam Bikker maande Yesilgöz om Wilders uit te sluiten: „Kom op, trek een been bij en word verantwoordelijk!”

De ‘wie is de grootste volwassene’-show onttrok de echte vraag aan het zicht: welke politicus behandelt kiezers eigenlijk nog als volwassenen? In elk geval niet Wilders, die voor zijn kiezers bijna huurbevriezing, een hogere huurtoeslag en een lager eigen risico had geregeld, en het toen tóch belangrijker vond om het leger aan de grens te zetten, al heeft niemand daar concreet iets aan. Asiel was immers „ons belangrijkste punt, waarvoor 2,5 miljoen mensen op mijn partij hebben gestemd”. Over de dure boodschappen, zijn grote campagnethema, hoorde je hem niet meer.

Ook Yesilgöz behandelde kiezers niet als volwassenen. Ze beweerde het eens te zijn met Wilders’ ‘tienpuntenplan’, wat overduidelijk onzin was – er stonden dingen in die juridisch onmogelijk zijn (grenzen sluiten voor asielzoekers, geweldplegers met een dubbel paspoort uitzetten), praktisch onmogelijk (het leger aan de grens zetten, statushouders de azc’s uit sturen maar geen voorrang geven bij sociale huur) of waar de politiek niet over gaat (de beslissing of Syrië weer veilig is). Yesilgöz kletste het recht door te zeggen dat ze de punten had gesteund als uit Wilders’ toelichting was gebleken dat ze ‘konden’. Het is alsof je tegen iemand die beweert te kunnen vliegen zegt: „Eens. Als de zwaartekracht niet bestond, dan kon jij inderdaad vliegen.” Esther Ouwehand (Partij voor de Dieren) vatte mijn gedachten goed samen: „Denkt mevrouw Yesilgöz dat de kiezer op z’n achterhoofd gevallen is?”

Ook de rest van het debat was kinderlijk getoonzet. Het ging weinig over waarden en veel over slachtofferschap: het ging over „de mensen thuis” en „de mensen in de buurten en wijken”, die „onvrede” ervaren, zich zorgen maken over hun portemonnee, en „een boterham willen beleggen voor hun kinderen”. Ik kreeg ineens een hekel aan de mensen thuis, en ik zat nota bene zelf thuis het debat te kijken.

Natuurlijk willen mensen graag genoeg geld hebben om hun leven te leiden, liefst een leuk leven. Ze willen een huis voor zichzelf en hun kinderen. Maar wat ze ook willen, daar ga ik althans van uit, is serieus genomen worden: niet alleen als kiezer maar ook als burger. Wie dat in elk geval trachtte te doen, twee jaar geleden, was Pieter Omtzigt. In het verkiezingsprogramma van Nieuw Sociaal Contract stond expliciet dat dit nieuwe contract tweerichtingsverkeer was. De overheid moest goed besturen, maar van de samenleving werd ook iets verwacht: het „aanvaarden van de rechten, plichten en verantwoordelijkheden die bij democratisch burgerschap horen”. Heel concreet werd dit niet, maar het maakte wel nieuwsgierig: gingen we nu eindelijk als volwassenen behandeld worden?

Helaas, er kwam niks van terecht. De afgelopen anderhalf jaar zijn goed bestuur en goed burgerschap nog verder uit beeld geraakt. Goed besturen betekent berekenbaar zijn: langetermijnplannen maken die uitvoerbaar zijn en niet voortdurend worden gewijzigd. Van de kinderopvang tot de stikstofaanpak, van de spreidingswet tot de Lelylijn, op allerlei vlakken leek het kabinet verwikkeld in een kat-en-muisspel met zichzelf, zonder oog voor de burger.

Die burger, ondertussen, werd naar de mond gepraat maar niet voor vol aangezien. In het Kamerdebat was dat weinig anders. In plaats van hem aan te spreken als een heel mens, met wensen én verantwoordelijkheden, behoeften én een moreel kompas, benaderden de meeste politici hem als een zielig consumentje met een kale boterham in z’n hand. Iemand die alleen in zijn eigen hachje geïnteresseerd is, niet in zaken die het zelf overstijgen.

De campagne zal meer van hetzelfde zijn. Ook nu weer zal de kiezer niet als volwassene behandeld worden. Er zullen halve en hele leugens klinken, en beloftes die niemand kan waarmaken. Het zal niet over moraal gaan, maar wel over „onvrede” in de „buurten en wijken”. Ik heb er weinig zin in. Om Yesilgöz te citeren: „Ik vind dat de mensen thuis wat beters verdienen.”

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC


Opinie | Ethische AI vraagt om een eerlijker machtsverdeling

Stel dat een zorgverzekeraar dankzij kunstmatige intelligentie (AI) kan gaan werken met gepersonaliseerde premies op basis van gezondheid, gedrag en leefomstandigheden. Dat levert nauwkeurige risicobeoordelingen op. Veel verzekerden zouden een lagere premie kunnen krijgen. Maar vooral mensen met een lagere sociaal-economische status zouden waarschijnlijk méér moeten betalen. Moet de verzekeraar zo’n systeem gaan gebruiken?

Dit dilemma heb ik in mijn jaren van onderzoek naar ethische AI aan allerlei groepen voorgelegd. De reacties zijn vrijwel altijd dat zo’n systeem onwenselijk is, want het is niet solidair. Maar als ik vervolgens vraag wat de verzekeraar daadwerkelijk zou doen als het bedrijf over deze AI kan beschikken, blijkt dat respondenten verwachten dat solidariteit en ethiek het afleggen tegen concurrentiedruk en winstprikkels.

Wie (of wat) bepaalt nu eigenlijk of, en hoe, AI wordt ingezet? Nu steeds meer van onze keuzes geïnformeerd, gestuurd (en uiteindelijk gemaakt) worden door AI, zou die vraag leidend moeten zijn als we het hebben over verantwoord gebruik van de technologie. De grootste uitdagingen zitten namelijk niet op het niveau van de technologie. Maar eerder in de interactie tussen AI en de omgeving waarin ze wordt ingezet. Welke keuzes worden daar gemaakt, vanuit welke logica en in wiens belang?

Technische bril

De huidige gereedschapskist voor verantwoorde AI – vol met normenkaders, ontwerpmethodes, wetgeving, algoritmeregisters en impacttoetsen – kijkt vooral door een technische bril naar de ethische aspecten van AI. Als iets dat binnen het ontwerp van de technologie moet worden opgelost. Daarmee missen we allerlei zaken rondóm AI, zowel binnen de bedrijven die de technologie gebruiken als erbuiten, die veel bepalender zijn voor de keuzes die deze organisaties maken.

Die organisatiepraktijk is al uitdagend voor AI. Organisaties ontwikkelen zich lineair maar technologie groeit exponentieel. Dat betekent dat er in hoog tempo nieuwe ethische uitdagingen bijkomen waar bestaande wetgeving en organisatiestructuren onvoldoende op zijn toegerust. Denk aan vraagstukken over ingebakken vooroordelen en discriminatie, afhankelijkheid van AI-systemen die uitkomsten opleveren waarvan niemand precies weet hoe ze tot stand komen, en de aanprakelijkheid voor onwenselijke gevolgen van deze semi-autonome systemen.

Als we ethiek een betekenisvolle rol willen geven bij het beantwoorden van deze vraagstukken, volstaat het niet om af en toe over een specifieke ethische kwestie een discussie te hebben. De verantwoordelijkheid dan maar delegeren aan AI-specialisten is evenmin toereikend: zo’n human in the loop wordt dan al gauw een human in de knoop.

Om grip te krijgen op de ethische aspecten van AI moeten organisaties zich richten op wat ik ‘ethische infrastructuur’ noem.

Dat lijkt een wat onlogische koppeling van begrippen. Bij ethiek denken we aan nobele maar abstracte principes, bij infrastructuur aan betonnen bruggen of elektriciteitsnetwerken.

Toch legt de term een aspect van ethiek bloot dat vaak onderbelicht blijft. Namelijk: dat een organisatie die ethisch te werk wil gaan, daar structuren en processen voor nodig heeft die systematisch worden gebouwd, onderhouden en gecontroleerd. Zie het zo: als we een heel bedrijf van licht willen voorzien, moet de bedrading door alle lagen van de organisatie worden getrokken.

Verantwoorde inzet van AI krijg je niet door te hopen op wereldverbeteraars in de AI-teams

Om dat voor elkaar te krijgen, moeten organisaties de boel flink anders gaan aanpakken en drie voorname zaken veranderen: de besluitvorming (wie heeft invloed en wordt gehoord), de verantwoording (wie houdt toezicht en kan corrigeren), en het organisatie-ontwerp (de structuur).

Neem de coöperatieve onderneming Mondragon uit Spaans Baskenland, die een miljardenomzet draait en een van de grootste bedrijven van het land is. Daar stemmen uiteindelijk de werknemers over de strategische richting en de ethische koers. Het onderstreept dat besluitvorming ook collectief kan worden ingericht. Zo zouden bij de inzet van AI op terreinen als werk, zorg, toeslagen of fraudebestrijding ook vertegenwoordigers van bijvoorbeeld vakbonden betrokken kunnen worden. Of op z’n minst in staat worden gesteld om besluiten te controleren en indien nodig te corrigeren. Dat kan alleen als er in organisaties vaste ethiekfuncties komen die invloed hebben, middelen en vaste momenten waarop ze hun controles uitvoeren.

Wereldverbeteraars

We leunen nu nog te veel op het ‘morele ambitie’-idee van ethiek – ethiek als iets individueels, dat we in het geval van AI overlaten aan de ontwikkelaars ervan. Maar als we andere ethische keuzes willen maken, schiet het niet op om de AI-ontwikkelaars van de zorgverzekeraar uit het begin van dit stuk te overladen met kaders en moreel bewustzijn. Verantwoorde inzet van AI krijg je niet door te hopen op wereldverbeteraars in de AI-teams, maar door organisaties zó in te richten dat moreel handelen structureel wordt ondersteund – ook op de lange termijn.

Een ethische infrastructuur verandert de logica van marktwerking niet van de ene op de andere dag. Ze voorkomt niet automatisch dat winstprikkels zwaarder wegen dan morele overwegingen. We kunnen er nu eenmaal niet op vertrouwen dat mensen altijd ethisch handelen en bedrijven hun eigenbelang opzij zetten.

Maar juist daarin zit ook de kracht van een goede ethische infrastructuur. Want wat ze wél doet, is ethische aspecten zichtbaar en bespreekbaar maken, en de mogelijkheid geven aan medewerkers, klanten, maatschappelijke organisaties en toezichthouders om mee te denken vragen te stellen en invloed uit te oefenen op de richting die organisaties inslaan met AI. Zo kunnen we van de kunstmatige toekomst ook een menswaardige toekomst maken.

Lees ook

Behandel je chatbot eens als mens, maar vergeet hem niet weer uit te zetten

Foto: Patricia Marroquin


Jacob Derwig: ‘Soms zoom ik uit en denk ik: wat sta ik nou toch allemaal te dóén?’

Of hij de foto’s mag bekijken voor ze in de krant komen? Soms lijkt zijn hoofd zo streng of boos, terwijl hij dat niet is. En wat zit er in dat pakketje? Hij wijst naar een paar velletjes papier met aantekeningen die op tafel liggen. Ja, zegt acteur Jacob Derwig (55), hij houdt van controle. Hij speelde hoofdrollen in een lange reeks toneelstukken, films en series en won veel prijzen en onderscheidingen. Zijn acteerwerk kreeg nooit een slechte recensie – en hij kan dat weten, waarover later meer.

Momenteel speelt hij in de reprise van het door hemzelf bewerkte toneelstuk Verdriet is het ding met veren, daarvoor stond hij met zijn zoon Roman op het toneel met een eigen bewerking van Hamlet, beide geregisseerd door zijn goede vriend Erik Whien. Daarnaast was hij te zien in de televisieserie Elixer en vanaf oktober in de Netflix-serie Amsterdam Empire.

Je vrouw, Kim van Kooten, vertelde dat jij zo verantwoordelijk en correct bent dat je niet eens je fiets buiten het fietsenrek parkeert.

„Ik ben opgevoed met een streng gevoel voor hoe het hoort.”

Door je moeder, de kinderrechter.

„Ja, en dan bedoel ik niet eens het vak dat ze uitoefende, maar eerder de familie waarin zij is opgevoed en hoe ze haar leven heeft geleid. Ze heeft weinig ruimte voor zichzelf genomen. En ze liet mij en mijn zusje hetzelfde parcours doorlopen als zij had gedaan: dezelfde hockeyclub, dezelfde tennisclub, hetzelfde gymnasium. Ik neem haar dat absoluut niet kwalijk, maar ik heb als kind nooit echt nagedacht over de vraag of een ander parcours misschien beter bij mij paste. En daar kwam bij dat mijn moeder het alleen deed, mijn vader verliet het gezin toen ik twee was en verhuisde al snel naar het buitenland voor zijn werk. Ze werkte, ze kookte, ze deed de boodschappen. En haar baan was zwaar. Dus dan denkt een kind sneller: ik ga mijn moeder niet lastigvallen, ik doe gewoon wat er van me wordt verwacht. Dan focus je minder op je persoonlijke ontwikkeling.”

Dat patroon zette zich voort na de middelbare school. Zijn ouders dachten: je gaat studeren, want dat hebben wij ook gedaan. En: je gaat bij een studentencorps, want dat is leuk, daar hebben wij elkaar ook ontmoet. En: je gaat toch wel in dienst? „Het waren allemaal vakjes waarvan ik dacht dat ik ze moest aanvinken. Ik ben niet bij het corps gegaan, maar ik ging wel studeren en ik heb me ook laten goedkeuren voor militaire dienst.”

Totdat hij, drie jaar later, „begon met nadenken”. Hij stopte met zijn studie theaterwetenschap, werd aangenomen op de toneelschool en kwam onder zijn dienstplicht uit met hulp van een advocaat. „Ik zou iets gaan worden wat ik zélf had bedacht. Ik richtte met bevriende acteurs een toneelcollectief op. Maar daarnaast bleef ik toch nog lang doen wat er van me verwacht werd. Ik werd bijvoorbeeld vast acteur bij Toneelgroep Amsterdam [nu ITA] en daar had ik een baas, een artistiek leider, die zei: jij gaat dit doen en je gaat dat doen. Pas toen ik ging freelancen, ik was 44, werd ik echt volwassen. Sindsdien bepaal ik zelf de lijn in mijn leven.”

Tussen ‘Hamlet’ en ‘Verdriet is het ding met veren’ had je een halve dag vrij.

„Ja, maar dit zijn fantastische projecten. En ik heb ook periodes meegemaakt dat ik niet zoveel gevraagd werd, daar werd ik zenuwachtig van. Dan komen er gedachtecirkeltjes als: ze zijn nu wel een beetje klaar met me. Ik leg de lat hoog. Het lastige daarvan is dat ik het heel vervelend vind als iets niet goed wordt. Dat wil ik niet en dus werk ik hard. Maar goed, ik ben nu wel moe en verkouden, dus iets meer rust was waarschijnlijk goed geweest.”

Erik Whien zei dat het moeilijk is om de boog te ontspannen als je al jaren tot de beste acteurs van Nederland behoort.

„Toneel is een kwetsbaar medium. Je vraagt mensen om naar het theater te gaan, een kaartje te kopen en anderhalf uur naar je te luisteren. Als het niet goed is, zien we een deel van hen waarschijnlijk nooit meer terug in het theater. Dat is een raar bewustzijn, een rare verantwoordelijkheid die ik voel.”

Hij vindt het bovendien tijdverspilling om matige dingen te maken, zegt hij. „Dat komt ook door de zware tijd die Kim en ik hadden toen ze ziek was en onze kinderen heel klein waren, en ik van hot naar her ging met soms hele slechte voorstellingen.” Kim van Kooten kreeg tijdens de zwangerschap van hun tweede kind de darmziekte colitis ulcerosa. „Ik moest voor Kim zorgen, en voor onze net geboren dochter Kee. Roman was vier. Ik was als vader thuis gewenst, maar moest ook werken.”

Hij was in dienst bij de Toneelgroep Amsterdam. „In die tijd moest ik de hoofdrol spelen in de voorstelling Naar Damascus, geregisseerd door de net overleden Pierre Audi, die de helft van de tijd niet in Amsterdam was omdat hij ook een opera regisseerde in Hamburg. Het stuk was ondoenlijk moeilijk. Híj moest mij vertellen hoe hij het wilde, maar hij was er niet. En ik dacht alleen maar: ik moet bij mijn gezin zijn. Wat ik dan doe, als tegenreactie, is keihard werken. Om het voor mezelf kloppend te maken dat ik niet thuis ben. Nou, dat ging maar nét goed. Ik ben door die periode nog kieskeuriger geworden. Maar ik merk wel dat ik daardoor wat avontuur van me afhoud.”

Tijdens het repeteren maakt Erik jou soms bewust aan het lachen, zodat je even uit „dat serieuze hoofd” komt.

„Echt?” Hij zwijgt even. „Ik denk dat we nu een beeld aan het schetsen zijn van iemand die overdreven serieus is.” Daarna: „Een regisseur heeft een verantwoordelijkheid voor de sfeer en Erik kan iedereen laten lachen en ontspannen. Dat doet hij ongelooflijk goed. Maar ik hoop dit dat een agendapunt is van hem voor de héle cast.”

In Verdriet is het ding met veren, een toneelbewerking van een boek van Max Porter, speelt Derwig een man die zijn vrouw heeft verloren en met twee jonge jongens achterblijft. Het is een fragmentarisch boek, geschreven in hoofdstukjes vanuit het perspectief van de jongens, van de vader en van een kraai die bij het rouwende gezin in huis komt wonen. In de toneelbewerking van Erik Whien en Jacob Derwig worden de jongens gespeeld door twintigers die terugblikken op de periode na het verlies van hun moeder. De kraai wordt gespeeld door zowel de vader als de jongens.

Het was in het begin niet makkelijk voor je om luid kraaiend over het toneel te springen.

„Als ik naar een soort uitzinnigheid toe moet, moet ik daar stapje voor stapje, dag voor dag naartoe groeien. Ik moet mezelf kunnen geloven. Maar dan nog, zoals bijvoorbeeld gisteravond in Amersfoort, zoom ik soms uit en denk ik: wat sta ik nou toch allemaal te dóén?”

Is dat uitzoomen onontkoombaar?

„Ik denk dat dit elke acteur soms overkomt. Maar misschien zijn mijn antennes over wat er gebeurt in het publiek iets gevoeliger dan bij anderen. Als er vijfhonderd mensen in de zaal zitten, wil ik die allemaal meenemen. Deze voorstelling begint met vertellen, heel rustig. Het publiek moet wennen. Gisteren werd er veel gehoest, precies bij de belangrijke woorden: een hoest, een hoest, een hoest. En dan denk ik: oké, ze hebben nu al vier zinnen gemist, kunnen ze het nog wel volgen? En dan zoom ik dus uit en hang ik boven mezelf en zie ik de situatie. Gisteren was ik moe en zag ik mezelf enorm mijn best doen om te voorkomen dat ik buiten adem raakte. En toen ging ik denken: het publiek is niet mee, ze zitten te kijken van: wat doet die man nou toch allemaal?”

Hoe weet je of het publiek wel mee is?

„Na een tijdje hoorden we geen enkele hoest meer.”

Je naasten zien op het podium een vrijheid bij jou die ze privé niet zo zien.

Ongemakkelijke grinnik. „Ja, wat is vrij? Ben je pas vrij als je jezelf toestaat om ook gedurende de dag als een kraai door het huis te springen? Het is een voorrecht dat je als acteur al die kleuren en al die gekte, slechtheid, woede en diep, diep verdriet mag onderzoeken. Dat ik dat nu al mag doormaken terwijl ik dat niet in mijn eigen leven hoef te doen. Ik heb, denk ik, ook een soort concentratie nodig om de dingen te doen die van mij verwacht worden. Ik heb rust nodig overdag om ’s avonds te kunnen springen, en om bijvoorbeeld voor mijn moedertje te zorgen, die slecht ter been is en net een herseninfarct heeft gehad. Ik moet vaak naar haar toe, veel dingen voor haar doen, die mantelzorg kost me best veel energie. Maar ik kom nu over als een stille, krampachtige man. Dat ben ik niet, ik ben vrolijk en ondernemend. Ja, ook bescheiden en rustig. Maar ik vind het niet vervelend om bescheiden in het leven te staan. Bescheidenheid is een mooie eigenschap.”

Kim ziet dat jij je vaak al na twee zinnen afvraagt waarom je nou nog steeds aan het woord bent.

„Ja, ja. Ik hoef mezelf niet heel lang te horen.”

Je vindt het ook vervelend om naar jezelf te kijken. Is dat niet onhandig in jouw werk?

„Ik acteer vanuit mijn verbeelding. Als ik mezelf ter plekke terug zou zien, zou die hele verbeelding aan gort geslagen worden. Ik zou overal aan gaan twijfelen als ik niet terugzie wat ik probeer te doen. Ik ken verhalen van acteurs die zichzelf nog nóóit hebben teruggezien, zoals Anthony Hopkins. Heerlijk lijkt me dat, omdat je dan altijd kunt geloven in wat je doet.”

Wat zie je als je jezelf dan toch terugziet in een film of serie?

„Alleen maar dingen die tegenvallen. De eerste keer mezelf terugzien is heel zwaar. De tweede keer verdraag ik mezelf beter.”

Kijk je dan puur naar je acteerwerk of ook naar hoe je eruitziet?

„Ook.”

Wat zie je dan?

„Dat is heel privé. Ik zie een hoofd waarvan ik denk: niet het allerknapste hoofd. Of: die ogen, een beetje mwah. Die houding, hmmmm.”

Erik vindt dat je een wonderlijk hoofd hebt, hij kan naar je blijven kijken. Snap je wat hij bedoelt?

„Ja, dat hoor ik vaker. Ik ben het markante hoofd. De getroebleerde intellectueel. De meedogenloze crimineel. De briljante politicus. Ik ben in mijn hele carrière nog nooit gecast als de hunk of de knappe vriend. Sommige mensen zeggen: wat heb je toch een goed hoofd. Zelf denk ik: waarom heb ik zo’n onhandig hoofd?”

Had je liever een hunkhoofd gehad?

„Ja, doe mij maar het hoofd van Cillian Murphy [Ierse acteur uit onder meer Peaky Blinders en Oppenheimer]. Heel eigen, maar ook heel symmetrisch. Er zit geen enkel deukje in zijn huid. De sproetjes zitten allemaal op de juiste plek. Het is een mooi, rustig gezicht om naar te kijken. Als ik eruitzag zoals hij, zou er een heel nieuwe wereld voor me opengaan.”

<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="

Foto Lars van den Brink

” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="

Foto Lars van den Brink

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-1.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/06/03130525/data133142462-2f9208.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-6.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-4.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-5.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-6.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-7.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/b2oyxMStrIzfK8mfDr6iUVZSmu8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/06/03130525/data133142462-2f9208.jpg 1920w”>

<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-captionposition="icon" data-description="

Foto Lars van den Brink

” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="

Foto Lars van den Brink

” data-open-in-lightbox=”true” data-src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-2.jpg” data-src-medium=”https://s3.eu-west-1.amazonaws.com/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/06/03130528/data133142358-f86cd5.jpg” decoding=”async” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-10.jpg” srcset=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-8.jpg 160w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-9.jpg 320w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-10.jpg 640w, http://nltoday.news/wp-content/uploads/2025/06/jacob-derwig-soms-zoom-ik-uit-en-denk-ik-wat-sta-ik-nou-toch-allemaal-te-doen-11.jpg 1280w, https://images.nrc.nl/wEvkvhGKi4pdOmFUOed8jwUJ05o=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/wp-content/uploads/2025/06/03130528/data133142358-f86cd5.jpg 1920w”>

Foto’s Lars van den Brink

Jacob Derwig was 28 toen hij doorbrak met zijn rol in Hamlet, uitgevoerd met het voormalige theatergezelschap De Trust, onder regie van Theu Boermans. De voorstelling werd een hit, en Derwig was ineens een bekende naam.

Nu speelde je opnieuw Hamlet, samen met je zoon Roman. De nacht voor de première worstelde je met het besef dat mensen nu ook iets van hém zouden gaan vinden.

„Ja, maar die angst heb ik gedurende het hele repetitieproces gevoeld. Het is onredelijk en niet terecht, maar ik wilde dat dit de ultieme stage voor hem zou zijn en niet een teleurstelling.”

Daar kun je je kind toch niet voor behoeden?

„Nou ja, je kunt zeggen: we gaan dit niet doen.”

Heb je dat overwogen?

„Ik zag het vrij snel als een cadeau. Ook omdat ik dacht: hij kan het, en we hebben Erik, en we hebben mijn kennis over het stuk, ik kan hem dingen uitleggen.”

Dat uitleggen bleek een dingetje, dat deed je te streng.

„Ja, ik moest hem juist géén dingen uitleggen, haha. O man, wat een proces. Ik moest juist alles loslaten.”

Erik dacht van tevoren: ik moet Roman coachen, want hij staat met zijn vader op het podium. Maar hij moest vooral jou coachen.

„Oh, zei hij dat? Ja. Dat had ik ook niet verwacht.”

Wat gebeurde er?

„Het is Hámlet. De rol der rollen. Als je daar als jonge jongen je eerste toneeloptreden mee doet, en je heet Derwig, dan zullen mensen zeggen: nou, maar even kijken of hij inderdaad zo goed is, hij heeft die rol vast gekregen vanwege zijn vader. Of, en dat leek me het allerverschrikkelijkste: ik vond de Hamlet van Jacob beter. En ik zag het ook in een groter geheel: dit is mijn kans, mijn moment, om alles wat hij nog niet kan en weet mee te geven voor de rest van zijn leven. Als een toneelleraar. Vraag me niet waarom.”

Ik had me niet gerealiseerd dat met mijn zoon werken óók een proces van loslaten was

Als een soort stoomcursus.

„Ja, precies. Dat was het natuurlijk niet. Maar zo voelde ik het wel. En ik was ook niet echt voorbereid op… Als je zoon het huis uit gaat, moet je hem loslaten. Maar ik had me niet gerealiseerd dat iedere dag met hem mogen werken óók een proces van loslaten was. Hij moest het zelf uitzoeken, zelf dingen ontdekken. Al na de tweede dag belde hij me op om me dat te vertellen.”

Lukte het loslaten je daarna?

„Meestal wel. De bezorgdheid kon soms ineens heel groot zijn. Ik had het stuk zelf bewerkt, samen met Erik, en die bewerking moest zichzelf ook nog bewijzen. En ik moest zelf ook ingewikkelde dingen spelen.”

Op welke momenten kon je het meest genieten?

„Als we aan het eind van de voorstelling hand in hand klaarstonden voor het applaus en het licht uitging. Dan kon ik hem even in zijn nek knijpen om hem te laten voelen: ik ben er, jíj bent er, je hebt het eind gehaald en je hebt het verschrikkelijk goed gedaan. En als het publiek dan voor hem klapte, hoefden ze voor mij liever niet meer te klappen.”

Je houdt al je hele carrière plakboeken bij over jezelf. Waarom?

„Ik ben ermee begonnen omdat dit een verdomd vluchtig beroep is. Ik begon met ’t Barre land, mijn eigen theatercollectiefje, en natuurlijk gooi je die recensies dan niet weg. Die bewaar je! Wist ik veel dat het succes zou voortduren. Het was tegen de vergankelijkheid in, ook omdat ik in hart en nieren een archivaris ben. Ik hou van lijstjes en van dingen bewaren en van orde, het is gewoon een hobby.”

Hoeveel heb je er nu?

„Zestien. Maar dat moet je afwegen tegen de meer dan 250 plakboeken van Jeroen Krabbé.”

Plak je alles in?

„Interviews, recensies, scènefoto’s, foto’s van achter de schermen. Hoe leuk dat ik die nog heb van de tijd op de Toneelschool, of van mijn eerste voorstellingen! Ik noemde Jeroen Krabbé, want in een interview werd een keer tegen hem gezegd: als je alles inplakt wat er over jou gezegd en geschreven wordt, ben je dus eigenlijk je eigen succes aan het rubriceren. En die zin bleef bij mij zó hangen. Ja, dat is dus wat ik ook doe. Ik ben mijn eigen succes aan het bewaren en aan het bevestigen. En toen dacht ik: misschien wordt het tijd om ermee te stoppen.” Daarna, op nadrukkelijk gearticuleerde toon: „Jeroen Krabbé is een hele aardige man. Dat moet ook gezegd.”

Maar je bent er nog niet mee gestopt.

„Nee, en ik denk eigenlijk ook niet dat ik dat ga doen.”

Het heeft bijna iets kinderlijks dat het voor jou zo belangrijk blijft wat anderen van je vinden.

„Toneelspelen is niks als er geen mensen naar kijken. Ik kan niet zelf een leuke avond hebben en daarna vrolijk in mijn bed gaan liggen als er tachtig mensen boos en geeuwend naar huis zijn gegaan. Ik wil mensen beroeren, ze iets laten meemaken, ze laten lachen, laten huilen, ze over iets laten nadenken. Anders is het nonsens wat ik doe.”


Opinie | Nederland als bestuurlijke woestijn

En daar veroorzaakte Geert Wilders een nieuwe breuklijn in de wispelturige wereld van nieuwrechts. De coalitie met drie relatief nieuwe partijen (PVV, NSC, BBB) die in 2023 de naoorlogse politieke orde bijna op de knieën kregen, viel na een jaartje regeren alweer uit elkaar. De radicaal-rechtse PVV liet zijn twee nieuwrechtse bondgenoten, BBB en NSC, beide zwaar beschadigd, in de kou achter. Bedankt en tot ziens.

De VVD, de enige met bestuurlijke ervaring, belandde vanzelf in het kamp van BBB en NSC. Bij de VVD kennen ze Wilders. In 2004 verliet hij ineens de Kamerfractie. In 2012 vloerde hij, als gedoogpartner, al even onverwacht het eerste kabinet van Mark Rutte. En dinsdag blies de PVV-voorman dus het kabinet-Schoof (PVV, VVD, NSC, BBB) op. Zo veroorzaakte hij voor de derde keer in zijn politieke leven een breuk binnen rechts. De stokebrand had weer toegeslagen.

Wilders personifieert de opkomst én het onvermogen van de snelst groeiende stroming in de landspolitiek. Getalsmatig groot genoeg om de dominantie van de naoorlogse orde – de oude volkspartijen – over te nemen. Maar zo diep verdeeld dat die dominantie voorlopig een onbereikbaar ideaal is.

Het bijzondere is ook dat rechts hiermee de voornaamste motor van het dalende vertrouwen in de democratie aan het worden is. Rechtse kiezers, vaak gedreven door migratiekritiek, worden al jaren slecht bediend. Meestal krijgen ze niet wat ze hopen, ook omdat partijen op die flank excelleren in onhaalbare beloften – ‘grenzen dicht’, et cetera.

De drie rechtse coalities van de afgelopen kwarteeuw illustreren dit. Zoals Wilders zijn aanhangers in 2012 en dit jaar op een vroegtijdige breuk trakteerde, zo moesten Pim Fortuyn-aanhangers al in 2002 toezien dat Balkenende I (CDA, LPF, VVD) het nog geen drie maanden uithield. Coalities van traditionele partijen maken de vier jaar vaak wel vol.

Wat rechtse coalities bijzonder maakt: sfeerbederf door beroerde persoonlijke verhoudingen en gebrek aan politieke vaardigheden. Zoals LPF-vicepremier Eduard Bomhoff het geruzie in eigen kring in 2002 dacht te bestrijden met een belletje, zo meende minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) dat ze klaar met regeren was zodra ze, tot verbijstering van haar ambtenaren, de commando’s van Wilders netjes had uitgevoerd.

Geen zelfbeheersing

Het onderstreept ook dat verkiezingscampagnes – interviews, debatten, stemwijzers – hopeloos achterhaald zijn. Politieke competenties worden nooit getoetst: kan de lijsttrekker verschillen overbruggen, inschikken, buiten het eigenbelang denken?

Nu kan een partijleider straffeloos een masker opzetten – Geert Milders – en als een schappelijke oom naar de overwinning zeilen. Maar het duurde niet lang voordat hij een column op X slingerde waarin beoogd coalitiepartner Pieter Omtzigt een „katholieke gluiperige” houding werd verweten.

Het verklaart ook waarom coalitiepolitiek zo lastig is voor Wilders: hij heeft geen zelfbeheersing. Dat zat ook verweven in de kabinetsval. Eind april, na nieuws over een daling van het aantal nieuwe asielzoekers, was hij nog juichend over het asielbeleid: „De PVV regeert en levert.” Een maand later dreigde het land, zei hij, „één groot azc” te worden. Dus serveerde hij de coalitie af toen het asielbeleid niet meteen stringenter kon worden. Resultaat: een vergrote kans dat een nieuwe coalitie hém afserveert en het asielbeleid minder stringent wordt.

Het was ook verbluffend hoeveel van de politici die in 2023 de deur voor hem openzetten, veinsden dat zijn onvermogen tot samenwerking nieuw is. Alsof ze ineens het licht zagen. „Bij Geert staat de Nederlander niet op één. Bij Geert staat Geert zelf op één”, zei Caroline van der Plas. Terwijl het ging over gedrag van Wilders waarvoor al jaren het begrip aandachtspolitiek in zwang is: politiek die niet draait om moeilijkheden van mensen, maar die moeilijkheden van mensen nodig heeft om de aandacht op de politicus te vestigen.

Als Yesilgöz niet kan kiezen tussen een democraat en een politieke hooligan, loopt niet alleen de VVD een risico

Juist door dat type politiek verdween het afgelopen jaar het evenwicht uit het bestuur. Het weinige beleid dat van de grond kwam was vaak schokkend ondoordacht. Kamerstukken met de diepgang van een tweet. De beste illustratie was de recente huurbevriezing: een Wildersplan dat over het hoofd zag dat 8 euro maandkorting voor een paar miljoen sociale huurders de corporaties tientallen miljarden euro’s voor nieuwbouw uit handen sloeg. (Het werd na de kabinetsval meteen geschrapt.)

Tegelijk schoten de andere grote vraagstukken (stikstof, defensie, energietransitie, klimaat, nationale veiligheid) er vaak bij in, nadat ook Rutte IV vooral stilstond. Nederland werd een bestuurlijke woestijn. Intussen gebruikten coalitiepartijen hun kabinetsdeelname om de eigen achterban te plezieren. Dansen op een vulkaan.

En wat deze week zo ongemakkelijk was: zelfs na de val bleken de meeste grote partijen niet bereid verder te kijken dan het eigenbelang.

Meer stilstand

In een gezond politiek klimaat zou deze kabinetsval reden zijn voor een klassieke manoeuvre: een tussenkabinetje dat verkiezingen voorbereidt en enige grote vraagstukken – laten we zeggen: wonen en defensie – beslissend aanpakt. Tussenkabinetjes hebben zich in het verleden bovendien bewezen als voorbereiding op een moeizame coalitiewisseling, iets dat ook nu onvermijdelijk is. Het was veelzeggend dat geen grote partij dit opperde: ze wilden allemaal meteen naar de stembus. In het debat bleek bovendien dat de twee die nu vermoedelijk tot elkaar veroordeeld zijn, VVD en GL-PvdA, vooral tegenover elkaar staan. Meer stilstand.

Toch sluimert er in GL-PvdA verandering. In Socialisme & Democratie bepleit een Nederlandse diplomaat die in 2023 betrokken was bij het GL-PvdA-verkiezingsprogramma, Michiel Ekkelkamp, „een rigoureus ander vluchtelingenstelsel”: asielaanvragen alleen nog toestaan in vluchtelingenkampen, een stop op irreguliere vluchtroutes, een vluchtelingenquotum, meer hulp aan vluchtelingen in de regio. Hoe men dit ook beoordeelt: het illustreert een behoefte naar inhoudelijke verandering.

Ook in de VVD werken mensen in stilte aan een heroriëntatie – maar voorlopig wil Yesilgöz zelfs de PVV nog niet uitsluiten. Haar lichaamstaal straalt meer weerzin uit tegen Timmermans dan tegen Wilders.

Onder dit gesternte begint de campagne voor de derde Kamerverkiezingen in vier jaar: eigen partij eerst.

Twee jaar geleden bracht Wilders, met NSC en BBB, het klassieke Nederlandse overlegmodel aan het wankelen. Het is na deze week misschien verleidelijk zijn voorkeur voor een vechtdemocratie af te schrijven. Maar bekijk de geschiedenis: deze man geeft zelden op. Vermoedelijk zakt hij de komende tijd in de peilingen, en krijgt hij zijn machtspositie niet snel terug. Dinsdag sprak hij over ‘de ondergang van Nederland’, en zinspeelde erop dat het falen van de PVV is toe te schrijven aan tegenwerking van instituties: ambtenaren, de Raad van State, ‘ongekozen’ rechters. De contouren van zijn nieuwe aanvalslijnen passen in het populistische draaiboek.

En het hele punt is: dat soort aanvallen is kansrijk zolang representanten van de bestaande orde hun rol niet zien. Als Yesilgöz niet kan kiezen tussen Timmermans en Wilders, tussen een democraat en een politieke hooligan, loopt niet alleen de VVD een risico. Dan loopt het hele bestel een risico.

Het is misschien wel het belangrijkste thema dat de komende campagne op het spel staat.


Start-ups sleutelen aan wei-eiwit, niet van de koe maar uit een vat

Eiwit, proteïne, is een belangrijke voedingsstof én een hype – denk alleen al aan de vele eiwitshakes in de schappen van de supermarkt. We weten ongeveer waar het vandaan komt: uit melk, eieren of planten zoals soja. En we herkennen de producten waar het in zit of aan wordt toegevoegd: toetjes, chocolademelk en sport-repen. Maar hoe praten we over tien jaar over onze lunch: wil je een boterham met kaas of proteïne-cracker met whey cream?

Er komen nieuwe eiwitten aan, waar geen kip, koe, zelfs geen soja meer voor nodig is. Dierlijke eiwitten die in brouwerijen gemaakt zijn door gisten, schimmels en bacteriën. En die vast ook nieuwe producten opleveren, waarvan we nu nog niet weten waar ze op lijken. Op chips? Water? Babyvoeding?

Consumenten zien er nog niets van, maar start-ups zijn volop bezig met de ontwikkeling van nieuwe eiwitten, gemaakt met precisiefermentatie. In Ede is sinds deze week een proeffabriek te zien waarin bedrijven gaan onderzoeken hoe ze de productie kunnen opschalen – als maquette weliswaar. De Biotechnology Fermentation Factory (BFF) moet in 2027 volop draaien.

Wat is eiwitfermentatie? Hoe ontwikkelt deze nieuwe sector zich? Wat staat in de weg? En wat heeft de wereld eraan? Een kleine rondreis door een nieuwe sector.

EDEKernhemseweg 2

Veel mensen kennen Kernhemmer kaas. Weinigen weten dat die bedacht is bij NIZO Food Research, toen nog het Nederlands Instituut voor Zuivelonderzoek, in Ede. Ooit door zuivelcoöperaties opgericht om de kosten te delen voor de ontwikkeling van nieuwe producten.

In de ruime ontvangsthal van het jarenvijftiggebouw voel je nog het vooruitgangsoptimisme uit die tijd. Sicco Mansholt werd bij de opening van het laboratorium in 1955 gefilmd naast een bad vol dobberende kazen. De landbouwminister kon waarschijnlijk niet vermoeden dat zeventig jaar later bij dit zuivelinstituut een lab zou komen zónder koe als beginpunt, speciaal voor precisiefermentatie.

Het begon met boter en kaas. Steeds verder ging het onderzoek, naar melkzuurbacteriën, moleculen en dna. En van melk naar peulvruchten, zaden en algen. Veel van wat de onderzoekers hadden geleerd van zuivel, bleek toepasbaar op andere eiwitten. Ze onderzochten hoe je uit planten de beste eiwitten haalt, en die geschikt maakt om in voeding te verwerken. Eiwit dat goed schuimt, geleert of bindt. Met een goede voedingswaarde. Zonder bijsmaak.

In beeld de bestaande Pilot Plant, waarin proeven voor verschillende opdrachtgevers worden uitgevoerd. De nieuwe plant (BFF – Biotechnology Fermentation Factory) moet nog gebouwd worden.
Foto John van Hamond

In een kamer die uitkijkt over de bestaande onderzoeksfabriek vertelt onderzoeksleider Fred van de Velde over eendenkroos en zeewier als de opkomende eiwitbronnen. Intussen komt de volgende generatie er al aan: eiwit gemaakt door micro-organismen. Gisten, bacteriën of schimmels die suikers omzetten in een consistentie die veel eiwit bevat: fermentatie heet dat proces. De vleesvervanger Quorn, in feite een eiwitrijke schimmel, was een voorloper.

En dan het allernieuwste: eiwit gemaakt door micro-organismen waarvan het dna zodanig is aangepast dat hun productie identiek is aan dierlijk eiwit. Op moleculair niveau zie je geen verschil met wei of caseïne. Precisiefermentatie wordt die wijze van eiwitproductie genoemd.

Het zijn deze nieuwe eiwitten waarvan onderzoekers straks de voedingswaarde, de technische eigenschappen en de toepassingen gaan onderzoeken. Hoe verloopt het fermentatieproces in grote kweekvaten? Hoe maak je er een neutraal smakend poeder van? Kun je het in ijs verwerken? Sportdrank? Medische voeding?

Het doel is niet: veeteelt vervangen, maar de groeiende vraag in eiwit opvangen

Stephan van Sint Fiet
directie Vivici

Omdat er strenge regels zijn voor onderzoek met genetisch gemodificeerde micro-organismen, kan dit niet in de huidige proeffabriek gebeuren. Vandaar ook deze nieuwe ‘open-access scale-upfaciliteit’, zoals ze het zelf noemen: een testfabriek waar start-ups in deze prille sector onderzoek kunnen laten doen, hun product kunnen ontwikkelen en van elkaar kunnen leren.

De belangrijkste vraag waarop producenten in de fabriek een antwoord zoeken: kun je dit nieuwe eiwit op grote schaal produceren? Kun je het proces van precisiefermentatie van het lab naar de fabriek krijgen?

Start-ups hebben al laten zien dat ze met precisiefermentatie eiwit kunnen maken. Dat is het probleem niet – de farmacie doet het al decennia, denk aan insuline. Maar om commerciële voeding te maken, voor een prijs die met bestaande producten kan concurreren, moeten bedrijven hun eiwit op industriële schaal, in bioreactoren van duizenden liters kunnen produceren.

„Zo’n testfabriek is te kostbaar voor afzonderlijke start-ups”, zegt Marcel Oogink, directeur van de nieuwe opschalingsfaciliteit. Maar met 12,5 miljoen euro uit het Nationaal Groeifonds en een bijdrage van het Perspectieffonds Gelderland kunnen bedrijven, net zoals vroeger de kleine zuivelcoöperaties, de kosten delen en krijgt deze opkomende niche in de biotechnologie het opkontje dat nodig is om de voorsprong te behouden die Nederland nu heeft, is het idee. BFF refereert dan ook aan Best Friends Forever; de opschaalfaciliteit als beste vriend van de nieuwe eiwitmakers.

Tegelijk gaat er ook 12,5 miljoen euro uit het Groeifonds naar een testfabriek in Maastricht om kweekvlees verder te helpen. De hele sector van ‘cellulaire agricultuur’, zoals eiwitproductie zonder veeteelt heet, kan van de gedeelde kennis profiteren.

In de onderzoekshal van NIZO krijgen we een indruk van wat in het nieuwe lab te zien zal zijn. Kweekvaten, centrifuges, mixers en sproeidrogers op wieltjes kunnen, afhankelijk van de vraag van de klant, in verschillende opstellingen een productietreintje vormen. Dit soort bioreactoren – van één tot tienduizend liter – staat straks ook in de Biotechnology Fermentation Factory.

Die richt zich niet alleen op de voorkant; het proces tot er eiwit uit de tank komt. Start-ups kunnen hier ook testen hoe het eiwit bijvoorbeeld in een shake verwerkt kan worden, en hun product zo perfectioneren dat het aan alle regels voldoet en supermarkten het willen kopen.

Het kan nog jaren duren voordat de eerste producten uit de BFF in de winkel liggen. Maar de glimp van de toekomstige eiwitindustrie die dit biedt, maakt nieuwsgierig naar de bedrijven die er straks aankloppen. Door naar Vivici.

OegstgeestDe Limes 7

De Limes 7, op de grens van Leiden en Oegstgeest. Het zou zomaar kunnen dat in deze polder niet zo lang geleden nog koeien graasden. Nu ademt alles op deze plek ‘start-up’. Het gebouw van Vivici, onlangs verhuisd naar de rand van het Leidse Bio Science Park, is circulair. De laboratoria zijn nog in opbouw. Bij NIZO was te zien waar eiwit vandaan komt, Vivici geeft een inkijkje in waar het naartoe gaat.

Vivici is koploper in de nog piepkleine sector van precisiefermentatie. Het haalde 33 miljoen euro op bij investeerders en heeft multinationals als ingrediëntenconcern DSM Firmenich en zuivelreus Fonterra als aandeelhouders.

Twee directieleden zitten aan een tafel met uitzicht op een nieuwe woonwijk. Stephan van Sint Fiet werkte bij verschillende ingrediëntenbedrijven aan de financiële kant, Marcel Wubbolts leidde de onderzoekstakken van biotechbedrijven Corbion en DSM. Daar was hij het contact met het werk aan de labtafel een beetje verloren. Hier zit hij er weer met zijn neus bovenop, met een klein clubje van amper twintig supergedreven specialisten.

Vivici heeft een missie. Het bedrijf wil impact hebben met duurzame, voedzame proteïneproducten. Het woord ‘eiwittransitie’ valt.

Laboranten van Vivici in Oegstgeest onderzoeken hoe gefermenteerd eiwit in producten kan worden toegepast.
Foto John van Hamond

In een notendop: de planeet kan een verdubbeling van de vraag niet aan als mensen met vlees en zuivel de honger naar eiwit blijven stillen. Of het nu om CO2-uitstoot gaat of om land- en watergebruik: de grenzen van de planeet zijn in zicht. Eet meer planten, is het voor de hand liggende advies, dan is er genoeg eiwit voor iedereen. „Ik noem dat het Marie-Antoinette-antwoord, zegt Van Sint Fiet. „Let them eat beans. Maar het gedrag van mensen is moeilijk te veranderen. De vraag is dus: hoe kunnen we duurzamer dierlijk eiwit produceren?”

Er zijn bedrijven die met precisiefermentatie caseïne ontwikkelen, om kaas te maken die in smaak en textuur meer lijkt op ‘echte’ kaas dan de veganistische kazen die er nu zijn. Those Vegan Cowboys doet dat bijvoorbeeld. Melk bevat naast caseïne echter ook wei – bij veel sporters beter bekend als whey, het Engelse woord. Het bevat alle aminozuren die het lichaam nodig heeft. Maar het heeft ook allerlei eigenschappen die het een onmisbaar ingrediënt in de voedingsindustrie maken. Zo helpt het bij het opschuimen van melk.

Vivici maakt eiwit dat identiek is aan dierlijk wei-eiwit. Een crèmekleurig poeder, zonder smaak. Zonder slechte vetten of lactose. Dat maakt het ideaal als ingrediënt. Opgelost in water wordt het onzichtbaar. En anders dan plantaardig eiwit heeft het een lage viscositeit; het plakt niet in je mond.

De eerste toepassing ziet Vivici in sportvoeding, medische shakes voor mensen die herstellen van een operatie, of babyvoeding eventueel. Daar valt relatief veel mee te verdienen. Maar stel dat het op termijn ook in toetjes, melkvervangers, cake en brood zit. Van Sint Fiet: „Dat zijn pas écht grote volumes.”

Zoals één panellid zei: geef het nog drie jaar. Het komt eraan

Koeien vervangen door kweekvaten zou, volgens een externe studie die Vivici liet doen, 70 procent minder uitstoot van broeikasgassen geven per kilo eiwit. De grondstoffen komen weliswaar uit de landbouw: bacteriën zetten suikers uit planten om in eiwit. En voor de fabrieken is veel energie nodig. Maar je kunt het overal ter wereld produceren, met groene energie en lokale gewassen.

Vivici is al voorzichtig begonnen. In de VS, waar de voedselautoriteit zijn product Vivitein al heeft goedgekeurd, produceert het bedrijf op kleine schaal voor één klant. De omzet is bescheiden. Van Sint Fiet wil niet kwijt hoe hoog precies. „Maar we laten zien dat het werkt”, zegt hij. En dat helpt om kapitaal op te halen en op te schalen in andere landen.

Het is makkelijk sceptisch te zijn over start-ups die de wereld willen redden met een technologie die zich nog moet bewijzen. Hun grote uitdaging is om geldschieters warm te houden.

In 2021 ging wereldwijd 1,8 miljard dollar naar eiwitfermentatie, het grootste bedrag tot nog toe. Inmiddels stromen er geen miljarden meer naar start-ups, het aantal patentaanvragen neemt af. De hossanastemming van een paar jaar geleden op de markt voor nieuwe eiwitproducten heeft plaatsgemaakt voor realisme. Dat viel te beluisteren bij een panelgesprek met investeerders, half mei, in Wageningen bij het congres F&A (food en agri) Next.

Wat het sentiment beïnvloedt: langzaam groeit het besef dat er uit de bioreactoren geen kant-en-klare entrecote of Goudse kaas zullen komen. En de teleurstelling over de smaak en prijs van plantaardige vleesvervangers lijkt ook de verwachtingen voor toekomstige eiwitproducten te temperen. Om nog maar te zwijgen over de lange procedures waardoor in Europa voorlopig niets te verdienen valt.

Tegelijk is er nog steeds vertrouwen. De proteïnehype waait niet snel over. Vlees en zuivel worden duurder. De tourist investor, op zoek naar snel rendement, is vertrokken, maar de serieuze investeerders met een lange adem blijven over. Ze zijn selectiever, maar zien wel de potentie van een eiwit dat identiek is aan dierlijk eiwit. Zoals één panellid zei: geef het nog drie jaar. Het komt eraan.

Het is niet ondenkbaar dat Vivici dan bij de eerste bedrijven zit die geld gaan verdienen in deze nieuwe industrie. Een sectorrapport van het Good Food Institute noemt de Leidse onderneming als een van de bedrijven die het verst gevorderd zijn met opschaling van hun proces.

Je kunt zeggen: in veel landen consumeren mensen nu al te veel eiwit; heeft de wereld dit nodig? Ja, klonk het unaniem bij het paneldebat. De prangende redenen om nieuwe eiwitten te ontwikkelen verdwijnen niet: klimaatverandering, een kwetsbaar voedselsysteem, voedselonzekerheid en in grote delen van de wereld nog steeds eiwittekorten.

Niemand verwacht dat kweekvlees in plaats van rund, varken of kip komt. Net zomin zullen gefermenteerde eiwitten boter, kaas en eieren vervangen. En dat kinderen in Bangladesh straks Vivitein in hun pap krijgen, ligt niet voor de hand.

Maar op de markt van grondstoffen en ingrediënten kan de transitie wel beginnen, hopen de start-ups. Vivici verwacht dat er voor gefermenteerd wei-eiwit een markt van 5 miljard euro openligt. Drie miljoen ton eiwit per jaar. Veel meer dan de huidige start-ups – wereldwijd op de vingers van twee handen te tellen – samen kunnen produceren.

En hoe groot de ambities ook zijn, boeren hoeven zich niet bedreigd te voelen, zegt Van Sint Fiet. „Het doel is niet veeteelt vervangen, maar de groeiende vraag in eiwit opvangen. Wij hebben landbouw ook nodig voor onze grondstoffen. Hopelijk zien boeren in ons hun broeders.”

Lees ook

Lees ook: De testfabriek voor kweekvlees is er, nu de hamburgers nog

De bereiding van de kweekvleesburger.


Opinie | En weer kroonde Dilan Yesilgöz zichzelf tot de koningin van de jij-bak

Het was geen superweek voor het populisme, dat kunnen we gerust stellen. Ik heb nog nooit zoveel popcorn-emoji’s bij elkaar gezien als op het linkse Twitter-alternatief BlueSky donderdagavond, toen Donald Trump en Elon Musk elkaar online in de haren vlogen. Het maakte niemand uit wie het gevecht won, zolang er maar bloed vloeide. Wie had gedacht dat een samenwerking tussen leiders die gedreven worden door rancune zou eindigen in slaande ruzie? Iedereen. Iedereen had dat gedacht.

Zoals het ook met kabinet Schoof ging zoals iedereen al had voorspeld. Ze kwamen aan de macht met vijandbeelden, ze verweten anderen dat hun eigen plannen onuitvoerbaar waren en geven elkaar nu de schuld van de mislukking.

Het werd mogelijk gemaakt door de VVD onder Dilan Yesilgöz, die zich in 2023 bereid toonde samen te werken met de PVV. Aan tafel bij Op1 kreeg ze destijds de vraag waarom ze Geert Wilders niet langer uitsloot, want sinds 2012 had de VVD dat altijd wel gedaan. Een nogal bepalende koerswijziging, maar Yesilgöz vond het maar ‘een gekke vraag’ van Tijs van den Brink: „Vraag maar aan de andere leiders: met wat voor programma kom je? En ben je bereid om aan een tafel te zitten om coalities te kunnen sluiten, ja of nee?”

Het is haar vaste strategie: heel even fel zijn, de vraag afkeuren of de vragensteller de les lezen, om daarna zo snel mogelijk weer terug te kunnen keren bij je door spindoctors dichtgetimmerde verhaal. Kritiek is voor Yesilgöz nooit een kans om standpunten aan te scherpen, voor haar is het niets meer dan een aanval die zo snel mogelijk moet worden geneutraliseerd. De aanval is dan de beste verdediging, daarbij denk je misschien aan Johan Cruijff, maar het motto komt oorspronkelijk van Mao Zedong, die ook niet hield van kritische vragen.

Je zou het ook kunnen toeschrijven aan Roger Stone, de louche politiek adviseur achter onder anderen Richard Nixon, Ronald Reagan en Donald Trump. Een man die er trots op is dat hij het spel smerig speelt. „Aanvallen, aanvallen, aanvallen, nooit verdedigen”, is zijn advies. „Niets toegeven, alles ontkennen en in de tegenaanval gaan.”

Nu zit er nog wel wat licht tussen de mores in het huidige Witte Huis en de Tweede Kamer, maar de strategie werd woensdag tijdens het debat over de kabinetsval toch weer keer op keer toegepast. En het was toch weer Dilan Yesilgöz die zich kroonde tot de koningin van de jij-bak – of als je graag gymnasiaal over wil komen: de regina tu quoque.

Het gebeurde in een confrontatie met Frans Timmermans, een debatje dat we de komende maanden nog veel vaker gaan zien. Tussen de man die altijd net te laat veel te veel wil zeggen en de vrouw die precies op tijd veel te weinig zegt. Timmermans verweet Yesilgöz dat ze de rechtsstaat heeft ondermijnd door met de PVV samen te werken en ondertussen niets heeft bereikt. Yesilgöz reageerde dat helemaal niets doen nog altijd beter is dan de plannen die Timmermans voor Nederland heeft, een jij-bak. Ze zette de tegenaanval voort door Timmermans te verwijten niet naar de kiezer te luisteren: „Het is een arrogantie die gewoon niet te beschrijven is.” „Zo kennen we mevrouw Yesilgöz”, reageerde Timmermans. „Ze vlucht, als ze het moeilijk heeft, altijd in jij-bakken en persoonlijke aanvallen.”

En toen gebeurde het, Yesilgöz tilde de jij-bak naar een hoger niveau. In haar reactie beweerde ze dat Timmermans allerlei persoonlijke aanvallen had geplaatst en nu haar een jij-bak verweet: „Dat werkt alleen als je niet zelf met jij-bakken begint, meneer Timmermans.”

Waanzinnig en zover ik weet nog nooit vertoond; zelfs als Yesilgöz erop wordt gewezen dat ze jij-bakt, pareert ze met een jij-bak, namelijk dat de ander begon met jij-bakken. En dat niet alleen, ze herhaalde vervolgens ook nog eens haar oorspronkelijke jij-bak: „Dit is een arrogantie, zó elitair, zó ver van de mensen, ik zou niet eens weten hoe je daarop moet reageren.” En in die laatste woorden zit de crux; de jij-bak is inderdaad een ideale uitweg als je niet weet hoe je moet reageren.


Opinie | Alles wat modernistische gebouwen bijzonder maakt, wordt er bij renovaties hardhandig uitgeslagen

Onlangs fietste ik door Amsterdam-Oost toen ik plots ongevraagd werd geconfronteerd met de renovatie van het Tropenhotel in het Oosterpark. Een bijzonder mooi gebouw is het Tropenhotel nooit geweest, maar als de huidige renovatie iets bewijst, is het dat alles altijd erger kan. Het voorlopige resultaat is zo nietszeggend dat het moeilijk te omschrijven is. Er staat nog steeds een gebouw, dat is niet te ontkennen, maar daar is eigenlijk alles ook wel mee gezegd.

Nieuwbouw in Amsterdam is, net als in de rest van het land, niet veel soeps. Eén voor één verdwijnen de laatste vrijplaatsen en rafelranden van de stad, om plaats te maken voor steeds dezelfde Jenga-torens vol onbetaalbare appartementen, in steeds dezelfde vervelende stijl, die tegelijkertijd poenerig is, maar ook armoedig.

Wordt er een poging gedaan om het allemaal toch wat cachet te geven, dan komt dat meestal neer op een slap aftreksel van de Amsterdamse School – inmiddels succesvol gereduceerd tot een verdwaald baksteenmotiefje en een retrolettertype op de brievenbussen.

Blokkerige volumes

Kortom: de meeste nieuwbouw is vlees noch vis. Het resultaat mist de gelaagde chaos van oude binnensteden, maar ook de vormvaste samenhang van het 20ste-eeuwse modernisme is verdwenen. In plaats daarvan bestaat de meeste nieuwbouw uit grote, blokkerige volumes, die niet toe durven te geven dat ze groot en blokkerig zijn.

Om dat te bewerkstelligen worden keer op keer dezelfde trucjes uit de kast getrokken. Vaak nemen architecten bijvoorbeeld op een ogenschijnlijk willekeurige plek een hap uit een gebouw. De populairste gimmick is om een flink aantal balkons zo lukraak mogelijk te plaatsen. Het heeft allemaal ongeveer hetzelfde effect als iemand die een pijnlijke stilte probeert te doorbreken met een slechte grap.

Helaas blijft het daarnaast dus niet bij nieuwbouw, maar wordt met enige regelmaat ook besloten om 20ste-eeuwse modernistische gebouwen onder handen te nemen, zoals het al genoemde Tropenhotel. Vaak gaat het om zogenoemde reclads, waarbij het betonskelet blijft staan, maar de gevels worden gestript en vervangen. Veel van die reclads lijken zichzelf als doel te stellen om het karakter van een gebouw zo effectief mogelijk plat te slaan.

Als het over modernistische architectuur gaat, praten de meeste mensen vooral clichés na. Zo heb ik al veel te vaak naar de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek aan het Singel horen verwijzen als een ‘betonnen kolos’. Nu kan beton, afhankelijk van de afwerking, erg mooi zijn, maar de Amsterdamse UB is toch echt bekleed met travertijn – een steensoort die al sinds de klassieke oudheid wordt gebruikt. Ook bijvoorbeeld de zuilengalerijen rondom het Sint-Pietersplein in Rome en de Sacré-Cœur in Parijs zijn eruit opgetrokken. De critici herhalen dus aantoonbare onzin als een soort anti-modernistisch mantra.

Het gebouw is met kop en staart blijven staan, maar volledig ingekapseld in een amorf glazen huls

Dat maakt het dan ook extra jammer wanneer bij het renoveren van modernistische gebouwen niet wordt geprobeerd om vooroordelen te ontkrachten, door bijvoorbeeld slecht onderhouden materialen hun oude aanzien terug te geven, en kenmerkende details te behouden of zelfs te benadrukken.

Sommige renovaties doen dat wel. Dat voorrecht lijkt vooral bestemd voor gebouwen die al een beschermd monument zijn – maar soms werkt het ook andersom. Dan leidt een geslaagde opfrisbeurt tot een zekere herwaardering, zowel bij architectuurliefhebbers als bij het bredere publiek, of zelfs tot een monumentenstatus. Bij de Grote Verfdoos en de Kleine Verfdoos, twee Amsterdamse appartementencomplexen uit de jaren vijftig, werden enkele jaren geleden de oorspronkelijke felgekleurde panelen hersteld. Al snel daarna werden de gebouwen gemeentelijke monumenten. Ook het Wereldomroepgebouw in Hilversum, een modernistisch kantoorgebouw uit de jaren zestig, werd juist ná een goed gelukte renovatie uitgeroepen tot rijksmonument.

Maar vaak gaat het dus mis. Bij het Tropenhotel, bijvoorbeeld, of bij andere gevallen van kapotgerenoveerd modernisme, zoals het Roeterseilandcomplex van de UvA, of de voormalige Renaultgarage, beide ook in Amsterdam. Twee gebouwen die misschien nooit bekend hebben gestaan als internationale hoogtepunten van de moderne architectuur, maar die niettemin zijn ontworpen in een tijd waarin zelfs de meest zakelijke, ingetogen functionalist nog nadacht over interessante combinaties van ruwe en gladde materialen, of over de ritmische herhaling van bepaalde constructieve elementen.

Distributiecentra

Bij zowel het Roeterseilandcomplex als de Renaultgarage is dat er hardhandig uitgeslagen. Elke vorm van reliëf is afgeplat, elke vorm van contrast vervangen door oneindige oppervlaktes van glad, zwakjes glanzend metaal. Gebouwen die ooit een uitdrukking waren van 20ste-eeuws optimisme, hebben nu de allure van een paar op elkaar gestapelde distributiecentra.

Het meest opvallende voorbeeld van zulke renovaties staat overigens niet in Amsterdam, maar in Den Haag: het ministerie van Financiën. In plaats van een nieuwe gevel te monteren op de bestaande constructie, is dat gebouw met kop en staart blijven staan, maar volledig ingekapseld in een amorf glazen huls. Modernisten is vaak verweten dat ze schoenendozen bouwden. Maar hun schoenendozen waren tenminste nog karakteristiek.

Waar het ooit de normaalste zaak van de wereld was om stucco weg te werken achter een systeemplafond, of glas-in-lood achter een stuk spaanplaat, wordt nu modernistische architectuur op een vergelijkbare manier toegetakeld. Je zou bijna jaloers worden op de gebouwen die simpelweg zijn gesloopt. Die is het in ieder geval allemaal bespaard gebleven.

Lees ook

Rem Koolhaas 80 jaar: erfgenaam van Le Corbusier vindt schrijven even belangrijk als bouwen

China World Trade Center (toren links) en het  CCTV-gebouw in aanbouw van Rem Koolhaas (lusvormig gebouw rechts) in Beijing, China, in 2008. Foto China Photos/Getty Images