Opinie | Hoe kom je over de heuvel van hysterie heen bij stadsvergroening

Tot zo’n honderd jaar geleden waren straten simpelweg de ruimte tussen gebouwen – plekken voor handel, ontmoeting, spel en vervoer. Maar nu is die ruimte vooral ingericht voor het laten doorstromen en stallen van auto’s en bepalen verkeerskundigen ons straatbeeld.

Die manier van denken wringt met de ruimte die andere weggebruikers nodig hebben. Vooral in woonwijken is het aantal auto’s gestaag gegroeid en blijft er steeds minder openbare ruimte over voor belangrijke doelen zoals speelplekken, groen, schaduwrijke rustplekken en sport en beweging. Daarom lezen we in bijna alle recente mobiliteits- en omgevingsvisies, zeker in stedelijk gebied, dat er meer ruimte op straat moet zijn voor kinderen en ouderen, voor gezondheid en inclusiviteit, en voor klimaatadaptatie. Meestal betekent dat: minder auto’s, meer groen, gereguleerd parkeren of een lagere maximumsnelheid.

Logisch dat zulke keuzes niet altijd zonder discussie verlopen. Maar het gesprek over de straat is gepolariseerd en luide weerstand domineert het debat. Gratis parkeerplekken worden gezien als ‘verworven rechten’, een afsluiting voor doorgaand autoverkeer betekent ‘het einde van de middenstand’, en het verlagen van de maximumsnelheid ‘gaat in tegen individuele vrijheden’. Die toon verlamt ons.

Deze dynamiek kunnen we omschrijven als de ‘heuvel van hysterie’. Bij een controversiële maatregel horen en lezen we vooral over mensen die het er niet mee eens zijn – steeds luider naarmate het moment van invoering dichterbij komt. Ná invoering blijken veel zorgen ongegrond en ontstaat een rustiger gesprek over de nieuwe situatie en wat eventueel nog beter kan. Studies tonen dat na verloop van tijd veel mensen niet meer terug willen naar de oude situatie: we blijken vooral de luide minderheid gehoord te hebben. De stille meerderheid zagen we over het hoofd.

Meerderheid denkt dat hij minderheid is

Deze dynamiek is gekoppeld aan een fenomeen dat bekend staat als pluralistic ignorance: mensen schatten de mening van anderen vaak niet goed in. Bij bepaalde onderwerpen denkt daarom een meerderheid ten onrechte dat ze een minderheid is, en andersom. Studies vonden dit soort pluralistic ignorance bij controversiële onderwerpen zoals klimaatbeleid of rassenscheiding in de VS. Bij tal van andere onderwerpen zien we sterke signalen van een heuvel van hysterie; rookverbod in de trein en restaurants, vuurwerkverbod, en de discussie over Zwarte Piet.

En dus ook als het over de straat gaat. Recent onderzoek liet voor verschillende landen zien dat een grote meerderheid voorstander is van meer ruimte voor groen, ontmoeten en spelen in steden, ten koste van de auto. Maar zij dénken dat de meeste anderen daar behoudender in zijn. Je hoort en leest immers vooral de mensen die willen dat het blijft zoals het is.

Angst voor verandering zou niet tot stilstand mogen leiden, we moeten samen voorwaarts. Verschillende Nederlandse steden werken aan straten die niet verdelen maar verbinden. Hoe doen zij dat?

Het gesprek over de straat is gepolariseerd en luide weerstand domineert het debat

Allereerst verbreden zij het gesprek. Als je mensen vraagt waar ze na een herinrichting van de straat hun auto willen parkeren, zullen volgens de Groningse wethouder Philip Broeksma (Verkeer, GroenLinks) de meesten antwoorden: voor mijn deur, graag. Maar als je ze vraagt wat voor hen de ideale straat is, krijg je hele andere antwoorden. Na meer groen, meer speelruimte en ontmoetingsruimte komt het parkeren nog net in de top tien terecht.

Daarnaast werken steden aan het in beeld brengen van de stille meerderheid. Van al die mensen die niet naar inspraakavonden over parkeren komen. Zo voerde Amsterdam een burgerraadpleging uit om alle dilemma’s van een representatieve steekproef van de samenleving in beeld te brengen. Amsterdammers blijken veilig verkeer, snel ov, meer groen en veilige buitenspeelruimte voor hun kinderen het belangrijkst te vinden. En makkelijk met de auto naar het centrum komen, dat op zijn mínst!

Gesprek zelf doet al goed

Waar deze twee strategieën een route om de heuvel van hysterie zoeken, gaat een derde die te lijf in kleine stapjes met straatexperimenten: (vaak tijdelijke) veranderingen van de inrichting of het gebruik van een straat, zodat samen met bewoners onderzocht kan worden hoe een verandering werkt. In de Amersfoort bijvoorbeeld bood wethouder Tyas Bijlholt (Verkeer, D66) bewoners de kans om een parkeerplaats tijdelijk anders in te richten met een zogeheten ruimtemaker van de gemeente: een vlonder met bankjes ter grootte van één parkeerplaats. Dat idee, ook al eerder ingezet in Rotterdam en Den Haag (met fietsparkeerplaatsen erop) leidde in beide straten tot meer draagvlak om de straat permanent te vergroenen.

Een snel groeiend aantal steden zet inmiddels deze ruimtemakers in. In Nijmegen worden er tien over de stad verdeeld voor telkens een jaar. 35 straten deden een aanvraag en moest daarvoor al met elkaar in gesprek om draagvlak aan te tonen. Bij de officiële opening zei wethouder Cilia Daemen (Mobiliteit, GroenLinks) dat dat gesprek alleen al zorgt voor meer verbinding en een fijnere buurt.

Dat onze straten en onze mobiliteit moeten veranderen, staat nauwelijks nog ter discussie. Maar als we daarbij niet het gesprek veranderen, lopen we vast in goede bedoelingen. De voorbeelden laten zien dat de we anders met de heuvel van hysterie om kunnen gaan. En van ervaringen in steden als Groningen, Gent, Pontevedra, Ljubljana en Parijs leren we dat dat zelfs kan leiden tot winst bij de verkiezingen.


De VS legden in 1945 Japanse steden in de as, terwijl ze dat bij de nazi’s niet deden. Waarom was dat?

Een complete stad platbombarderen? Onbeschaafd – en ineffectief bovendien. Dat vonden de Amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog van de strategie die de Britse luchtmacht hanteerde voor haar aanvallen op nazi-Duitsland. De Royal Air Force legde met tapijtbombardementen hele steden in de as, terwijl de Army Air Force van de Verenigde Staten met precisie-missies industrie en infrastructuur op de korrel nam.

De Amerikanen lieten deze strategie varen toen ze in het voorjaar van 1945 hun bommenwerpers richting Japan dirigeerden. In zes maanden tijd veranderden B-29’s de helft van het Japanse stedelijke gebied in een smeulende puinhoop, met de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki als huiveringwekkend crescendo van de campagne.

Over het waarom achter deze beslissing schreef de Britse historicus Richard Overy het boeiende Regen van verwoesting. De bombardementen op Japan, 1945. Overy is een autoriteit op het gebied van de Tweede Wereldoorlog – en dan met name de luchtoorlog – waarover hij meer dan dertig titels publiceerde. Zijn nieuwste boek is geen uitputtende beschrijving, missie voor missie, van de Amerikaanse campagne tegen Japan, maar een scherpe analyse van de denkprocessen die de Amerikanen tot hun strategie brachten. Hij beantwoordt ook de vraag wat alle verwoesting uiteindelijk bijdroeg aan het besluit van de Japanners „de oorlog te beëindigen” (het woord capitulatie weigerden ze in de mond te nemen).

Overy laat zien dat de Amerikanen begin 1945 bijzonder gefrustreerd waren over de resultaten van hun luchtaanvallen op Japan. Precisiebombardementen berokkenden de industrie nauwelijks schade – mede omdat die niet zo geconcentreerd was als in Duitsland, maar meer verspreid over kleinere bedrijven door de hele stad. Ondertussen realiseerden planners zich dat die Japanse steden grotendeels uit houten gebouwen bestonden. Brandbommen zouden hier een nog vernietigender effect hebben dan in Duitsland.

Brandbomaanval

Generaal Curtis LeMay – de commandant van XX Bomber Command, de eenheid die vanaf eilanden in de Stille Oceaan aanvallen op Japan uitvoerde – besloot daarom een brandbomaanval uit te voeren op Tokio. Op 9 maart 1945 zetten 334 bommenwerpers koers naar de Japanse hoofdstad.

Daar wierpen ze 1665 ton brandbommen af, met vernietigend effect. Binnen een mum van tijd ontstonden er honderden branden. Het vuur werd voortgedreven door een wind die kracht 10 bereikte. „De vuurzee bewoog zich in de vorm van een zuil met de wind mee en verteerde al het brandbare wat hij op zijn weg tegenkwam”, schrijft Overy. „Vrouwen die wegvluchtten met hun baby’s gebonden op hun rug merkten te laat dat hun zuigelingen levend verbrandden.” De schade van de aanval was enorm. Ongeveer 100.000 mensen kwamen om het leven (ter vergelijking: het beruchte bombardement op Dresden op 14 februari 1945 had 25.000 levens geëist), 267.000 gebouwen waren verwoest en een miljoen mensen waren dakloos geworden. LeMay was tevreden over dit resultaat. „Ik heb het gevoel dat het binnen de mogelijkheden van dit legeronderdeel ligt om het Japanse vermogen tot oorlogsvoering te vernietigen.”

Hier ligt een belangrijke verklaring voor het feit dat de Amerikanen deze nieuwe strategie omarmden, schrijft Overy. LeMay en andere hoge officieren wilden dat de luchtmacht na de oorlog een apart krijgsmachtonderdeel zou worden. Nu behoorde ze nog tot het leger. Als het lukte Japan op de knieën te dwingen zonder dat daarvoor een bloedige invasie nodig was, dan zou de luchtmacht daarmee haar onafhankelijke bestaansrecht hebben afgedwongen. Na Tokio kreeg daarom de rest van Japan eenzelfde behandeling.

Wraak was een tweede reden dat de Amerikanen Japanse steden wilden vernietigen. De Japanners hadden onverhoeds Pearl Harbor aangevallen en gedroegen zich bijzonder wreed tegenover Amerikaanse krijgsgevangenen. Ze werden daarom in de Amerikaanse pers regelmatig op racistische, ontmenselijkende wijze neergezet. Een hoge luchtmachtofficier vatte het sentiment over de vijand aldus samen: „Niemand heeft hier het gevoel dat we de Jappen – mannen, vrouwen, kinderen – moeten sparen: gas, brand, wat dan ook om een geheel ras uit te roeien.”

Naar buiten toe bleef de luchtmacht doen alsof er aan de strategie van precisiebombardementen niks veranderd was. Alleen ging het nu om „uiterst accurate aanvallen” met brandbommen – alsof het effect daarvan zich beperkte tot de plek waarboven ze waren afgeworpen.

Nu deze Rubicon was overschreden, was het voor de Amerikanen en minder grote stap om in augustus tot tweemaal toe een atoombom af te werpen boven een Japanse stad. De wens om de oorlog zo snel mogelijk te beëindigen met zo min mogelijk Amerikaanse slachtoffers maakte dat er eigenlijk nooit serieus overwogen is de bom niet te gebruiken.

‘Militaire doelwitten’

Overy moet niets hebben van de theorie dat de VS hun atoomwapens vooral inzetten om Stalin angst aan te jagen. „Intimidatie van de Sovjetleiders werd hoogstens als een mooie bijkomstigheid gezien, maar het was niet de reden dat de bom was ontwikkeld of dat [stafchef] Marshall zijn fiat aan de militaire operatie had gegeven.”

Marshall benadrukte in zijn orders opvallend genoeg dat de bommen tegen „ondubbelzinnig militaire doelwitten” moesten worden gebruikt, terwijl er toch echt hele steden als doel waren aangewezen. President Truman zei hier later over: „Ik heb de minister van Oorlog gezegd de bom zo te gebruiken dat militaire doelen, soldaten en matrozen het mikpunt zijn, niet vrouwen en kinderen.”

Opportune zelfmisleiding, of gebrek aan begrip over de werking van de bom? Overy komt er niet uit, maar concludeert wel dat ook bij de brandbomaanvallen verhullend militair jargon werd gebruikt, terwijl het volkomen duidelijk was dat de vlammen geen onderscheid maakten tussen militairen en burgers.

De bommen op Hiroshima en Nagasaki kostten samen tussen de 150.000 en 250.000 mensen het leven. Keizer Hirohito kondigde op 15 augustus 1945 de capitulatie aan – of het ‘Heilige Besluit’, zoals de Japanners het zelf noemden.

Volgens Overy leidden de atoomaanvallen – of de eerdere brandbom- bombardementen – niet direct tot deze overgave. Ze waren onderdeel van een beslisproces van de Japanse leiding waarin tal van factoren een rol speelden, waaronder de recente oorlogsverklaring van de Sovjet-Unie. De grootste angst in Tokio was volgens Overy dat de bommen en de maritieme blokkade van de Japanse eilanden „een revolutionaire crisis zouden ontketenen” die het hele staatsbestel zou vernietigen, zoals dat in 1917 en Rusland en in 1918 in Duitsland was gebeurd.

Lees ook

‘Hiroshima mon amour’ toont nog steeds dat het leed van een kernbom niet te bevatten is

De twee hoofdrolspelers in ‘Hiroshima mon amour’:  een Japanse architect en een Franse actrice.

In zijn nawoord stelt Overy dat de bombardementen op Japan op geen enkele wijze proportioneel waren. Toch vonden ze plaats – en werden ze zelfs noodzakelijk geacht. Dat kwam omdat er sprake was van „stapsgewijze geweldsescalatie” en de „ontwikkeling van een relatieve moraal” die de legitimering mogelijk maakte voor deze meedogenloze aanvallen op burgers.

Dat inzicht is anno 2025, tachtig jaar na het einde van Tweede Wereldoorlog, helaas nog steeds van belang.


Tv-recensie | In barre tijden even afleiding zoeken, in een moeras vol niemendalletjes

Of de gamejournalist van de krant – trots ontkabeld, irritant luidruchtig erover – een dag of twee zou willen Zappen? Ik ben sceptisch. Er wacht in de warme en gemoedelijke schoot van YouTube nog een fijne video van een basgitaarleraar die bedachtzaam een nummer van de band New Model Army analyseert. Op structuur, melodieën, rare songwriterkwinkslagen die mij nooit zouden zijn opgevallen. Degelijke afleiding in barre tijden, ver van de politiek, betrouwbaar en onderhoudend.

Maar vooruit: voor vanavond verlaat ik dit veilige land en betreed het moeras, vol niemendalletjes over vaders die hun drielingen niet uit elkaar kunnen houden, en Limburgse au pairs die het énig vinden dat die Amerikaanse ouders de kleding van hun drie kinderen militant op elkaar afstemmen.

Afleiding? Dan kan ik maar beter niet letten op het verhaal van de zwarte, biseksuele au pair Aron, die met één blik wordt afgekeurd door het paternalistische hoofd van zijn gewezen familie in San Diego. „Ik had meer een meisje in gedachte”, zegt de vader. Pijnlijk. De aflevering poogt eraan voorbij te vliegen – dit hóórt lekkere vakantietelevisie te zijn, het moet „een avontuur” blijven – maar het blijft door mijn hoofd spoken.

Terschellingse duinen

Goed. Afleiding. Waar vind ik die dan wel?

Oerol! Goed, Cornald Maas is wat meer gerimpeld en gebruind dan mijn basleraar, maar de vibe is hetzelfde. Kunst, diepgang.

Zijn tafel staat middenin het lange gras van de Terschellingse duinen. Het publiek ligt uitgeput in het zand. Het is altijd lang, zo’n festival, vermoeiend, warm, elke sensatie lijkt verhoogd en dan platgeslagen – die zintuigelijke herinnering schiet ineens door mijn lichaam. Ze hebben het ook over zintuigen, Cornald, zijn gasten en zijn verslaggever, Carolien Borgers. Carolien heeft zich in een vacuümpak laten gieten. „Als ik had geweten dat er ergens een eiland was waar je vacuüm gezogen kon worden, dan was ik al lang op de boot gesprongen”, zegt schrijver Michel van Egmond.

Over zijn boek wil hij het niet hebben. Ook al dringt Cornald aan. „Het gaat over een schrijver die op zoek is naar een onderwerp om over te schrijven. Dat nu eens een keer niet over sport gaat.” Waar hij en zijn partner, journalist Antoinnette Scheulderman (die weigerde te verschijnen zonder haar hond Dizzy), wel iets over los willen laten is de theatervoorstelling die ze gezien hebben. Het gaat over een theatermaker die een dakloze wil helpen door theater te maken.

Van Egmond en Scheulderman hebben allebei ook weleens iets gemaakt of gedaan om iemand in nood te helpen. Soms gaat dat goed, vertellen ze. Soms niet. „Misschien willen sommige mensen wel gewoon een huis en geld zonder daarvoor iets te doen”, overpeinst Scheulderman, maar nuanceert snel dat helpen misschien gewoon bedoeld is voor professionals. Ja, oké.

In dat half uurtje Opium op Oerol (AvroTros) waan ik me even in een andere wereld. Een plek waar we heerlijk kunnen doorbabbelen over kunst, zonder na te denken over dreigende oorlog, censuur, bezuiniging.

Die gedachte sleurt me de afleiding uit.

Ik zap van Terschelling naar Vlieland, waar Andere Tijden spreekt met ‘tankers’. Dat zijn tankbestuurders, die in 2011 met weemoed een begrafenis hielden voor de wegbezuinigde Nederlandse tanks. „Heel Nederlandse reflex, de dreiging van Rusland was weg”, zucht generaal-majoor Harm de Jong.

De tankers praten veel over jongensdromen, de verslaggevers bestoken hun met soms plagerig seksueel-getinte vragen – „Wat trekt u zo aan in tanks?” vraagt de één. „Dat klinkt bijna als een ontmaagding”, zegt de ander, na een poëtische omschrijving van hoe het is, als je voor de eerste keer een kogel mag afvuren met de tank.

Ze mijmeren nostalgisch door, de tankers. Wat een mooi wapentuig. De geur! Maar over oorlog nadenken, dat doen ze liever niet. Een tank is voor hen afleiding. Voormalige tanker Gerrit Buurman wilde actie, niet oorlog, zegt hij. „Kijk naar Oekraïne.” Wat is het nut, mompelt hij. Wat is het nut?

Ineens snak ik naar mijn basleraar.


Wat vindt NRC | Maak het eenvoudiger klimaatvriendelijk te zijn voor mensen – jong én oud

Slecht nieuws voor het klimaat: terwijl hun kennis over duurzaamheid is toegenomen, leidt dit bij jongeren niet tot het maken van meer duurzame keuzes. Sterker nog: het gedrag van jongeren was in 2024 minder duurzaam dan in de jaren daarvoor. Ze maken zich ook minder zorgen om het klimaat dan een paar jaar geleden.

Dit bleek vorige week uit een onderzoek van Ipsos I&O onder Nederlanders van achttien jaar en ouder. De afname van bezorgdheid over het milieu is het grootst binnen de jongste groep, jongeren van 18 tot 24 jaar. In 2019 gaf 71 procent van deze leeftijdsgroep aan zich zorgen te maken over het klimaat. In 2025 ligt dat percentage op 66 procent, nog altijd relatief hoog. In Nederland maakt ongeveer 61 procent van alle mensen zich zorgen om het klimaat.

Actuele kwesties als de oorlog in Gaza en de wooncrisis bezorgden jongeren meer hoofdbrekens dan de verandering van het klimaat. Pas toen de enquêteurs doorvroegen, kwam het klimaat als onderwerp naar boven.

Bij veel jongeren bestaat het idee dat het weinig uithaalt wat zij als individu doen of laten. Wat ook niet meehelpt, is dat de mogelijk rampzalige gevolgen van klimaatverandering zich niet vandaag of morgen openbaren, zoals de wooncrisis nu al velen treft, maar pas over jaren of decennia. Voor jonge mensen, die aan het begin staan van een zelfstandig leven en eindelijk dingen kunnen doen waarnaar ze al lang uitkijken, is het koppelen van kennis over duurzaamheid aan duurzaam gedrag dan niet eenvoudig.

Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau bleek eerder al dat mensen met een hbo- of wo-opleiding minder duurzaam gedrag vertonen dan de rest van Nederland, terwijl zij juist beter weten welke gevaren er met klimaatverandering gemoeid zijn. Zo openbaart zich de paradox dat Nederlanders die zich realiseren dat het slecht gaat met het klimaat (hogeropgeleiden) en Nederlanders die het meeste last gaan hebben van die klimaatverandering (jongeren) er niet toe overgaan hun gedrag aan te passen.

Dat zou een reden kunnen zijn om smalend te concluderen dat verbaal beleden engagement met klimaat niet veel meer is dan hypocrisie, maar die gevolgtrekking gaat te kort door de bocht. De maatschappij is zo ingericht dat het niet eenvoudig is om klimaatvriendelijke keuzes te maken.

Het is dan ook goed dat gemeentes reclames gaan verbieden voor activiteiten waaraan fossiele brandstoffen te pas komen. Reclames voor roken zijn ook uit de openbare ruimte verdwenen, terwijl het mensen nog steeds vrijstaat een sigaret op te steken. Zo is het ook met reclames van reisbureaus: de burger wordt niet beperkt in zijn keuzes, maar krijgt ook niet de hele tijd aanbiedingen te zien om voor een appel en een ei naar de zon te vliegen.

Wat betreft dat laatste: op deze plaats is al eerder betoogd dat in Europa belasting op kerosine moet worden geheven, net als op andere brandstoffen. Als het al niet is om vliegen te ontmoedigen, dan in ieder geval om de kosten die gemoeid gaan met klimaatverandering bij een vlucht in te prijzen. Ook moet haast worden gemaakt met de aanleg van betrouwbare en betaalbare internationale treinverbindingen.

Dit zijn allemaal maatregelen die het voor de Nederlander – jong, maar ook oud – makkelijker maken om klimaatvriendelijk gedrag te vertonen. Uiteindelijk blijft dit een individuele keuze van iedere burger: welke praktische consequenties verbind ik aan mijn overtuigingen?


Column | Pizza’s in het Pentagon

Als kind al had ik een hekel aan het woord troost. Dat stond in achtjarigenjargon gelijk aan ‘troostprijs’ en als je íéts niet moest winnen was het dat. Beter roemloos verliezen dan met hangende schouders een doos goedkope viltstiften in ontvangst nemen omdat je kleurplaat nét niet mooi genoeg was. Getroost worden impliceerde dat je zielig was – en zielig wil niemand zijn.

Schoorvoetend bezocht ik zaterdag dan ook Het Vergeten Troostlied in Amsterdam-Noord, een muziektheatervoorstelling bij mij om de hoek, over oorlog en veerkracht. Door de jaren heen had ik de felgekleurde putdeksels in de buurt wel gezien, ter herinnering aan het geallieerde bombardement op de Fokkerfabriek. Er werd oorlogsmaterieel voor de Duitsers gemaakt, en dus was de plek doelwit voor Amerikaanse bommenwerpers. Maar pas nu, in muzikale optocht door de buurt, hoorde ik het precieze verhaal.

Het zicht was slecht, 17 juli 1943, de piloten waren onervaren en de fabriekshal ging schuil onder een nepwoonwijk. En dus misten alle bommen hun doel. 185 buurtbewoners kwamen om: bij de bakker, in de wachtkamer van de huisarts, thuis op de bank. „De verwoesting moet ontzettend zijn, hele straten liggen in puin”, schreef Anne Frank in haar dagboek. „Je hoort van kinderen die verloren in de smeulende ruïnes naar hun dode ouders zoeken. Rillingen krijg ik als ik nog aan het doffe, dreunende gerommel in de verte denk.”

Friendly fire was de conclusie. Alsof een luchtaanval óóit vriendelijk is voor de getroffenen. Gedood worden door je eigen kant: de ultieme troostprijs.

Oorlogsretoriek is bij uitstek geschikt om te verdraaien, te vergoelijken. Mislukt bombardement wordt vriendschappelijk vuur, aanval wordt verdediging. „Israël heeft het recht zich te verdedigen”, zei Von der Leyen dit weekend tegen Netanyahu. Maar de aanval op Iran voldeed niet aan die voorwaarden. Of zoals strafrechtonderzoeker Marieke de Hoon in NRC al zei: „Er zijn geen aanwijzingen dat Iran zijn raketten al klaar had staan om op Israël af te vuren of dat een aanval anderszins aanstaande was.”

Verhullende taal, twijfelachtige loyaliteit – waarop kan een mens nog vertrouwen in tijden van oorlog? Op pizza’s, zo blijkt. Een uur voordat de eerste Israëlische bommen vielen op Teheran, toonde de roemruchte Pentagon Pizza Index zich weer onfeilbaar. Die houdt in dat het aantal pizzabestellingen rond het Pentagon significant toeneemt als er militaire operaties op handen zijn. De theorie kwam op in 1991, bij Operation Desert Storm. Domino’s Pizza kon de bestellingen nauwelijks bijbenen, vlak voor het Amerikaanse offensief om Koeweit te bevrijden van Irak. In de nacht van 15 januari 1991 werden 101 pizza’s bij het Pentagon bezorgd, 55 bij het Witte Huis. Troostvoer voor militaire overwerkers,

Terug naar Noord. Vooral de verhalen van nieuwe buurtbewoners maakten de voorstelling indrukwekkend. Anastasia uit Oekraïne, die als fotografe nog vaak terugreist naar het front. Hakan, politiek vluchteling uit Turkije, die zijn depressie overwon door Nederlands te leren. Samen met de Oeigoerse operasopraan Augul en bas Ebrahim uit Iran zongen ze, ieder in hun eigen taal, woorden van troost.

Het publiek haakte aan en langzaam ontstond een steeds groter koor, tot we zelfs de meeuwen op de achtergrond wisten te overstemmen. Nog iets harder en we zouden ook de grootste bommenwerpers het zwijgen opleggen.

Opeens voelde troost niet zielig meer maar krachtig.

Gemma Venhuizen is biologieredacteur en doet elke woensdag ergens vanuit Nederland verslag.


Pixars nieuwste animatiefilm ‘Elio’ is een doldwaas ruimte-avontuur met klonen, lava-aanvallen en vloeibare supercomputers

Aan extreem knuffelbaar vormgegeven wezentjes geen gebrek in Elio, de nieuwe Pixar-animatiefilm (Toy Story, Finding Nemo). Het verhaal begint op aarde, op een ruimtebasis, maar speelt zich voor een groot deel af in het ‘Communiversum’ – een zuurstokkleurige bubbel in de ruimte waar vertegenwoordigers uit alle uithoeken van het heelal samenkomen om „kennis, innovatie en recepten” te delen. De Pixar-animatoren hebben zich volledig uitgeleefd in het verzinnen van de origineelste creaturen, van OOOOO, een vloeibare supercomputer die eruitziet als een belletje en intergalactische spraaktechnologie uitdeelt, tot Glordon, een larve-achtig monstertje met een eindeloze hoeveelheid tanden en een vuurvaste huid.

Gefascineerd kijk je naar alle details van alle computergeanimeerde personages, zoals de reflecties in de pupillen van de 11-jarige hoofdpersoon, Elio. Maar juist door de buitengewone vormgeving valt soms extra op dat het scenario niet altijd het hoge niveau haalt dat je verwacht bij films van Pixar of moederbedrijf Disney.

Een wereld waar alles kan

Elio droomt ervan ontvoerd te worden door buitenaardse wezens. Hij heeft het gevoel dat niemand op aarde op hem zit te wachten. Zijn ouders zijn overleden, zijn tante Olga lijkt alleen maar stress van hem te krijgen en vrienden heeft hij niet.

Zijn geluk kan dus niet op als hij door een ruimteschip wordt opgepikt omdat niemand op de ruimtebasis, waar zijn tante werkt gelooft dat ze echt contact hebben met buitenaards leven. Alleen denken ze in het ‘Communiversum’ dat Elio ambassadeur is van de aarde – uit angst teruggestuurd te worden, accepteert de jongen de opdracht om te onderhandelen met de vernielzuchtige Lord Grigon. Dit levert een doldwaas avontuur op met klonen, lava-aanvallen en veel knipogen naar bekende sci-fi-films.

Maar mogelijk zijn de scenaristen, net als Elio zelf, wat verblind geraakt door alle mogelijkheden die het ‘Communiversum’ biedt, een wereld waar alles kan. Soms lijkt het of plotwendingen eerder aan het scenario werden toegevoegd omdat ze er spectaculair of grappig uitzien, dan dat ze echt een meerwaarde zijn binnen het verhaal. Zo vraag je je af waarom er zo vaak gebruik wordt gemaakt van een geestig stuiterend ruimtetuigje, als de personages in de film ook teleportatie tot hun beschikking hebben.

Gefascineerd kijk je naar alle details van alle computergeanimeerde personages.

Beeld Pixar

Zuurstokkleurige schattigheid

Elio bevat, net als de meeste Disneyfilms, een simpele boodschap, ditmaal over wat ‘thuis’ is en hoe ouders of voogden van je kunnen houden, ook als ze je niet altijd helemaal begrijpen. Het is de suikerzoete, maar belangrijke emotionele ruggengraat van de film. In Elio wordt het echter zo kort en letterlijk aangekaart tussen alle spektakel door, dat het nooit echt binnenkomt bij de kijker. Wat ook niet helpt is dat de pijn en verlangens van personages na een sterk begin, wat ondergesneeuwd raken. Zo weet de kijker niet hoe, waar en waarom Elio zijn ouders verloor.

Zouden deze lacunes en andere losse eindjes het gevolg zijn van de regiewissel halverwege de productie? Het eindresultaat is alvast dat Elio voelt als een indrukwekkende, maar uiteindelijk niet helemaal bevredigende onderdompeling in zuurstokkleurige schattigheid.


Filosoof Eva von Redecker legt in een bevlogen boek uit hoe het kapitalisme het leven vernietigt en hoe we dit kunnen bestrijden

Nieuwe protestbewegingen als Black Lives Matter, No Kings, Extinction Rebellion, de Gezipark-protesten in Istanbul of de Occupy-beweging lijken allemaal voor iets anders te strijden: voor gelijkheid onder witte mensen en mensen van kleur, voor strengere klimaatmaatregelen, tegen corruptie, autocratie en de ongelijke verdeling van welvaart. Ook de recente Rode Lijn-protesten voor Gaza en de „No Kings”-protesten tegen Trump kaarten weer iets nieuws aan. Maar hoe verschillend ook, deze bewegingen delen allemaal een fundamenteel verlangen: de drang om het leven te beschermen.

Uit al die verschillende bewegingen put de Duitse filosoof Eva von Redecker inspiratie voor wat zij beschouwt als een nieuwe protestvorm. In haar recent vertaalde werk uit 2020, Revolutie voor het leven. Een filosofie van nieuwe protestbewegingen, pleit ze niet voor een knallende Bastille-bestorming, maar voor een langzame revolutie, een verandering van het denken over wat als ‘normaal’ wordt beschouwd. Dat is overigens veel moeilijker dan een bestorming, zoals Von Redecker aan de hand van een citaat van de zwarte feminist Frances Beal stelt: „Sterven voor de revolutie is een eenmalige aangelegenheid; leven voor de revolutie betekent de moeilijke taak op je te nemen onze alledaagse levenspatronen te veranderen.”

Alhoewel het werk van de feministische denker diepgeworteld is in de traditie van de kritische Frankfurter Schule, ligt het zwaartepunt van het kapitalisme voor haar niet bij de vrije markt, maar bij eigendomsrelaties. Dat maakt haar tot een strengere marxist dan Frankfurterdenkers als Adorno en Horkheimer en de opdracht die Marx in 1845 aan de filosofie gaf, klinkt dan ook door in haar betoog: „[F]ilosofen hebben de wereld tot dusver slechts geïnterpreteerd; nu komt het erop aan haar te veranderen.” De wereld is geen vaststaand geheel. Alles wat is, had ook anders kunnen zijn – en kan dus ook opnieuw worden vormgegeven. Hoe, dat is de million dollar question.

Queervrouw op het platteland

In de beantwoording van die vraag loopt Von Redecker internationaal op de troepen vooruit. Ze voorziet als geen ander de praktijk van opstand en rebellie van een sterk filosofisch fundament. Niet in de laatste plaats omdat ze het protest in zekere zin zelf leeft: als queervrouw in een woongemeenschap op een boerderij op het Oost-Duitse platteland zit ze zowel met haar neus in de boeken, als met haar poten in de klei. Wanneer Von Redecker schrijft over hoe het kapitalisme natuurlijke getijden en geologische cycli verstoort, of over de zwaluwen die niet meer terugkeren naar haar boerderij, dan is dat overtuigend omdat ze niet in de stad vanachter een bureau haar theorieën uiteenzet, maar vanuit de directe ervaring schrijft.

Lees ook

Het radicale nieuwe vrijheidsbegrip van deze Duitse filosofe: de vrijheid om te blijven

Duizenden zwaluwen vliegen laat in de middag in het centrum van Campo Mourão, in de Braziliaanse deelstaat Paraná. Vogels migreren naar warmere streken op zoek naar voedsel. Foto DirceuxPortugal

Volgens Von Redecker staat tegenover het leven niet de dood, maar het kapitalisme. Ze wijst erop dat het kapitalisme onder meer het eigendomsrecht heeft uitgevonden: mensen kunnen iets in hun bezit hebben, maar hebben vooral ook het recht om dit eigendom te verwaarlozen, te misbruiken of te vernietigen. Neem de eigenaar van een stuk land: hij of zij kan daar van alles mee doen: bomen kappen, de grond in de fik steken of er een huis op bouwen – Von Redecker noemt deze omgang met bezit „absolute zaakheerschappij”. ‘Zaak’ duidt hier overigens op meer dan concrete objecten, maar gaat ook over abstractere vormen van bezit, zoals persoonsgegevens, intellectueel eigendom, patenten, en zelfs over mensen (slavernij, het patriarchaat). Deze in principe grenzeloze heerschappij over zaken maakt van het kapitalisme een destructiemachine die alles in de wereld tot ‘ding’ degradeert, losknipt van context, geschiedenis of sociale verbanden en opdeelt in eigendommen: geïsoleerde, begrensde objecten.

‘Waarde’ kan dan enkel nog begrepen worden in kapitalistische termen. Door de absolute zaakheerschappij als motor van het kapitalisme neer te zetten, ziet Von Redecker vier logica’s van vernietiging: de beheersing van eigendom; de exploitatie van goederen; de uitputting van arbeid; en de vernietiging van mens, dier en wereld – van het leven.

Revolutie?

De sociale bewegingen waar we volgens Von Redecker van kunnen leren, worden gestuurd door een antagonistische logica die zij omschrijft als „een strijd van de levenden tegen de levensvernietiging.” Die strijd vindt plaats in welbekende organisaties als Extinction Rebellion en Black Lives Matter, maar juist ook in het dagelijks leven. Von Redecker schrijft: „Als we een revolutie en niet slechts een spectaculaire ineenstorting willen zien, dan moeten we vanuit de tussenruimten van het oude al het nieuwe creëren.”

Om werkelijk effect te sorteren, moet de revolutie dus niet spectaculair en gewelddadig zijn, maar langzaam en gedegen om zo een paradigmaverandering te ontketenen. Het is Von Redecker te doen om het beschermen, herstellen en opnieuw inrichten van de voorwaarden voor het leven, van zorg en gemeenschapsdenken. Een revolutie voor het leven is niet destructief, maar regeneratief en relationeel, gericht op het vormgeven van andere sociale verhoudingen binnen en tegen het bestaande systeem. Tegen beheersing en uitputting, voor zorgen en delen.

Die nieuwe, andere vormen van samenleven ontstaan „vanuit de tussenruimten”. Dit zijn plekken en momenten waar het dominante systeem, het kapitalistische eigendomsregime, uitgedaagd wordt, waar het begint af te brokkelen: gemeenschappelijke woonvormen, feministische zorgnetwerken, alternatieve, kleinschalige economieën, polyamoureuze relaties, of tijdelijke gemeenschappen binnen protestbewegingen. Die alternatieve vormen van leven, hoe verschillend ook, laten zien dat het kán, dat verandering mogelijk is. Pogingen om het anders te doen, om samenleven anders te organiseren, of ze nu slagen of niet, brengen scheurtjes aan in de huidige stand van zaken. Die scheurtjes creëren vervolgens marges waaruit ruimte ontstaat voor weer meer experiment, voor zorg, verbinding en nieuwe vormen van leven. Leven dat niet gedefinieerd wordt door heerschappij.

Revolutie voor het leven is een werkelijk origineel, vernieuwend en activerend boek. De boodschap van Von Redecker zou kunnen overkomen als ‘een betere wereld begint bij jezelf’, terwijl de vernietiging van het leven door het systeem ondertussen doorgaat. Maar dat is het zeker niet. Haar pleidooi gaat veel meer over pogingen om de nieuwe vorm van leven, de toekomst, zelf te belichamen: het roer niet willen overnemen, maar het systeem dat het roer aanstuurt van binnenuit veranderen. De ware revolutie is dan het langzaam creëren van nieuwe mogelijkheden, terwijl het oude systeem nog overeind staat – het kraken van de constructie is het geluid van een nieuwe tijd. Von Redecker hoort het al, nu wij nog.


Mag ik ontslagen worden? Maar dan wel alleen als ik een vergoeding krijg

De zaak

Een man werkt sinds 1989 bij KLM, de laatste jaren als consultant. Al voor hij die laatste functie kreeg, medio oktober 2018, is hij in het ‘transitiecentrum’ terechtgekomen. Daar belanden mensen die boventallig zijn, en voor wie een andere functie binnen of buiten KLM wordt gezocht. Eind 2023 verzoekt het bedrijf de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden, vanwege disfunctioneren en verwijtbaar gedrag van de man. De rechter wijst dat verzoek af.

Daarop vindt KLM een project waar de medewerker zich over kan buigen: hij moet de CO2-uitstoot in de ‘supply chain van Inflight Services’ in kaart brengen. Op de presentatie van zijn resultaten aan het managementteam krijgt hij heel positieve reacties. Toch zit het de man niet lekker. Hij voelt zich op een zijspoor gezet, denkt dat hij tot zijn pensioen – over tien maanden – onder zijn niveau ‘wordt beziggehouden’ en voelt zich, zoals hij het noemt, ‘uitgerookt’. Deze keer stapt hij zelf naar de rechter. Zijn werkgever handelt volgens hem ernstig verwijtbaar en dus wil hij met een flinke billijke vergoeding ontslagen worden. Krijgt hij geen vergoeding bij zijn ontslag, dan trekt hij het verzoek tot ontbinding in. Mocht het daarop aankomen, dan vraagt de luchtvaartmaatschappij alsnog ontslag aan, op grond van een verstoorde arbeidsrelatie.

De uitspraak: geen billijke vergoeding

De rechtbank Noord-Holland moet beoordelen of KLM ernstig verwijtbaar heeft gehandeld als werkgever. Daarvoor draagt de man niet alleen ‘uitroken’ aan. Hij wijst er ook op dat hij eind oktober 2018 gevraagd heeft of zijn contract per 2019 van deeltijd (90 procent) naar voltijd kon worden omgezet. Dat heeft de luchtvaartmaatschappij niet tijdig geweigerd, stelt hij, en dus is zes jaar te weinig loon betaald en moet hij dat achterstallige loon alsnog krijgen.

De rechter erkent dat de Wet flexibel werken voorschrijft dat de werkgever binnen een maand moet reageren op zo’n aanvraag; anders gaat de uitbreiding automatisch in. Maar in dit geval speelt mee dat de man het verzoek indiende twee weken nádat hij boventallig was verklaard. Hij hoefde al niet meer te werken en werd wel doorbetaald. KLM overtuigt de rechter ervan dat de man toen wel degelijk duidelijk was gemaakt dat een voltijds aanstelling niet mogelijk was, wat in januari schriftelijk bevestigd werd. Hier heeft KLM niet verwijtbaar gehandeld, is het oordeel, en het bedrijf hoeft geen achterstallig loon te betalen.

Dan het uitroken. „Wat e-mails sturen”, „onder zijn niveau”, „kan een stagiair nog doen” – de man is op de zitting duidelijk over zijn ongenoegen. KLM noemt het zeker geen stageklus of bezigheidstherapie. Het was passend werk, en bovendien relevant voor KLM.

Dat hij zelf de resultaten aan het managementteam presenteerde en dat daar lovend op werd gereageerd, klinkt voor de rechter ook als nuttig en passend werk. En om helemaal zeker te zijn, vraagt ze de man of hij tijdens het project zijn ongenoegen heeft geuit. Dat is niet het geval.

KLM heef niet ernstig verwijtbaar gehandeld en is geen billijke vergoeding schuldig, bepaalde de rechter. De man trekt daarop zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsrelatie in.

Dan rest het verzoek van KLM die relatie te ontbinden, omdat die verstoord is. Dit wijst de rechter toe. Het bedrijf moet de man wel een transitievergoeding betalen. Die komt neer op ongeveer een ton.

Het Commentaar

Ruben Houweling, hoogleraar arbeidsrecht aan de Erasmus School of Law, legt uit dat werknemers mogen vragen om meer voorspelbaarheid in hun contract. Door de Europese richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden is de Wet flexibel werken daarvoor een paar jaar terug aangescherpt. „Iemand met een 10-uurcontract bijvoorbeeld, voor wie volstrekt onduidelijk is wanneer hij die uren moet maken, kan nu vragen: kan ik op maandag en vrijdag ingeroosterd worden? Daar moet de werkgever dan op reageren”, legt Houweling uit. „En dat geldt ook – al ligt dat minder voor de hand – voor wie meer uren wil werken, zoals in deze zaak.

„Spannend aan richtlijn en wetgeving is dat een grotere werkgever binnen een maand moet reageren, of binnen drie maanden als er tot tien medewerkers zijn. Gebeurt dat niet, dan is het verzoek toegekend. Het is een beetje een verstopte bepaling, maar ze kan behoorlijke impact hebben.”

Zo niet in deze zaak. „Deze rechter zegt: je doet het alleen maar om een hogere exitvergoeding te krijgen. Daar ga ik niet in mee omdat je op dat moment boventallig was.”

Bijzonder is ook dat de man het ontbindingsverzoek onder voorwaarden doet. „Dat komt niet veel voor. De Hoge Raad heeft in 2018 in het BAM-arrest bepaald dat je als voorwaarde mag stellen dat je een bepaalde vergoeding krijgt, en dat je je ontbindingsverzoek mag intrekken als je die vergoeding niet krijgt. Je ziet het bijvoorbeeld als iemand zich geparkeerd voelt. ‘Ik doe niet meer waar ik voor gekwalificeerd ben, word niet meer uitgenodigd voor meetings, de werkgever wil duidelijk dat ik zelf wegga, maar dat vertik ik, want dan is-ie wel heel goedkoop van me af.’ Dan kun je vragen of de rechter dat ook ziet als ernstig verwijtbaar handelen. Zo niet, laat dan dat ontslag maar zitten.”

Uitspraak: Rechtbank Noord-Holland, 23 mei 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:5559


De bekroonde figuratieve kunst van Reinier Lucassen reikte tot in de NS-treinstellen

‘Kunst maakt het leven de moeite waard”, zei kunstenaar Reinier Lucassen vorig jaar in een gesprek met NRC. De aanleiding voor het interview was een nogal bijzondere veiling: hij bood een deel van zijn eigen kunstcollectie aan, met 249 kavels. Daaraan was te zien welke brede artistieke interesses hij in de zes decennia van zijn kunstenaarschap had ontwikkeld. In de collectie zaten maskers uit Papoea-Nieuw-Guinea, etsen van outsider-kunstenaar Willem van Genk, en een schilderij met kaviaar van Georg Herold. Een collectie die typisch met kunstenaarsogen was samengesteld, zei Venduehuis-expert Peter van Beveren: „Hij verzamelde alles wat hem intrigeerde.” Zijn galerie, Willem Baars Projects, maakte bekend dat Lucassen afgelopen zaterdag op 86-jarige leeftijd is overleden.

Het kunstenaarschap van Lucassen begon eind jaren vijftig, met een studie aan het Instituut voor Kunstnijverheid in zijn geboortestad Amsterdam. Rond 1960 ontwikkelde hij een figuratieve schilderstijl die hem een van de belangrijke naoorlogse Nederlandse schilders zou maken. Hij was een vertegenwoordiger van de zogeheten ‘nieuwe figuratie’, samen met Alphons Freijmuth, Pieter Holstein en de Belg Roger Raveel. Deze beweging werd net als het nouveau realisme gezien als een Europese tegenhanger van de Amerikaanse pop-art, terwijl al die stromingen op hun beurt weer reacties waren op de dominantie van de abstracte kunst.

Reinier Lucassen in 2009. Foto Leo van Velzen

Ook non-figuratieve elementen

Maar in die figuratieve stijl verwerkte Lucassen ook non-figuratieve elementen. Zoals in het schilderij Een gezellig hoekje uit 1968. Dat is een interieur met een leunstoel, schemerlamp, plant, en daarnaast een compleet abstracte strook van rode en groene blokken. Omdat de NS een afbeelding ervan opnam in verschillende treinstellen, is het waarschijnlijk zijn bekendste kunstwerk.

Bovendien kenmerkt dit werk de luchtigheid van zijn schilderkunstige benadering, waarin hij abstractie combineerde met doodgewone alledaagse dingen. Banaliteiten, waar hij desondanks ook ernstig over sprak. In 1972 zei hij nooit bezig te zijn „met humoristisch te zijn, anti-kunst te maken of wat dan ook te parodiëren”. Maar hij heeft ook gezegd dat kunst „niet over intellectuele vraagstukken” gaat, want „over gevoel”. Daartegenover staat dat hij ook zei „absoluut objektief” te schilderen, „met een maximum aan onpersoonlijkheid”.

En zo hield hij, met zijn uitspraken en zijn schilderijen, het mysterie van de schilderkunst intact.

Geestverwanten

De nieuwe figuratie sloeg aan, hij exposeerde met geestverwanten en in 1967 richtte hij met Ger van Elk en Jan Dibbets het Internationaal Instituut voor Herscholing van Kunstenaars op, dat een aantal manifesten en projecten voortbracht. Vanaf de jaren 70 bracht hij zijn ideeën over op een jongere generatie toen hij ging hij lesgeven, aan de AKI (Academie voor Kunst en Industrie) in Enschede. In 1986 exposeerde hij voor Nederland in het Rietveldpaviljoen op de Biënnale van Venetië. Zijn werk was volop te zien in musea in binnen- en buitenland en belandde in collecties van bijvoorbeeld het Stedelijk Museum Amsterdam, Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam en het Centraal Museum in Utrecht.

Magisch en mythisch bleef zijn werk, een vat aan tegenstellingen, ook in de abstracte werken die hij in de jaren tachtig ging maken of de assemblages van de jaren 10. Daarin kon het gebeuren dat een herdershond vermomd als Spider-Man over het Nederlands erfgoed met molens en klompen waakt. Een aantal keren is zijn werk met prijzen bekroond. Vorig jaar nog, het jaar dat hij 85 werd, kreeg hij de Jeanne Oosting Prijs voor de schilderkunst. „Het oeuvre van Lucassen is van een grote schilderkunstige rijkdom. Als een ontdekkingsreiziger heeft hij de wereld gezien, bevraagd en gevoeld – en dit allemaal omgezet in zijn kunst”, aldus de jury.

Lees ook

dit interview uit 2024 met Reinier Lucassen

Willem Hussem (1900-1974): Untitled. Olieverf op jute, 110×150 cm. Verwachte opbrengst 12.000-16.000 euro.


Wat vindt NRC | Opnieuw tornen aan termijnen DNB vergt glasheldere uitleg

Een opvolgingsprocedure volgens het boekje. Zo zou je de benoeming afgelopen vrijdag van Olaf Sleijpen als opvolger van Klaas Knot bij De Nederlandsche Bank van een afstandje kunnen samenvatten. Sleijpen werkt al jaren bij DNB, is ook al sinds jaar en dag Knots rechterhand in het internationale monetaire circuit en hij kan intern en extern op grote steun rekenen. Knot, die na veertien jaar aan het eind van zijn wettelijke termijn is gekomen, kan zich geen betere opvolger wensen.

Toch is er van alles aan de hand met de nieuwe president van de centrale bank. Niet met de persoon Sleijpen, overigens. Wel met de procedure waarin hij boven kwam drijven én met de nasleep van de benoeming. Allereerst duurde de hele procedure veel langer dan gewenst. Knot stopt er per 1 juli mee, Sleijpen heeft dus nog twee weken om de formele taken over te nemen. In het geval van Sleijpen is dat geen probleem, maar elke andere nieuwe president van De Nederlandsche Bank was onherroepelijk in de problemen gekomen. Een onprofessionele situatie.

Een van de redenen van de vertraging in de benoeming zou het salaris zijn geweest. Knot verdient vijf ton per jaar, en zit daarmee ruim boven de grens van 246.000 euro die de Wet Normering Topinkomens hanteert. Naar verluidt wilde de PVV een nieuwe president daarop vastpinnen. Pas met de val van het kabinet kwam de weg vrij voor de coalitie om wederom af te wijken van de WNT. Sleijpens salaris is iets lager dan dat van Knot (450.000 euro) maar nog steeds ruim boven de norm.

De meest problematische kant aan de hele procedure is dat het huidige demissionaire kabinet de benoeming van Sleijpen aangrijpt om het over de zittingsduur van de centrale bankier te hebben. Sleijpen is weliswaar benoemd voor een termijn van zeven jaar, maar demissionair minister Eelco Heinen (Financiën, VVD) wil de komende tijd de Bankwet aanpassen zodat een termijn teruggebracht wordt naar vijf jaar. Niet uit onvrede over de huidige president, zegt Heinen, maar om „verkokering” te voorkomen en „een modern toezicht” te garanderen.

De rol van een onafhankelijke centrale bank is cruciaal in een economie. Dat geldt voor zowel de monetaire taak van de bank, in het geval van DNB bestaat die uit een zetel in het ECB-bestuur, als voor de toezichthoudende taak. De oplopende temperatuur tussen president Donald Trump en Federal Reserve-baas Jerome Powell laat zien hoe schadelijk politieke inmenging in de zelfstandige positie van de bank kan zijn.

De nu gewenste ingreep vanuit Den Haag staat helaas niet op zichzelf. Al in 2010 paste het toenmalig kabinet de zittingsduur van de DNB-president aan. Destijds werden twee termijnen van zeven jaar het maximum. Sindsdien is er geen evaluatie geweest van die aanpassing, noch zijn er tussentijds ongelukken gebeurd die een nieuwe ingreep rechtvaardigen.

Met zijn nieuwe voorstel zoekt Heinen de grenzen van het toelaatbare op. In de Europese voorschriften voor centrale banken staat de ambtstermijn van een president van een nationale centrale bank minimaal vijf jaar is. Duitsland hanteert een termijn van acht jaar, Frankrijk zes, beide met mogelijke verlenging.

Bovendien roept Heinen de verdenking over zich af de rol van de centrale bank dichter tegen de politiek aan te willen trekken. Vaker herbenoemen betekent immers meer politieke invloed. Dat is de verkeerde weg. Heinen moet met ijzersterke argumenten komen om deze ingreep te rechtvaardigen. Zijn die er niet, houd het dan bij het oude.