Column | Wachten bij het Catshuis, wie wil een biertje?

Bij het hek van het Catshuis, vrijdagavond, staan drie ambtenaren. Twintigers nog. Ze hebben een tas met blikjes bier bij zich en ook stokbrood, hummus en aioli, om uit te delen aan de verslaggevers die al urenlang in de kou staan te wachten. Want het is wéér crisis in het kabinet-Schoof.

In het café hadden de ambtenaren bedacht dat ze het spektakel live wilden meemaken, ze waren langs de supermarkt gefietst. Maar alleen Ongehoord Nederland wil bier. En iemand anders die is komen kijken: Nicolette Heerema, 71, oud-pianodocent. „Ik hoop”, zegt zij, „dat het kabinet valt.”

Een kabinetscrisis trekt altijd mensen die de politiek fanatiek volgen. Zoals Bart Verlaan, een IT’er van 57 die er rond tien uur is. In het Catshuis gaat het over mogelijk racistische uitspraken in de ministerraad en Bart Verlaan zegt: „Als ze bij NSC een béétje ballen hebben, trekken ze de stekker eruit.” Hij ziet nog voor zich hoe VVD’er Gerrit Zalm in oktober 2002 het Binnenhof op liep en tegen journalisten zei dat hij geen vertrouwen meer had in de LPF. „Gewéldige televisie.”

Een politieke crisis trekt ook complotdenkers en mensen van wie je kunt denken dat ze in de war zijn, en die zijn er vrijdag ook. Eentje filmt met zijn telefoon de groepjes journalisten. Verderop staat een man die ook vaak bij de Tweede Kamer staat, met een fiets vol gekleurde lichtjes en slingers.

Maar hoe zou je Nicolette Heerema moeten omschrijven? Ze woont in de buurt en komt net van een koorrepetitie. Ze voelt zich, zegt ze, „ongelofelijk gekwetst” door de berichtgeving over het geweld in Amsterdam. Dat NRC het ‘antisemitisch geweld’ noemt, had haar woedend gemaakt. „Ik heb mijn abonnement opgezegd.” Ze kijkt alleen nog naar Al Jazeera en ze twijfelt, zegt ze: is er wel echt geweld gebruikt tegen de Maccabi-supporters? „Ik kan er geen beelden van vinden. Alleen van één iemand die wordt geschopt en iets met een paspoort.”

Tegenover de ingang van het Catshuis staat een man van begin vijftig. Hij wil niet zeggen hoe hij heet, hij is ambtenaar en mag niet met journalisten praten. Híj hoopt, dat wil hij wel zeggen, dat het kabinet niet valt. En het „frustreert” hem dat „goed en kwaad door elkaar wordt gehaald”. Uit zijn binnenzak haalt hij de gele speld die symbool staat voor de ontvoerde Israëliërs in Gaza. „Die durf ik niet te dragen, dan word je belaagd.” Wat hij „onrechtvaardig” vindt: hij kan, denkt hij, niet aan zijn collega’s vertellen dat hij op de PVV stemt. „Maar zíj gaan onder werktijd naar een pro-Palestijnse sit-in.”

Tegen middernacht gaat het hek open voor journalisten met een accreditatie van de Rijksvoorlichtingsdienst, Dick Schoof geeft een persconferentie. De drie jonge ambtenaren hebben zelf wél van hun bier gedronken en eentje zwaait met zijn pasje van het zwembad. Gaat het feestje binnen verder? Hij wil óók.


Mijn dochter is zó perfectionistisch

Moeder: „Hoe zorg ik dat mijn dochter (11) minder perfectionistisch wordt? Zodra er iets van haar verwacht wordt, op school, in vriendschap of in sport, raakt ze gespannen. Ze heeft veel stress als ze toetsen of een presentatie heeft. Als ze thuis komt is ze boos en gefrustreerd, ook als die toetsen prima gaan. Ze heeft als schooladvies vmbo-kader, en is dyslectisch. Met vriendinnen moet het allemaal op haar manier, maar ze wil ook graag aardig gevonden worden. Ze heeft een oudere broer met autisme, die op school hoog kan scoren als hij wil. Ik ben zelf perfectionistisch, en heb dat bewust niet willen meegeven in de opvoeding. Mede daardoor leggen haar vader en ik geen nadruk op cijfers, en benadrukken juist ontspanning en plezier. Ik zou haar zo gunnen meer relaxed te zijn.”

Naam is bij de redactie bekend. Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]

Begrip voor inspanning

Marga Akkerman: „De eisen van de maatschappij kunnen voor uw dochter erg hoog zijn, vergeleken bij veel klasgenoten. Haar capaciteiten op het gebied van denken en waarnemen kunnen problemen geven bij het snel kunnen begrijpen van sociale situaties. Vooruit kunnen kijken naar wat er komen gaat is lastig.

„Ook op school zit het haar niet mee, door de dyslexie. Een presentatie voorbereiden en uitvoeren is dan bijzonder knap. Flinke stress hebben voor een toets is vanzelfsprekend als je niet kunt overzien wat je te wachten staat.

„Uw kijk op de prestaties van haar broer, die hoog scoort als hij wil, zou zij ook op zichzelf kunnen toepassen: ‘als ik maar heel erg mijn best doe, haal ik hoge cijfers.’ Haar frustraties en boosheid zouden tekenen kunnen zijn van grote vermoeidheid na haar inspanningen.

„Praat met uw dochter. U denkt dat zij ongelooflijk haar best doet om een leuk en goed kind te zijn. Klopt dat? En wat vindt zij er zelf van, dat zij zo enorm haar best doet? Denkt ze misschien dat dit moet van haar ouders? Voelt zij zich misschien minderwaardig dat ze niet naar de havo gaat? Vraag of en wanneer ze steun van u zou willen hebben.

„Het zou kunnen dat haar stress op de middelbare school minder wordt. Dan leert ze tussen kinderen van haar niveau, en krijgt ze onderwijs dat is afgestemd op haar capaciteiten. Ze hoeft dan veel minder te lezen, en zal meer gaan leren in de praktijk.”

Zelfcompassie oefenen

Tamara Luijer: „Gezien het schooladvies en haar dyslexie zou sprake kunnen zijn van cognitieve overvraging. Maar omdat ze op veel meer terreinen dan school druk ervaart, is het goed mogelijk dat er daarnaast sprake is van perfectionisme. Onderzoeken tonen aan dat kinderen van ouders die perfectionistisch zijn, vaak zelf ook perfectionistische trekken vertonen.

„We hebben het in de wetenschap over ‘sociaal voorgeschreven perfectionisme’ en ‘zelf-georiënteerd perfectionisme’. Het eerste komt voort uit de druk van de omgeving om iets heel goed te doen. U bent zich er al heel mooi bewust van dat u, zelf perfectionist, de lat voor uw dochter niet te hoog moet leggen. Uw perfectionisme kan echter ook indirect tot uiting komen in hoe u over uw eigen prestaties praat en handelt. Maar de druk kan ook zelfopgelegd zijn.

„Perfectionisme gaat vaak samen met een laag zelfbeeld, piekergedrag en stress. Uw dochter zou baat kunnen hebben bij zelfcompassie-oefeningen, zoals het samen met u bijhouden van een ‘positief dagboek’, een gesprekje over wat fijn was die dag. Kijk ook eens naar manieren om het piekeren te verminderen, en te leren omgaan met stress.”

Marga Akkerman is niet-praktiserend klinisch jeugd- en kinderpsycholoog. Tamara Luijer is orthopedagoog-generalist en cognitief gedragstherapeut. Begin 2025 verschijnt van haar hand het boek Perfectie en prestatiedruk. Inzicht en aanpak in het onderwijs.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


17 redenen waarom we Mannendag elke dag zouden moeten vieren

Er was al een column af voor deze week, alles stond al netjes klaar, toen ik zondagnacht ineens badend in het zweet wakker schrok en me bedacht: het is dinsdag mannendag!

Zo gaat het altijd. Het hele jaar gaat het alleen maar over vrouwen. Die het zo zwaar hebben om huishouden en werk te combineren. Die minder salaris krijgen voor hetzelfde werk, seksueel geïntimideerd worden, en ondervertegenwoordigd zijn in de boardroom.

Met als hoogtepunt 8 maart, Internationale Vrouwendag. Waarop je de hele dag wordt doodgegooid met rapporten en studies dat het allemaal nog veel erger is geworden. Nooit eens aandacht voor de man.

En dat terwijl er dus ook een Internationale Mannendag is! Op 19 november dus. Maar die gaat altijd geruisloos voorbij en áls er al iemand iets over zegt, wordt hij weggelachen.

Mannen hebben geen extra aandacht nodig. Die redden zich wel. „Het is elke dag al Mannendag”, hoor je dan wel eens. Terwijl mannen het dus allesbehalve makkelijk hebben!

Dat vinden ze zelf trouwens ook. Vorig jaar mei bleek uit onderzoek van het EenVandaag-opiniepanel onder 32.822 respondenten dat 40 procent van de mannen vindt dat ze het momenteel zelfs zwaarder hebben dan vrouwen in Nederland!

Hoog tijd dus om deze rubriek eens HELEMAAL schoon te vegen en alle redenen waarom we Mannendag elke dag eens serieus zouden moeten gaan vieren op een rijtje te zetten. Komen ze, lieve mannen. Jullie hebben het verdiend.

1 Dat je als man in sollicitatiegesprekken nooit wordt gevraagd hoe jij je gezin en je werk gaat combineren. Terwijl je daar zo graag tips met de ceo over had willen uitwisselen.

2 Dat je op datingapps altijd maar foto’s moet plaatsen van het kitesurfen. Wielrennen, of met de laatste vis die je hebt gevangen. Terwijl je ook graag je zelfgeknoopte wandkleed had willen showen. Dat je ook weleens wil dat iemand een deur voor je openhoudt, de rekening aanbiedt te betalen, of je thuis wil brengen omdat het al donker is.

3 Dat dames op de eerste date altijd verwachten dat je háár versiert. Alles betaalt, de eerste move maakt bij het zoenen, en nog vermoeiender: haar tegen een muur zet – terwijl jij gewoon zin had in een beetje over je ex en gevoelens te praten en vroeg naar huis wou om in je eentje in bad te gaan.

4 Dat je belangrijke banen altijd helemaal alleen moet doen. Terwijl vrouwen dan een ‘duobaan’ krijgen. Dat je nooit écht iets hoeft te presteren op je werk. Maar dat gewichtig kijken, wijdbeens zitten, goed onderhandelen, bluffen en jezelf profileren vaak al genoeg is.

5 Dat als je aan mindfullness doet, je zorgverlof wil opnemen voor je kinderen of op yoga zit, je wordt weggezet als soft of een watje. Terwijl je ook gewoon een beetje probeert in balans te komen.

6 Dat je altijd maar moet mansplainen en moet laten zien dat je het weet. Terwijl jij ook weleens sorry wil zeggen, en iets dommig wil weglachen.

7 Dat je niet meer in billen mag knijpen op congressen of naar borsten mag staren. Terwijl er overal om je heen de diepste decolletés rondlopen! Dat je respectvol naar dat gezeur over de loonkloof moet luisteren. Terwijl iedereen weet dat mannen harder werken, minder zeiken en niet zwanger worden of in de overgang komen.

8 Dat je in vergaderingen altijd maar het hoogste woord mag voeren zonder dat het heel veel uitmaakt wat je zegt. Dat alles wat je zegt sowieso veel meer indruk maakt dan als vrouwen hetzelfde zouden zeggen.

9 Dat je ook weleens je morele ambitie wil tonen, in het onderwijs of de zorg. Maar dat er altijd van je verwacht wordt dat je voor vage, moeilijk uitlegbare en hondssaaie beroepen als IT, consultancy en accountancy kiest die goud geld en een Tesla opleveren.

10 Dat je nooit gebeld wordt door scholen als er iets met je kind is. Dat je, ondanks alle vooruitgang, nog steeds geen borstvoeding kan geven.

11 Dat je maar één dag in de week voor je kinderen mag zorgen terwijl zij de rest van de week mag. Dat je geen lofzang meer krijgt als je die ene dag gekookt hebt. Dat je alle klusjes in huis moet doen! Terwijl je minder weet van lekkende kranen, kitranden en metselwerk dan je vriendin.

12 Dat er geen spiegeltje in de zonneflap boven de chauffeursstoel zit, maar alleen boven de bijrijdersstoel. Dat je elke dag überhaupt je stinkende best doet om er leuk uit te zien, met aandacht voor haar en nagels, maar dat vervolgens nooit iemand daar iets over zegt.

13 Dat je altijd maar bushokjes moet vernielen, fonteinen in elkaar moet beuken en tegen winkelpuien aan moet zeiken. Terwijl je ook gewoon weleens lekker met je kat op schoot op de bank wil zitten met een kop muntthee.

14 Dat je altijd maar moet klaarkomen tijdens de seks. En dat er weinig begrip is als dat een keer niet lukt. Dat je überhaupt altijd maar zin moet hebben! En het niet geaccepteerd wordt dat jij ook eens hoofdpijn hebt.

15 Dat er nog steeds geen voorbehoedmiddel is voor mannen, behalve meteen je zaadleiders doorknippen. Terwijl vrouwen kunnen kiezen uit een heleboel vormen van anticonceptie! Dat je jaarlijks duizenden euro’s aan tampons en inlegkruisjes bespaart, terwijl jij ook dolgraag eens in persoonlijke hygiëne zou willen investeren.

16 Dat altijd als je net wil aanbieden om de vergadertafel op te ruimen, dat alweer door vrouwen is gedaan. Dat je nooit eens een cadeautje of kaartje mag regelen voor een collega die ziek is of een baby heeft gekregen.

17 Dat je altijd maar een jongere vriendin moet. Terwijl je zelf liever een oudere zou willen die je beter begrijpt en niet per se meer kinderen wil. Dat als je toch gezwicht bent voor een tweede leg: ze bij het schoolplein zeggen: ‘Wat leuk dat opa je komt ophalen’.

Lieve mannen, ik kan hier nog uren mee doorgaan. Jullie hebben nog zo’n lange weg te gaan. Maar ik hoop jullie met dit handjevol punten toch een hart onder de riem te hebben gestoken. Geef niet op.

Volgend jaar is er weer een Mannendag!


Indonesië wilde geen voetballachertje meer zijn. Met een team vol Nederlanders lonkt nu het WK

Don’t forget this, we believe in you again, prijkt op een van de immense spandoeken in het Gelora Bung Karnostadion. Het is vrijdagavond in de Indonesische hoofdstad Jakarta als Team Garuda in de stromende regen en tropische hitte het veld op loopt voor de WK-kwalificatiewedstrijd tegen Japan. 78.000 verwachtingsvolle Indonesiërs vormen met vlaggen een rood-witte zee op de tribunes. Zij komen vanuit alle uithoeken van Java, of zelfs daarbuiten.

De sfeer bij wedstrijden van Team Garuda is altijd bezield. Opvallend is wel dat erg veel Nederlanders in een Indonesië-shirt richting de middencirkel lopen. Negen, om precies te zijn, van onder andere Almere City en NEC. Als het Indonesische volkslied wordt ingezet, en er een oorverdovend gezang losbarst, zingen zij luidkeels mee: Indonesia tanah airku, Tanah tumpah darahku (Indonesië, mijn vaderland, mijn geboorteland). Alle spelers met hun rechterhand op het hart.

Japan wint met 4-0, maar echt hard komt de nederlaag tegen een van de beste Aziatische voetballanden niet aan. Belangrijker is de wedstrijd van deze dinsdag, opnieuw in Jakarta, tegen Saoedi-Arabië. Ook dan zullen vooral Nederlanders aan de aftrap staan. Hoe komt het dat het Indonesisch elftal ogenschijnlijk uit het niets ‘oranje’ kleurt? En hoe kijkt de Indonesische bevolking naar deze transformatie?

Decennialang wist het voetbalgekke Indonesië weinig klaar te spelen in het Aziatische, laat staan mondiale voetbal. In de Azië Cup kwam het maar één keer voorbij de groepsfase en op het dieptepunt, in 2016, stond Indonesië op plek 191 van de FIFA wereldranglijst, onder Fiji en Liechtenstein. Één keer deed het mee aan het WK voetbal. In 1938, als Nederlands-Indië, omdat andere landen zich hadden teruggetrokken.

Steenrijke minister en mediamagnaat

Met veertien genaturaliseerde Nederlanders, onder wie Mees Hilgers (FC Twente) en Kevin Diks (oud-Vitesse en Feyenoord), gloort er nu voor het eerst sinds decennia hoop voor Merah Putih (Rood Wit). Dat is te danken aan een nieuwe strategie van de Indonesische voetbalbond (PSSI). Of beter gezegd: van de nieuwe bondsvoorzitter Erick Thohir (54), steenrijke mediamagnaat, minister van Staatsbedrijven en voormalig eigenaar van onder meer het Italiaanse Internazionale en basketbalclub Philadelphia 76ers. Hij geldt als protegé van voormalig president Joko Widodo.

Beiden waren het begin 2023 zat dat Indonesië in Azië werd gezien als voetballachtertje. Bovendien wilden ze het imago van het Indonesische voetbal oppoetsen na een reeks ingrijpende incidenten. Het land werd na een corruptieschandaal binnen de voetbalbond uitgesloten van kwalificatiewedstrijden voor het WK 2018. In 2022 volgde de stadionramp in Oost-Java, een van de ernstigste in de moderne voetbalgeschiedenis. Na supportersrellen en hard politie-ingrijpen brak paniek uit op de tribunes; 135 mensen kwamen om het leven. Begin 2023 ontnam de FIFA Indonesië, tot verdriet van miljoenen Indonesische voetballiefhebbers, de organisatie van het jeugd-WK omdat het Israël wilde weren.

Team Garuda moest gaan presteren, en snel. Afgekeken van landen als Marokko en Turkije, maar ook van buurland Maleisië, stuurde Thohir daarom scouts naar het buitenland om te zoeken naar talentvolle jongens met Indonesische roots. Naar Nederland vooral, waar door 350 jaar kolonialisatie zo’n twee miljoen Indische Nederlanders wonen en voetbal volkssport nummer één is.

Onverwacht belletje

Zodoende kregen jongens uit Dordrecht, Apeldoorn en Nijmegen, van wie sommigen maar één Indonesische grootouder hebben, vaak volledig onverwacht de vraag: wil je voor Indonesië komen spelen? Dertien van hen beantwoordden die vraag tot dusver met ‘ja’ – ze realiseerden zich dat een soortgelijk verzoek van Oranje-bondscoach Ronald Koeman niet erg waarschijnlijk is. Ook een Belg, Spanjaard en Thai vielen voor het verhaal van de PSSI.

Eliano Reijnders, de 24-jarige middenvelder van PEC Zwolle, onderging dit najaar zijn naturalisasi-proces. Binnen een handomdraai kreeg het jongere broertje van Oranje-international Tijjani Reijnders (26) een Indonesisch paspoort, legde de eed van trouw af aan de Indonesische vlag en verscheen handenschuddend met de goedlachse ‘mister Thohir’, zoals hij hem noemt, op diens Instagrampagina.

De interesse van Indonesië in Reijnders gaat anderhalf jaar terug, zegt hij in een telefoongesprek vanuit zijn hotelkamer in Jakarta. „Ik moest erover nadenken, maar ben heel trots dat ik mag uitkomen voor het land van mijn opa. Hij komt uit Ambon op de Molukken, en zei meteen ‘doen!’, toen ik hem vertelde over het aanbod.” Reijnders maakte zijn debuut afgelopen oktober tegen Bahrein. Het was zijn eerste keer in Indonesië.

K-pop

De scouting van diaspora-spelers heeft effect. Begin dit jaar schakelde het team, geleid door de Zuid-Koreaanse bondscoach Shin Tae-yong, Vietnam en de Filipijnen uit in de WK kwalificatie. In september volgden bovendien indrukwekkende gelijke spelen tegen meervoudig WK-deelnemers Saoedi-Arabië (1-1) en Australië (0-0). Met nog vijf wedstrijden te spelen in de huidige kwalificatiepoule heeft Indonesië nog altijd kans op een plek in de volgende voorronde.

De prestaties van ‘Merah Putih’ brengen miljoenen Indonesische voetbalfans in vervoering, ziet -Edwin Klok. Hij verhuisde in 2010 naar Indonesië en is daar al jaren scout en technisch directeur, tot voor kort voor Liga 1-club Persis Solo. Het frustreerde Indonesiërs volgens Klok dat landen als Thailand en Maleisië structureel beter waren. „Nu hebben ze eindelijk een team om trots op te zijn. De meesten denken: ‘lekker belangrijk of ze uit Indonesië komen of niet, deze jongens vechten voor ons land’. Ze zijn verliefd geworden op de Nederlanders.”

Die liefde is terug te zien in de aandacht die de spelers krijgen op sociale media en in de straten van Jakarta. Het aantal Instagram-volgers van Reijnders is, in z’n eigen woorden „ontploft”, tot ruim 1,1 miljoen. Dat zijn er bijna evenveel als de Instagrampagina’s van Feyenoord en PSV. De idolatie van de Nederlanders wordt in Indonesië vergeleken met die van K-pop artiesten in Zuid-Korea.

Belanda B

Edwin Klok benadrukt dat dat fanatisme wel een keerzijde kent. „Juist de Nederlanders krijgen het te horen als het team niet wint. Sommigen vragen zich dan af: is dit nog wel Indonesië, of Belanda B?”. Begin dit jaar zag de selectie zich, na hevige kritiek door een 4-0 nederlaag tegen Libië, genoodzaakt om via sociale media een oproep tot eenheid te doen. „We zijn hier allemaal één familie met één droom”, stond daarin.

Ook prominente Indonesiërs hebben hun vraagtekens geplaatst bij het naturalisatiebeleid. De nieuwe aanpak zou de ontwikkeling van Indonesische talenten in de weg zitten en te veel zijn gericht op kortetermijnsucces, terwijl beloofde investeringen in jeugdopleidingen uitblijven. Parlementslid Putra Nababan opperde afgelopen juni een 60-40 verhouding in de selectie, in het voordeel van de Indonesische spelers. Ex-lid van het Olympisch Comité van Indonesië Hifni Hasan richtte zich direct tot bondscoach Shin: „Stel niet te veel genaturaliseerde spelers op, alsjeblieft”.

De trainer wuifde die kritiek weg, net als bondsvoorzitter Thohir. „Het mag van de FIFA, dus waarom zouden we het dan niet doen?”, reageerde hij. Volgens Thohir trekken de -Indonesische spelers zich juist op aan het niveau van de Nederlanders. En de PSSI gaat wel degelijk investeren in jeugdopleidingen en -competities, beloofde hij.

Dat is volgens Klok nodig, wil het niveau van de landelijke competitie stijgen. Dat Indonesië – 283 miljoen inwoners – altijd een sleeping giant is geweest in het internationale voetbal, komt volgens hem door een slecht voetbalecosysteem. „Het talent is er, maar jonge spelers kunnen zich niet ontwikkelen. Alleen clubs uit de Liga 1 hebben een jeugdopleiding, maar hun jeugdteams spelen maar tien weken per jaar wedstrijden. Andere jongens zijn aangewezen op private voetbalscholen. Als ze daar al het geld voor hebben.”

Klok ziet het opzetten van goede regionale competities als een oplossing. En er is sinds kort een samenwerking met de KNVB, al is het onduidelijk wat die precies moet opleveren. Zeker is dat eventueel succes voor Team Garuda, zolang investeringen van de PSSI uitblijven, zal afhangen van de bereidwilligheid van Nederlanders om voor het land van hun voorouders uit te komen.


‘Geschiedenisles begint bij mij altijd met een verhaal’, zegt de legoleraar

Een jaar of tien geleden kreeg basisschoolleraar Daniël Ponsen van zijn vrouw een Lego-minifiguurtje, een Romeinse legionair. „Ik was toen net uit de Dark Ages”, vertelt hij. Zo noemen volwassen Lego-fans (AFOL, adult fans of Lego) de periode, vanaf de puberteit, waarin ze niet met Lego speelden. „Als kind had ik veel ridder-Lego. Ik was toen al gefascineerd door de Middeleeuwen en door geschiedenis. En rond mijn 29ste ontdekte ik weer: dit is toch eigenlijk wel heel leuk.”

Dat kwam: Lego had een Volkswagen T1-busje uitgebracht. „Heel tof, die heb ik toen gekocht. Daarna ben ik al mijn oude ridder-Lego gaan uitzoeken. Kisten vol. Toen ging ik die kastelen weer in elkaar zetten, nog eens een set kopen, en nog een.” Hij heeft een mancave op zolder waar een deel van zijn Lego in vitrines (tegen het stof) staat uitgestald. „Maar je hebt nooit genoeg ruimte, hè.” En nooit genoeg tijd. Er ligt al lang een half af middeleeuws dorpje op hem te wachten.

Ponsens vrouw, zegt hij, heeft niks met geschiedenis, noch met Lego. Ze had geen idee hoe haar Romeinse Lego-legionair de hobby van haar man een nieuwe richting op zou sturen. Destijds gaf hij in groep acht een les over de expansie van het Romeinse Rijk waarin het figuurtje centraal stond. En over expansie gesproken: inmiddels heeft hij 180 minifiguurtjes die hij in zijn onderwijs gebruikt, van de tyrannosaurus rex en de neanderthaler tot Stephen Hawking en koningin Elizabeth II. Honderdvijftig ervan staan gefotografeerd en uitgebreid door hem beschreven op zijn website geschiedenisinminifiguren.nl. Het beschrijven van het levensverhaal en historisch belang van een figuurtje kost hem zo’n twaalf uur. „Het is nu geen hobby meer, maar vrijwilligerswerk. Waar veel kinderen van profiteren.”

Onlangs stonden ale figuurtjes drie weken lang uitgestald in twee vitrines in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Dat noemt hij „een jongensdroom die ik nooit had, maar wel is uitgekomen. Ik ben hier vroeger zó vaak geweest met mijn opa.” Nu gaat hij zelf met zijn dochter van vijf, als zij om het ‘Egyptemuseum’ vraagt.

Na twintig jaar voor de klas is Ponsen vorige maand overgestapt naar de bestuurlijke kant: hij is nu teamleider onderwijskwaliteit van de protestants-christelijke scholenvereniging (drie basisscholen) in zijn woonplaats Voorschoten. „Ik ga het lesgeven wel missen”, zegt hij in het café van het museum.

Soms moet het gewoon, of je het leuk vindt
of niet

Ponsen wil eerst graag een paar misverstanden uit de weg helpen. Om te beginnen: „Het zijn geen minifiguren van Lego, dat mag je ook niet opschrijven. Het zijn minifiguren gemaakt van Lego-onderdelen. Lego is daar heel duidelijk in: als je iets zelf gemaakt hebt, mag je niet claimen dat het van Lego is. Dat is juridisch een dun lijntje.”

De legionair was kant-en-klaar gekocht, maar de meeste andere minifiguurtjes heeft hij zelf samengesteld. „Stephen Hawking was een van mijn eerste, in een les over de ruimte, zwarte gaten en Hawking radiation.” Op de basisschool, ja. „Ik heb ook een enorme fascinatie voor natuurkunde. Ik vind het leuk om in de klas Albert Einstein en de relativiteitstheorie uit te leggen. Mensen zeggen vaak dat dat niet kan, aan kinderen. Maar natuurlijk kan dat! Kinderen kunnen veel meer informatie opnemen en verwerken dan over het algemeen wordt gezegd. Dat is ook wetenschappelijk aangetoond.” Een van Ponsens nieuwste minifiguurtjes is een personificatie van de oerknal, want daar wilde hij graag een les over geven. Het hoofdje met vlammen (uit een Halloween-Lego-set) en lijfje vol sterren had hij online gevonden.

Hij speurt voortdurend naar nieuwe onderdeeltjes. Zijn Mata Hari heeft het bovenlichaam van Lego-Disney-zeemeermin Ariël; zijn oud-Egyptische hogepriesteres Merit draagt de jurk van Lego-Star Wars-prinses Leia. Soms laat hij een Lego-stukje bedrukken: zijn Rembrandt draagt een heel klein Nachtwachtje. Het is een van zijn figuurtjes met een witte molenkraag, net als Shakespeare en Hugo de Groot. „In die periode hadden ze allemaal molenkragen. Die onderdeeltjes zijn nu niet meer te krijgen. Ik denk dat ik alle Lego-molenkragen thuis heb.”

Kinderen kunnen veel meer informatie opnemen en verwerken dan wordt gezegd

Wat hij verder graag duidelijk wil maken: in zijn onderwijs zijn de figuurtjes slechts een middel. „In veel interviews is het geframed alsof ze een doel op zich zijn. Maar het doel is natuurlijk niet dat de kinderen iets leren over een figuurtje gemaakt van Lego-onderdelen. Het doel is een goede les over een historische persoon of gebeurtenis. Het minifiguurtje is de introductie. Over alles wat ik doe als leerkracht denk ik na. Ik doe niet zomaar iets, en al helemaal niet omdat het alleen maar leuk is.”

Bij zijn lessen legt hij uit wat de kinderen gaan leren, hij kijkt wat ze al weten en begrijpen. „En geschiedenisles begint bij mij altijd met een verhaal. Nu zet ik de figuurtjes als foto op het digibord, maar die legionair ging toen nog de klas rond. Dan zeg ik: kijk er eens naar, want dit is eigenlijk verrassend accuraat. En dan gaan ze vragen stellen: hoe heet dan zo’n speer, hoe heet dan zo’n schild? Een pilum en een scutum. Dan heb je betrokkenheid. En aan het eind van de les zijn ze het figuurtje min of meer vergeten.” Ze onthouden het verhaal. Al vroegen de kinderen wel al snel naar méér figuurtjes. Toen Ponsen er enkele tientallen had, zette hij ze in vitrinetjes per tijdvak, zodat ze niet worden meegenomen. „Want dat gebeurde nog weleens.”

Foto Annabel Oosteweeghel

De legionair was niet het eerste stuk Lego dat hij in een les gebruikte. Op de pabo studeerde hij af op een les met Lego, een klein lichtpuntje in zijn Dark Ages. „Kleuters krijgen nog vaak les met concreet lesmateriaal”, vertelt hij. „Stapelen met blokken, rekenen met geld. In groep acht is bij meetkundige opdrachten, plattegronden bijvoorbeeld, nog maar zelden concreet materiaal aanwezig. Dan moeten ze de rekenopdrachten in hun hoofd doen. Maar niet alle kinderen kunnen dat.” De groep die precies dat niet kon, gaf hij heel gerichte opdrachten met Lego-onderdelen. „Bouw deze plattegrond eens na. Toen zag je dat de resultaten binnen dat kleine onderdeel met 30 procent verbeterden. Omdat ze concreet visualiseerden wat ze aan het doen waren.”

Ook daar, benadrukt hij, was Lego een hulpmiddel. „Veel kinderen vinden het leuk, natuurlijk. Het motiveert heel snel. Maar of het nou Lego-blokjes zijn of andere blokjes: het is een middel dat aanspreekt. En toevallig is Lego dan mijn ding.”

Ik heb geleerd mijn interesses om te zetten in wat ik kan

Onderwijs, dat is ook zijn ding. Het was, meer dan twintig jaar geleden, zijn basketbalcoach die hem op het idee bracht. Ponsen, ruim twee meter lang, was een goede basketballer, maar moest stoppen toen hij keer op keer zijn enkelbanden scheurde. Zijn coach had hem de tieners zien coachen en zei: met kinderen werken is wel wat voor jou.

Dus na de havo ging Ponsen, met een kleine omweg, naar de pabo. „Ik had de droom om geschiedenis te studeren, en dat heb ik ook ooit wel geprobeerd, maar… ik kon niet leren. Inmiddels wel, aan de intelligentie lag het niet. Maar leren moet je leren. Ik heb geleerd om mijn interesses om te zetten in wat ik kan. Daar was ik op een gegeven moment echt goed in: wat ik interessant vond, kon ik tot me nemen.” Dus leerde hij dat hij de minder interessante stof ook interessant moest krijgen voor zichzelf. „Soms moet het gewoon, of je het nou leuk vindt of niet.”

Liedjes zingen op de pabo vond hij bijvoorbeeld vreselijk. „Wij moesten dertig liedjes opnemen of live zingen. Toen heb ik er met twee studievrienden zestien uur over gedaan om het allemaal op te nemen. Alleen maar lachen. Ik heb de video nog, het is zo vals als de neten. Maar weet je, voor elke opleiding geldt: een groot deel is gewoon discipline, gewoon volhouden.”

Inmiddels is het onderwijs duidelijk zijn passie, maar ook dat moet niet verkeerd begrepen worden. „Lesgeven is veel meer dan een passie, of liefde voor kinderen. Het is werk! Dus je moet continu jezelf blijven verbeteren, de wetenschap bijhouden om uiteindelijk het beste uit alle leerlingen te kunnen halen. Het filteren van onderwijsfabels is daar een belangrijk onderdeel van. Neem de ‘leerstijlen van Kolb’, of je een ‘denker, dromer, doener of beslisser’ bent – dat wordt nog steeds op pabo’s onderwezen, maar het is je reinste onzin. Of het idee dat leerlingen zelfstandig kunnen leren door ontdekken en zelf onderzoek doen. Leren vereist wel degelijk goede instructie en begeleiding. Anders wordt het, zoals onderwijswetenschapper Paul Kirschner zegt: alsof je je kind op de stoeprand zet en zegt, ga maar leren oversteken.”

Foto Annabel Oosteweghel

Er wordt tegenwoordig vaak op onderwijs neergekeken, zegt Ponsen. Hij vertelt over een cartoon die hij ooit zag met een leraar, twee ouders en een kind; links vroeger, rechts nu. „Links zie je de boze ouders naar het rapport wijzen en tegen het kind zeggen: ‘verklaar dit slechte cijfer!’ Rechts is precies dezelfde setting, maar dan zijn de ouders boos op de leerkracht: verklaar dit slechte cijfer van mijn kind!’”

Ouders vragen steeds meer van zowel hun kinderen als de leerkrachten. „Dat kan terecht zijn en je moet altijd in gesprek blijven over het welzijn van de leerling. Maar ik ben wel een vakman. Je gaat ook niet met een piloot in gesprek om samen met alle passagiers de juiste vliegroute te bepalen.” Toen ouders tijdens de coronacrisis zelf thuis moesten lesgeven, kreeg Ponsen te horen dat dat wel pittig was. „Dan zei ik: ja, en jij hebt er maar één, ik heb er dertig. En het is ook écht een vak, een ambacht.” Ponsen nodigde ouders geregeld uit om in zijn les te komen kijken. „We kunnen nog veel goede leerkrachten gebruiken in het onderwijs.”

Wat het leven de moeite waard maakt, vindt hij de allermoeilijkste vraag die er is. „Daar heb ik niet één antwoord op. Maar professioneel gezien vind ik het de moeite waard dat ik van belang kan zijn voor de maatschappij.” Belangrijker werk dan basisonderwijs geven bestaat volgens Ponsen niet. „Je hebt een enorme verantwoordelijkheid voor een grote groep kinderen die de basis vormt van onze samenleving. Niet alleen wat kennisoverdracht betreft, je moet kinderen ook leren hoe ze met elkaar moeten omgaan. Als we het basisonderwijs vandaag afschaffen, houdt alles op. En we hebben echt een groot maatschappelijk probleem op dit moment, met de lerarentekorten en het niveau van het onderwijs. De maatschappij en het onderwijs beter maken, dat motiveert mij.”



18
vragen


Eigen schuld, dikke bult? Nee, de overheid moet ingrijpen om obesitas te voorkomen

Het begon met een rol koekjes van 49 cent. Jaap Seidell vroeg zich een jaar of tien geleden met een collega af hoe het mogelijk was dat haar dochter voor 49 cent een hele rol koekjes kon kopen waaraan kennelijk iedereen, van palmolieproducenten tot Action, kon verdienen. Dat kon alleen omdat bedrijven die in arme landen palmolie, suiker, soja en rijstmeel produceren op geen enkele manier betalen voor de schade die ze aanrichten, was de conclusie.

Simpel gezegd is dit wat Seidell bedoelt als hij het heeft over de vernietigende uitwerking van de uitputtingseconomie. Intensieve landbouw en veeteelt zijn niet alleen schadelijk voor natuur en biodiversiteit, maar liggen ook aan de basis van het feit dat de wereld een miljard mensen met obesitas telt. „In de VS bijvoorbeeld is het de overheid die massale maisproductie stimuleert. De industrie stopt de goedkope fructosestroop uit mais vervolgens in alle voeding.” Ironisch genoeg zijn het de minst welvarende mensen die welvaartsziekten krijgen, omdat inferieur gemaksvoedsel goedkoper, gemakkelijker en lekkerder is dan spinazie en volkorenbrood.

Jaap Seidell nam 1 november afscheid als hoogleraar voeding en gezondheid aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Duurzame voedselproductie is zijn expertise niet, krijgt hij vaak te horen. Maar als je kijkt naar de oorzaken van de oorzaken van de oorzaken (en dat moet om complexe problemen als overgewicht te snappen) kom je daar vanzelf uit, zegt hij.

Hij vertelt erover in de kantine van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam, waar de workshop ‘Voedsel als gemeengoed’ op de agenda staat. Voedsel als publiek eigendom, in plaats van alleen als handelswaar.

Buikvet

De wetenschappelijke loopbaan van Seidell loopt min of meer parallel aan de veranderde kijk op overgewicht. Hij promoveerde in 1984 op buikvet, toen het nog simpel was: als je meer calorieën binnenkrijgt dan je verbrandt, word je dik. En dat is je eigen verantwoordelijkheid.

Als jonge epidemioloog ging hij bij gezondheidsinstituut RIVM werken en zag hij dat mensen met een lager opleidingsniveau veel vaker obesitas en chronische ziektes hebben. Nu 16 procent van de bevolking obesitas heeft, is dat een open deur. Maar toen was dat nog maar 5 procent. Toch zagen ze de groei wél aankomen. „Ik moest voor een toekomstverkenning iets over overgewicht schrijven. We zagen minder rokers, minder vaak hoog cholesterol, minder hart- en vaatziekten. En tegelijk kregen we de cijfers van de GGD’s over lengte en gewicht en zagen we het overgewicht stijgen.”

Er kwamen toen al rapporten met maatschappelijke verklaringen. „Gezond leven is als een bal die je tegen een helling opduwt, en die helling wordt steeds steiler.” Met weinig tijd, geld, kennis en vaardigheden is het ondoenlijk om in een steeds ongezondere omgeving gezonde keuzes te maken. Niet alleen in het rijke Westen.

In de jaren negentig zagen onderzoekers overal ineens een enorme groei van obesitas in de grote steden. Johannesburg, Mexico-Stad, New Dehli. Seidell: „Overal kregen ze de welvaartsziekten die wij hier al kenden. Dan kom je dus niet zo ver met de biologie van de energiebalans. Er is geen andere verklaring voor die wereldwijde groei dan dat de omgeving is veranderd.”

Seidell gaf les in New Dehli. „Als je in die hitte onder een dak van golfplaat woont zonder koelkast, is het enige goede overheidsadvies: eet geen verse groenten, fruit, salades, vis en vlees, en drink geen water. Dan kiezen mensen voor gefrituurd eten en houdbaar fabrieksvoedsel, met weinig voedingswaarde en veel calorieën. Hoe meer je beseft hoe het werkt, hoe holler dat klinkt, die eigen verantwoordelijkheid.”

Liberaal

Eerst uitzoomen. En dan weer inzoomen. Dat was de reis die Seidell maakte. Hij kwam naar de VU en wilde met de lokale GGD bekijken wat in Amsterdam beter kon. Rond 2010 trof hij Eric van der Burg als zorgwethouder, een VVD’er. „Die was eerst ook helemaal van eigen schuld, dikke bult. We gingen naar scholen en zeiden: een echte liberaal is van de vrije keuze, toch? Kijk, je kunt niet eens een waterflesje onder het fonteintje in de wc houden. Toen is hij heel on-VVD-erig overal waterkoelers neer gaan zetten en kindermarketing gaan weren.”

Van der Burg gaf ook de aanzet voor de Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht, die op alle fronten de omgeving van kinderen gezonder moest maken en wereldwijd het nieuws haalde — omdat in 2015 in Amsterdam voor het eerst het aantal kinderen met overgewicht afnam,

De voedingsindustrie ging intussen door met lobbyen. Dat zag Seidell ook toen de overheid met gezondheidsorganisaties, wetenschappers en bedrijven in 2018 het Nationaal Preventieakkoord sloot. „Dan kwam ik in Den Haag voor de rondetafelgesprekken, en telkens zag ik die meneer of mevrouw van de levensmiddelenindustrie net uit de kamer van de staatssecretaris komen. Die had al vooroverleg gehad.”

Groef

Als je Jaap Seidell een poosje volgt, heb je soms het gevoel dat de naald van de platenspeler in de groef is blijven hangen: mensen hebben geen vrije keuze zolang de industrie hen stuurt, de overheid moet ingrijpen. Hij moet het wel blijven herhalen, zegt Seidell, want die andere plaat blijft ook hangen: preventie is staatsbemoeienis, en: maak fout voedsel niet duurder, maar laat mensen met een ongezonde leefstijl meer zorgpremie betalen. „Dat was meteen de eerste reactie toen mijn afscheidsrede online kwam.”

„Sturen op menselijk gedrag, weten politici, is heel impopulair”

Waarom is dat verzet tegen ‘betutteling’ zo hardnekkig? „Ik heb het er weleens met een psychiater over gehad. Als je tegen mensen zegt: je denkt dat je zelf kiest, maar je hebt helemaal geen vrije wil, je wordt gestuurd door factoren die buiten jezelf liggen, dan is dat natuurlijk vreselijk deprimerend. Daar willen mensen gewoon niet aan. En sturen op menselijk gedrag, weten politici, is nu eenmaal heel impopulair.”

Juist nu overal programma’s draaien om de omgeving van kinderen gezonder te maken, bezuinigt het kabinet op preventie. „Ze zeggen: we zien de zorgkosten niet dalen, we zien nog steeds diabetes. Dat is zó simplistisch. Van der Burg trok twintig jaar uit voor de Aanpak Gezond Gewicht. Hij wist dat je het lang moet volhouden. Als je het nu afbreekt, moet je straks helemaal opnieuw beginnen.”

Maar de gratis schoolmaaltijden, die blijven toch? Jawel, zegt Seidell, maar het kwartje is nog niet gevallen dat dit dan ook gezónde maaltijden moeten zijn. „Er kwam geld toen in Rotterdam een jongetje in de klas flauwviel van de honger, en niet omdat zoveel kinderen in die wijken overgewicht hebben. De neiging is: vullen in plaats van voeden.”


Column | Beschavingsoorlog

Kunnen we daar zo lang mogelijk mee wachten, met die ‘beschavingsoorlog’ waar sommige mensen zo verlekkerd naar hinten? In Nederland lijken behalve NSC de andere coalitiepartijen er helemaal klaar voor, en ook in de Verenigde Staten kan het Trump en de zijnen niet snel genoeg gaan. Beschavingsoorlog? Het idee van de ‘botsende beschavingen’ van Samuel Huntington uit 1996, waarbij geen naties tegenover elkaar staan maar botsende culturen, ook binnen één natie. ‘The enemy from within.’

Eerst leek de wedstrijd Ajax-Maccabi Tel Aviv een Amsterdams probleem, toen werd het al snel een regeringsprobleem, inclusief de volle belofte van een kabinetsval, en ondertussen hadden Franse, Israëlische en Amerikaanse kranten er een kwestie van wereldproportie van gemaakt. Dat bedoel ik met ‘verlekkerd’: maak alles zo groot dat grootse woorden als ‘beschavingen’ en ‘botsing’ nog klein grut lijken, vergeleken met de zinderende werkelijkheid.

De afgelopen week stond ik voor zo’n dertig studenten in Den Haag, en een van hen, een jonge vrouw, in Amsterdam geboren, vroeg me wat ik nu precies vond van de ‘Amsterdamse gebeurtenissen’, ik vat het maar zo ondramatisch samen. Daarna ontspon zich met de hele zaal een gewone, en al even ondramatische vragenronde.

De volgende dag ging ik met een goede vriendin iets eten, en terwijl we elkaar maanden niet lijfelijk hadden ontmoet, ging ons eerste half uurtje heen met, weer, een bespreking van het tumult van de afgelopen week. Het grote voordeel van de vriendin is onder meer dat ze me nooit het gevoel geeft op eieren te moeten lopen. Trouwens, anders dan echte revolutionairen van zeer linkse of zeer rechtse snit zien we nauwelijks de schoonheid in van het breken van eieren om daar vervolgens kogelronde, revolutionaire omeletten van te kunnen maken.

Want dat is toch het idee: dat er van die gave omeletpunten zijn, die elk weer staan voor een andere, elkaar bestrijdende ‘beschaving’.

Tot slot van dit weekrapport: Zojuist naar de plaatselijke Lidl, waar drie stevige, Arabisch uitziende mannen met flinke baarden me bij de ingang stonden op te wachten. Ik was er klaar voor, maar niet voor deze scène: de een pakte de ander beet, en zoende hem woest op de mond. De derde keek verlekkerd toe – het was ‘verlekkerd’ op z’n zinnenstrelende best. Ik hoorde nog net dat ze Frans spraken, dus het waren geen stevige, Arabische mannen met baarden maar gewoon toeristen, zoals dat heet. Zo gemakkelijk vloeit dus de ene beschaving over in de ander.

Was er dan ophef om niks, de afgelopen tien dagen? Onzin, stilte was schandalig geweest. Maar politici die daar het begin van een beschavingsoorlog uit willen peuteren – dat is pas echt schandaleus.

Stephan Sanders schrijft elke maandag op deze plek een column.


Column | Wat komt er na het noodrechtdebacle?

Moet de rechtspraak zich verweren tegen de aantasting van de rechtsstaat? En zo ja, wanneer is dat precies aan de hand en welke vorm moet dat verweer krijgen? Of werkt de rechtspraak ‘gewoon’ door, terwijl intussen de (rechtse) politiek de rechtsstaat verder aantast? Oké, de druk lijkt van de ketel nu de machtsgreep van de PVV naar het noodrecht is mislukt. De smoes van een ‘gevoelde crisis’ heeft het terecht afgelegd tegen de rechtsstatelijke eis van een ‘dragende motivering’. De juridische criteria voor het tijdelijk buitenspel mogen zetten van de Staten Generaal zijn overeind gebleven, nog wel. Die luiden, samengevat: een acute, ernstige bedreiging van een ‘vitaal belang’ waarvoor normale wettelijke middelen ontoereikend zijn. En wel tijdens een crisis die voor iedereen onmiddellijk herkenbaar is.

Die ‘gevoelde asielcrisis’ bleek dus een doorsnee prioriteit die met ‘gewone’ spoed kon worden afgehandeld. Wat nu dan ook gebeurt, na maanden ophef, kletskoek en pseudo-machtsvertoon door minister Faber (PVV). De rechtsstaat overleefde deze operette-aanslag. Maar het is nu wachten op de volgende poging.

Wanneer de acute fase van die rechtsstatelijke crisis dan precies aanbreekt is een vraag die leeft in de trias politica – men voelt breed nattigheid. Ik merkte het eerder bij rechters in het oosten van het land die er een tweedagse opleiding mee afsloten. Deze week zit ik bij een gerechtsvergadering in de Randstad, ook over dit thema. De jaarlijkse vergadering van de ‘Praktizijns-Sociëteit’, van Amsterdamse advocaten behandelde vorige week de ‘staat van de rechtsstaat’ en de ‘fundamenten van de democratie’. En ik heb nog een uitnodiging voor een advocatentreffen over de rechtsstaat. ‘Is het tij nog te keren’ is de centrale vraag. Rechtspraak en rechtsstaat in radicaal rechtse tijden, hoe hoog zal de vloed komen en welke keuzes zijn er dan. Wie luidt dan de bel? Donkere tijden keren terug, dat is waar het nu over gaat.

Wordt het voor rechters en advocaten weer ‘wegkijken en doorwerken’, zoals tijdens de Duitse bezetting? Toen ‘erger voorkomen’ en ‘meeveren’ het excuus was. Eén negatief precedent uit die tijd doet nog steeds pijn. Het ontslag door de bezetter van Lodewijk Visser, de Joodse president van de Hoge Raad in november 1940. Alle raadsheren zwegen toen. Daarmee was de hoogste rechter in één keer z’n gezag kwijt, wat vervolgens nog decennia kostte om onder ogen te zien. Daar stond één positief precedent tegenover. In 1943 hield het Hof Leeuwarden een verdachte uit de wind met een opzettelijk lichte straf ‘om des gewetens wille’. En wel omdat de omstandigheden in Kamp Erica in Ommen ‘in strijd met de menselijkheid’ werden gevonden. Die rechters werden door de bezetter ontslagen.

Wanneer gaat het bij de Rechtspraak nu jeuken? Als het rechtse kabinet na de Macabi-rellen Nederlandse verdachten met een dubbel paspoort voortaan ‘denaturaliseert’ bij soortgelijke incidenten? En wel omdat het 2,5 miljoen Nederlanders met een migratie-achtergrond als ‘niet geintegreerd’ wenst te beschouwen en dus artikel 1 van de grondwet negeert? Of wanneer het kabinet, pak ‘m beet, senator Gom van Strien als Nationale Ombudsman benoemt, minister Marjolein Faber doorschuift naar de Raad van State als vice-president, Kamerlid Dion Graus NPO-voorzitter maakt en Kamerlid Gideon Markuszower voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak? Die dan prompt de pensioenleeftijd van ‘al die D66-rechters’ omlaag brengt, net als in Polen, zodat er ruimte komt voor rechters die wél betrouwbaar zijn? Waarna er tuchtrechtspraak wordt ingevoerd, vooral voor die rechters die al die ongewenste Europese regels toepassen?

Poolse rechters waren destijds (ook) niet voorbereid maar veroorzaakten wel snel publicitaire ophef, demonstreerden op straat en smeedden internationale coalities. Ze gingen vervolgens permanent op campagne ‘voor’ rechterlijke onafhankelijkheid, op markten, scholen en bij popfestivals.

Politieke actie dus, in combinatie met publiek lobbyen. Zie ik dat ‘onze’ toga’s ook doen? Van hen kennen we alleen acties in de vorm van papieren ‘manifesten’, meestal gericht tegen bezuinigingen, centralisatie, IT-projecten, uitkleden van de sociale rechtshulp of de samenvoeging van rechtbanken. Ik hoop maar dat onze magistraten achter de schermen alvast hun knopen tellen, bondgenoten zoeken, scenario’s bedenken, acties verzinnen en hun planning en organisatie op orde brengen. Voor als het misloopt.

Folkert Jensma is jurist en journalist en schrijft om de week op maandag.


Wat vindt NRC | Racistische kroegpraat in de ministerraad? Schoof moet openheid van zaken geven

Er was en is geen racisme in het kabinet. De zin werd vrijdagnacht eindeloos herhaald door premier Dick Schoof tegenover de bij het Catshuis verzamelde pers. Vervolgens kwamen de partijleiders van NSC, VVD, BBB en PVV één voor één naar buiten met dezelfde boodschap. Dat de enige bewindspersoon van Marokkaanse afkomst, Nora Achahbar van NSC, vrijdag aankondigde op te stappen stemde uiteraard heel treurig, klonk het, maar had niets te maken met grove, racistische of radicale woorden die eerder die week in de ministerraad zouden zijn gevallen. Wat er dan wel was voorgevallen kon of wilde niemand vertellen, want tja, de notulen van de ministerraad zijn niet openbaar, zo niet staatsgeheim. Iedereen wist wél heel erg zeker dat het „geen racisme” betrof. Want (all together now): er was en is geen racisme in het kabinet.

Nog niet eens zo lang geleden waren het de asielzoekers die verantwoordelijk werden gehouden voor een keur aan problemen waarmee Nederland kampt, tot aan de woningnood toe. Nu zijn Nederlanders met een migratieachtergrond de klos. Dit kabinet heeft nog vrijwel niets laten zien, behalve dan dat het in staat is om in korte tijd maatschappelijke onrust aan te wakkeren. Waren het in het verleden vooral partijen, organisaties of individuen die de polarisatie in de samenleving wisten op te porren, nu komt de polarisatie van bovenaf, rechtstreeks uit de ministerraad. In landen als Israël of Hongarije is dat misschien normaal, maar in Nederland is dat nieuw en verontrustend. Het maakt deze kabinetscrisis ook anders dan eerdere crises. Het betreft hier geen hoogoplopend meningsverschil over belastingplannen of andere beleidskwesties. Dit raakt aan het fundamentele recht dat elke inwoner van dit land heeft om er te zijn, zonder zich zorgen te hoeven maken over zaken als achtergrond of huidskleur.

Lees ook

Niet sussen, maar juist een flinke schep erbovenop: het kabinet-Schoof kiest voor polarisatie

Premier Dick Schoof afgelopen woensdag in de Tweede Kamer tijdens het debat over de rellen in Amsterdam.

Achahbar, in het kabinet verantwoordelijk voor het afwikkelen van de Toeslagenaffaire, verklaarde dat ze opstapt vanwege „de polariserende omgangsvormen van de afgelopen weken”. Over racisme zei ze niets, ze beschuldigde niemand direct en slaagde er zelfs in om een goed pleidooi te houden over verbinding en menselijkheid. Maar de context van haar vertrek laat niets aan de verbeelding over. Het was Schoof zelf die afgelopen maandag met ogenschijnlijk gemak een complete bevolkingsgroep in verband bracht met het geweld tegen Maccabi-supporters. Nederland had „een integratieprobleem”. Later was het allemaal toch weer niet zo bedoeld, maar het kwaad was al geschied. Andere bewindslieden deden ook, in de volle openbaarheid, uitspraken die allesbehalve verbindend waren, en voor mensen met een migratieachtergrond nodeloos kwetsend. Problemen moeten kunnen worden benoemd, klonk het steeds weer in het Kamerdebat afgelopen week. Alsof er twintig jaar lang geen kwaad woord is gezegd over moslims, maar het nu toch echt een keer moet.

En dat was dat dus alleen al vóór de schermen. Daarachter, in de ministersploeg, zouden racistische uitspraken zijn gedaan. Wat er precies is gezegd, is voor buitenstaanders lastig te verifiëren, en de notulen zelf zijn inderdaad staatsgeheim, maar het staat Schoof vrij om, binnen de grenzen van wat wettelijk is toegestaan, te vertellen wat er zoal besproken is in de ministerraad. Sterker nog: dat doet de premier elke vrijdag op zijn wekelijkse persconferentie ná de ministerraad. Zonder verdere uitleg stelt Schoofs eindeloze mantra dat er geen racisme was en is in het kabinet allesbehalve gerust. Het klinkt zelfs verdacht.

Lees ook

Dick Schoof kan weer verder met zijn kabinet: met een gedeukt imago, dat wel

Premier Dick Schoof tijdens zijn persconferentie over de afgewende kabinetscrisis , na het vertrek van staatssecretaris Nora Achahbar.

Daar komt bij dat Schoof met zijn vijftienvoudige ontkenning zich opwerpt als de scheidsrechter die bepaalt wat wel of niet racistisch is, zonder de ontvanger van kwetsende teksten hierbij te betrekken. Schoof, die het graag heeft over wat je als burger allemaal zoal kunt ‘ervaren’, tot aan een asielcrisis toe, weet als het om racisme gaat opeens zeker dat de ervaring van Achahbar niet ter zake doet. Er was en is geen racisme in het kabinet. Als Achahbar hier anders over denkt „zult u dat ook haar zelf moeten vragen”, zei Schoof. Het zelf nemen van verantwoordelijkheid zit nog niet in het dna van deze premier. Nu kabinet en coalitiepartijen, inclusief partijen die jarenlang op hoge toon transparantie eisten over van alles en nog wat, een omerta zijn overeengekomen, is het aan de Tweede Kamer om te achterhalen of er racistische kroegpraat klonk in de ministerraad, of dat zaken verkeerd zijn begrepen of uit hun verband zijn gerukt.


De vader nam zijn volwassen zoons mee naar het huis van zijn ex. Toen werd het vechten

De zaak

Een familieaangelegenheid in de rechtbank van Lelystad. Een vader van 58 en zijn twee zoons van 22 en 24 staan terecht voor verschillende geweldplegingen in 2023. Het eerste incident gebeurde op een motorcrossevenement. Daar zou Tom ten H. (24) een oudere man hebben toegetakeld. De rechter leest voor uit de verklaring van het slachtoffer. „Tom pakte mij vast en bewoog zijn vuist met kracht in mijn richting. Mijn bril vloog van hoofd. Ik kreeg hevige bonkende pijn. Ik viel achterover met hoofd tegen nooduitgang. Tom raakte me nog met zijn been.”

Tom, die op het evenement aan het werk was als monteur, wil nuanceren wat er is gebeurd. „Het was meer een duw-klap-idee.”

Volgens de rechter bagatelliseert Tom wat hij heeft gedaan– een getuige beschreef het als „een bewuste aanslag”.

De geweldplegingen van de gezinsleden hebben veel levens beïnvloed. Het slachtoffer dat op het motorcrossevenement werd gemaakt, laat zijn advocaat een verklaring voorlezen. „Ik wil stem geven aan de pijn en het leed dat me is aangedaan. Simpele dingen die vanzelfsprekend waren, zijn nu een bron van angst en onzekerheid. In ons dorp voel ik me niet safe.”

Het tweede geweldsincident draait om de drie gezinsleden. Ook hierin is de lezing van de rechter anders dan die van de verdachten.

Volgens vader Henty begon het zo: die dag was hij met zijn ex-partner meegeweest naar het ziekenhuis. Zij moest een chemokuur ondergaan. In de auto terug hadden ze een „woordenwisseling” – Henty gaat niet in op de details. Hij zet zijn ex aan het einde van de dag bij haar huis af en gaat later op de avond nog poolshoogte nemen. Henty beschrijft hoe hij dan achter het raam zijn zoontje van elf dat hij met zijn ex heeft, ziet wegduiken. De deur blijft dicht. „Toen heb ik door de brievenbus geroepen: ‘Doe even open, ik ben het’. Net toen ik weg wilde gaan kwam er een groepje jongens aan, ook de oudste zoon van mijn ex. Die begonnen te schreeuwen en te schelden. Ik zei: ‘Ik kom niet om te vechten maar om te kijken hoe het met je moeder gaat.’” Henty vertrekt, maar gaat opnieuw naar het huis, uit „bezorgdheid” om zijn zoon van elf. Hij neemt zijn volwassen zoons mee.

Waarom, wil de rechter weten.

Henty: „Weet ik niet eigenlijk.”

Rechter: „Dacht u: misschien wordt het wel vechten?”

Henty schudt van nee.

Het loopt uit op een confrontatie in de nieuwbouwwijk. Henty, Tom en Hendrik ten H. gaan achter de jongens aan. Het jongste slachtoffer is vijftien. Iemand loopt een schedelbreuk op, een andere een gekneusde kaak en een gekneusde rug.

Een moeder vertelt over de gevolgen voor haar zoon, die werd toegetakeld, en nu een groot deel van de dag in bed ligt en bang is.

De gezinsleden stellen zich enigszins schuldbewust op

De drie verdachte gezinsleden hebben met elkaar gemeen dat ze zich enigszins schuldbewust opstellen. Ze reageren beleefd op vragen. Ze vinden het in de woorden van Tom „helemaal niet leuk” en „echt heel erg” wat er is gebeurd. Anderzijds menen ze dat de rechter het voor een deel bij het verkeerde eind heeft: zo erg als de getuigen het schetsen, was het niet.

Als Hendrik wordt ondervraagd over een derde geweldsincident – hij mishandelde de nieuwe vriend van zijn ex op een feestje, zegt hij dat er „zeker niet” zo hard aan toe is gegaan als een getuige omschreef. In het publiek zorgt die houding voor ergernis en tranen. Het verhaal van Henty over de aanleiding van de grote vechtpartij in de nieuwbouwwijk roept veel vragen op die niet worden beantwoord. „Waarom dook zijn zoontje nou weg toen hij aankwam”, zegt iemand.

Het oordeel

In de rechtbank draait het niet om wie begon. Wel over wie de wet heeft overtreden. Vader Henty, die al eens is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf, heeft zich volgens de rechter schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. „Van hem had als oudste volwassen man verstand en zelfbeheersing verwacht mogen worden, maar hij heeft juist zijn zoons bij het door hem aangegane conflict betrokken en heeft zich afgereageerd op nog erg jonge slachtoffers.” Hij krijgt een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van voorarrest. Hiervan worden 101 dagen voorwaardelijk opgelegd, die pas hoeven te worden uitgezeten als hij opnieuw een strafbaar feit pleegt. Hij krijgt ook een taakstraf van 80 uur.

Hendrik heeft zich volgens de rechtbank schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en aan een mishandeling. Bij de twee feiten gaat het om zinloos geweld, zegt de rechter. Hendrik heeft geen geschiedenis van geweldsmisdrijven. Hij krijgt een taakstraf van 200 uur.

Tom wordt het zwaarst gestraft, vanwege de ernst van het geweld dat hij pleegde. Hij heeft zich naast openlijke geweldpleging en mishandeling ook schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij krijgt 18 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. Dat is veel minder dan de eis van 4,5 jaar. „De verdachte is vanaf mei 2023 hard met zichzelf aan de slag is gegaan”, constateert de rechter. „Verdachte is sinds die tijd ook niet meer de fout ingegaan.”