Zeven maanden met theatergroep RAST op weg naar Oerol. Waar vind je de ideale locatie: op het strand of in de duinen?

Een voorstelling maken op Oerol, hoe doe je dat? Een eerste actie die het Amsterdamse Theater RAST onderneemt, is de plek uitzoeken om te spelen op Terschelling. Waar op het eiland een voorstelling gaat plaatsvinden, staat niet bij voorbaat vast. In welk weiland, welk bos, op welk stuk strand of in welke duinpan komt wat je wil maken tot zijn recht? Sinds 1981 is locatiefestival Oerol een jaarlijks trefpunt op Terschelling voor circa 50.000 bezoekers, die afkomen op tien dagen theater, gemaakt in de natuur, van zowel gevestigde groepen als jonge, experimentele makers.

24 november 2024Boot naar Terschelling

Op een frisse november-ochtend zitten regisseur Elike Roovers en acteur Sidar Toksöz op de veerboot naar het Waddeneiland om locaties te gaan bekijken. Rast maakt Madame Jeanette, genoemd naar de hete peper, een combinatie van kookshow en talkshow. Toksöz bedacht het concept voor de voorstelling. Hij is voorbestemd in 2027 de artistieke leiding van RAST over te nemen van zijn vader, regisseur Celil Toksöz, in 2000 één van de oprichters.

Het verhaal van Madame Jeanette begint ook lang geleden, vertelt de jonge Toksöz op de boot, door het geluid van de brekende golven heen. De cast bestaat uit een groep vrienden die elkaar zo’n vijftien jaar terug ontmoetten bij kweekvijver Jong RAST. Jong RAST werd in 2003 opgericht om de doorstroom van ‘multicultureel’ talent naar de kunstvakscholen te bevorderen. Sinds 2013 is de naam ‘De Gasten’. Toksöz: „Bij Jong Rast hebben we elkaar leren kennen. Elike was onze lerares, regisseur, life coach. We vlogen uit, zijn allemaal naar de toneelschool gegaan. En altijd leefde het idee dat we nog eens samen iets moesten maken.”

Regisseur Elike Roovers en acteur/ co-regisseur Sidar Toksöz worden in een busje over Terschelling gereden om locaties voor hun voorstelling te bekijken, november 2024.
Foto Kees van de Veen

Nu is het zover voor hem, Denzel Goudmijn, Leandro Ceder, Alkan Cöklü, Fjodor Jozefzoon en Emmanuel Ohene Boafo. Stuk voor stuk begenadigde acteurs die nu ze eind twintig, begin dertig zijn hun plek hebben veroverd in het theater en/of de film- en tv-wereld. Jozefzoon was tot voor kort lid van het vaste ensemble van Het Nationale Theater. Goudmijn, Ceder en Cöklü zijn veelgevraagde freelancers. Cöklü werd bekend door zijn vier jaar bij soap GTST, waar Ceder dit voorjaar ook even meedoet. Boafo won in 2022 de hoogste acteerprijs, de Louis d’Or. Vlak voor Oerol, dat deze vrijdag 13 juni van start gaat, werd bekend dat Toksöz is genomineerd voor een Theo d’Or, als indrukwekkendste acteur in een bijdragende rol. Hij speelde in een voorstelling van Orkater.

Over hun band zegt Toksöz: „Eén keer in de maand eten we nog samen. Dan maakt iemand iets van zijn roots.” Zijn vader kwam uit het Koerdisch deel van Turkije. De roots van de anderen liggen in Ghana, Turkije en Suriname. „Laatst kwamen ze bij mij, maakte ik köfte. We lachen veel, maar zodra het maagje vol zit, gaan we praten, echt praten. Over het werkveld, de media. Zo ontstond het idee op die manier een voorstelling te maken: een kookshow waar gasten koken vanuit hun roots en daarna in gesprek gaan. Het allerliefst over onderwerpen die moeilijk bespreekbaar zijn: vluchtelingen, Gaza, integratie.”

Dat klinkt als een voorstelling die goed in het theater kan staan. Waarom dan toch op locatie, in de natuur, op Oerol willen spelen? Toksöz: „We gaan met elkaar, maar ook met publiek in discussie. In het theater, in zo’n zwarte doos, is het altijd warm, hel verlicht, met weinig zuurstof. Bij een nagesprek denk je al snel: ik wil naar de bar. In de buitenlucht is praten makkelijker. Je kan in de verte kijken, daar gaat je geest van open.”

Het plan is om twintig toeschouwers zich vooraf te laten aanmelden om mee te praten. De talk-kookshow heeft een host en twee gasten, die beiden een gerecht meenemen dat door de kok wordt bereid. Daarna verschuift het gesprek naar het publiek, de twintig aangemelden. Het script wordt geschreven door Momo Samwel en Roziena Salihu. Samwel is de partner van Toksöz. Behalve een vriendenproject is Madame Jeanette ook een familieaangelegenheid.

Zijn vader inspireerde Toksöz bij het bedenken van Madame Jeanette. „Mijn vader is een bemiddelaar. Als er ruzie is, bellen ze hem. Hij zegt altijd: ga niet gelijk je mening vormen als je één kant van het verhaal hoort. Bel de ander op. Als het gaat over Israël en Palestina moet ik dat echt tegen mezelf zeggen, want ik ben actief pro-Palestina. Maar mensen hebben verschillende achtergronden en wereldbeelden, daar moet je naar luisteren.”

Regisseur Elike Roovers en acteur Alkan Cöklü (beige pet) op de tribune bij ‘Madame Jeanette’.
Foto Wouter de Wilde
Acteur Sidar Toksöz tijdens de repetitie van ‘Madame Jeanette’ van RAST.
Foto Wouter de Wilde

Dat kost moeite. „Een kennis van me is van Joodse komaf. Mijn eerste reactie als hij iets post, is altijd…” Toksöz slaakt een diepe zucht. „Maar daarna denk ik: ‘Oké fuck, ik moet er met hem over praten’.” Die inspanning mist hij bij Nederlandse talkshows. „Daar zitten vaak tegenpolen van wie ik denk: heb samen een goed gesprek, dan ga je elkaar begrijpen. Maar de presentator zit vaak alleen maar te prikken en het vuurtje op te stoken.”

Het Oerol-publiek is waarschijnlijk bovengemiddeld links. Hoe levendig wordt een discussie over heikele onderwerpen? Toksöz: „Ik kan me voorstellen dat je als PVV’er niet snel je mening geeft in de Oerol-bubble. Maar een tafelgast of presentator kan het rechtse geluid als eerste laten horen. Dat maakt het misschien makkelijker voor publiek om aan te haken.”

Vader Celil is in beeld om mee te spelen. Toksöz: „Hij zei: ‘Als je nog een acteur nodig hebt, ik ben gratis!’ Zijn vader is van een andere generatie. „Hij zegt: ‘Jullie moeten weten waar ik vandaan kom. Dit land is geweldig. Het racisme waar jullie over praten, heb ik wel meegemaakt, maar dat schoof ik van me af’.” Regisseur Roovers: „Hij is Nederland dankbaar. Maar dan vraag ik hem: ‘Wat moet Sidar met jouw dankbaarheid? En zijn kind? Moet dat blijven zeggen: het was zo fijn dat opa hier mocht komen?’ Het wegkijken van racisme houdt een keer op.”

Het einde van de voorstelling bevindt zich nog in de ontwerpfase. Sidar is stellig: er moet iemand dood, want er moet nu eenmaal altijd iemand dood. Roovers weet het nog niet. Ze filosofeert over een epiloog in de trant van een gesprek bij tv-programma 24 uur met, van Theo Maassen, in de aflevering met Abdul-Jabbar van de Ven. Roovers: „Abdul-Jabbar, streng gelovig, vraagt aan Theo, atheïst, of ze vrienden zouden kunnen zijn. Theo denkt lang na en zegt dan iets wat veel indruk op me maakte: ‘Nee, wij kunnen geen vrienden zijn. Maar ik kan denk ik wel goede buren met jou zijn. En jouw kinderen met mijn kinderen laten spelen. En als je moeder ziek is wat lekkers aan de deur hangen.’ Hij beschrijft wat respect is. Misschien moeten we een eindmonoloog langs die lijn zoeken.”

Madame Jeanette wordt geen kookshow waar het publiek lekkers krijgt. Is dat geen recept voor teleurstelling? Toksöz: „Het liefst wil ik alle tweehonderd toeschouwers te eten geven, maar dat kost te veel geld en te veel tijd om uit te delen.”

4 november 2024Locatiebezoek Terschelling

Op het Oerol-kantoor in Midsland wordt de groep ontvangen door Sabine Pater, artistiek leider van Oerol en haar medewerkers. Wat voor locatie zoeken ze, vraagt Pater. Een open plek, waar je in de verte kunt kijken, waar je kunt wegdromen, antwoordt Toksöz. Hij weet vooral wat hij niet wil: geen schuren, geen bossen.

Op de tafel wordt een landkaart van het eiland uitgespreid. Mogelijke locaties: Zelfpluktuin Groenhof, Swartduin, Griene Pôlle, het Geitepark. Pater suggereert Kaapsduin, een duintop achter vuurtoren De Brandaris in West-Terschelling. „Daar kun je naar het wad kijken, naar de bossen en naar de huizen.” Pater wil van de groep een top-3 met locaties. „Zodat we die kunnen meenemen in onze puzzel.” De puzzel is: de tientallen groepen en acts op Oerol een plek gunnen die bij hun wensen aansluit.

Erna rijdt de groep in een busje langs alle locaties. Eerste halte is de pluktuin, in het oosten van het eiland. Mooi, maar te gecultiveerd, is het oordeel. Roovers: „Het voelt alsof we in de tuin bij Heel Holland Bakt staat.” Toksöz: „We zoeken een locatie die rauwer is.” Op naar de westkant. Het Geitepark, een veldje aan de rand van een bos, krijgt een „zou kunnen”. „Sowieso leuker dan de vorige plek”, zegt Toksöz.

Sabine Pater, artistiek leider van Oerol (links) in gesprek met regisseurs Elike Roovers en Sidar Toksöz (midden) in een overleg over locaties voor Oerol .
Foto Kees van de Veen

De vraag hoe groot een tribune voor de gewenste tweehonderd man publiek gaat zijn, is nog niet opgekomen, maar wordt gesteld op het weiland van Swartduin, tussen bomen en volkstuinen in. Vijftien meter breed, schat een Oerol-medewerker. Dat moet worden uitgezocht. Toksöz stoort zich aan de volkstuintjes: „Ik wil weg van wat door mensen is gemaakt.” Ook bij Griene Pôlle ontbreekt het verlangde vergezicht.

Kaapsduin vergt een korte klim, maar bovenop is het uitzicht rondom magnifiek, zoals beloofd. Een nieuw probleem dringt zich op: de wind heeft vrij spel. Gaan de zendmicrofoons daar last van hebben? En waar plaats je de tribune op het duin? Toksöz is optimistisch: „Dat komt meestal wel goed op Oerol.” Na drie uur op het eiland neemt de groep de boot terug.

11 maartEerste lezing script

Op een dinsdagmiddag vindt de eerste lezing van het script plaats. Een groep van tien zit rond een tafel met druiven, roze koeken en noten, in een benedenruimte van het appartementgebouw in Amsterdam-Oost waar Toksöz en Samwel wonen. De waterafvoer pruttelt door de gesprekken heen.

De rollen worden verdeeld. Denzel Goudmijn is host Joey, Leandro Ceder is Earn, rapper en rechtse politicus, Toksöz is Cem, schrijver en idealist. Carlos Mijnssen speelt Carlos, de kok. Als reactie bromt Mijnssen droog, tot hilariteit van de anderen: „Carlos, dat is gewoon mijn naam hè.” Vader Celil, ‘baba’, is cameraman. De tekst is een eerste aanzet, benadrukt Sidar Toksöz. Cöklü en Jozefzoon zullen de rol van gast afwisselen. Emmanuel Boafo heeft zijn medewerking aan de voorstelling moeten annuleren.

Na anderhalf uur is het gedaan. Ceder: „Vond het fakking hard.” Cöklü: „Je merkt dat het door jonge mensen is geschreven. Goeie saus.” Dan vertrekken de acteurs en praat de artistieke kern na, onder wie Sheralynn Adriaansz, artistiek leider van Likeminds, hier in de rol van dramaturg – mede vanwege haar ervaring met het voeren en analyseren van gesprekken.

Toksöz: „Ik vind het vet dat die Maccabi-rellen erin zitten, omdat het extreem actueel is. De vraag is of we dat meenemen in het gesprek met het publiek, of dat we het breder trekken, naar integratie.” Adriaansz vraagt zich af of het publiek wel mee kan praten over Gaza en integratie. „Het onderwerp is hoogdrempelig. En er zijn zoveel verschillende levels van hoe mensen erin zitten.” Wat Roovers betreft kan het publieksgesprek zich beter richten op de constructie van een gesprek: „Waar lopen we tegenaan, wat hebben we nodig om de ander te begrijpen?”

Of er iemand dood moet, en wie, is nog een open vraag. De schrijfsters vragen zich af waarom dat moet. Mogelijkheden en opties vliegen over tafel, wapens, redenen voor geweld. „Een gun? Met zoveel keukenmessen op tafel?”

26 maartProductie-overleg

In Café De Jaren, in het centrum van Amsterdam, vindt een eerste brainstorm plaats met vormgever Marjolijn Brouwer. Regisseur Roovers oppert dat de setting van het televisieprogramma er kunstmatig uit gaat zien. Als contrast met de natuur en de conversatie. „De echtheid zit in het gesprek.”

Brouwer suggereert dat de personages niet zitten, maar staan en rond de tafel lopen. Wat er verder moet komen: barretjes voor de twintig participerende toeschouwers, lichtkranten, een ‘Lubach’-paneel voor geluidseffecten.

Roovers wil graag eindigen met een vergezicht: „Dat het beeld zich opent.” Brouwers ziet het voor zich: een nieuwe horizon: „Dat als je anders bent gaat denken, ook anders gaat kijken.”

Fantasieën zijn er genoeg: vliegende acteurs, drones, een grote studio-camera, een tribune in de vorm van een amfitheater. Na een half uur zegt Brouwer: „Ik heb nu wel veel input.” Geen van deze ideeën zal het overigens halen.

26 meiRepetitie

De groep repeteert in een studio in Amsterdam-Oost. Op de regietafel boeken over gesprekstechnieken (David Bohm: On Dialogue, Lotte van den Berg: Building Conversation) van Adriaansz. De groep doet een oefening om onderliggende krachten en verborgen emoties in een gesprek bloot te leggen. Adriaansz: „Het idee is dat je alles wat je anders voor je houdt, nu wél uitspreekt.” Zoals ergernis over vragen die ongepast zijn of afleiden.

Roovers vraagt de acteurs om een voorbeeld. Leandro Ceder zegt dat hij een woord bij de uitleg van de oefening niet kende, maar niet heeft gevraagd wat het betekende. In een levendige discussie analyseren de acteurs het waarom: schaamte, eergevoel, zelfbeeld, ruimte innemen, sociale angst, eigenwaarde. Het plan is uitspraken van publiek op eenzelfde manier tegen het licht te houden. Adriaansz: „Om ze te laten kijken naar de achtergrond van wat ze zeggen en ze iets te leren over hun motieven.”

In de cast is al iemand aan het denken gezet. In de pauze vertelt Ceder over het spelen van zijn rechtse personage: „Hij zegt dingen als ‘Eigen volk eerst’ en ‘Het zijn gelukszoekers’. Dat is niet wat ik vind. Maar ik denk ook: ja, maar wat als je iedereen toelaat? Er is ruimte zat, zeg ik altijd, maar is dat ook echt zo? Kan iedereen dan vrij, fijn leven? Misschien heeft rechts in dit geval wel gelijk. Dat is confronterend.” Hij lacht: „En vervelend.”

Na de pauze wordt de tekst gerepeteerd. Nog drie weken tot de première. Adriaansz grapt over de voortgang: „We kunnen het publiek ook alleen stukjes uit het repetitieproces laten zien.”

Op een veldje achter Zelfpluktuin Groenhof in Hoorn staat het neongele decor van ‘Madame Jeanette’ van RAST. De acteurs repeteren, de crew kijkt toe.
Foto Wouter de Wilde

2 juniRepetitie

Een week voor vertrek naar Terschelling. De fase dat alles moet samenkomen, zegt Roovers, de fase van „hysterie”: „Terwijl je nog niet op Oerol bent en het dus niet is wat het gaat worden.” Ze is nog niet ver genoeg, constateert ze.

Over Jong RAST is in 2012 een tv-item gemaakt, met Elike Roovers, en met veel van deze acteurs nog als tieners. Aan de beelden zie je af dat Roovers niet is veranderd: ze is iemand van de woordenvloed, associatief redenerend, halverwege zinnen weer nieuwe zinnen beginnend, ongeremd. Op de vraag hoe ze regisseert, zegt ze: „Voor mij is regisseren een groepswerk. Ik kan me niet voorstellen dat je alleen je eigen perspectief neerzet. In mijn hoofd is het altijd een marktplaats.” De acteurs zijn evenmin veranderd, zegt ze. Althans: „Toen was theater maken voor hen een en al devotie. Ze gingen de hemel bestormen. Nu is het hun vak. Ze bedrijven de liefde op een andere manier, zal ik maar zeggen.”

In november vroeg Sabine Pater, de artistiek leider van Oerol, naar de verhouding tussen het witte Oerol-publiek en een theatergroep met louter acteurs van kleur. Hierover zegt Toksöz nu: „Daar probeer ik zo min mogelijk mee bezig te zijn. We zijn een vriendengroep en maken theater. Mijn hoop is dat anderen ons ook zo zien. Mensen zullen dit altijd op ons plakken. Daarom komt het ook terug in de voorstelling. Maar het is niet waar het over moet gaan. Onszelf moeten uitleggen aan een wit publiek: dat is alles wat we niet willen.”

Regisseur Elike Roovers (roze pet) spreekt de acteurs toe. Staand op de tribune vormgever Marjolijn Brouwer.
Foto Wouter de Wilde
Sidar Toksöz (links) en Leandro Ceder (op de talkshowtafel) tijdens een repetitie van ‘Madame Jeanette’ van RAST op Terschelling.
Foto Wouter de Wilde

8 juniBouw Decor, Terschelling

RAST heeft Zelfpluktuin Groenhof in Hoorn als locatie op Oerol toegewezen gekregen. Het is eigenlijk een verwilderd veldje achter de tuin, door struiken en bomen omzoomd, met kniehoog gras. Op deze eerste bouwdag werken vormgever Brouwer, de Rast-technicus en vier Oerol-vrijwilligers aan het decor. Brouwer hanteert zelf ook de voorhamer om de standaarden voor de neongele barretjes in de grond te slaan. De technicus trekt een stellage op voor het achterdoek: een afbeelding van een ondergaande zon aan zee. De nieuwe horizon meet zes bij drie meter.

Het gebrek aan open zicht op deze locatie is een aderlating voor zijn filosofie over vrij denken, geeft Toksöz toe. „Maar het is nog steeds buiten. Je kan je geest laten verdwalen in de bomen, of in de blauwe lucht.”

Toch was de pluktuin ook een eigen keuze. Om de verkeerde reden, zo bleek. Toksöz, die inmiddels credits krijgt al co-regisseur van de voorstelling: „Werken met accu’s kost veel geld en dat hebben we niet. De pluktuin zou vaste stroom hebben. Maar nu komt het: dat was miscommunicatie met Oerol. Er is geen vaste stroom. Dat was een ‘o-shit’-moment. Nu werken we alsnog met een accu.”

Acteur Leandro Ceder tijdens de repetitie.
Foto Wouter de Wilde
Acteur Sidar Toksöz tijdens de repetitie.
Foto Wouter de Wilde

9 juniActeurs op Terschelling

Vijf dagen voor de première op zaterdag 14 juni komen de acteurs aan. Bij de lunch is het onophoudelijk dollen met elkaar. Kok Mijnssen heeft zijn paspoort meegenomen naar Terschelling. Hij grapt: „Ik dacht: we gaan het water over.” Cöklü: „Als ik buiten de ring kom, neem ik altijd mijn paspoort mee.” Roovers, geamuseerd: „Het is soms net een schoolreisje.”

Als warming-up zingen de mannen een rijmpje uit de voorstelling: „Tijd om te eten, of was je dat vergeten? Je ziet een beetje pips, te lang op je bips!” Dat gaat niet meer uit je hoofd, beloven ze elkaar. Dat zou wel eens waar kunnen zijn.

Het aangepaste script wordt gelezen, inclusief het elektronisch geknetter dat als geluidseffect te horen zal zijn na controversiële uitspraken. Die momenten van storing verbeelden wat er in het hoofd van de luisteraars gebeurt, zegt Roovers.

Er worden meer zaken bijgesteld. Brouwer heeft het decor in tweede instantie een kwartslag gedraaid, zegt ze, voor betere zichtlijnen. Bij ons kan elke dag alles nog anders, lacht Toksöz. Deze groep gedijt in chaos, hij geeft het grif toe. Zijn laatste inval: met de twintig een dansje instuderen.

En de cliffhanger? Gaat er iemand dood? Roovers lacht hard: „Ik heb nog geen idee!”


Tv-recensie | Het Nederlandse talkshowlandschap is stuk

De stem van Frank Lammers leent zich voor veel rollen. Voor TUI-spotjes en Jumbo-reclames; voor het nasynchroniseren van tekenfilms en voice-overwerk bij SBS6-programma’s. Woensdagavond bleek zijn kenmerkende klank voor nog iets anders geschikt: in De Oranjezomer (SBS6) vertolkte Lammers de stem van de rede. Daar zei hij verontwaardigd tegen Raymond Mens: „Ik heb het gevoel dat jij Trump nog serieus neemt.”

Even een disclaimer bij Mens (een vast SBS6-gezicht): begin dit jaar heb ik hier naar hem verwezen als „Trumpversteher Raymond Mens”. Toen presentator Rick Nieman hem enkele weken later te gast had in WNL op zondag, begroette hij Mens zo: „Nou, ‘Trumpversteher’ – je hebt meerdere boeken over hem geschreven natuurlijk – Raymond Mens…” Dat zijn toch ontroerende tv-momenten. De vriendschap tussen SBS6 en WNL wordt vlak voor je ogen hechter en hechter. Hoe dan ook, ik ben niet doof voor opbouwende kritiek en zal vandaag daarom de titel ‘Trumpboekenschrijver’ aanhouden.

Trumpboekenschrijver Raymond Mens was bij De Oranjezomer uitgenodigd om het laatste nieuws uit Los Angeles te duiden, waar Trump de nationale garde had afgestuurd op mensen die demonstreerden tegen zijn genadeloze migratie- en deportatiebeleid. Mens was zoals gebruikelijk mild in zijn verhaal over de Amerikaanse president. Toen Lammers hem vroeg of hij Trump nog serieus nam, antwoordde hij dan ook: „Jazeker”. „Hij liegt van voor naar achter”, zei Lammers ontsteld. Maar ja, Amerika nam hem nog wel serieus, herhaalden Mens en de andere mannen aan tafel, en dáár ging het om.

Trumpboekenschrijver Raymond Mens had ook wat peilingen meegenomen, om te illustreren hoeveel burgers Trump nog aan zijn zijde vond. „Er is bijvoorbeeld gevraagd: steunt u het plan van de president om illegale migranten te deporteren?” „Alleen dat woord al”, onderbrak Lammers hem. „Deporteren!” „Als jij nou even twee minuten op je duim zuigt, dan ben ik klaar”, zei Mens. Iets meer van de helft van de ondervraagden was pro-deportatie, daar mag je dan kennelijk niets meer van vinden. Ook normen en waarden worden nu bepaald via het ‘meeste stemmen gelden’-principe.

Presentator Johnny de Mol liet het allemaal begaan. Net zoals – ik ga het gewoon nog eens zeggen – presentatrice Malou Petter dinsdagavond niet ingreep toen Wierd Duk beweerde dat GroenLinks antisemitisch is en oproept tot gewapend geweld. Dat is an sich niks nieuws onder de zon – zet een wasknijper op je neus, zeg iets naars over links/moslims/woke/asielzoekers en je hebt de gemiddelde Duk-bijdrage in Nieuws van de Dag – maar in dit geval zat Dilan Yeşilgöz naast hem zijn claims te beamen. Petter bleef stil.

Deze presentatoren zitten er niet om kritisch te zijn en door te vragen. Ze zitten er ter bevordering van de sfeer, die nooit ongezellig mag worden. Dat merkte je woensdag ook weer in Goedemorgen Nederland, waar een oud-VVD-spindoctor op de bank zat naast Angela de Jong. In korte blokjes mocht hij een praatje houden over populisme, tot presentatrice Lisette Wellens zei: „Goed – Angela, we gaan tv kijken!”

Ik verlang zo naar een talkshowaflevering waarin presentatoren en gasten zich hardop afvragen wat het eigenlijk betekent om zo veel op tv te zijn. Welke verantwoordelijkheden daarbij komen kijken, en wat ze zelf zouden antwoorden op deze kip-of-het-ei-vraag: vertolken zij een sentiment dat in de samenleving speelt? Of bepalen zij welk sentiment er in de samenleving speelt? Zelfs als je uitkomt op de dooddoener ‘het antwoord ligt ergens in het midden’: práát er over.

Maar ik begin de hoop op zelfreflectie zo langzaam aan op te geven, zeker nu het tv-aanbod deze zomer uit de stal van WNL en Talpa komt. Dit talkshowlandschap is stuk. Veeg in september de brokken opzij en bouw iets nieuws. Iets met Frank Lammers, wellicht. Ik weet het verder ook niet.


Mirjam Rotenstreich: ‘Ik kan me voorstellen dat bij mijn vader het verdriet overheersender was dan een schuldgevoel’

Mirjam Rotenstreich Merlijn Doomernik

‘Mijn vader heeft me niet belast met zijn verleden. Ik had dus niet het gevoel dat ik dingen niet kon zeggen om hem te sparen,” vertelt Mirjam Rotenstreich. Wie afgaat op het verhaal dat ze over hem vertelt in haar vorige week verschenen boek Vader zoeken, mag dat gerust wonderbaarlijk vinden. Haar vader werd geboren in wat nu West-Oekraïne is, was voorbestemd om rabbijn te worden en kreeg bijbehorende streng orthodoxe opvoeding en opleiding, staat er in Vader zoeken. Door de Tweede Wereldoorlog loopt het allemaal anders: hij vocht mee in het Rode Leger en verloor zijn ouders en zusjes tijdens de Holocaust.

In Nederland gaf hij na de oorlog een tijd les aan Joods-Roemeense weeskinderen. Hij trouwde, kreeg twee dochters, paste vanwege zijn communistische sympathieën een deel van zijn levensverhaal aan en hield een deel van zijn verleden ook achter voor zijn gezin. In Nederland sloot hij zich aan bij de Oost-Europese Joodse gemeenschap. „Hij voelde zich eigenlijk ook helemaal niet prettig bij die mensen, maar hij vertelde dat hij in Nederland niemand kende en daarom aansluiting zocht met mensen die uit eenzelfde gebied kwamen.” Haar vader was, zoals Mirjam Rotenstreich het zelf omschrijft „een man van twee gezichten”.

Met hulp van historicus John Stienen ging Mirjam Rotenstreich op zoek naar het verleden van haar vader, om te ontdekken dat ze niet eens wist hoe zijn zusjes hadden geheten en dat hij ook al een zusje was verloren ver voordat de nazi’s kwamen. Net als in haar vorige boek Jij ontbreekt aan mij (2023) – over de dood van haar zoon Tonio, waarin ze zowel herinneringen aan haar zoon opschreef als verslag doet van het leven daarna – gaat het in Vader zoeken om een zoektocht naar het verleden en over gebeurtenissen die zo een plek krijgen. Dat de twee boeken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, blijkt meermaals wanneer we elkaar spreken bij haar uitgeverij.

Je vader vertelde vlak voor zijn dood dat hij nooit met je moeder had moeten trouwen. Hoe was dat om dat te horen?

„Hij zei: ‘Ik heb een gelukkig leven gehad, maar ik had alleen niet je moeder moeten trouwen. Niet trouwen, niet scheiden’. Het kon ook niet goed gaan, zo getraumatiseerd waren ze. Mijn moeder had minder familie door de Holocaust verloren dan mijn vader. Niet dat ze dat met elkaar gingen vergelijken. Het zou nooit goed zijn gegaan, zo getraumatiseerd waren ze.

„Ik sprak met oud-klasgenootjes van de Joodse lagere school en merkte op dat wij hier als toch redelijk normale mensen zaten. Maar bij de een had de moeder zelfmoord gepleegd, de andere had een ouder in een psychiatrische inrichting. Mijn ouders hadden een hel van een huwelijk. Ik heb heel lang beweerd dat ik daar geen enkele last van had. Pas door het schrijven en het contact met andere Joodse mensen kwam ik erachter dat het anders zat.

„Als kind ben je niet zo met je ouders bezig. Bij mijn vader voelde ik me heerlijk. Maar mijn moeder was hysterisch bezorgd. Ik was altijd bezig om ervoor te zorgen dat mijn moeder niet bezorgd hoefde te zijn. Ik had me voorgenomen dat als ik ooit zelf kinderen zou krijgen, ik niet zo zou worden. Dat is me aardig gelukt. Alleen ben ik wel mijn kind kwijtgeraakt.”

Ondanks de sterke band met je vader kon je niet met hem over de dood van Tonio praten. Hoe ging je daarmee om?

„Als kind had ik veel aan hem, ik was een echt vaderskindje. Maar als je ouder wordt, verandert dat. Ik had geen echte gesprekken meer met hem. Ik kon niet in één ruimte met mijn moeder zijn, maar als ik met mijn vader was, vond ik het ook helemaal niet makkelijk. Hij was zwijgzaam. Maar dat ik hem moest vertellen dat zijn enige kleinkind dood was, dat had hij niet mogen meemaken. Dat is ook waarom ik denk dat ik niet met hem over Tonio kon praten.”

Je kon zijn verdriet er niet bij hebben?

„Hij had me nooit belast met zijn verleden. Maar na de dood van Tonio deed hij dat wel. Door Tonio’s dood ben ik veel dichter bij zijn eigen leed gekomen.”

Kwam je daardoor dichter bij je vaders ouders? Want zij hebben ook een kind verloren. Of is dat te ver weg?

„Ja, dat is te ver weg. Wel dacht ik: shit, had ik dat maar geweten, dan had ik een aanknopingspunt gehad om met mijn vader over Tonio te praten.”

Heeft hij over zijn dode zusje nooit gesproken omdat hij het had weggedrukt?

„Dat vraag ik me ook af. Was het omdat hij haar nooit gekend heeft? Ik weet het niet. Maar zij is wel als enige niet vermoord door de nazi’s.”

Voelde je vader zich schuldig?

„Ook dat weet ik niet. Maar zes dagen voor zijn verlof als soldaat in het Rode Leger brak de oorlog uit. Als hij dat verlof had gehad, dan had hij met het hele gezin kunnen vluchten. Een vriend van hem wist met zijn familie naar het oosten te vluchten, richting Siberië. Die hebben allemaal de oorlog overleefd.”

Hij is de enige die het wel gered heeft.

„Ja, maar hij ging er niet onder gebukt. Misschien kwam hij daar niet eens aan toe, ze waren allemaal vermoord. Ik kan me voorstellen dat verdriet bij hem overheersender was dan schuld. Dat kan ik door Tonio nu beter begrijpen. Adri (haar man de schrijver A.F.Th. Van der Heijden) voelt zich schuldig omdat hij Tonio niet heeft kunnen redden. Terwijl hij weet dat het onzin is. Dat gevoel heb ik niet.”

Het is dus vooral het verdriet waardoor je in de kreukels ligt?

„Nou in de kreukels…”

Is dat te zwaar verwoord?

„Ik red het heel goed. Maar ik zie altijd in grote chocoladeletters de naam Tonio voor me zweven. En op sommige momenten moet ik heel erg huilen. Maar dat wil ik dan ook graag. De pijn is dan zo intens dat ik Tonio zo dicht mogelijk bij me kan krijgen. Dat moet je natuurlijk niet 24 uur per dag doen, dan kunnen ze je opvegen.”

Je schrijft dat je grotendeels met je rug naar de toekomst bent gericht. Geeft het duiken in het verleden rust?

„Dat ligt ingewikkelder. Het leven dat we hadden bestaat niet meer na 23 mei 2010 (de dag waarop Tonio het dodelijke ongeluk had). We zijn een soort nieuw leven begonnen, het oude duikt dan soms op in de vorm van een herinnering of gesprek. Sinds kort rouw ik om de rouw die ik niet meer heb om Tonio. En dan bedoel ik de rouw van de eerste jaren na zijn dood. Eigenlijk is dat pas na het boek Jij ontbreekt aan mij enigszins veranderd. Die rouw, die pijn, was sterk aan de oppervlakte aanwezig. Nu is het meer weggestopt. Het hele rauwe ervan is weg en ik ontdekte dat ik het erg vind dat ik minder lijd. Het is een bepaald soort rouw, een bepaald soort leed dat er niet meer is. Ik kan het leven nu beter aan, en ik ontdekte dat ik dat erg vond. Ik ben in een bepaald opzicht natuurlijk ook blij omdat het leven daardoor makkelijker is.”

Het is een afscheid?

„Ja, dat is de goede formulering: een afscheid van een bepaalde periode.”

Jouw vader heeft de rouw onderdrukt, blijkt uit je boek.

„Ik denk dat hij bang was dat als hij het verleden zou openen, het niet meer beheersbaar zou zijn. Sinds Tonio kan ik me dat heel goed voorstellen, want je bent toch altijd bezig om het leed te onderdrukken. Een kind verliezen is het allerergste, maar je hele familie verliezen is natuurlijk ook de hel. En ik kan me voorstellen dat hij dat niet aandurfde.”

Om zichzelf te beschermen dus.

„Ja, want het is hem wel gelukt om een leven op te bouwen. En heel lang te leven.”

Je eindigt je boek met de Oekraïne-oorlog en Gaza, en koppelt beide aan je vader. Waarom wilde je daarover schrijven?

„Het is zo bizar, zowel de Oekraïne oorlog als Gaza hebben wat ik meekreeg helemaal veranderd. Mijn vader zei altijd: de nazi’s waren wreed, maar de Oekraïners waren nog veel wreder. Daar ben ik mee opgevoed. Ik had echt het idee dat als ik een stap over de grens zou doen in Oekraïne ik belaagd zou worden door antisemieten. Toen kwam die oorlog en ging het land voor me open. Ik heb nu niet meer zo’n belachelijk beeld van Oekraïne.

„En Gaza heeft zowel met mijn vader als met Tonio te maken. Mijn vader wilde niet naar Israël of naar Palestina na de oorlog. Hij vond één oorlog wel genoeg, maar zei ook altijd dat de staat Israël daar nooit had moeten worden opgericht. Daar was hij heel erg duidelijk in: het deugde niet zoals het was gegaan. Wat ook meespeelde is – dat komt in Jij ontbreekt aan mij voor – dat Tonio op 11 september 2001 de kamer binnenkwam en zei: ik ben even naar de Warhammer. Dat was een winkel op het Rokin waar ze soldaatjes en mythische figuren verkopen. Tonio beschilderde die en ging er regelmatig naartoe. Dus ik zei: prima. Maar opeens zag ik voor me dat er een Arabier met een Palestijnse sjaal uit het Centraal Station zou komen om Tonio te ontvoeren. Je denkt dan: waar haal je dat vandaan? Want ik was er nooit mee bezig. En ineens was het er. Ik wist dat het onzin was, maar ben hem toch gaan ophalen. Toen kwam 7 oktober en ineens was die angst er toch weer, met terugwerkende kracht. De angst dat je kind, omdat hij Joods is, iets overkomt. Terwijl ik nooit met antisemitisme bezig ben geweest. Ik heb mijn hele leven geen antisemitisme meegemaakt.”

Ervaar je dat sinds 7 oktober wel?

„Nee ook niet, dus dat is het niet. Maar als je een Joods kind bent van na de Tweede Wereldoorlog, dan zit dat toch blijkbaar heel diep.”

En als je nu naar het nieuws kijkt, denk je dan dat je vader gelijk had dat Israël daar niet had gesticht had moeten worden?

„Ja, dat heb ik heel sterk. Ik ben wel heel sterk opgegroeid met het idee van Israël. Er woonde een zuster van mijn moeder. Ze had twee zoons en die zaten tijdens de Zesdaagse oorlog in het leger. Toen Israël gewonnen had, was er echt een juichstemming. Met het 25-jarig jubileum van de staat Israël had ik een groot feest op school, en zongen we het Israëlische volkslied. Ik zie me nog staan… Ik ben dus met een soort trots opgegroeid, en had nooit gehoord dat de Palestijnse bevolking verdreven was. Ik moet me nu herbezinnen en dat is heel vreemd. Het deugt gewoon niet wat er is gebeurd en wat er nu gebeurt. Ik begrijp het wel, dat komt allemaal voort uit de Holocaust en een soort collectief schuldgevoel. Je kan het ook niet meer ongedaan maken, maar de staat Israël had nooit op die manier gesticht mogen worden.”


Wat vindt NRC | Eigenrichting zoals bij de grens bij Ter Apel mag niet op begrip kunnen rekenen van politici

Wie zich afvroeg waar het constante politieke gehamer op het gevaar van asiel(zoekers), op het beperken van een vermeend ‘hoge’ instroom, en op nóg strengere asielregels toe leidt. Wat het resultaat is van de nauwelijks nog verhulde discriminerende toon van sommige politici. Die zag afgelopen dagen het antwoord bij de grens bij Ter Apel.

Daar probeerde een groepje vigilantes asielzoekers, „donkere mensen of wat er op lijkt” eigenhandig tegen te houden. Duitsland zou volgens hen vluchtelingen de grens met Nederland overzetten om de eigen instroom beperkt te houden. En als de Nederlandse overheid niets zou doen, zouden ze het zelf maar doen.

Eigenrichting, en daar nog trots op zijn ook. Dat de leider van de PVV-fractie, de grootste in de Tweede Kamer, dat toejuicht en aanmoedigt, is al een schande. Opsporing en aanhouding zijn met reden overheidsbevoegdheden, geen vrijwilligerswerk.

Erger nog was de lauwe reactie vanuit het demissionaire kabinet. Minister van Justitie en Veiligheid David van Weel (VVD) zei „de frustratie” te begrijpen, staatssecretaris van Defensie Gijs Tuinman (BBB) zei dat mensen uit de buurt van Ter Apel „echt” wisten „welke busjes het zijn waar mensen mee overkomen”. Het begrip voor deze illegale actie contrasteert pijnlijk met de dagenlange stilte na de grondwettelijk wél geëigende actie, de rodelijndemonstratie waarbij 100.000 mensen hun zorgen uitten over ander kabinetsbeleid.

De woorden van de bewindslieden gingen ten minste nog gepaard met een ‘foei niet doen’, houd je aan de wet. Maar wanneer de overheid niet onmiddellijk stevig en corrigerend handelt, dreigt dergelijk vigilantisme, dergelijke eigenrichting, normaal te worden.

Van Weel herhaalde bovendien weer eens de mythe dat Nederland „de huidige instroom” van asielzoekers niet aankan. Alsof asiel de kristallisatie is van andere problemen als woningnood en wachtlijsten. De aantallen asielaanvragen zijn, in heel Europa, lager dan in voorgaande jaren. Nederland heeft géén asielcrisis, wél een probleem met een kleine groep overlast gevende ‘veiligelanders’, die het beeld helaas bepalen.

Nederland heeft vooral een opvangcrisis. Veroorzaakt door jarenlang schommelend beleid, met als dieptepunt het geharrewar over de spreidingswet, die over twee weken ingaat maar zonder landelijk politiek draagvlak. Het enige resultaat van dit halfslachtige kabinetsbeleid – wel zeggen de wet te zullen intrekken, maar dat (nog) niet voor elkaar krijgen én geen alternatief bieden – is dat lokale volksvertegenwoordigers te maken krijgen met protesten en zelfs bedreigingen, en huiverig worden hun wettelijke taak te vervullen.

Terwijl de spreidingswet is bedacht om de schrijnende toestanden in Ter Apel en Budel tegen te gaan, waar mensen buiten moesten slapen als er geen plek meer was in de aanmeldcentra. Om de overlast daar te verkleinen. De wet bood duidelijkheid: elke gemeente zou, op basis van het inwonertal, asielzoekers opnemen. Solidariteit dus.

Eenzelfde halfslachtigheid geldt de grenscontroles die minister Faber van Asiel (PVV) invoerde. Zoals de Rekenkamer vorige week concludeerde, zijn de gerichte controles die de marechaussee al jaren deed, veel effectiever. Dát is de boodschap die ‘bezorgde burgers’ moeten horen. Dit land verdient een eerlijk debat over asiel, gespeend van symboliek en retoriek.


Column | ‘Missie volbracht’ voor Telstars grootste supporter

Minuut 63 was zijn moment. Het oprichtingsjaar,1963, van de club. Dan stond Peter Zoontjes alias ‘Jomanda’ op van zijn stoel, eerste rij vak K, en rende met de clubvlag voor de Oosttribune langs. Elke thuiswedstrijd. En toen-ie op leeftijd raakte en de tijd niet meer zo scherp had, telden zijn medesupporters af van 62.50. „Tien… negen…” En toen hij niet meer rennen kon, richtte de hele tribune zich klokslag 63 op en zong „Gaan staan als je voor Telstar bent.”

„Vond-ie fantastisch”, zegt Jacco Korbee, die bovenin vak I al die jaren uitkeek op zijn goede vriend. „Omdat hij wist: we zingen niet alleen voor Telstar, maar ook voor hem.”

Goh, wat zíjn dit toch voor dagen, verzucht Korbee (50) thuis in Velsen-Noord, terwijl hij in het shirt van de Witte Leeuwen een bakkie zet voor de gast – „Senseo of Dolce Gusto?”. Op een tegeltje in de gang staat ‘Smile and the world is with you’ en met zijn pretoogjes en brede glimlach doet Korbee zijn best. Maar „het is een rollercoaster”.

De thuiswedstrijd tegen Willem II op Hemelvaartsdag. Toen stond de 85-jarige ‘Jomanda’ nog ouderwets de boel op te hitsen, vooraan met z’n toeter. Korbee sprak ’m de dag erna en toen was er nog niks aan de hand. Ja, z’n rug. Hij moest de uitwedstrijd zondag in Tilburg missen. Al die trappetjes naar het uitvak… Voor het eerst in 47 jaar kon Telstar promoveren naar de Eredivisie, maar dé supporter had dé wedstrijd moeten missen. „Vond-ie vreselijk.”

De euforie van zondag. Met tien bussen begeleid door motoragenten naar Tilburg. „Machtig gevoel.” Korbee moest terugdenken aan Zwolle-uit, toen-ie ooit hartje winter met zes man in het uitvak stond. Kregen ze weer eens met zoveel-nul op hun flikker en weer dat hele eind terug. Maar chagrijn? Nee. „We maakten er een lekker dagje uit van.”

Telstar is een cúltclub en dat is precies de reden dat Korbee, ooit fanatiek Ajax-supporter, de Witte Tijgers in zijn hart sloot. In Amsterdam was er na elk verlies koppijn want het grote Ajax móét winnen. En na de rellen in Beverwijk in 1997, waarbij een dode viel, werden ook de regels strenger en toen voelde Korbee zich er niet meer thuis. „Ik voelde me een nummer.”

Terwijl, bij Telstar zeggen spelers je gedag bij de training. Geen gedoe met clubcards, een seizoenkaart voor 162,50 euro – „bij de middenstip!” – en tientallen vrijwilligers die de club maken. Zoals ‘Jomanda’, zo genoemd omdat-ie eens met een door het medium ingestraald billboard de uitslag goed voorspelde.

De roze, nee, witte wolk na de winst uit in Tilburg. „Géweldig.” Maar Korbee maakt zich ook zorgen. Kan Telstar straks tussen de grote jongens zijn identiteit behouden? En gaan al die nieuwe supporters – „glory chasers” – het niet verpesten? Nu al ziet hij de regels strenger worden.

„Missie volbracht”, had ‘Jomanda’ vorige week nog tegen Korbee gezegd toen die ’m feliciteerde met zijn 86ste verjaardag. Maar ging dat nou over Telstar, of over zichzelf?

De witte wolk is nu een donkere want vrijdag overleed zijn kameraad. Opstaan in minuut 63 zal blijven, daar is Korbee van overtuigd. En voor het afscheid deze week in het stadion namen alle supporters een witte roos mee. En Korbee ook een klein, wit leeuwtje, „voor op z’n stoel”.

Freek Schravesande doet elke donderdag ergens vanuit Nederland verslag.


Column | Maarten Asscher jongleert meesterlijk met zijn biografische vertelling over Oscar Wilde

Telkens als er een nieuwe biografie over een beroemde schrijver verschijnt, wordt er een ander verhaal over diegene verteld. Soms sta je daarbij te stuiteren van verbazing, zoals bij de nieuwe Godfried Bomans-biografie Vleugelman, waarin Gé Vaartjes de komische schrijver neerzet als een door angst voor intimiteit gekwelde minnaressenverzamelaar. Het toont maar weer aan dat je onmogelijk echt tot iemand kan doordringen. Bijna zou je denken dat een goede biografie tot op zekere hoogte een vorm van fictie is, waarbij je bepaalde gebeurtenissen alleen met op feiten gebaseerde fantasie kunt invullen.

Iemand die dat goed begrijpt is schrijver Maarten Asscher, die niet vies is van een vormexperiment. Dat blijkt ook uit zijn nieuwste boek Oscar Wilde’s crucifix. Een biografisch experiment. Natuurlijk ontkomt hij niet aan Wilde’s successen als student klassieke talen en (toneel)schrijver of aan zijn gedweep met het katholicisme en zijn liefdesrelatie met Lord Alfred Douglas. Maar daar gaat het Asscher niet om. Hij wil een verhaal vertellen over een onopgelost raadsel uit de jonge jaren van de excentrieke, losbandige schrijver, die in 1900 op 46-jarige leeftijd in Franse ballingschap aan een hersenvliesontsteking overleed. Hij doet dat op zo’n vermakelijke en aanstekelijke manier, dat je eens te meer beseft hoe onmogelijk het is om de absolute waarheid over iemand te vertellen.

In Asschers ‘biografische vertelling’ draait alles om een gouden crucifix, die Oscar Wilde in 1876 als student in Oxford aan de jongere officiersdochter Florence Balcombe gaf. Hij was verliefd op haar – en op nog een paar vrouwen. Maar zij zou twee jaar later trouwen met de schrijver Bram Stoker, die met zijn erotisch getinte roman Dracula wereldberoemd zou worden. Waar dat gouden kruisje met de daarin al dan niet gegraveerde namen van Wilde en Florence vervolgens belandde, is tot op de dag van vandaag onbekend. Asscher neemt daarmee geen genoegen en gaat op onderzoek uit, geleid door Wilde’s woorden: „Alles komt uiteindelijk neer op verbeeldingskracht.”

Asschers verbeeldingskracht levert een heerlijk spel met de feiten op. Of het nu gaat over Wilde’s reis naar Griekenland in 1877, die hij beschrijft aan de hand van een gefingeerde brief van Wilde’s vriend en metgezel William Goulding aan diens vader, over de spectaculaire diefstal in 2002 van een gouden vriendschapsring die Wilde in 1876 aan een studievriend cadeau deed, of over de kus die Wilde in 1882 tijdens zijn Amerikaanse reis van de natuurfilosofische en panseksuele dichter Walt Whitman kreeg, steeds weet Asscher er een intrigerend verhaal omheen te weven, waardoor de werkelijkheid in fictie verandert.

Maar terug naar dat gouden kruisje. Had Florence het aan Wilde teruggegeven toen ze het uitmaakte? Of bezat ze het nog en hield ze het verborgen voor de jaloerse Stoker?

Om antwoord op die vragen te krijgen roept Asscher de hulp in van Sherlock Holmes. Diens schepper, Arthur Conan Doyle, had Wilde leren kennen bij een Londens diner van zijn Amerikaanse uitgever. Het levert een door Asscher zelf geschreven Sherlock Holmes-verhaal op met als titel De gouden crucifix. Alleen al die Conan Doyle-imitatie is meer dan de moeite waard. Het verbaast me dan ook niet dat Asschers boek tegelijkertijd in het Engels is verschenen.


Geert Mak laat zien dat president Roosevelt nooit een stap opzij wilde doen voor demagogen en handelaren in angst

Dean Acheson was als staatssecretaris en minister Buitenlandse Zaken tussen 1941 en 1953 getuige van de opbouw van de na-oorlogse wereldorde naar Amerikaanse snit. De laatste tijd wordt vaak verwezen naar zijn memoires Present at the Creation, omdat wij nu getuigen zijn van de afbraak van die orde – wij zijn Present at the Destruction.

Iedereen die nog eens wil nalezen hoe de wereld van de Koude Oorlog vorm kreeg, moet beslist het nieuwe boek van Geert Mak, Wisselwachter Amerika -Europa 1933-1945, erbij pakken. Maks geschiedenis van de Roosevelt-jaren – met hun idealisme, armoedebestrijding, pleidooien voor democratie en samenwerking – is razend actueel omdat de verworvenheden van toen er in de Trump-jaren steeds minder toe lijken te doen. Wat Roosevelt bouwde, breekt Trump nu in schrikbarend tempo af.

Voor een historisch boek is het uiteraard een fraaie aanbeveling dat het juist nu relevant is. Maar Wisselwachter is veel meer. Het is niet zo maar een zakelijke terugblik die aan het denken zet over het heden, maar ook een met veel vaart en oog voor smakelijke persoonlijke details geschreven reconstructie die de lezer meesleurt in een andere tijd. Het is dus een klassieke Mak, waarin de grote geschiedenis een menselijk gezicht krijgt.

Het Witte Huis van Roosevelt had veel langdurige bezoekers en had daarom ergens wel iets weg van een woongroep of studentenhuis. Na een paar honderd pagina’s is het daardoor alsof je als lezer zelf in dat licht chaotische Witte Huis woont. In de hal hingen vaak tientallen mensen rond. Als journalisten te lang moesten wachten op de wekelijkse persconferentie, beukten ze gewoon op de deur van het Oval Office. Prinses Juliana vond het er erg gezellig. Een tijdje woonde er een Noorse prinses en ook de Britse premier Winston Churchill kwam logeren. In het Witte Huis van Roosevelt was het altijd druk – al was het eten er tamelijk beroerd. Ernest Hemingway noemde de maaltijden „de slechtste die ik ooit at”.

Als lezer ben je getuige van historische beslissingen die het lot van miljoenen Amerikanen én Europeanen hebben bepaald. Tegelijk raak je vertrouwd met de sterke kanten en de onhebbelijkheden van hen die deze besluiten moesten nemen. Zo valt al snel op dat er keihard werd gewerkt in die dagen én er ontzagwekkend veel werd gezopen. Roosevelt sloot de werkdag af met een cocktailuurtje. Churchill dronk eigenlijk de hele dag.

Megaproject

In die onweerstaanbare mix van grote politiek en persoonlijk details, voert Mak je langs de hoogtepunten van de Roosevelt-jaren. Hij beschrijft gedetailleerd de politieke strijd rond megaproject New Deal waarmee boeren, huiseigenaren en sloppenbewoners werden geholpen na de economische crisis van begin jaren dertig. Je ziet Churchill capriolen uithalen om de VS bij de Europese oorlog te betrekken en de VS uit hun isolationisme te sleuren. Je reist later mee over de halve wereld voor topoverleg van een onwaarschijnlijke anti-Hitler-coalitie.

Mak beschrijft de Roosevelt-jaren niet aan de hand van Franklin Delano Roosevelt, de aan een rolstoel gekluisterde levensgenieter die veel verstand had van politiek, maar die voor een oorlogspresident schrikbarend weinig begreep van militaire kwesties. Ook nam Mak niet Eleanor Roosevelt als hoofdpersoon, de eigenzinnige, idealistische en energieke echtgenote van de president, die haar man met andere vrouwen, onder wie haar eigen secretaresse, moest delen. Wel koos hij een in Europa vrij onbekende man uit Roosevelts entourage als focus: Harry Lloyd Hopkins, vertrouweling en troubleshooter van de president.

Hopkins was een sociaal-bevlogen technocraat met een beroerde gezondheid. Hij overwon maagkanker maar kampte zijn leven lang met stofwisselingsproblemen. Hij had „een tong als een fileermes” en de „geslepenheid van een paardengokker”. Werkend in een spartaans kantoor, was hij tegelijk verzot op dure hotels en genoot hij ervan te verkeren in de chicste kringen. Daarnaast had Hopkins een gat in zijn hand, had altijd geldzorgen en behandelde zijn eerste echtgenote en de moeder van zijn zoons na een scheiding tamelijk slecht.

Aan het begin van zijn carrière zette Hopkins zich in voor armoedebestrijding en later boetseerde hij de New Deal. Vervolgens was hij de man achter de verbluffende Amerikaanse wapenproductie en tijdens de oorlog opereerde hij bij vlagen als schaduwminister van Buitenlandse Zaken en legde hij, in opdracht van Roosevelt, niet alleen contact met Churchill, maar ook met Sovjet-leider Jozef Stalin. Hij bleek uitermate bedreven in het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de twee leiders in oorlogstijd die eigenlijk maar één ding gemeen hadden: vijand Duitsland.

Pyjama

Hopkins werd een van die langdurige gasten van het Witte Huis. De avond na de Duitse aanval op Nederland werd het laat. Hopkins leende een pyjama en betrok een kamer op de tweede verdieping, drie deuren vanaf Roosevelts slaapkamer. Hij bleef er drieënhalf jaar.

Jarenlang had Hopkins geen formele functie, maar ontleende hij zijn macht aan zijn vriendschap met de president, die hem vooral hoog achtte omdat hij het vermogen had om snel door te dringen tot de kern van de zaak. Zijn eretitel luidde: ‘Lord Root of the Matter’, een vinding van Churchill.

Op zijn beurt vergelijkt Mak Hopkins met de Fransman Jean Monnet, een van de vaders van de Europese samenwerking: „Altijd in de coulissen van de macht, altijd op zoek naar onverwachte oplossingen buiten de gevestigde structuren, altijd moedig, briljant en zeldzaam creatief.” Monnet haalde vaak de Amerikaanse diplomaat Dwight Morrow aan: „Er zijn twee soorten mensen – degenen die iemand willen zijn, en degenen die iets willen doen.” Hopkins behoort tot de tweede categorie.

Als Churchill op bezoek was dan kreeg hij een kamer pal tegenover die van Hopkins. Het Verenigd Koninkrijk had veel respect afgedwongen door in eerste instantie alleen stand te houden tegen Duitsland. Die goodwill wist Churchill te verzilveren, maar Roosevelt vond hem eigenlijk een man van het verleden.

Churchills pogingen om het British Empire overeind te houden vielen bij Roosevelt slecht. Een koloniale grootmacht paste niet in de nieuwe wereldorde die Roosevelt voor zich zag. Dat leidde tot conflicten, die Hopkins dan moest ontzenuwen.

Het waren dezelfde idealisten die eerst met de New Deal ten strijde trokken tegen de armoede die later de contouren van een nieuwe wereldorde uitdachten. Roosevelt overwoog zelfs even om de Amerikaanse vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad van de nieuwe Verenigde Naties gezag te geven over de krijgsmacht. Nu kun je je nauwelijks voorstellen dat een Amerikaanse president überhaupt op zo’n idee kan komen.

Politieke zwakheden

Mak heeft een goed oog voor politieke zwakheden. Roosevelt durfde niet in te gaan tegen zijn witte aanhang in het Zuiden van de VS waardoor bestrijding van segregatie en racisme lang geen prioriteit had. Ook maakten de VS het Joden ongelooflijk moeilijk te immigreren toen in Europa de Jodenvervolging al lang aan de gang was. „Het lot van de Joden leek hem nauwelijks te raken.”

Toch overheerst bij Mak de bewondering voor het democratisch leiderschap van de president. „Roosevelt bewees dat een democratie wel degelijk extreme situaties kon overleven, als leidend politici telkens weer de goede toon zetten, nieuw vertrouwen scheppen en nooit een stap opzij doen voor demagogen en handelaars in angst.” In een tijdsgewricht waarin democratie en internationaal recht worden afgebroken, lezen Maks analyses al snel als politieke opdrachten.

Roosevelt stierf nog voordat de oorlog voorbij was, op 12 april 1945. Hopkins, in slechte gezondheid bedankte voor de eer om als adviseur van de nieuwe president Truman aan de slag te gaan. Hij stierf op 29 januari 1946, 55 jaar oud. Naar de president werden pleinen en straten vernoemd, Hopkins, de schaduwprins, kreeg een kleine grafsteen in Grinnell, Iowa.


Opinie | Progressieven, zet weer vol in op een overheid met power

Nederland staat stil. Het land dat ooit bekendstond om zijn planmatige vooruitgang is verlamd geraakt. De wooncrisis blijft zich uitbreiden, omdat we er niet in slagen genoeg woningen te bouwen. Duizenden bedrijven staan op een wachtlijst voor het elektriciteitsnet, omdat de uitbreiding van duurzame infrastructuur te traag gaat. En de aanleg van de Lelylijn – de hogesnelheidsverbinding naar het noorden – is opnieuw uitgesteld.

Voor oplossingen hoeven we uiteraard niet op de conservatieven te rekenen. Geheel trouw aan hun naam behouden die liever dan dat ze bouwen. Het huidige kabinet heeft niet verrassend klimaat- en stikstofdoelen op de lange baan geschoven.

Frappanter is dat ook progressieven vergeten lijken te zijn wat het betekent om centraal, daadkrachtig en toekomstgericht te regeren. Links stond ooit voor grote projecten en collectieve vooruitgang, maar kiest nu steeds vaker voor het individu; kleinschalige, lokale, en vooral macht-loze alternatieven. Waar progressief beleid in de twintigste eeuw synoniem stond voor Vinex, verkaveling en vangnet – grootschalige projecten die radicale verbetering brachten – lijkt het nu vooral heil te zien in zelfredzaamheid. Herenboeren om het voedselsysteem te verduurzamen, lokale energiecoöperaties voor stroomvoorziening, en decentrale burgerraden om burgers een gevoel van inspraak te geven. Gecentraliseerde macht is verdacht geworden.

De gedachte daarachter is op zich begrijpelijk: macht corrumpeert, dus laten we macht spreiden. In zijn boek Why Nothing Works beschrijft de Amerikaanse socioloog Marc Dunkelman hoe het progressieve denken altijd een spanning kent tussen twee stromingen: de ene gelooft in een sterke, soms paternalistische overheid (power up), de andere ziet juist centrale macht als probleem, en pleit voor individuele rechten en radicale decentralisatie (power down).

Links is bang voor macht

In de vorige eeuw domineerde de eerste stroming, ook in Nederland. We trokken een hele provincie, Flevoland, uit de zee. De sociaaldemocratische minister Sicco Mansholt verloste keuterboeren uit de armoede via nationale ruilverkaveling. Onder PvdA-leider Willem Drees bouwde Nederland een uniek sociaal vangnet op: pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheid. De gedachte was eenvoudig: een sterke staat kan grote problemen oplossen. En zo geschiedde.

Het ging mis toen burgers vaker het idee kregen dat de overheid te ver ging in de uitoefening van haar macht. In Amsterdam leidde de geplande aanleg van een snelweg door de stad tot de Nieuwmarktrellen van 1975: het linkse stadsbestuur wilde zonder inspraak een wijk platgooien. Zulke excessen ondergroeven het vertrouwen in centrale sturing. De progressieve vleugel die vertrouwde op de staat verloor haar zelfvertrouwen. Sindsdien is links bang voor macht – de power-down-tak is leidend.

En dat pakt slecht uit. Het huidige wantrouwen jegens macht voedt uiteindelijk een conservatieve agenda. Was het niet VVD-premier Mark Rutte die de participatiesamenleving introduceerde – de terugtredende overheid die burgers opdraagt het zelf maar op te lossen? De kleinschalige initiatieven van links passen daar naadloos in. Grote bedrijven en conservatieve machthebbers lachen intussen in hun vuistje: ze weten dat die versnipperde initiatieven hun positie nooit echt bedreigen. Zonder een krachtige overheid blijven zij aan de touwtjes trekken.

Links moet zich hiervan losmaken. Het moet durven de balans weer over te laten slaan naar meer power up. De glorietijd van het progressieve denken viel samen met het geloof in een sterke, organiserende staat. Dat is geen toeval – het is een les. Stop met het koesteren van machteloze decentralisatie. Herwin de centrale macht, en gebruik haar voor publieke vooruitgang.

Een herwaardering van de overheid betekent ook dat we haar weer serieus moeten uitrusten. Decennia van neoliberaal beleid hebben de staat uitgekleed: kennis werd uitbesteed en expertise afgebouwd, zoals beschreven in het boek The Big Con, van Mariana Mazzucato en Rosie Collington. Als we willen dat de overheid weer regie voert, moet ze ook weer weten hoe. Het uitbesteden aan consultancybedrijven moet vervangen worden door het inhuren van ambtenaren met inhoud. Mensen die minder speelbal zijn van lobbygroepen en NGO’s, maar die weten wat ze doen en die argumenten zelf kunnen wegen.

Regels als blokkade

De angst voor macht en het uitkleden van de overheid heeft bovendien nog een probleem gecreëerd: overregulering. In hun boek Abundance beschrijven de Amerikaanse journalisten Ezra Klein en Derek Thompson hoe regels die ooit terecht zijn ingevoerd omdat ze burgers moesten beschermen tegen vervuiling, onveiligheid of machtsmisbruik, zowel van bedrijfsleven als van overheid, nu vaak een blokkade vormen voor progressieve doelen. Hun analyse lijkt ook op te gaan voor Nederland. Zo houden geluids- en verkeersveiligheidsnormen al jaren de bouw van een grote wijk in Amstelveen tegen, voorkomt een minieme stijging van het risico van de nabijheid van een chemische fabriek de aanleg van een wijk in Amsterdam en lukt het een enkel echtpaar in Weesp om op basis van milieuregels de bouw van een hele woonwijk te blokkeren. En overal in Nederland wordt de bouw van windparken voor een duurzaam stroomnetwerk gefnuikt door lokale bezwaren. Steeds opnieuw wordt het algemeen belang, de commons, ondergeschikt gemaakt aan de angsten en grieven van een paar individuen.

Zo krijg je progressieven die zeggen de woningcrisis te willen oplossen, maar niet willen bouwen. Die het klimaat belangrijk vinden, maar vernieuwing van het stroomnet tegenhouden. Die pleiten voor beter openbaar vervoer, maar zich neerleggen bij stikstofregels die spooruitbreiding blokkeren. Win daar maar eens verkiezingen mee.

Grote bedrijven en conservatieve machthebbers lachen intussen in hun vuistje; zonder een krachtige overheid blijven zij aan de touwtjes trekken

Betekent dat dat wij voor het neoliberale buzzword deregulering pleiten? Nee, de essentie van deregulering is een visie waarbij de overheid per definitie een sta-in-de-weg is. Het laat bedrijven en de markt bepalen, zonder na te denken over rechtvaardigheid of over een betere samenleving. Wij streven niet naar afbraak van regels in het algemeen, maar naar een betere balans tussen de rechten van individuen aan de ene kant en het algemene belang aan de andere kant.

Het is ontnuchterend om te zien waar we vandaan komen. De Afsluitdijk: gestart in 1927, voltooid in 1933. Vergelijk dat met de bouw van de brug over het Amsterdamse IJ. Een flutstukje, maar de verwachting is dat de oversteek niet voor 2034 gereed is. En dan de kerncentrale in Borssele: gebouwd in vier jaar en vier dagen. Zet dat af tegen de twee kerncentrales die Nederland nu van plan is te bouwen: die staan er niet voor 2040. Nog een voorbeeld: in 1973 bouwde Nederland 158.000 woningen, vorig jaar kwamen we niet verder dan 69.000.

Power up, niet down

In Abundance beschrijven de auteurs hoe de Verenigde Staten worstelen met de aanleg van een hogesnelheidslijn van San Francisco naar Los Angeles: na jaren van inspraak en juridische getouwtrek rond milieuwetgeving ligt er een schamele 800 kilometer spoor. In diezelfde tijd bouwde China maar liefst 37.000 kilometer. Natuurlijk is China niet iets wat we na moeten streven, dat snappen Klein en Thompson ook wel. Maar ergens tussen China en het westen moet een middenweg liggen, die ook Nederland weer laat bouwen.

Een laatste verklaring voor de progressieve aversie tegen macht ligt in het duurzaamheidsdenken dat sinds de jaren 70 opkwam. Het rapport Limits to Growth (Grenzen aan de Groei) van de Club van Rome in 1972 veranderde het progressieve wereldbeeld: economische groei, technologische vooruitgang, en een sterke, moderne overheid werden niet langer gezien als verheffend, maar als uitputtend – de oorzaak van alle milieuproblemen. De mens kon duidelijk niet met de haar gegeven verantwoordelijkheid omgaan. Progressief associeerde gecentraliseerde macht en technologische vooruitgang vanaf dat moment met overmoed en gevaar. We konden maar beter een stapje terug doen, richting kleinschalig, sober en decentraal.

Zo ontstond een progressieve ideologie die moeilijk te verkopen is. Waar links ooit streed voor „electricity for all”, wil het nu energieverbruik beperken. Waar PvdA’er Joop den Uyl in de jaren zeventig nog iedereen een auto beloofde, pleit links nu vooral voor minder reizen. En terwijl links vroeger inzette op economische groei om de arbeider te verheffen, worden hem nu verworvenheden ontnomen.

Maar duurzaamheid en stijgende welvaart hoeven geen tegenpolen te zijn. Het is prima mogelijk om de economie te laten groeien, tegelijk de uitstoot te verlagen, en niet de kosten op de zwakste schouders te verhalen. Om meer natuur te creëren én voldoende voedsel te produceren. Technologie vormt niet alleen een risico, maar biedt meer mensen een kans om mee te doen in de samenleving. Om dit allemaal voor elkaar te krijgen is één ding nodig: een sterke overheid die gelooft in grootschalige, collectieve oplossingen. Links moet de toekomst weer als kans zien in plaats van als risico. Power up, niet power down.

Dit kunnen we doen

Laten we daar alvast op voorsorteren. Wat zouden we kunnen doen als progressieven weer durven?

Allereerst starten we een nieuwe herverkaveling van Nederland. Deel het land in drie zones: een agrarische hoofdstructuur waar duurzaam intensief wordt geboerd, een ecologische hoofdstructuur waar ruimte is voor natuur, en een zone voor extensieve landbouw die wordt gecombineerd met zorg, recreatie en voedseleducatie. Ja, dat betekent dat sommige boeren zullen moeten verplaatsen of stoppen. Maar het resultaat is een leefbaarder, groener en toekomstbestendig land – ook voor de boeren.

Investeer in sterke uitbreiding van het energieaanbod. Overvloedige goedkope en betrouwbare energie is de motor achter welvaart en verduurzaming. Zet in op minimaal verviervoudiging van beschikbare energie in 2050 door snelle aanbouw kerncentrales, windmolens en zonneparken. De extra energie maakt bijvoorbeeld ontzilting van zeewater mogelijk, voor drinkwater en beregening. Het levert de basis voor energieneutrale glastuinbouw, en voor electrobrandstoffen voor duurzame luchtvaart. Ook helpt het de ontwikkeling van energie-intensieve vleesvervangers, zoals precisiefermentatie en kweekvlees.

Verplaats Schiphol naar zee. Je kunt blijven sleutelen, maar de overlast en vervuiling op de huidige locatie zijn onoplosbaar. Een nieuwe luchthaven op zee biedt perspectief op duurzame luchtvaart én langdurige werkgelegenheid, met een sterke centrale cao. Het is een investering in de economie én in leefkwaliteit.

Bouw een Europees hogesnelheidsnetwerk. Als alternatief voor korte vluchten. Een project dat continentale economieën verbindt, de CO2-uitstoot vermindert en mensen dichter bij elkaar brengt. En ja, dat betekent dat er soms natuur of eigendom wijkt voor het algemeen belang.

Investeer in de juiste ontwikkeling en de grootschalige publieke beschikbaarheid van nieuwe technologieën als AI. Technologie kan zorgen voor welvaart, gemak, en innovatie, maar de ontwikkeling ervan ligt nu hoofdzakelijk in private handen, ook voor diensten die de overheid afneemt. Dat vergroot onze afhankelijkheid en verkleint onze verantwoordelijkheid. Zonder sterke overheid aan het stuur, wordt AI een middel voor winst: om mensen te vervangen in plaats van ze te verrijken. Of als efficiënter bedrijfsmodel, in plaats van als hulpmiddel om zeldzame ziektes op te sporen. De razendsnelle ontwikkeling van het Covid-vaccin laat zien wat een sterke overheid, die investeert en afspraken maakt met het bedrijfsleven, vermag.

Pas als progressieven weer plannen durven te maken – en ze durven uit te voeren – kan links het vertrouwen van een brede meerderheid terugwinnen. Niet door overal ‘nee’ tegen te zeggen, maar door volmondig ‘ja’ te zeggen tegen grootschalige projecten in dienst van het algemeen belang. Niet door de macht te breken, maar door haar terug te pakken – met dingen die we bereiken.


Tv-recensie | Zo ziet een orgie in ‘MTV’s Ex on the Beach’ eruit – zonder aanstootgevende woorden

Daar was ze dan. Golvend haar, lange benen. Vanuit de branding liep ze met trefzekere stappen het strand op, alsof ze net als Aphrodite uit het zeeschuim was verrezen. Alleen droeg Taier, anders dan de naakte liefdesgodin, een kleine blauw-geel-groene bikini. En ik weet niet of Aphrodites eerste woorden ergens zijn vastgelegd, maar ik verwacht dat ze niet het Oudgriekse alternatief voor „Hey lekker ding” zijn geweest*.

Het leek me om meerdere redenen goed om vandaag over MTV’s Ex on the Beach: Double Dutch te schrijven. De eerste is een praktische: buiten mag het dan af en toe nog herfst zijn, op tv is het alvast zomer, wat betekent dat de keuze niet reuze is. Ik zou elke dag kunnen schrijven over wat Wierd Duk nu weer heeft gezegd in Nieuws van de Dag (SBS6) – dinsdag mocht hij bijvoorbeeld zonder enig weerwoord verkondigen dat GroenLinks-PvdA voor een deel uit gevaarlijke antisemieten bestaat en werd hij bijgevallen door Dilan Yesilgöz – maar ik betwijfel of de wereld daar echt beter van wordt. Dan komt het voor de afwisseling goed uit dat Videoland nu elke dinsdag een nieuwe aflevering van Ex on the Beach online knalt.

De tweede reden is eerder ideologisch van aard: ik geloof dat in een gezonde samenleving iedereen op z’n minst een vaag idee moet hebben van wat zich op MTV afspeelt. In het kader van verbinding enzo. Ook het deel van de NRC-lezers dat liever Het Uur van de Wolf-documentaires kijkt, kan als het aan mij ligt niet zomaar de ogen sluiten voor Ex on the Beach: Double Dutch.

Wel ben ik bereid een concessie te doen om iedereen in dit stuk binnenboord te houden. Ik denk hierbij aan de klacht van een lezer, misschien een jaar geleden, over het gebruik van het woord ‘pijpen’ in een artikel. Als ik het me goed herinner vond de lezer dit geen passende term om bij het ontbijt tot zich te nemen. Voor de lezersmagen die ’s ochtends nog geen pittige taal kunnen verdragen, zal ik mogelijk aanstootgevende woorden in de rest van deze tekst daarom vervangen door willekeurig gekozen ontbijtproducten.

Terug naar Taier. Zij was de ex van Destiny, maar signaleerde direct een andere vrouw wier [KNÄCKEBRÖD] ze naar eigen zeggen wel wilde likken. Dat mag allemaal in de Ex on the Beach-villa, waar een groepje permanent halfnaakte singles verblijft. Bij het strand naast de villa spoelen telkens exen aan. Zij brengen het nodige drama met zich mee, zodat er een vakantie vol opbloeiende liefdes, jaloerse momenten en scheefschaatserij ontstaat.

Volwassenencontent

Dat was althans ooit het idee achter het programma. Na een boel seizoenen in allerlei talen (waaronder Deens, Mexicaans en Russisch) weten de kandidaten precies hoe ze hun deelname optimaal kunnen benutten. Onder hun naam verschijnen ook steeds hun Instagram- en TikTok-account in beeld, en als je ze daar opzoekt vind je doorgaans een verwijzing naar hun OnlyFans-account. Meedoen aan Ex on the Beach lijkt vooral een manier geworden om reclame te maken voor je eigen ‘volwassenencontent’.

Dat gold ook voor Taier. Zij deed voor de tweede keer mee en begreep meteen wat haar te doen stond. Ze nam twee vrouwen en twee mannen mee naar een speciale ‘love mansion’, waar de camera’s een orgie in de jacuzzi vastlegden. Achteraf vatte een van de deelnemers het zo samen: „Gisteravond, dat was gewoon… [KANEELBROODJE] likken, bodyshots, [SANDWICHES] likken, blote [MUESLIREEP], grote [PISTOLET]. We gingen volop los!”

Zelfs trouwe kijkers hadden moeite met deze escalatie: de online redactie van Shownieuws (SBS 6) was er vlot bij en citeerde socialmediagebruikers die de jaccuzibeelden liever niet hadden gezien. Ik had ze liever ook niet gezien, en u had er waarschijnlijk liever niet over gelezen. Zo delen we op deze mooie woensdag allemaal een ervaring. Dat is wat MTV ons brengt: een heel klein beetje gemeenschapszin.

*Ik hoor het graag als iemand me hier uitsluitsel over kan geven.


Wat vindt NRC | Met sturen Nationale Garde gooit Trump olie op het vuur

Het besluit van Donald Trump om de Nationale Garde van Californië onder federaal gezag te plaatsen en in te zetten tegen betogers die ageren tegen zijn immigratiebeleid, is een zeer verontrustende stap in zijn nog jonge maar tumultueuze tweede presidentschap. Politiek gezien is deze escalatie doorzichtig, juridisch is ze twijfelachtig en uit veiligheidsoogpunt riskant.

Aanleiding voor de onrust waren de door de regering-Trump georganiseerde massa-arrestaties waarbij de federale diensten met veel machtsvertoon de latinowijken in Los Angeles ingingen. Agenten van vreemdelingenpolitie ICE vielen vrijdag een wijk binnen vol naaiateliers waar ook ongedocumenteerde migranten werken. Een dag later verzamelden grenswachten zich voor een filiaal van Home Depot. Bij die bouwmarkt staan in de VS (niet zelden illegale) arbeiders op zoek naar klusjes.

De operaties leidden tot voorspelbaar protest van de plaatselijke gemeenschap. Het overgrote deel daarvan verliep geweldloos en in goede sfeer, maar her en der werden politiewagens, personenauto’s en zelfrijdende taxi’s aangevallen met stenen, huurstepjes en molotovcocktails. Afkeuringswaardig vandalisme, maar de plaatselijke politie kon dit prima zelf af.

Trumps besluit om tegen de wens van gouverneur Gavin Newsom in de Nationale Garde van de kuststaat te mobiliseren, zondag, was buitenproportioneel. Hij blies de onrust zo nodeloos aan in de volkrijkste staat van het land, een progressief bolwerk en economische grootmacht bovendien. Trump leek bovenal Newsom uit te willen dagen, nu die vaak genoemd wordt als kanshebber voor de Democratische presidentskandidatuur van 2028. En dit alles op zijn favoriete thema’s: migratie en law and order.

De juridische grondslag voor zijn besluit is echter dubieus. De laatste keer dat een president tegen de zin van een gouverneur in gardisten onder federaal gezag plaatste, was in 1965. Toen was de crisis spiegelbeeldig aan die van nu: president Johnson mobiliseerde de Nationale Garde van Alabama, nadat de racistische gouverneur Wallace weigerde marsen van burgerrechtenactivisten te beschermen.

Het inzetten van manschappen op eigen bodem is hoogst omstreden. Trump flirtte er mee tijdens de verhitte zomer van 2020, toen betogingen tegen politiegeweld over het land spoelden. De legerleiding praatte hem dit toen binnenskamers uit het hoofd.

Deze tweede termijn lijkt Trump veel schroom verloren: hij zoekt de escalatie, opdat hij een beroep op noodrecht kan doen. Trump houdt de Insurrection Act daarbij als troef achter de hand. Onder die wet uit 1807 mag een president het leger inzetten tegen eigen burgers als sprake is van een ‘opstand’.

Die is er niet in Los Angeles. Elke militair in de VS legt ook een eed op de grondwet af en wordt door Trump op deze manier in een onmogelijke positie gebracht. Eerder dit jaar ontsloeg Trump echter de zittende voorzitter van de verenigde chefs van staven tijdens een bredere politieke zuivering van de legertop. Het is afwachten of hij nog dezelfde tegenspraak krijgt als in 2020.

Uit het Congres, waar Trumps partij in beide kamers een meerderheid heeft, valt die helaas niet te verwachten. Daarmee blijft slechts een andere vangrail over: de rechtsprekende macht. Newsom en zijn minister van Justitie zijn al naar de rechter gestapt om Trumps besluit aan te vechten. Dat militairen en magistraten nu de laatsten zijn die de VS nog kunnen beschermen tegen verdere ontsporing richting autocratie, is huiveringwekkend.